HANDLEIDING PROFIELWERKSTUK (PWS) INLEIDING/INHOUDSOPGAVE Een van de onderdelen van het examendossier is het PWS: een meesterstuk, een proeve van eigen kunnen en inspanning van een examenkandidaat. Het gaat om een werkstuk waarin op geïntegreerde wijze kennis, inzicht en vaardigheden aan de orde komen die van betekenis zijn voor het desbetreffende profiel. Het kan de vorm hebben van een schriftelijk verslag, maar in overleg met de begeleider zijn ook andere vormen mogelijk. Deze handleiding beoogt je op weg te helpen bij het maken van een PWS. Hoofdstuk 1: Algemene eisen 2 Hoofdstuk 2: 2.1. 2.1.1. 2.1.2. 2.1.2.1. 2.1.2.2. 2.1.2.3. 2.1.3. 2.1.4. 2.2. Werkplan Stap 1: Partner, onderwerp, begeleider, logboek/contactmomenten kiezen Partner Onderwerp Voorbeelden onderwerpen alfavakken Voorbeelden onderwerpen bètavakken Voorbeelden onderwerpen gammavakken Begeleider Logboek/contactmomenten Stap 2: Onderwerp afbakenen en hoofdvraag, probleemstelling en deelvragen formuleren Onderwerp afbakenen Hoofdvraag formuleren Probleemstelling formuleren Deelvragen formuleren Stap 3: Plan van aanpak maken Stap 4: Informatiebronnen kiezen Stap 5: Informatie ordenen en verwerken Stap 6: PWS schrijven of ontwerp maken Stap 7: Definitieve versie PWS 3 3 3 3 3 4 5 6 6 2.2.1. 2.2.2. 2.2.3. 2.2.4. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 2.7. Hoofdstuk 3: Vakspecifieke eisen en beoordelingscriteria 3.1 Inleiding 3.1.1. Vakspecifieke eisen en beoordelingscriteria alfavakken 3.1.2. Vakspecifieke eisen en beoordelingscriteria bètavakken 3.1.3. Vakspecifieke eisen en beoordelingscriteria gammavakken 1 7 7 7 8 8 8 9 9 9 9 12 12 12 12 14 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE EISEN - het werken aan het PWS start in de eerste week van het examenjaar; als onderdeel van het schoolexamen moet het PWS voor het eerste examentijdvak worden afgerond. - het PWS heeft betrekking op één of meerdere vakken van je totale eindexamenpakket en hoeft dus niet op vakken uit het profieldeel betrekking te hebben. Wel moet altijd ten minste één groot vak herkenbaar zijn met een minimale omvang van 320 sbu (havo) of 400 sbu (vwo); - het PWS omvat een studielast van tenminste 80 sbu per leerling; - tto-leerlingen schrijven hun PWS in het Engels; - in principe wordt in tweetallen gewerkt aan een PWS; - het PWS moet voldoen aan de criteria en eisen die je begeleider stelt: je bent verplicht kennis te hebben van deze criteria en eisen; - in principe wordt het PWS geschreven in Arial 11 (voetnoot in Arial 9), regelafstand 1; - je houdt een logboek bij: dit ter ondersteuning van de planning en het onderzoeks- en schrijftraject, zowel voor jou als je begeleider. Zonder logboek wordt je PWS niet geaccepteerd; - je bent zelf tijdens het PWS-traject verantwoordelijk voor het inplannen van minimaal 5 contactmomenten met je begeleider; - alle geraadpleegde en in het PWS gebruikte bronnen moeten duidelijk worden vermeld; citaten en parafraseringen moeten worden voorzien van een bronvermelding. Zonder correcte bronvermelding wordt je PWS niet geaccepteerd. Vraag je begeleider naar de eisen met betrekking tot brongebruik en bronvermelding. - illustratiemateriaal, grafieken, tabellen e.d. gebruik je alleen als ze functioneel zijn (niet als bladvulling dus) en voorzie je van een passend bij- of onderschrift. - het PWS moet verplicht op de daarvoor aangewezen data worden ingeleverd: - in geprinte/gedrukte versie én - in digitale/elektronische versie via Magister: met speciale programmatuur wordt op plagiaat en/of ander bedrog gecontroleerd. - de beoordeling van het PWS gebeurt volgens een beoordelingsmodel, dat per vak kan verschillen: je bent verplicht kennis te hebben van dit beoordelingsmodel; - het PWS-cijfer vormt samen met het cijfer voor maatschappijleer en ANW een combinatiecijfer. De afzonderlijke cijfers mogen niet lager zijn dan een 3 (zie: Examenreglement, hoofdstuk 2.4, artikel 15 en hoofdstuk 1.5, artikel 21); - voor leerlingen die gebruik maken van een vrijstellingsregeling voor maatschappijleer en ANW (zie: Examenreglement, hoofdstuk 2.4, artikel 18), bestaat het combinatiecijfer alleen uit het PWS-cijfer; - het PWS mag niet herkanst worden. Data: Belangrijke data, deadlines en informatie over het (te laat) inleveren van je PWS vind je in het Examenreglement. Via Magister kun je zien wie bij welke begeleider zijn PWS maakt. Tip: Een begeleider heeft de mogelijkheid een uitzonderlijk goed PWS in te sturen naar de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) om voor een nominatie in aanmerking te komen (zie: www.knaw.nl). Dit kan consequenties hebben voor de inleverdatum. Laat je door je begeleider informeren. 2 HOOFDSTUK 2 WERKPLAN Het werkplan bestaat uit de volgende zeven stappen: 2.1. Stap 1: Partner, onderwerp, begeleider, logboek/contactmomenten kiezen 2.1.1. Partner Voordat je je onderwerp kiest, kies je natuurlijk eerst een partner met wie je je PWS gaat maken. Bij deze keuze moet je je goed realiseren dat je enkele maanden intensief moet samenwerken. 2.1.2. Onderwerp Bij de keuze van het onderwerp kun je op twee manieren werken: - of je kiest eerst het vak waarvoor je je PWS wilt gaan schrijven; - of je kiest eerst het onderwerp en vervolgens het vak dat er het best bij past; Let erop dat je een onderwerp kiest waarover voldoende bronmateriaal beschikbaar is. Tips: - schrijf op waarover je een duidelijke eigen mening hebt of waarover je iets wilt weten; - luister naar vrienden en bekenden, kijk naar het journaal, blader de krant door, zoek in de bibliotheek of op sites van hbo-/wo-instellingen; - je kunt je PWS ook koppelen aan een internationaliseringsactiviteit. Wees creatief. Overleg met je begeleider en laat je door hem/haar adviseren over het gebruik van goede bronnen1. 2.1.2.1. Voorbeelden onderwerpen alfavakken Onder alfavakken worden de niet-exacte vakken verstaan, met name de studie van taal en cultuur. Voorbeelden van onderwerpen bij: - Klassieke talen: - een historisch onderwerp, bijvoorbeeld: - vergelijking van het staatsbestuur in Athene en Rome; - burgers en de ‘poliscultuur’ in Griekenland; - waarom viel het Romeinse rijk?; - de rol van vrouwen in de Griekse en Romeinse maatschappij; - een archeologisch onderwerp, bijvoorbeeld: - woonhuizen in Griekenland en Rome; - de invloed van de Grieks-Romeinse bouwkunst op de 20e-eeuwse architectuur; - Hitler, Mussolini en de Grieks-Romeinse erfenis; - Praxiteles en Michelangelo; - een filosofisch onderwerp, bijvoorbeeld: - Plato over wetgeving; - wis- en natuurkunde in de oudheid; - liefde en verliefdheid volgens Griekse filosofen; - een letterkundig onderwerp: Je onderzoekt de werkwijze of opvattingen van één of meerdere schrijvers, bijvoorbeeld: - de rol van religie in het werk van Herodotus; - Homerische vergelijkingen; - Suetonius’ opvattingen over goed bestuur; - Moderne vreemde talen/Nederlands: - waarom werd Engels de hoofdtaal in de VS? (taal – geschiedenis – cultuur) 1 Een veel gebruikte encyclopedie is tegenwoordig de digitale versie “Wikipedia”; een nuttig hulpmiddel om je op een onderwerp te oriënteren. Echter, de informatie van Wikipedia is matig betrouwbaar. Wees dus zeer terughoudend met het gebruik hiervan en voer Wikipedia in elk geval nooit als bron op! 3 - wat maakt de boeken van ….. zo populair? zo goed leesbaar na zoveel tijd? Zo interessant voor een jong publiek? - het thema ‘….’ in de vroege 20e eeuwse Nederlandse, Engelse, Duitse of Franse roman. 2.1.2.2. Voorbeelden onderwerpen bètavakken Onder bèta vakken worden de exacte vakken verstaan. Voorbeelden van onderwerpen bij: - Scheikunde: - Welke grondstof kun je het beste gebruiken voor de productie van bio ethanol?; - Welke aanpassingen zijn nodig aan een brommermotor om te kunnen rijden op bio ethanol?; - Hoe kun je het productieproces bij wodka stoken zo beïnvloeden dat de alcoholsmaak gemaskeerd wordt: - Welk hondenvoer heeft een optimale samenstelling voor honden: droog of nat voer?; - Hoe kun je het bierbrouwproces opschalen?; - Wat is de meest optimale indicator bij (verschillende) zuur - basetitraties en hoe is dit verder te optimaliseren?; - Hoe kun je zo zuiver mogelijke (zout)kristallen maken?; - Ontwerp een zo optimaal werkende (milieuvriendelijke) elektrochemische cel/batterij. - Ontwerp een eigen ademanalyseapparaat en optimaliseer deze zo goed mogelijk. - Natuurkunde: - pingpongbal door geluidsbarrière schieten; - ontwerp van een boomerangwerper; - 3D fotografie; - foto maken, methoden 1860; - onderzoek aan de baan van een vliegend voorwerp (kruisboogpijl of anders); - onderzoek en ontwerp vleugel profiel; - onderzoek naar de werking en ontwerp van batterijen; - onderzoek naar broeikas effect en broeikas gassen; - zelf een zonnecel ontwerpen; - schieten met water raket; - demping van slingers; - Natuur, Leven en Technologie: Neem altijd eerst contact op met een NL&T-begeleider. In overleg met hem/haar kies je een gecertificeerde NL&T-module uit die volgens examenvoorschriften in de vrije keuze valt. Enkele voorbeelden van gecertificeerde havo-modules: - veiliger met kaart en GIS; - waterzuivering; Enkele voorbeelden van gecertificeerde vwo-modules: - citius, altius, fortius; - eiwitkristallografie; - aarde en evolutie; - van hiv tot aids. - Biologie: - onderzoek naar het associatie gedrag bij tamme ratten; - invloed van kooktijd op de veiligheid van EBS-besmet kippenvlees; - onderzoek naar imitatiegedrag veroorzaakt door spiegelneuronen; - geluidherkenning bij goudvissen; - technisch ontwerp om de oogziekte glaucoom te diagnosticeren; - a report on the distraction caused by cellular devices; - the influence of the environment on the experience of pain. 4 2.1.2.3. Voorbeelden onderwerpen gammavakken Gammavakken bestuderen het menselijk handelen. Voorbeelden van onderwerpen bij: - Economie/Management en organisatie: - microkredieten - ondernemingsplan: BMW maakt rijden geweldig; - hoe begin ik mijn eigen resort/hotel?; - BTW-fraude; - management: the differences and development; - the development of China’s booming economy. - Filosofie: - vrije wil is een illusie; - nihilisme bij Nietzsche. - Maatschappijwetenschappen/maatschappijleer: - mediahypes; - de invloed van social media; - criminaliteit; - multiculturele opvoeding; - de invloed van Geert Wilders op de politiek; - criminaliteit en immigratie. - Aardrijkskunde: - wonen op een vulkaan; - toekomst Waddengebied; - religieuze stromingen en hun invloed op de positie van de vrouw; - fairtrade: hoe eerlijk is eerlijke handel?; - hoe komt Nederland aan zijn drinkwater?; - tsunami 2004: oorzaak en gevolgen; - vleesvervangers en de gevolgen voor het versterkte broeikaseffect; - gevolgen toerisme Thailand; - tornado’s en het versterkte broeikaseffect; - schoenen en globalisering; - aardbevingen en de gevolgen; - Geschiedenis: - is geschiedenis een wetenschap? - wat is de geschiedvisie achter de historische canon van Nederland? - hoe dateren archeologen historische vondsten? - hoe heeft het bankwezen zich in West-Europa in de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd ontwikkeld? - was de holocaust een unieke gebeurtenis? - hoe heeft de westers medische kennis zich tijdens de laten middeleeuwen ontwikkeld vergeleken met de Arabische wereld? - was Jheronimus Bosch een ketter? - welke bijdrage heft Erasmus geleverd aan de Reformatie? - welke invloed heeft de Opstand uitgeoefend op de ontwikkeling van de stad Breda? - hoe kan de welvaart van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in de 17e eeuw worden en verklaard? - wat zijn de oorzaken van de Amerikaanse Burgeroorlog? - Tekenen/Kunstgeschiedenis: - Nouveau Realisme ten opzichte van Pop Art; - De Rietveld stoel; - Surrealisme; 5 - Hoge en lage kunst; - Abstract Expressionisme. - Muziek - wat maakt een hit een hit? - hoe organiseer ik een muziekfestival voor jongeren? - arrangeren in stijlen; - muziektherapie; hoe beïnvloed muziek mijn gedrag? - componeren in de Barok- Weense klassieke- en Romantische stijl; - de Beatles vs de Rolling Stones; 2.1.3. Begeleider Als je tenslotte een onderwerp hebt gevonden, overleg je met een mogelijke begeleider over de vraag wat die van je keuze vindt. Als begeleider kun je een eigen docent kiezen, maar dat hoeft niet. Zijn jij en je begeleider akkoord vul dan de juiste datum bij de PWS-coördinator in. Geef aan wie je partner is en geef ook aan wie je als begeleider hebt gekozen en wat je onderwerp is. Na de sluitingsdatum van de inschrijving kijkt de PWS-coördinator wie welke begeleider krijgt toegewezen. Kun je niet de begeleider van je keuze krijgen, dan wordt een oplossing gezocht: - in eerste instantie een andere begeleider bij hetzelfde vak; - in tweede instantie op zoek gaan naar een ander onderwerp bij een ander vak. Bedenk goed bij welk vak je je PWS wilt maken. 2.1.4. Logboek/contactmomenten Bij het PWS gaat het niet alleen om de inhoud, maar ook om het proces. Alle activiteiten die je voor je PWS verricht en alle gegevens die met het proces te maken hebben zet je in je logboek. Het logboek is een soort dagboek waarin je per persoon aangeeft: - op welke dag je iets gedaan hebt (datum); - wat je gedaan hebt (in telegramstijl); - hoeveel tijd dat heeft gekost (tot op een half uur nauwkeurig); - welke problemen je tegenkwam, hoe je hebt geprobeerd die op te lossen, of je contact gezocht hebt met bepaalde personen/instellingen en wat dat heeft opgeleverd. De begeleider: - moet (vooral bij de voortgangscontrole) kunnen lezen wat er in de voorafgaande periode gebeurd is; - controleert de afspraken in je logboek; - krijgt een goede indruk van de gang van zaken; - weet door je logboek dat je goed op schema zit; - beoordeelt aan de hand van je logboek het proces van het maken van een PWS. Je moet zelf zorgen voor de afspraken van minimaal vijf contactmomenten met je begeleider. Neem deze op in je planning en zet ze in je logboek. - contactmoment 1: het overeenkomen van het onderwerp. - contactmoment 2: het formuleren van de hoofdvraag, probleemstelling en deelvragen. - contactmoment 3: het nagaan hoe het gaat met de voortgang in het vergaren van de informatie en het maken van de literatuurstudie en het eigen werk. - contactmoment 4: de laatste voorbereiding voor het inleveren van de conceptversie van je PWS. - contactmoment 5: de laatste voorbereiding voor het inleveren van de definitieve versie van je PWS. 6 2.2. Stap 2: Onderwerp afbakenen en hoofdvraag, probleemstelling en deelvragen formuleren 2.2.1. Onderwerp afbakenen Je hebt nu een definitief onderwerp gekozen. Een grote fout die je kunt maken is, dat je een te breed onderwerp kiest. Probeer het onderwerp in te perken en schrijf op wat je precies wilt gaan bestuderen of wilt gaan ontwerpen. Het grootste probleem is meestal niet dat je te weinig informatie kunt vinden, maar teveel. Vraag je begeleider wat hij/zij van je (ingeperkte) onderwerp vindt en probeer in overleg met hem/haar je onderwerp precies af te bakenen. 2.2.2. Hoofdvraag formuleren Als je een goed afgebakend onderwerp hebt, ben je er nog niet. Het moeilijkste moet dan nog komen: je hoofdvraag. De volgende aspecten zijn hierbij erg belangrijk: - je hoofdvraag is de motivatie van je hele onderzoek; - je hoofdvraag moet een relevante vraag zijn: een vraag die echt slaat op het onderwerp; - je hoofdvraag geeft de focus van je onderzoek aan. Als je de hoofdvraag bekijkt, moet je kunnen zien in welke richting het onderzoek gaat en welk soort eindconclusie je onderzoek uiteindelijk gaat opleveren; - in de probleemstelling beschrijf je welk doel je wilt bereiken, welk probleem je wilt oplossen, kortom: het belang of de betekenis van je onderzoek. - in het laatste hoofdstuk moet je conclusies trekken uit je onderzoek en antwoord geven op je hoofdvraag. Dit geldt natuurlijk vooral voor schriftelijke werkstukken. Bij het maken van een (technisch) ontwerp moet je onder woorden brengen in hoeverre je erin geslaagd bent datgene te maken/ontwerpen wat je had voorgenomen. Er zijn verschillende vraagtypen: - beschrijvende vragen (resultaat: beschrijvend onderzoek): Voorbeeld: Wat doet de Nederlandse overheid om het fileprobleem aan te pakken? Vraagtypen: Wat is/zijn…? Wanneer is…? Hoe…? Welke eigenschappen heeft…? Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie iets in kaart wilt brengen of iets wilt zeggen wat er is gebeurd, wanneer, waar, enz. - vergelijkende vragen (resultaat: vergelijkend onderzoek): Voorbeeld: Is het aanleggen van spitsstroken of het invoeren van ‘rekening rijden’ een betere oplossing voor het fileprobleem? Vraagtypen: Wat is het verschil/de overeenkomst…? Op welke punten stemmen…overeen? Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie overeenkomsten en/of verschillen wilt aangeven. - verklarende vragen (resultaat: verklarend onderzoek): Voorbeeld: Wat zijn de oorzaken van het fileprobleem? Vraagtypen: Hoe komt het dat…? Waarom is…? Wat is de oorzaak van…? Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie een verklaring wilt geven, iets wilt uitleggen, een verschijnsel in verband wilt brengen met een wetmatigheid. - evaluatievragen (resultaat: evaluatieonderzoek of waardebepalend onderzoek): Voorbeeld: In hoeverre is ‘rekening rijden’ een adequate oplossing voor het fileprobleem ? Vraagtypen: Welke is de beste/slechtste…? Wat vinden de …van…? In hoeverre…? Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie een oordeel of mening wilt geven. - voorspellende vragen (resultaat: voorspellend onderzoek): Voorbeeld: Is in de toekomst gratis openbaar vervoer een oplossing voor het fileprobleem? Vraagtypen: Hoe zal het…zijn in…? Wat verwacht je dat…? Hoe denk je dat het zal…? Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie een voorspelling wilt doen, wilt zeggen hoe iets verder zal gaan of hoe iets zal aflopen. - probleemoplossende vragen (resultaat: probleemoplossend onderzoek): Voorbeeld: Hoe kan het fileprobleem in Nederland aangepakt worden? Vraagtypen: Hoe kan…? Waar kan…? Wat kan…? Hoe moet…? Wat moet…? Dit vraagtype gebruik je als je in de eindconclusie voorstellen doet hoe een probleem aan te pakken. 7 2.2.3. Probleemstelling formuleren Naast de hoofdvraag is het mogelijk om een probleemstelling (hypothese) te formuleren. Voorbeeld: Het is oneerlijk dat openbaar vervoer gratis zou zijn, omdat het gefinancierd wordt door de overheid en iedere belastingbetaler er dan aan meebetaalt, ook de niet-gebruikers. Het nut van het formuleren van een probleemstelling is dat er in de stelling een verwachting of uitgangspunt zit opgesloten. Je gaat meestal uit van een theorie en kijkt of die in de praktijk klopt. Je neemt de probleemstelling (voorlopig) voor waar aan. De probleemstelling van het voorbeeld zou dan zijn dat je er van uit gaat dat gratis openbaar vervoer te kostbaar is. 2.2.4. Deelvragen formuleren Uit elke hoofdvraag kun je deelvragen afleiden, omdat de hoofdvraag bestaat uit verschillende elementen/termen/woorden. Die termen definieer je trouwens altijd in je onderzoek. De uitsplitsing in deelvragen is zo belangrijk, omdat je hiermee het hele onderzoek uitsplitst in deelonderzoeken en omdat je met die deelvragen het onderzoek kunt ordenen. - bij het opsplitsen van de hoofdvraag in deelvragen kun je gebruik maken van de zogenaamde w- en h-vragen: wat, wat voor, welke, wie, waar, wanneer, waarom, waartoe, hoe, hoeveel enz. Maar ook de vraagtypen uit par. 2.2.2. kun je gebruiken. - maak een selectie van deelvragen die de hoofdvraag ondersteunen. Stel geen deelvragen die niet nodig zijn voor het beantwoorden van de hoofdvraag. - zet de deelvragen in logische volgorde, die je vervolgens toelicht. Die volgorde is meteen de structuur van je onderzoek. Een eerste deelvraag is vaak een inleidende vraag of een vraag die gebruikte termen of begrippen uit de hoofdvraag definieert en afbakent. Vaak is een volgende deelvraag een verdieping op of een verdere uitsplitsing van een vorige deelvraag. Hieronder zie je 2 soorten schema’s die weergeven hoe een onderzoek met een hoofdvraag en bijvoorbeeld 4 deelvragen inhoudelijk gestructureerd kan zijn: hoofdvraag deelvraag 1 deelvraag 2 deelvraag 3 hoofdvraag deelvraag 1 deelvraag 2 deelvraag 3 deelvraag 4 deelvraag 4 conclusie conclusie Dit is een structuur waarbij de deelvragen gelijkwaardig zijn aan elkaar. Voorbeeld: een onderzoek ingedeeld in 4 verschillende periodes in de geschiedenis. Dit is een structuur waar iedere volgende deelvraag een verdieping is op de vorige. zie gedachtestreepje 3 onder het kopje deelvragen. 2.3. Stap 3: Plan van aanpak maken Wanneer je met je hoofdvraag, probleemstelling en deelvragen klaar bent, richt je je aandacht op het plan van aanpak. Het is een overzicht waarop staat wie wat en wanneer gaat doen en hoeveel tijd dat zal/mag gaan kosten. Aandachtspunten bij het plan van aanpak: - je moet al een beeld hebben van de vorm waarin het eindproduct wordt gegoten: wordt het een geschreven PWS of een andere vorm?; - als je een natuurwetenschappelijke studie wilt gaan volgen is een practicum (als PWSonderdeel) sterk aan te raden. Bij bepaalde vakken is een praktisch onderdeel verplicht; - misschien wil je een deel van je PWS aan een hbo-instelling of universiteit doen. Daar kun je een mediatheek raadplegen en practicummateriaal gebruiken. Overleg hierover met je begeleider. - denk na over de vraag of alle plannen realiseerbaar zijn binnen de gegeven tijd van tenminste 80 sbu. Sommige dingen kosten geld en daar moet je ook rekening mee houden. Je kunt 8 niets bij de school declareren! Tot slot: een hoofdvraag, probleemstelling of deelvragen zijn niet heilig. Al lezende (of bij het maken van een ontwerp of natuurwetenschappelijke opstelling) kun je tot de ontdekking komen dat je de hoofdvraag, probleemstelling of deelvragen eigenlijk aangepast zouden moeten worden. Dat moet je dan zeker doen. Neem altijd contact op met je begeleider en vergeet niet de deelvragen aan te passen. Natuurlijk noteer je een en ander in je logboek. 2.4. Stap 4: Informatiebronnen kiezen/zoeken - als je nog niet over bronnen beschikt, probeer je aan de hand van trefwoorden informatie te vinden. Als je bronnen gevonden hebt, noteer dan ook meteen de volledige gegevens van die bron. Dat bespaart je veel extra werk achteraf. - de meest gebruikelijke vindplaatsen zijn de school- of openbare bibliotheek, CD- ROM, documentatiemappen, naslagwerken, internet en al eerder genoemde databases. Leraren beschikken vaak over tijdschriften en/of internetadressen. Ook op de Mencia-site staat een serie bruikbare links naar hbo-/wo-instellingen. Als je zoekt in de bibliotheek, probeer dan de titel van je PWS wat breder te benaderen en kijk in de inhoudsopgave van de boeken en naslagwerken. - je kunt ook informatie verwerven via een interview, een enquête, het doen van proeven, veldwerk, excursie en museumbezoek, bezoek aan hbo-/wo- instelling of bedrijf. - je kunt zelf onderzoek gaan verrichten - je kunt je PWS ook koppelen aan een internationaliseringsactiviteit. 2.5. Stap 5: Informatie ordenen en verwerken Hieronder tref je een mogelijke werkwijze aan voor het ordenen en verwerken van informatie: - noteer de uitgekozen vragen (de mogelijke titels van een hoofdstuk) op aparte blaadjes; - het is natuurlijk ook mogelijk dat je een andere manier kiest om je informatie te ordenen. Misschien wil je liever alles noteren op je laptop of vastleggen in een schrift. - als je citaten gebruikt, moet je dat aangeven, uiteraard met bronvermelding (zie: par. 2.7). 2.6. PWS schrijven of ontwerp maken Tips: - verzamel allerlei notities, iets wat je toevallig gezien hebt, iets uit de krant van die dag, wat je begeleider tegen je zei. Weggooien kan altijd nog. - overleg met je begeleider op welk niveau je moet schrijven. - laat hem/haar regelmatig zien wat je geproduceerd hebt. - lever een conceptverslag op tijd in. Dan kun je daarna nog een en ander ‘repareren’ voordat je je definitieve versie inlevert. 2.7. Definitieve versie PWS - schrijven is herschrijven. Als de eerste versie van een hoofdstuk of paragraaf klaar is, lees die dan een paar keer over (liefst niet meteen) of laat een ander je werk lezen. (Her)schrijven is vaak schrappen. Houd er rekening mee, dat je een onderzoeksverslag maakt. Daar hoort correct en serieus taalgebruik bij. Ook een logische opbouw en volgorde van het weergeven van je resultaten zijn van belang. Pas op voor onbegrijpelijke overgangen van de ene naar de andere alinea. Vraag je af of de eerste zin van een alinea aansluit op de laatste zin van de vorige. - je definitieve PWS bevat uiteindelijk zeven onderdelen in onderstaande volgorde. Controleer goed of je aan deze zeven onderdelen voldoet, want na het inleveren van je defitieve versie is er geen mogelijkheid meer voor het ‘repareren’ van je PWS. - onderdeel 1: voorblad: met daarop de titel van je PWS; jouw naam/jullie namen, de naam van de begeleider. - onderdeel 2: inhoudsopgave: met daarin correcte verwijzing naar hoofdstukken, paragrafen en pagina’s. 9 - onderdeel 3: inleiding: met daarin de aanleiding voor de keuze van je hoofdvraag, probleemstelling en deelvragen waaraan je je onderzoek ophangt en de redenen waarom het een belangrijk of interessant onderzoek is. Het doel van de rest van je PWS is de beantwoording van deze vragen. De inleiding kun je het beste schrijven als alle hoofdstukken af zijn. - onderdeel 4: kernhoofdstukken: beredeneerd antwoord op hoofdvraag en deelvragen, uitgewerkt in onderscheiden hoofdstukken. Zorg voor een logische opbouw. - onderdeel 5: conclusie: waarin je terugkomt op de hoofdvraag, probleemstelling of deelvragen die je jezelf in de inleiding had gesteld. Op basis daarvan formuleer je de resultaten van je onderzoek (= de antwoorden op je vragen). De conclusie bevat geen nieuwe informatie.Tevens terugblik op het proces en evaluatie van je eigen werk. - onderdeel 6: literatuurlijst: Je werk moet controleerbaar zijn. Geef zorgvuldig je bronnen aan en parafraseer en citeer correct: je begeleider en andere lezers moeten je redenering kunnen volgen en controleren. In de literatuurlijst vermeld je alle geraadpleegde literatuur. Voetnoten staan of onderaan de pagina of in een doorgenummerde lijst na de conclusie, nooit als aparte lijst in een bibliografie2. Alle verwijzingen naar internetsites worden in een aparte lijst na de bibliografie toegevoegd. Bij internetverwijzingen is vermelding van de datum van raadpleging vereist. Als informatie door het ontbreken van een of meerdere voetnoten of het gebrekkig of incorrect citeren niet kan worden teruggevonden, dan wordt de informatie in de betreffende alinea of passage als plagiaat (=diefstal van geestelijk eigendom ofwel fraude!) beschouwd. Ook het gebruik van woorden van een ander (zelfs in licht gewijzigde vorm) als eigen woorden is plagiaat. Met speciale programmatuur wordt je digitale/elektronische versie van je PWS op plagiaat en/of ander bedrog gecontroleerd! Voor het samenstellen van de literatuurlijst wordt de zogenaamde APA-methode gebruikt: Bij verwijzing naar bronnen in de lopende tekst wordt een onderscheid gemaakt tussen: - de tekst in eigen woorden weergeven (parafraseren): In de meeste gevallen verdient parafrasering de voorkeur: het geeft aan dat je een auteur niet klakkeloos overneemt. Houd parafrasen zo kort mogelijk. Je vermeldt eerst de achternaam van de auteur, gevolgd door het jaar van uitgave of publicatie. Bij een publicatie door twee auteurs is, noem je beide auteurs: na de eerste auteur, een komma en het jaartal zet je een puntkomma alvorens de tweede auteur te noemen. Bij drie of meer auteurs, noem je bij de eerste verwijzing alle auteursnamen. Bij de volgende verwijzing noem je alleen de eerste auteur en zet je er e.a. (en anderen) achter. Indien je moet verwijzen naar twee auteurs met dezelfde achternaam, schrijf je de voorletters erbij. Indien er sprake is van een auteur die meerdere uitgaven in één jaar heeft gepubliceerd, dan voeg je letters toe aan dat jaartal, bijvoorbeeld 2014a, 2014b. Voorbeeld formulering parafrase: Bakker (1999) vergelijkt……… Uit recent psychologisch onderzoek (Bommel, 2007; Parker, 2008) komt naar voren…. - de tekst letterlijk overnemen (citeren): Bij het gebruik van citaten kan de eenheid van je eigen schrijfstijl onderbroken worden. Het is van belang citaten zo kort mogelijk te houden en zoveel mogelijk op te nemen in de eigen tekst. Gebruik alleen citaten wanneer deze duidelijk van toegevoegde waarde 2 Je maakt een voetnoot aan met de knoppen ‘Ctr’, ‘Alt”, ‘F’. Een voetnoot kan ook dienen om aanvullende informatie te geven, die niet goed in de tekst kan worden opgenomen. 10 zijn. Vuistregel: overvloedig citeren is een zwaktebod; gebruik zoveel mogelijk je eigen woorden. Doe je dit niet, dan wordt dat zwaar doorberekend in je cijfer. - plaats een citaat tussen “dubbele aanhalingstekens”: “…..”. - schrijf onmiddellijk achter het citaat de naam, het jaartal en het paginanummer; - neem fouten in een citaat gewoon over. Eventueel plaats je er (sic) achter, waarmee je aangeeft dat je de fout hebt opgemerkt. - schrijf een voetnoot aan het einde van de zin waarin geciteerd wordt of aan het einde van de paragraaf als er geparafraseerd wordt. Voetnoten staan onder aan de pagina en worden automatisch doorlopend genummerd. Voorbeeld formulering citaat: “In de situaties waarbij er spraake (sic) was…is het niet voorgekomen.” (Bruinissen, 2005, p. 96). Voorbeeld formulering voetnoot: Uit: Bruinissen, 2005, p.96. In de bibliografie noteer je de geraadpleegde literatuur in alfabetische volgorde qua achternaam van de auteur. Een literatuurvermelding bevat de volgende gegevens: - achternaam van de auteur gevolgd door een komma; - vervolgens de voorletters van de auteur(s); - het jaartal tussen haakjes, gevolgd door een punt; - de titel van het boek cursief met een dubbele punt erachter; - een eventuele ondertitel wordt wel genoteerd, maar niet gecursiveerd; - bij de verwijzing naar een tijdschriftartikel wordt de naam van het tijdschrift onderstreept of gecursiveerd; - de plaats van uitgifte met dubbele punt en naam de naam van de uitgever gevolgd door een punt (bij een artikel uit een tijdschrift wordt de uitgeversnaam niet vermeld). Voorbeeld literatuurvermelding boek: Tukker, W.B. (2006). Lex et historia. Waardeoordeel over wet en recht in de profane Latijnse historiografie. Nijmegen: Valkhofpers. Voorbeeld literatuurvermelding tijdschrift: Dijk S. van (1999). Een goed wetenschappelijk artikel schrijven. Tijdschrift voor Orthopedagogiek en Psychologie, 26, 194-201. Voorbeelden literatuurvermelding hoofdstuk/artikel in boek onder redactie: Zweers, A.H. (2005). Psychodiagnostische criteria. In P.P. Pietersen (Red), Diagnostiek en allochtone kinderen (pp. 113-159). Lisse: Swets & Zeitlinger. Barendregt, J., & Dekker, G.T. (2002). Indicatie en plaatsingscriteria. Losbladig Psychologisch Vademecum (pp. F110-3-F110-34). Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Het gebruik van internetbronnen zorgt voor problemen. Gedrukte bronnen zijn goed te vermelden en terug te vinden. Internetbronnen kunnen van het internet verdwijnen. Doorgaans is gedrukte literatuur veel betrouwbaarder. Als je toch internetbronnen gebruikt, vermeld dan wat relevant is voor wat jij beweert. Gebruik bij voorkeur primaire bronnen (dus geen Wikipedia). Vermeld in ieder geval altijd de naam van de website, het volledige adres (URL) tussen <> en de datum waarop je de website hebt bezocht. Internetbronnen worden niet in de bibliografie opgenomen, maar worden er aan toegevoegd onder het kopje ‘’Internetbronnen.” Voorbeeld internetbronvermelding: Meijden, B. van der (1998). Schiphol als thema voor een geschiedenis-, internet- en/of profielwerkstuk <http://www.histopia.nl/schiphol.htm> (7 juli 2005) - onderdeel 7: logboek (zie par. 2.1.4) 11 HOOFDSTUK 3 VAKSPECIFIEKE EISEN EN BEOORDELINGSCRITERIA 3.1. Inleiding Naast de algemene eisen (zie: hoofdstuk 1), gelden ook vakspecifieke eisen en beoordelingscriteria. Hieronder tref je een overzicht per vak aan. 3.1.1. Vakspecifieke eisen en beoordelingscriteria alfavakken - Klassieke talen: Vakspecifieke eisen: Je PWS heeft een omvang van ten minste 22 pagina’s zuivere tekst (inclusief inleiding en conclusie) als je alleen werkt en 32 pagina’s zuivere tekst (inclusief inleiding en conclusie) als je in een duo werkt. Alleen bij een uitzonderlijk moeilijk onderwerp kan hiervan worden afgeweken. Voor je onderzoek maak je gebruik van ten minste vier (maar bij voorkeur meer) bronboeken. Dat betekent niet per definitie dat je vier boeken helemaal moet lezen. Misschien heb je van een bepaald boek maar 10 pagina’s nodig. Een encyclopedie is vaak een handig hulpmiddel, maar wordt nooit als bronboek opgevoerd. Naast de minimaal vier bronboeken mag je volop gebruik maken van internet. Beoordelingscriteria: - niveau/diepgang/wetenschappelijk karakter: - opbouw verslaglegging: - taalgebruik (stijl en spelling): - voortgang/zelfstandigheid/toepassen richtlijnen: - werking/verzorging: - onderwerpskeuze/originaliteit: De docent behoudt zich het recht voor om, teneinde tot een juiste beoordeling te komen, met de leerling(en) een mondeling af te spreken. 40% 20% 20% 10% 5% 5% - Moderne vreemde talen/Nederlands: Vakspecifieke eisen: Beoordelingscriteria: - voorstel en uitwerking onderwerp en onderzoeksvraag (contactmoment 1 en 2: go/no go): uitwerking aanpak en voorgestelde bronnen (go/no go): - beoordelingsmoment 1 (contactmoment 3: max 20 pnt; te laat: max 12 pnt) - niveau PWS tot nu toe (originaliteit/eigen denkwerk/moeilijkheidsgraad): - logboek (genoeg uren/aantoonbaar wat gedaan is/procesbewaking/ zelfreflectie): - taalgebruik (formulering/eigen woorden/geen kopieerwerk/ voor Engels ook gebruik niveau doeltaal): - beoordelingsmoment 2 (contactmoment 4: max 30 pnt; te laat: max 18 pnt) - niveau (zie beoordelingsmoment 1): - logboek (zie beoordelingsmoment 1) - taalgebruik (zie beoordelingsmoment 1) - beoordelingsmoment 3 (contactmoment 5: max 40 pnt) - uiterlijke verzorging/lay out/duidelijkheid logboek en bronvermelding: - niveau (zie beoordelingsmoment 1) - logboek (zie beoordelingsmoment 1) - taalgebruik (zie beoordelingsmoment 1) 12 max 5 (3) pnt max 5 (3) pnt max 10 (6) pnt max 5 (3) pnt max 5 (3) pnt max 20 (12) pnt max 5 (3) pnt max 5 (3) pnt max 10 pnt max 20 pnt max 5 pnt max 5 pnt 3.1.2. Vakspecifieke eisen en beoordelingscriteria bètavakken - Scheikunde: Vakspecifieke eisen: Je PWS bevat altijd een praktische component, dat wil zeggen een eigen opstelling, waarmee metingen worden gedaan. De metingen worden in principe op school gedaan. Je maakt gebruik van de basis van het Bèta-magazijn. Je PWS kan eventueel gecombineerd worden met het PO-onderwerp voor dit vak. Beoordelingscriteria: Beoordeling is afhankelijk van het onderwerp en het praktisch deel. - originaliteit onderwerp: - moeilijkheidsgraad onderzoekopbouw: - planning/zelfstandigheid: - niveau theoretische achtergrond: - praktische uitvoering/creativiteit: - verslaglegging: 10% 20% 15% 20% 20% 10% - Natuurkunde: Vakspecifieke eisen: Je PWS bevat altijd een praktische component, dat wil zeggen een eigen opstelling, waarmee metingen worden gedaan. De metingen worden in principe op school gedaan. Je PWS kan eventueel gecombineerd worden met het PO-onderwerp voor dit vak. Beoordelingscriteria: - het verslag wordt beoordeeld; - het proces wat tot het eindresultaat heeft geleid; - de mate van zelf oplossend vermogen bij problemen en onvolkomenheden; - veel gebruikte beoordeling: zie boven bij scheikunde. - Natuur, Leven en Technologie: Vakspecifieke eisen: Een gecertificeerde nl&t-module (en dus je PWS) bevat altijd: - een aantal onderzoeken/practica en bijbehorend natuurwetenschappelijk verslag; - veel verschillende/multidisciplinaire vragen (denk aan 90 opdrachten); - ontwerpvaardigheden; - presentaties (in PowerPoint, in prezi of filmpjes); - reflectievragen (over het proces en product). Beoordelingscriteria: Er is een geen uniform beoordelingsmodel. Aangezien de onderwerpen en vaardigheden per module verschillend zijn, zijn ook de beoordelingscriteria verschillend. Uitgangspunt zijn de beoordelingscriteria die door de schrijvers van de module zijn opgesteld. - Biologie: Vakspecifieke eisen: Voor je PWS moet een praktisch onderzoek gedaan worden en van dat onderzoek moet een natuurwetenschappelijk verslag gemaakt worden. Beoordelingscriteria: Beoordeeld worden zowel het onderzoek/verslag als ook het proces dat daartoe geleid heeft. Los van een geboden professionele begeleidende ondersteuning ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor ideeën, initiatieven en bewaking van de voortgang bij de leerling. Als validerende verzilvering van de voorwaarde dat je PWS-cijfer gebaseerd is op eigen inzet en werk van de leerling, wordt je PWS-cijfer berekend volgens de formule: PWScijfer = v*C. In deze formule is: 13 - C: het cijfer voor het onderzoek en het daarbij behorende verslag: Uitgangspunten: - de leerlingen komen zelf met (ideeën voor) een onderwerp; - het praktisch werk moet getuigen van een natuurwetenschappelijke denk- en handelwijze - het verslag voldoet aan de eisen van een natuurwetenschappelijk verslag, zoals weergegeven, geoefend en aangeleerd via cursusmateriaal uit het Bèta-magazijn. Nadere informatie, zie: Nectar (vwo) of Biologie (havo). - vermenigvuldigingsfactor v: in principe 1,0: Bij in gebreke blijven kan deze waarde, al naar gelang de ernst, met een of meer tienden gekort worden. De factor v bekrachtigt het uitgangspunt van elk PWS dat het gaat om gedrag van de leerling bij een drietal zaken: - het formuleren van een geschikte onderzoeksvraag; - het doen van het onderzoek; - het opstellen van het verslag. Gedragsindicatoren hierbij betreffen: - het nemen van initiatief; - het organiseren van feedback met de begeleider; - het voldoen aan planningseisen zoals het redelijk verdelen van het werk over de tijd. 3.1.3. Vakspecifieke eisen en beoordelingscriteria gammavakken - Economie/Management en organisatie: Vakspecifieke eisen: Je PWS is een gedegen literatuurstudie, waarbij je diverse bronnen hebt gebruikt: - oppervlakkige bronnen, zoals internetsites, Wikipedia en scholierensites; - (populair-) wetenschappelijke bronnen. Behalve een goede vermelding van deze bronnen, produceer je iets wat echt van jezelf is: een film, enquête, onderzoek, interviews enz. Je koppelt hetgeen je gevonden hebt in je literatuurstudie aan je eigen werk. Hoe je die koppeling legt, is aan jullie: - havo: PWS bestaat voor +60% uit literatuurstudie en 40% eigen werk; - vwo: PWS bestaat voor +40% uit literatuurstudie en 60% eigen werk. Je PWS wordt mede beoordeeld op diepgang van de literatuurstudie en het eigen werk. In de literatuurstudie moet je dus rekening houden met het soort bronnen dat je gebruikt. Beoordelingscriteria: - Inleiding en precisie: max 10 pnt titel en titelpagina; paginanummering; samenvatting; inhoudsopgave; inleiding en onderzoeksvraag; hoofd- en deelvragen; hypothese; hoofdstukindeling; conclusie; literatuurlijst; logboek. - literatuurstudie: max 35 pnt. inleiding, (motivatie) hoofd- en deelvragen; hypothese (het veronderstelde antwoord); argumentatie; methode literatuurstudie (gebruikte bronnen, verwijzing naar bronnen, vergelijking resultaten literatuurstudie); conclusies (heldere redenering, opbouw en organisatie, koppeling naar hoofden deelvragen); bronnen, vermelding, algemene eisen PWS (zie par. 1) - (methode) eigen werk: max 35 pnt gebruikte methode; verantwoording onderzoek; opzet onderzoek; verwerken van de uitkomsten; koppeling met literatuurstudie; gebruik van eigen werk in conclusie. - taal en verzorging: verzorgd taalgebruik; logische alinea-indeling; hoofdlettergebruik; spelling van werkwoorden; spelling overige; interpunctie; gebruik van vaktermen; actief gebruik van economische begrippen. - samenwerking en overleg met begeleider: taakverdeling helder en eerlijk; procesbewaking en sturing; samenhang tussen bijdragen van de verschillende leerlingen; naleven 14 max 10 pnt max 10 pnt contactmomenten; nakomen afspraken. - Filosofie: Vakspecifieke eisen: Zie vakspecifieke eisen bij klassieke talen (par. 3.1.1). Beoordelingscriteria: - niveau/diepgang/filosofisch karakter: - opbouw verslaglegging: - taalgebruik (stijl en spelling): - voortgang/zelfstandigheid/toepassen richtlijnen: - werking/verzorging: - onderwerpskeuze/originaliteit: De docent behoudt zich het recht voor om, teneinde tot een juiste beoordeling te komen, met de leerling(en) een mondeling af te spreken. De docent behoudt zich het recht voor af te wijken van de hier genoemde beoordelingscriteria. 40% 20% 20% 10% 2.5% 7.5% - Maatschappijwetenschappen/maatschappijleer: Vakspecifieke eisen: Het formuleren van de deelvragen is gebaseerd op: - de gevonden info over het onderwerp en passend bij de hoofdvraag; - het onderwerp in zijn algemeenheid; - sociaal-culturele aspecten; - politiek-juridische aspecten; - sociaal-economische aspecten; - een vergelijking in tijd en/of plaats. Bij het formuleren van het doel van je praktijkonderzoek, maak je één (verplichte) keuze uit de volgende drie aanvullingen: - onderzoek d.m.v. een enquête m.b.v. www.thesistool.com: Geef de uitslagen per vraag in een tabel of grafiek, formuleer per vraag een conclusie en sluit het af met een algemene conclusie gekoppeld aan het doel van het praktijkonderzoek. - onderzoek d.m.v. een diepte-interview: Maak een journalistiek verslag van het interview (dus niet letterlijk de vragen en de daarbij gegeven antwoorden, maar een verhaal zoals in een tijdschrift). Houd bij de verslaglegging het doel van je onderzoek centraal. - media-analyse (hoe was de berichtgeving over jullie onderwerp?): Geef een analyse van kranten- en/of tijdschriftartikelen, tv-programma’s en/of journaaluitzendingen over je onderwerp. Verbind aan de gevonden bronnen een conclusie n.a.v. het doel van je onderzoek. Beoordelingscriteria: - logboek en plan van aanpak (afspraken uitvoeren en nakomen): - literatuurlijst/citaten/voetnoten: - onderzoeksvraag en deelvragen: - inhoudelijke beoordeling (worden onderzoeksvraag en deelvragen inhoudelijk goed beantwoord aan de hand van de literatuur): - onderzoekvaardigheden (validiteit van de gevonden literatuur en praktische vaardigheden (interview/ enquête, enz.): - inleiding/conclusie en samenvatting (600 woorden): Eindcijfer: max score gedeeld door 5. - Aardrijkskunde: Vakspecifieke eisen: 15 W=1 W=1 W=1 max 5 pnt max 5 pnt max 5 pnt W=3 max 15 pnt W=2 W=2 max 10 pnt max 10 pnt Beoordelingscriteria: - onderwerp (verantwoording keuze/originaliteit/aansluiting vakken/ niveau/diepgang): W=1 - literatuurlijst/citaten/correcte weergave bronnen: W=1 - onderzoeksvraag en deelvragen: W=1 - inhoudelijke beoordeling (worden onderzoeksvraag en deelvragen inhoudelijk goed beantwoord aan de hand van de literatuur/theorie):W=3 - onderzoekvaardigheden (validiteit van de gevonden literatuur en praktische vaardigheden (interview/ enquête, enz.): W=1 - uiterlijke verzorging en structuur/taalgebruik/taalfouten: W=1 Eindcijfer: max score gedeeld door 10. max 10 pnt max 10 pnt max 10 pnt max 30 pnt max 10 pnt max 10 pnt - Geschiedenis: Vakspecifieke eisen: Beoordelingscriteria: - niveau/diepgang/wetenschappelijk karakter van de vraagstelling en de schriftelijke uitwerking ervan: - kwaliteit en kwantiteit van de gebruikte bronnen en literatuur: - opbouw verslaglegging: - taalgebruik (stijl en spelling): - voortgang/zelfstandigheid/toepassen richtlijnen: - werking/verzorging: - onderwerpskeuze/originaliteit: De docent behoudt zich het recht voor om, teneinde tot een juiste beoordeling te komen, met de leerling(en) een mondeling af te spreken. - Tekenen/Kunstgeschiedenis: Vakspecifieke eisen: Beoordelingscriteria: - onderwerp (verantwoording keuze/originaliteit/aansluiting vakken/ niveau/diepgang): W=1 max 10 pnt - literatuurlijst/citaten/correcte weergave bronnen: W=1 max 10 pnt - onderzoeksvraag en deelvragen: W=2 max 20 pnt - inhoudelijke beoordeling (worden onderzoeksvraag en deelvragen inhoudelijk goed beantwoord aan de hand van de literatuur/theorie)W=6 max 60 pnt - onderzoekvaardigheden (validiteit van de gevonden literatuur en praktische vaardigheden (interview/ enquête, enz.): W=2 max 20 pnt - conclusie en samenvatting: W=1 max 10 pnt (eventueel praktijkcomponent) W=4 max 40 pnt - uiterlijke verzorging en structuur/taalgebruik/taalfouten: W=2 max 20 pnt Eindcijfer: max score gedeeld door15 Eindcijfer bij aanwezigheid van een praktijkcomponent: max score gedeeld door 18. - Muziek: Vakspecifieke eisen: - onderwerp is duidelijk gerelateerd aan een muzikaal aspect; - onderzoek richt zich met name op muzikale of muziek gerelateerde aspecten; - PWS heeft duidelijke verwijzingen naar audio fragmenten of instrumenten? aanverwante apparatuur; - de analysecomponent is de kern van het PWS; ook weer uitgewerkt naar muzikale aspecten. Beoordelingscriteria: Voor de beoordeling van je PWS komen drie hoofdaspecten in aanmerking: 16 - proces: - het opstellen van de vraagstelling: - het niveau van de hoofdvraag moet voldoen aan de eisen. Het moet overeenkomen met het eindniveau voor havo of vwo of dit overstijgen; - de deelvragen moeten relevant zijn en voldoen aan het niveau; - de probleemstelling moet logisch zijn en antwoord geven op de hoofdvraag. - het opstellen van een plan van aanpak: - de activiteiten die worden genoemd moeten duidelijk en realistisch zijn; - de leerling moet het plan van aanpak zelfstandig uit kunnen voeren; - het plan van aanpak moet worden uitgevoerd binnen de aangegeven tijd; - bij samenwerken moet de taakverdeling worden aangegeven. - het zoeken van informatiebronnen: Er moeten voldoende verschillende, relevante bronnen worden gebruikt. - het voeren van begeleidingsgesprekken: - eerste gesprek: Bespreken van het plan van aanpak, het onderwerp, de onderzoeksvragen en de probleemstelling. Wanneer er wordt voldaan aan de eisen kan een leerling starten. - diverse tussentijdse gesprekken: Afhankelijk van de behoefte van de docent en/of leerling: bespreken van het plan van aanpak, de geschreven hoofdstukken, het logboek en de bronnen. Gelet wordt op: - de vordering van de leerling met het PWS; - de verwerking van kritiek of aanbevelingen door de leerling. - eindgesprek: beoordeling. - logboek bijhouden: - de kwaliteit van de informatie moet voldoende zijn; - de gemaakte keuzes moeten vakinhoudelijk verdedigbaar zijn; - de gemaakte keuzes moeten voldoende worden gemotiveerd; - het logboek moet overzichtelijk en volledig zijn; - het logboek moet naar waarheid zijn ingevuld.. - nabeschouwing: De leerling geeft een heldere reflectie en oordeel over het proces. - product: - inleiding: - introductie van het onderwerp; - de formulering van de onderzoeksvraag en de hypothese; - verantwoording van de keuze van het onderwerp; - vermelding van de opbouw van het werk/onderzoeksopzet; - afbakening van het onderwerp. - inhoud hoofdtekst: - de hoofdtekst moet antwoord geven op hoofdvraag en deelvragen; - de hoofdtekst moet diepgang hebben; - uit de hoofdtekst moet blijken dat informatie uit de diverse bronnen goed is begrepen en verwerkt: - het onderzoek moet voldoende zijn beschreven; - resultaten van het onderzoek moeten overzichtelijk zijn verwerkt bijvoorbeeld in tabellen en grafieken; - de conclusie moet aansluiten bij de hoofdtekst; - de leerling geeft een eigen mening over het onderwerp met argumentatie. - samenvatting: Geeft in het kort een overzicht van de hoofdstukken met de conclusies. - bronvermelding (zie par. 2.7) - presentatie van het product: De presentatie kan een schriftelijk verslag zijn, een PowerPointpresentatie, een DVD, een 17 CD , een instrument enz. Bij de presentatie wordt gelet op: - taalgebruik: Schriftelijke en mondelinge presentaties moeten duidelijk zijn voor het publiek. Het taalgebruik moet correct zijn. - lay-out en verzorging: - tekst moet logisch zijn opgebouwd; - figuren, tabellen, grafieken e.d. moeten zijn voorzien van een titel en bron; - het gebruik van afbeeldingen moet functioneel zijn; - de tekst-beeldverhouding moet kloppen. 18
© Copyright 2024 ExpyDoc