rninisterie van verkeer e n waterstaat werkdocument rijksdienst voor de ijsselmeerpolders ministerie van verkeer en waterstaat rijksdienst voor de ijsselmeerpolders werkdocument I inslibbing zuigputten ijsselmeergebied door j. koning en p. j. ente 1986 - 42 abw werkdocumenten zijn als regel eerste versies van te schrijven raDporten (uittypen geschreven tekst) en daardoor uitsluitend bestemd voor intern gebruik; de verantwoordelijkheid voor de tekst berust bij de auteur. POSLYS 600 8200 AP lelystad bb\6 smedinghuir zuidemagenplein 2 tel. (03200) 9 9 1 11 telex 40115 INHOUD I VOORWOORD 1. SAMENVATTING 2. OVERZICHT VAN BESCHIKBARE GEGEVENS 3, 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. RESULTATEN Zuigput D Oostvaardersplassen Zuigput A 44 Lelystad Oostelijk Flevoland Keileemput IJsselrneer bij Gaast in Friesland Zandwinput Markermeer bij Warder in Noord-Holland Zuigputten o n t s t a a n a l s gevolg van zandwinning t e n behoeve van d i j k e n of wegen. I n h e t IJsselmeergebied g e s c h i e d t de winning v e e l a l op h e t water. Onder water plegen deze p u t t e n v r i j s n e l i n t e s l i b b e n . Soms komt daar een a b r u p t einde aan door inpoldering. Soms ook b i e d t zo'n ingepolderde p u t p e r s p e c t i e v e n voor de r e c r e a t i e . Teneinde een antwoord t e geven op vragen d i e omstreeks 1970 werden ges t e l d s c h r e e f i n d i e t i j d J. K o n i n g e e n n o t i t i e o v e r d e i n s l i b b i n g van zuigputten. Deze n o t i t i e b l e e f t o t een handgeschreven vorm beperkt. Veel l a t e r , i n 1985, werd, wederom a l s gevolg van vragen, daar nog wat aan toegevoegd. Omdat de vraag n a a r de i n s l i b b i n g van zuigputten i n c i d e n t e e l b l i j k t t e r u g t e keren, t e r w i j l J . Koning de R.1J.P. h e e f t v e r l a t e n ( V U T ) en de tweede a u t e u r d a t z e l f d e l o t wacht, l i j k t h e t v e r s t a n d i g ( n u d e kansen op een toekomstige Markerwaard r e e e l e r worden) a l s n o g de genoemde n o t i t i e , aangevuld metde l a t e r e t o e v o e g i n g , i n druk tZ l a t e n v e r s c h i j n e n : "voor de opvolgers". 1. SAMENVATTING De gegevens waaruit de mate van inslibbing valt te benaderen zijn zeer schaars. Dit is te wijten aan het feit dat de meeste putten vroeger of later worden volgestort met overtollige baggerspecie. De gegevens hebben achtereenvolgens betrekking op een zuigput (D) gelegen tussen circa 4,2 en 5,3 km ten noordwesten van het gemaal de Blocq van Kuffeler (Oostvaardersplassen), op de vijver ten noorden van Lelystad, op een keileemwinplaats in het IJsselmeer nabij Gaast (ter hoogte van MakkumWorkum) en op een zandwinput in het Markermeer voor de Noordhollandse kust nabij Warder. De jaarlijkse inslibbing bedraagt voor de put bij Gaast gemiddeld slechts 15 cm, voor de vijver bij Lelystad bij benadering 1% B 2% m, voor de zuigput D gemiddeld 1,4 + 0,3 m en voor de put bij Warder gemiddeld 0,6 t 0,l m. De geringe waarde voor de put bij Gaast valt te verklaren uit de zanddige bodem van het noordelijk deel van het IJsselmeer in samenhang met het verschijnsel dat het water daar bepaald mind& slibrijk is dan in de zuidelijke kom. Het hogere slibgehaltein dezuidelijke kom moet de voornaamste oorzaak zijn van het snelle volslibben van de andere zuigputten. Van de vijver bij Lelystad is de naaste omgeving zandig. Desondanks vertoonde deze put een even snelle inslibbing als de zuigput D, waarvan de omgeving uit klei bestaat. Mede speelt wellicht een rol dat te Lelystad voor het droogvallen een nabijgelegen tocht is gebaggerd, waarvan de specie in de nabijheid (visvijvergebied) is gelost. Kanalen baggeren en specie storten in een laatste stadium van bedijking zal overigens altijd voorkomen. Ook kan de inslibbing tijdens het afmalen (gelet op het volslibben van de gebaggerde kanalen) aanzienlijk zijn voor de zuigputten. Zo bedroeg tussen 1967 en 1970, dat wil zeggen in het sluitings-, afmalings- en "Oostvaardersplassen-stadium" de jaarlijkse inslibbing voor zuigput D 0,7 0,3 m. * De inslibbing van zuigputten lijkt in het begin het sterkst te zijn, hetgeen zich ook we1 laat verklaren. Voor zuigput D werd voor de eerste drie jaar een gemiddelde waarde van 2,l 0 , 5 m per jaar gevonden en voor de volgende drie jaar 0,7 0,l m per jaar. In het laatste getal is een zekere zetting, die tijdens de inslibbing optreedt in de onderliggende slappe lagen, inbegrepen en het betreft dus niet de netto hoeveelheid per jaar. Het niet kennen van de netto hoeveelheid is niet zo bezwaarlijk daar in het onderhavige verband het uiteindelijke resultaat van meer belang is. * * Bij de zandwinning wordt het pleistocene zand onder het holocene pakket weggezogen. Dit holocene pakket zakt dan naar beneden. Een deel wordt meegezogen, een ander deel blijft als bodem in de put achter. In 66n boring in de zuigerput D was de dikte van het achtergebleven deel circa 4 m (terwijl het holocene pakket oorspronkelijk 6% m dik was). Alhoewel dit bedrag niet representatief genoemd kan worden lijkt de orde van grootte niet onwaarschijnlijk. 2. OVERZICHT VAN BESCHIKBARE GEGEVENS Binnen de dijken van Zuidelijk Flevoland ligt een groot aantal zuigputten, die allen geheel of voor een deel zijn volgeslibd. Van de meeste van deze putten waren onvoldoende gegevens beschikbaar om de snelheid waarmee dit proces is verlopen na te gaan. Van 66n put waren wat meer gegevens beschikbaar. Het betreft hier "zuigput D", gelegen in de Oostvaardersplassen. Hiervan waren de volgende gegevens aanwezig: - Peilingen direct na het ontstaan, 1960 en 1962; - Peilingen korte tijd voor het droogvallen, 1967; - Sonderingen, 1962; - ECn boring, 1967; - Peilingen 1970, enige jaren na droogvallen (1968). De sonderingen zijn niet over de gehele breedte van de betreffende put verricht, maar alleen langs de zuidoostelijke rand. Behalve van bovengenoemde zuigput waren verder nog enkele gegevens beschikbaar van de zuigput bij Lelystad en van een keileemput in het IJsselmeer bij Gaast inFriesland. . Oak zijn er peilingen uit respectievelijk 1975 eri1983 van een zandwinput in het Markermeer (randmeer van de Markerwaard) nabij Warder (bij Oosthuizen in Noord-Holland) (zandwinning ten behoeve van Rijksweg A 7). 3. RESULTATEN 3.1. Zuigput D Oostvaardersplassen , Van een aantal raaien over zuigput D zijn dwarsprofielen getekend, die als figuur 1 zijn opgenomen. Omdat op de dwarsprofielen de hoogte- en lengteschaal niet gelijk zijn lijkt het of de putwanden zeer steil zijn. Dit is echter niet het geval, in werkelijkheid bedraagt de helling 1 : 3 2 4. Behalve de diepte van de put op verschillende tijdstippen is in de dwarsprofielen ook de diepte van het vaste zand aangegeven, zoals dit bij de sonderingen werd aangetroffen. In meerdere gevallen blijkt dat het vaste zand belangrijk dieper ligt dan het niveau dat bij de eerste peiling na het ontstaan werd gevonden. Dit kan de volgende oorzaken hebben. 1. De peilingen kunnen gedaan zijn nadat a1 enige inslibbing was opgetreden. Bij de raaien hmp 142 en hrnp 140 is dit duidelijk het geval. 2. Op de bodem van de put kunnen nog resten van &t holocene pakket zijn achtergebleven. Bij de zandwinning zuigt men het zand narnelijk onder het holocene pakket weg. Dit zakt dan uiteraard naar beneden. Een deel ervan wordt opgezogen. Een ander deel, vooral de wat vastere lagen, blijft op de bodem achter (mondelinge mededeling hr. v.d.Vlies ZZW). (Bij een boring in zuigput D bleek dat de onderste 4 m van het profiel voor het grootste deel uit resten van het holocene pakket bestond.) De met behulp van de dwarsprofielen berekende inslibbing is in tabel 1 verrneld. Tabel 1. Inslibbing zuigput D Zuidelijk Flevoland (zie ook figuur 1) raai hmp 136 " 137 " 142 " 145 " 140 bernonstering diepte in m -N.A.P. 1960/'62 1967 20 18 15 17 12 - 7 7 8 10,5 7 - dikte sliblaag aantal inslibbing per in m jaren jaar in m 13 11 7 6,5 5 8 7 -+ 7 5 5 5 7 gemiddeld 1.85 1,55 1,40 1,30 1,OO 1,55 1,4 5 0,3 Uit de tabel blijkt dat de snelheid waarmee de inslibbing plaatsvindt een vrij grote variatie vertoont.. Voorde periode 1967-1970 bedroeg voor de raaien 136 t/m 140 de inslibbing respectievelijk (volgorde tabel) 1,70 - 1,80 - 1,50 - 3,75 en 1.40 m ofwel 0,7 2 0,3 rn per jaar. Verder valt het op dat vooral de diepste delen de grootste inslibbing vertonen. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de inslibbingssnelheid bij het ondieper worden van de put afneemt. Om hiervan een indruk te krijgen is in tabel 2 de inslibbing van het onderste- en het bovenste deel van de put afzonderlijk verrneld. F i g u u r 1. V e r g e l i j k i n g p e i l i n g e n 1960 t / m 1970 voor e n k e l e dwarsprof i e l e n van z u i g p u t D O o s t v a a r d e r s p l a s s e n Z u i d e l i j k F l e v o l a n d ( z i e ook t a b e l 1) Hierbij is gebruik gemaakt van de sondeergegevens uit 1962. Zoals verrneld, hebbende sonderingen alleen betrekking op de rand van de put. Ze zijn waarschijnlijk wat minder betrouwbaar dan de peilingen. De gevonden verschillen zijn daardoor wellicht in werkelijkheid wat minder groot dan de tabel aangeeft. Tabel 2. Inslibbing zuigput D (onderste- en bovenste deel afzonderlijk) - raai hmp 136 " 137 " 142 " 145 " 140 Onderste deel diepte in m -N.A.P. dikte sliblaag in m 1960/ '62 1964 20 18 15 17 12 9 9 10 12 9 11 9 5 5 3 aantal jaren 4 3 2 2 2 1/3 1/3 1/3 1/3 1/3 gemiddeld raai hmp 136 " 137 " 142 " 145 " 140 Bovenste deel diepte in m -N.A.P. dikte slib1964 1967 laag in m 9 9 10 12 9 7 7 8 10,5 7 2 2 2 135 2 aantal jaren 2 2 2 2 2 213 2/3 2/3 2/3 2/3 gemiddeld inslibbing in m per jaar 2,6 2 ~ 3 2,15 2,15 1,30 2.1 0,5 inslibbing in m per jaar 0,75 0,75 0,75 0,56 0,75 0,7 i 0,1 Uit tabel 2 blijkt dat de inslibbing in het onderste deel van de put veel sneller is verlopen dan in het bovenste deel. Waarschijnlijk heeft dit de volgende oorzaken: 1. De turbulentie van het water zal in het bovenste deel van de put ongetwijfeld groter zijn dan in het onderste deel. Als gevolg hiervan zullen de sedimentatieomstandigheden bovenin minder gunstig zijn dan onderin. 2. Het jonge slik heeft op het moment dat het wordt afgezet een zeer hoog watergehalte. Ondanks het feit dat de processen zich onder water afspelen treedt zetting, zo men wil inklinking, van dit jonge materiaal op, hetgeen uiteraard gepaard gaat met verlies aan water. Als eenmaal een laag jong slik op de bodem van de put is afgezet, zal een verdere ophoging van de putbodem voor een deel weer teniet gedaan worden door de zetting van de dieper gelegen lagen. Het effect van dit proces neemt toe naarmate de ingeslibde laag dikker wordt. Het afnemen van het watergehalte van boven naar beneden van het jonge slik in een zuigput wordt gerllustreerd in tabel 3. In deze tabel zijn analyses opgenomen van een aantal monsters die in . augustus 1967 in zuigput D zijn genomen. Tabel 3. Analyse r e s u l t a t e n van monsters genomen i n zuigput D Oostvaardersplassen laagdiepte i n cm de stoofdroge grond bevat i n % humus luturn CaC03 0- 50 50-100 100-150 150-200 200-250 250-300 300-350 350-400 400-450 450-500 500-550 550-600 600-650 14,3 14,3 14,5 14,4 14,9 15,7 15,9 12.2 13,2 13,l 12,6 13,3 13,5 850-800 13,3 8tO 8,2 8,7 8,6 8,4 8,1 9 ~ 0 785 794 795 7 ~ 3 7,4 43,4 45,l 49,9 49,2 49,2 44,7 44,8 54,6 44,9 50,9 41,4 45,5 49,6 A-cijfer water f a c t o r (A-20) m 1 ' 38.2 279 249 276 275 273 240 264 273 239 272 21>227 3,8 393 3,4 3,4 3,4 392 3 ~ 4 373 393 394 390 3 ~ 1 162 Zoals u i t de t a b e l b l i j k t , b e d r a a g t d e w a t e r f a c t o r . i n de bovenste l a a g 3 , 8 , n a a r beneden neemt de w a t e r f a c t o r , z i j h e t wat onregelrnatig a f t o t 2 , 5 en benadert daarrnee de voor de Zuiderzee-afzetting normale waarde van 2 , 2 ( z i e ook t a b e l 4 ) . 3.2. Zuigput A 44 Lelystad O o s t e l i j k Flevoland Ten behoeve van een r e c r e a t i e o b j e c t i s i n deze p u t i n f e b r u a r i 1969 een a a n t a l boringen v e r r i c h t . Deze p u t i s g e b r u i k t voor zandwinning t.b.v. h e t l a a t s t e dijkvak van de p o l d e r d i j k van O o s t e l i j k Flevoland. Met de zandwinning i n deze p u t i s t e n hoogste 2 j a a r voor h e t droogvallen begonnen. De p u t l i g t i n een zandige orngeving (grondsoort 3 d ) . De d i k t e van de s l i b l a a g v a r i e e r t h i e r van 3 m t o t meer dan 5 m. De i n s l i b b i n g van deze p u t h e e f t tenminste 1%-2%m p e r j a a r bedragen. Hoewel deze p u t dus i n zandige omgeving l i g t , i s de i n s l i b b i n g toch s n e l verlopen. Het water i n deze omgeving i s k l a a r b l i j k e l i j k z e e r s l i b r i j k geweest, hetgeen w a a r s c h i j n l i j k z i j n oorzaak v i n d t i n h e t f e i t d a t op b e t r e k k e l i j k k o r t e a f s t a n d k l e i r i j k e lagen - d i e opgewoeldkunnen worden - a a n d e o p p e r v l a k t e l i g g e n . B o v e n d i e n w e r d k o r t v o o r h e t d r o o g v a l l e n van de polder d e n a b i j g e l e g e n t o c h t g e b a g g e r d , waarvande s p e c i e i n d e n a b i j h e i d ( v i s v i j v e r s ) werd g e l o s t . De d i e p t e van de zuigput h e e f t ( t . 0 . v . de rneerbodem) rninstens 10 m bedragen, p l a a t s e l i j k w a a r s c h i j n l i j k nog rneer, maar daar kon h e t VaSte zand n i e t worden aangeboord. De p u t was, a l t h a n s op de p l a a t s waar geboard i s , i n t e n hoogste 2 j a a r , ongeveer voor de h e l f t v o l g e s l i b d . 3.3. Keileemput IJsselmeer b i j Gaast i n F r i e s l a n d U i t deze p u t is keileem voor de a a n l e g van de A f s l u i t d i j k gewonnen. I n 1962 ( d u s + 30 j a a r na h e t o n t s t a a n ) z i j n i n deze p u t op d r i e p l a a t s e n monsters genomen v a n h e t i n g e s l i b d e m a t e r i a a l . De analyser e s u l t a t e n z i j n vermeld i n t a b e l 4. Tabel 4. A n a l y s e r e s u l t a t e n van monsters genornen i n een keileemput i n h e t IJsselmeer b i j Gaast i n F r i e s l a n d Plek 2 laagdikte i n cm Plek 1 % % 1 % I AI hu-1 lu- I cij-1 water hurnus) turn 1 f e r 1 f a c t o r rnus 0- 10 10- 25 25- 50 50- 75 75-100 100-125 125-150 150-200 200-250 250-300 300-350 350-400 400-450 450-470 I - I - I - 11,0141,91393 I 5,O 9,0)40,51326 1 4 , 5 10,2144,71326 1 4 , l 9,7141,91304 1 4 , O i 9,8143,11306 1 3 , 4 6,8140,11200 1 3,O 7,241,4220 1 2 7 6,4\39,1)156 1 2,3 6 , 7 \ 4 1 , 2 \ 1 6 5 1 2,35 6,3142,0ll52 1 2,2 6,3139,51135 1 2 , 1 5,8135,81125 1 2,O 6,9154,61184 1 2 , 2 7,3151,01235 1 3,O 7,7141,61266 1 3 , 8 6,5141,21157 1 2 , 2 3,2127,81 8 5 1 2,O 5,7133,01122 1 2 , l 3,9128,61 95 1 1 . 9 3 , 4 1 2 8 , 5 ( 83 1 1 , 6 - 1 - 1 - 1 3 , 3 ) 2 7 , 3 1 80 1 1 , 6 2,5117,61 56 1 1 , 4 - I - I - I - [ 3 , 7 I\ 2 4 , 3I ( 81 11 1 , 7 -I - 1 - 1 - , 1 I I Plek 3 1 % IA- l % I % IA- I I l u - I cij-1 water hu-1 lu- I cij-1 water 1 tum 1 f e r 1 f a c t o r mus) tum 1 f e r 1 f a c t o r I I I I - 9,0139,31321 8,3134,81286 7,7134,81255 6,4138,81218 6,3140,61225 6,1146,31220 7,6148,11224 6,5149,01223 3,4127,61 90 4,2133,41 92 5,0139,41125 3,9126.91 8 5 3 , 8 1 25.81I 8 1 I I I 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 11 4,5 4,4 4,l 3,4 3,4 3,l 3,O 3,O 1,8 1,6 1,9 1,7 1,7 U i t de t a b e l b l i j k t d a t b i j h e t jonge s l i k i n deze p u t de w a t e r f a c t o r i n de o n d e r s t e lagen a1 is gedaald t o t beneden de waarde 2 , 0 . De bodem van de p u t l a g b i j h a a r o n t s t a a n 9 5 10 m d i e p e r dan de omgeving. De d i k t e van de i n g e s l i b d e l a a g bedroeg resp.4 m , 4 , 5 m en 4 , 7 m. De d i e p t e van deze p u t was dus i n 1962 ongeveer met de h e l f t afgenomen. De i n s l i b b i n g s s n e l h e i d bedroeg s l e c h t s + 1 5 cm per j a a r , hetgeen aanmerkelijk g e r i n g e r i s dan voor de hiervoorgenoernde zuigputten. Het i s e c h t e r we1 bekend d a t h e t water i n h e t n o o r d e l i j k d e e l van h e t IJsselmeer minder s l i b r i j k i s dan i n de z u i d e l i j k e kom, hetgeen ook we1 voor de hand l i g t omdat de bodem i n h e t gehele n o o r d e l i j k d e e l van h e t meer u i t zand b e s t a a t . 3.4. Zandwinput Markermeer n a b i j Warder i n Noord-Holland Zandwinning v i n g aan i n h e t v o o r j a a r van 1974 en ging door t o t i n 1975 (mondelinge mededeling hr. Srnallegange, R.W. D i r . Noord-Holland). R.W,Directie Noord-Holland p e i l d e i n 1975. I n a p r i l 1 9 8 3 w e r d wederomgep e i l d , nu door R.W.Directie Waterhuishouding en Waterbeweging, D i s t r i c t Noord ( p e i l k a a r t s c h a a l 1:2500, r e g . n r . WWNO-T-85.0011). V e r g e l i j k i n g van de p e i l i n g e n u i t 1975 en 1983 l e v e r t f i g u u r 2.Vooreen z e v e n t a l punten binnen de 10-m l i j n u i t 1975 i n h e t z u i d e l i j k d e e l levert dit voor 8 winterseizoenen een gerniddelde waarde per jaar. , , van 0 , s * o,lm -1 HOLLAND Figuur 2. Vergelijking peilingen 1975/1983 voor het zuidelijke deel van de zandwinput Warder. De cijfers geven de gevonden verschillen in meters
© Copyright 2024 ExpyDoc