Rijkentaks helpt de armen niet Frank Boll, een onafhankelijk

Rijkentaks helpt de armen niet
Frank Boll, een onafhankelijk Vlaams economist waarnaar we al vaker verwezen, publiceerde een
opgemerkte bijdrage in De Tijd van 19 september. Een rijkentaks maakt iedereen armer, luidde de
titel en we komen er hier graag op terug. Het is nu wel even genoeg geweest met belastingen en
taksen.
Een overheid die niet toekomt met de helft van het nationaal inkomen, zal nooit genoeg hebben. Nog
meer belastingen betekent minder nationaal inkomen.
Lees de reacties erop bij De Tijd.
Een rijkentaks maakt iedereen armer
De laatste twee eeuwen kenden een explosie van inkomen en levenskwaliteit en een sterke daling
van absolute armoede. Een combinatie van innovaties, industriële revoluties en de vrije markt
maakten dat mogelijk. Deze nooit geziene lotsverbetering steunde op pijlers als de rechtsstaat en
eigendomsrechten, competitie, wetenschappelijke vooruitgang waaronder geneeskunde, sparen en
werkethos.
Onze belastingen en sociale zekerheidsuitgaven herverdelen niet allen zeer behoorlijk. Ze overherverdelen waarschijnlijk wanneer de 10% topverdieners 50% van de belastingen ophoesten. Dat
betekent nog niet dat de primaire inkomensvorming, die de basis vormt voor de heffing van
belastingen, marktconformiteit benadert. Of in andere woorden, volgens de principes van de vrije
markt vloeit nu zeer waarschijnlijk teveel inkomen naar de top 10%. Maar om dat recht te trekken is
een rijkentaks noch de eerste, noch de beste oplossing.
Het succes van het systeem voedt haar critici. In het westen groeide het overheidsbeslag in de
economie in de naoorlogse periode tot 60% en meer. Sedert de Keynesiaanse revolutie vraagt elk
euvel om meer overheidsinterventie en elke recessie en crisis verhoogde dat overheidsaandeel. Een
immer stijgend deel van dat groeiend overheidsbeslag ging naar subsidies allerhande. Dit tast de
stimuli en de werkethos aan en holt de eigen verantwoordelijkheid uit. Maar geen enkel goed
functionerend maatschappelijk systeem kan zonder. Groei daalt naarmate het overheidsbeslag
groter wordt.
Groei stoelde ook meer en meer op krediet en minder op sparen. Dat weegt op de toekomstige
groei. Ook andere pijlers van onze sterke historische performantie verzwakten. Zo heeft België als
zeer open economie een loonhandicap opgebouwd van 16% ten overstaan van haar naaste
handelspartners. Niet de consumptie en de overheidsuitgaven moeten centraal staan in het beleid,
wel het sparen en de productie die investeringen en vraag creëren.
Te oordelen naar mediaberichten zou België kampen met een stijgend armoede probleem. Dit in een
land dat nooit zo rijk is geweest en tot de rijksten van de wereld behoort. Een extreme tegenstelling
die een ingebakken perceptie van relatieve armoede illustreert. Ons steeds groter welvaartsapparaat
lijkt in haar opzet te zijn mislukt. Dit terwijl de welvaartstaat de absolute armoede moet bestrijden,
vooral door de bescherming van de mentaal en fysiek minder gegoeden. Het kan niet zijn dat
iedereen die gezond is van geest en lichaam alleen maar rechten heeft. Dat ondergraaft uiteindelijk
elke samenleving.
Experimenten wijzen uit dat ons bewustzijn van relatieve armoede dat van absolute welvaart
domineert. In systeem A met een gemiddeld inkomen van 100 geniet burger x slechts van 90. In
systeem B met een gemiddelde van 70 verdient burger x een inkomen van 80. De meesten van ons
zijn als burger x die systeem B verkiest boven systeem A. Eenmaal absolute armoede is bestreden,
een kerntaak van een welvaartsstaat, zal een stijgende fixatie op inkomensdistributie ons uiteindelijk
allemaal verarmen. Het is als de tak afzagen waarop we zitten. Vele bronnen van toekomstige
inkomensgroei worden daardoor in de kiem gesmoord.
Er is een dogma gegroeid waarbij elk echt of vermeend maatschappelijk euvel dient verholpen door
belastingen en overheidsuitgaven. Terwijl de bron van die euvels ongemoeid wordt gelaten. Aan veel
problemen kan worden verholpen zonder geld of zonder veel geld. Helpt de Franse rijkentaks de
minder begoede Fransen? Het overgrote deel, indien niet de totaliteit van die inkomsten, hebben
alleen het boulemieke staatsapparaat nog vergroot.
De idee leeft dat hoe groter het overheidsapparaat hoe beter de politieke en economische werking
van de maatschappij. Het tegenovergestelde is het geval. De geschiedenis heeft dat herhaaldelijk
aangetoond. Een sterke overheid concentreert zich op haar kerntaak, het verschaffen van publieke
goederen. Daartoe behoort de bestrijding van absolute armoede en de ordening van de rechtsstaat.
Een onderdeel van de rechtstaat is de economische ordening of het rechtskader waarbinnen de vrije
markt grotere taarten kan bakken.
Met deze economische rechtsorde loopt het sedert enkele decennia verkeerd. Een basisconditie voor
de gewenste resultaten die van de vrije markt worden verwacht, is dat de lat voor iedereen gelijk ligt
(de principes “level-playing field” en “at arms’ length “). Historisch betekent de vrije markt voor de
economie wat de democratie inhoudt voor de politiek: het verdelen van invloed en macht. Daar nijpt
het schoentje in onze verzuilde en corporatistische maatschappij waar politiek en economie meer en
meer verweven geraakten.
De economie is niet enkel opgedeeld in een publieke en een private sector. Er is ook de opdeling van
de private sector in grote ondernemingen en de anderen. Daarbij spinnen bijna alleen de groten
garen bij hun contacten met de overheid. Dat vele bedrijven in het Westen zo groot zijn geworden
strookt helemaal niet met de geest van het bestaande anti-kartel of mededingingsbeleid.
Grote ondernemingen, financiële instellingen, een aantal vrije beroepen, belangengroepen al dan
niet gelieerd met een politieke partij, en de publieke sector zelf, zijn er over de laatste decennia altijd
beter in geslaagd de wetgever en het overheidsapparaat voor hun kar te spannen om zich zo extra
inkomsten toe te eigenen. In de VS worden de fiscale ‘”loopholes” – of ad-hoc gecreëerde
achterpoorten – geschat op 1.4 triljoen dollar of 28% van de belastingen.
Grote beursgenoteerde ondernemingen gaan door als iconen van de vrije markt. Maar in vele van
zulke bedrijven kende men een stijgende wedloop naar mega-wedden voor de top. Die wedden
overschrijden vaak vele malen een economisch-gefundeerde loonwaaier. Zij bezorgden de vrije
markt een slechte naam. Opties voor toplui zijn een stimulus voor buybacks van aandelen. Die
hebben het aandelenlandschap mee helpen vertekenen. Nooit quoteerden een aantal aandelenindici
in de wereld zo hoog terwijl de investeringen zo laag zijn.
Een stijgend aantal belangengroepen kunnen de democratie ernstig schaden. Corporatisme en niet
kapitalisme is een voedingsbodem van ongelijkheid. Groepsnoties als solidariteit, zekerheid en
stabiliteit hebben geleid tot concurrentie-dodende regulering, wetgeving die belangengroepen
beschermt en een industriële politiek die ons systeem verzwakt en verarmt. Innovatie werd
verhinderd of bemoeilijkt. Minder concurrentie verhoogt prijzen en winsten. Dat verhoogt de
aandelenkoersen, maar ten koste van de consument.
Vele financiële instellingen zijn vele malen groter dan verklaarbaar door loutere schaalvoordelen. De
wedden liggen er hoger dan competitief verantwoord. Als zulke banken dan belastinggeld aanboren
om te overleven, dienen als quid pro quo de lonen verlaagd tot minstens hun competitief niveau.
Het argument dat excessieve verloningen nodig zijn omdat toplui onmisbaar zijn, is een mythe die
gretig wordt in stand gehouden door een combinatie van gevestigde belangen.
Belangrijke bronnen van de recent grote toename in de ongelijkheid van inkomens en vooral van
vermogen, hebben niets te maken met blind kapitalisme of asociaal belastingbeleid: de verdubbeling
over enkele decennia van het aantal één-ouder gezinnen die in vergelijking met normale gezinnen
minder kunnen sparen en dus weinig vermogen kunnen opbouwen, en de veroudering van de
gehuwde bevolking die proportioneel meer en langer hebben kunnen sparen en over de jaren
vermogen vergaren.
Vermogen wordt belegd, voor het grootste deel in overheidsobligaties die staatsuitgaven
financieren, en in productieve investeringen. Vermogen komt vooral uit sparen. Dat wordt ieder jaar
opnieuw belast, terwijl consumptie slechts eenmaal. Een rijkentaks daarbovenop vermindert de
investeringen, bron van productiviteitsverhogingen en toekomstig inkomen. Het is een recept voor
verdere daling van de groei. Het is niet omdat de meest vermogenden gemakkelijk met minder
kunnen leven dat een nieuwe rijkentaks de maatschappij en vooral de armste groep ten goede zal
komen. Wel integendeel. Vermogensbelastingen allerhande zijn in België op 5 na reeds de hoogste in
de 28 landen van de Europese Unie.
Uit het bovenstaande blijkt dat er vooral dient gefocust op de primaire inkomensverdeling. Gelijke
kansen voor iedereen en afbouw van de banden tussen het overheidsapparaat en
privébelangengroepen allerhande, van subsidies, en van het overheidsapparaat zelf.
Onderwijs is de belangrijkste bron van armoede bestrijding. Een diploma leidt tot werken en
inkomen. En, zeker voor jongeren is een mini job beter dan een uitkering. Zo wordt je discipline
bijgebracht, een sociaal netwerk en een mogelijke springplank voor de toekomst.
Frank Boll
Gedelegeerd bestuurder Ecofis
Adviseur Robeco