Afscheid Zeger van Houwen_Beknopte terugkijk

Beknopte terugkijk op 41,5 jaar onderwijs en de slotwens aan kinderen, ouders
en collega’s.
Ik ben begonnen in Rotterdam-West, een achterstandswijk, in een zesde klas met
een jongen uit Portugal en een uit Spanje met de naam Rafael, dezelfde naam als
mijn oudste kleinzoon.
De rest allemaal Rotterdammertjes, waarvan een enkele met een donkere
huidskleur. Na drie jaar zesde klas naar Rotterdam-Oud Noord. Naar wat we toen
noemden een zeer zware stimuleringswijk. Vier jaar zesde klas met merendeels
autochtone kinderen. In de loop de van vier jaar verkleurde de school razendsnel
met kinderen vooral uit Marokko en Turkije. Toen twee jaar een opvangklas voor
allochtone kinderen gecombineerd met het waarnemend hoofdschap.
In 1982 benoemd tot hoofd der school aan een centrumschool van 100 jaar oud in
Vlaardingen. In 1985 directeur van de basisschool; nu met een kleuterafdeling. In
de eerste jaren gecombineerd met lesgevende taken. In 1993 naar de Tjalk te
Lelystad tot 01 december 2014. Eind twintigste eeuw directeurschap van ’t
Kompas, later Meander, gecombineerd met de Tjalk. Begin 21e eeuw
directeurschap enige jaren gecombineerd met het lidmaatschap van het
bovenschools managementteam van het openbaar primair onderwijs. In 2007 de
Tjalk gecombineerd met de Brink tot heden.
Ik kom uit een periode waarin men schreeuwde om onderwijsgevenden, vooral in
de grote steden. Aan onze gemeentelijke kweekschool slaagde een hoog
percentage. Vrouwen en mannen 50/50 verdeeld. Ik behoor tot de eerste lichting
van de Pedagogische Academie. Een roerige tijd met stakingen en bezettingen om
inspraak te krijgen in het lesprogramma en de wijze van tentamineren. De
academisering betekende geen verplichte lessen meer. Dat gaf mij de gelegenheid
om in het weekend behoorlijk bij te verdienen in de horeca.
In de loop van mijn onderwijsjaren zijn niet de kinderen zozeer veranderd, maar
wel het onderwijs. Een schoolplan bestond niet, alleen een zeer algemeen
curriculum waarin in grote lijnen beschreven wat de kinderen moesten kennen en
kunnen. Alleen het rooster zichtbaar in de klas was verplicht. Wat betreft de
uitvoering van het onderwijs werd uit gegaan van de kennis en kunde van de
leerkracht. Te meer daar de handleidingen bij methoden zeer summier waren.
Je ontwierp zelf je lessen. Er was een grote vrijheid om daar zelf invulling aan te
geven. De vorderingen van de kinderen werden bijgehouden in een map op A4
formaat. Wel werd al het werk van de kinderen nagekeken. Een zware tas met veel
schriften om die thuis na te kijken werkte statusverhogend.
De onderwijsinspectie, zowel de gemeentelijke als de rijks, kwam eens in de paar
jaar en lette dan vooral op de netheid van de schriften,of alles was nagekeken en
de pedagogische aanpak.
De omgang met kinderen was heel los en amicaal, alhoewel we wel bij de
achternaam en met meester werden aangesproken. Er werd veel projectmatig
gewerkt, waarin alle vakken waren geïntegreerd. Er was veel ruimte voor cultuur,
zodat ik mijn liefhebberij van theater kon botvieren in de klas. Alles kon met de
kinderen worden besproken. Feitelijk bestonden er geen taboes. Voor mij
persoonlijk was het een heerlijke tijd, omringd door jonge collega’s, mannen en
vrouwen. Veel contacten na schooltijd en in de weekends waarin de drank rijkelijk
vloeide. Ook tijdens de schoolkampen en op vrijdagmiddag tijdens de borrel. Nu
nog heb ik intensieve contacten met klasgenoten uit mijn kweekschooltijd, die
inmiddels na zoveel jaar vrienden zijn geworden.
De vraag blijft of we in die periode alles uit de kinderen hebben gehaald. In
pedagogische zin wel. We kenden geen ADHD etc. Hooguit MBD, minimal brain
damage. Maar die kinderen, vaak jongens, waren gewoon wat drukker dan
gemiddeld. En met soms ,een fysieke, aanpak, goed mee te werken. De stroom uit
Turkije en Marokko kwam stevig op gang. De eerste jaren was het improviseren.
Sommige van deze kinderen hadden een ware cultuurshock. Verreweg de meeste
ouders vonden het prima zoals op school werd gehandeld. Een deel kwam alleen bij
de rapporten en sommigen zagen we zelden. Om toch een idee te krijgen van de
gezinssituatie werden huisbezoeken afgelegd. Dat gaf heel veel informatie, zeker
ook de grote problematiek die er was zowel bij autochtonen als allochtonen. Velen
waren klein behuisd. Met alle nadelige gevolgen voor de kinderen. Er werd door de
kinderen veel en tot laat op straat gespeeld . Met enige weemoed kijk ik terug op
mijn eerste onderwijsjaren, waarin ons vak nog in aanzien stond en men als
onderwijsgevende een grote vrijheid en verantwoordelijkheid had om ons mooie
werk uit te voeren.
Omstreeks 1980 begon het dirigisme van de overheid met de invoering van het
schoolwerkplan. Alle methoden moesten worden beschreven. Er moest aangegeven
worden op wat voor wijze men welke stof aanbood. Het eerste schoolwerkplan
besloeg ongeveer zeven ordners. Na de afronding keek geen hond er nog naar om.
We experimenteerden met andere groeperingsvormen, dan alleen klassikaal,
frontaal onderwijs. We probeerden op advies van allerlei
onderwijsbegeleidingsdiensten een diversiteit aan didactische werkvormen uit. We
onderscheiden steeds meer verschillende gedragskenmerken bij kinderen en kregen
advies hoe daar mee om te gaan. Nog steeds ben ik van mening, dat de basis in de
omgang met kinderen er een van vertrouwen is en van wederzijds respect. Kennis
van allerlei gedragskenmerken is slechts bijkomend in een goede relatie met een
kind. De leerkracht dient uit te gaan van de eigen expertise en de eigen
pedagogische intuïtie. In de voorbije veertig jaar is die opvatting niet veranderd.
De methoden werden steeds uitgebreider en ook beter. Met als relatief nadeel de
steeds dikkere handleiding, die de meeste leerkrachten nauwelijks in keken. Er
werden steeds meer toetsen ingevoerd om de kinderen te volgen en deze toetsen
werden op een oneigenlijke manier gebruikt door de overheid om scholen te
beoordelen. De computer kwam, de deeltijders deden hun intrede en de
feminisering van het onderwijs was begonnen. Het vak had maatschappelijk nog
nauwelijks aanzien en voor jonge mannen waren er aantrekkelijker banen.
Mijn generatie heeft er helaas veel toe bijgedragen, dat het vak van onderwijzer
niet meer als ambacht geldt, doch dat de indruk wordt gewekt, dat eigenlijk
iedereen dat wel kan. Kinderen een beetje aangenaam bezig houden.
De rol van de overheid werd steeds groter. De relatieve vrijheid van de
onderwijsgevende werd steeds meer ingeperkt. Steeds meer verplicht
voorgeschreven, steeds meer controle, steeds meer afrekenen. De
onderwijsgevende verworden tot een uitvoerder van voorgeschreven methoden,
met steeds minder eigen inbreng en steeds minder een beroep op de eigen
creativiteit.
Nieuwe bestuursvormen deden hun intrede. Het onderwijs op afstand met een
eigen bestuur, nieuwe managementlagen. Maar met een relatief krimpend
onderwijsbudget. Er wordt meer uitgegeven aan rente van de staatsschuld dan aan
onderwijs.
De opbrengstgerichte periode waarin we nu zitten heeft als doel om alle kinderen
zo goed als mogelijk binnen hun eigen mogelijkheden te laten presteren. Een doel
wat ieder zal onderschrijven. Op die wijze krijgen alle kinderen zoveel mogelijk
kansen om een aanvaardbare plaats in de maatschappij te vinden. De stem van de
ouders wordt meer en luider gehoord. Terecht. Zij zijn de eerst verantwoordelijken
en worden geacht onderwijsondersteunend op te voeden. Het is echter ook de
generatie ouders, door mijn generatie opgevoed, die soms alleen maar eisend kan
zijn en zich niet afvraagt wat zij kunnen doen voor de school.
De schoolpopulatie is ingrijpend veranderd gedurende mijn onderwijsjaren. Het
onderwijs ook. De methoden zijn dikke boekwerken. Er zijn veel nieuwe
pedagogische en didactische inzichten gekomen. De digitalisering van het onderwijs
heeft zijn intrede gedaan. De organisatie in diverse managementlagen heeft
gestalte gekregen. Er is een vergadercultuur opgetuigd. De ouders zijn actief
vertegenwoordigd. De verantwoordingsplicht is enorm toegenomen, resulterend in
een afrekencultuur. De overheid bepaalt steeds meer wat de kinderen moeten
leren en op welke wijze dat gebeurd. Scholen worden met elkaar vergeleken alsof
het appels en peren zijn. Er is een angst voor fysiek contact en een hang naar een
risicoloze maatschappij met als gevolg dat allerlei zaken in protocollen moeten
worden vastgelegd.
De kinderen zijn in de kern niet veranderd, wel de omgeving, waardoor kinderen
steeds meer prikkels moeten verwerken. Vaak moeten kinderen voldoen aan een
ideaalbeeld en zijn er hulpverleners paraat als dat enigszins afwijkt. De tolerantie
en acceptatie is afgenomen. Er zijn meer kansen voor de huidige generatie
kinderen, dan toen ik begon. Maar er dreigt wel een tweedeling in de
maatschappij. De opdracht voor het onderwijs in de toekomst is er voor te zorgen
dat elk kind zoveel mogelijk gelijke kansen krijgt.
Ik wil de kinderen toewensen vooral nieuwsgierig te zijn en een positief kritische
houding te ontwikkelen. Dat zij opgroeien in een harmonieuze omgeving , waarin
zij al hun talenten kunnen ontwikkelen. Dat zij leren elkaar te verdragen en dat ze
erkennen en accepteren dat er verschillen zijn tussen mensen. Dat zij actief
deelnemen aan de maatschappij als verantwoordelijke, democratisch denkende en
handelende burgers met een eigen verantwoordelijkheid.
Ik wil de ouders toewensen dat zij een harmonieuze omgeving voor hun kinderen
scheppen. Dat zij actief, onderwijsondersteunend deelnemen aan het schoolleven
van hun kind. Dat zij de school erkennen als onderwijsinstituut, waar professionals
werken, die het beste met hun kind voor hebben. Dat zij vertrouwen hebben in de
school, zoals de school vertrouwen heeft in hun kind.
Ik wil de collega’s toewensen dat de regelgeving en het dirigisme van de overheid
enorm wordt beperkt. Dat er ruimte komt om het ambacht van onderwijsgevende
uit te voeren. Wat betekent meer ruimte voor eigen creativiteit in het ontwerpen
van onderwijsarrangementen. Dat de administratieve last tot een noodzakelijk
minimum wordt beperkt. Dat er ruimte komt en blijft voor professionele
ontwikkeling in gezamenlijkheid. Dat steeds meer kan worden samengewerkt bij
het samenstellen van lespakketten. Dat op een verantwoorde wijze gebruik wordt
gemaakt van allerlei digitale producten en sociale media.
Dat het eigenaarschap een maatstaf wordt bij het werken met de kinderen.
Dat het beroep van onderwijsgevende die maatschappelijke status krijgt die het
verdient. Immers: onderwijsgevenden werken continu aan de toekomst.
Zeger van der Houwen