Moduleboek COIG Endocrinologie 16 september 2014

Catharijne Onderwijs
Interne Geneeskunde
Module Endocrinologie
Schildklierziekten en Endocriene spoedgevallen
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
Colofon
De inhoud van moduleboek is tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van:
Dr. P.M.J. Zelissen, internist-endocrinoloog, UMC Utrecht.
In samenwerking met de projectgroep COIG nieuwe stijl regio Utrecht van de Regionale
Opleidings Commissie Utrecht (ROCU).
Correspondentieadres: Dr. P.M.J. Zelissen, UMC Utrecht, Afd. Interne Geneeskunde /
Endocrinologie, Huispost L.00.407, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht, Tel. 088 – 7556303
(secretariaat), E-mail [email protected]
Website:
www.rocuinternegeneeskunde.nl
Secretariaat COIG Regio Utrecht:
Mevr. A. Kers-Loenen, [email protected], 088-75550801
2
Catharijne Onderwijs Interne Geneeskunde
regio Utrecht
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
Catharijne Onderwijs
Interne Geneeskunde
Module: Endocrinologie
Schildklierziekten en Endocriene spoedgevallen
Versie 6
Juli 2014
3
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
Overal waar voor deelnemers of docenten de mannelijke vorm wordt gebruikt kan ook
de vrouwelijke vorm worden gelezen.
4
Catharijne Onderwijs Interne Geneeskunde
regio Utrecht
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING ---------------------------------------------------------------------------------- 6
1.1
1.2
W OORD VOORAF .....................................................................................6
LEERDOELEN VAN MODULE ENDOCRINOLOGIE ...........................................6
1.2.1
1.2.2
1.3
2.
2.1
2.2
2.3
3.
3.1
3.2
3.3
4.
4.1
4.2
4.3
5.
5.1
5.2
Kennisdoelen ................................................................................................... 6
Vaardigheidsdoelen ......................................................................................... 7
DAGPROGRAMMA VAN MODULE ENDOCRINOLOGIE .....................................8
ZELFSTUDIE OPDRACHTEN MODULE ENDOCRINOLOGIE---------------- 9
ALGEMENE ZELFSTUDIEOPDRACHT TER VOORBEREIDING ...........................9
ZELFSTUDIEOPDRACHT W ERKGROEP 1 (OCHTEND) ...................................9
ZELFSTUDIEOPDRACHT W ERKGROEP 2 (MIDDAG) ....................................10
WERKGROEP 1: SCHILDKLIERZIEKTEN --------------------------------------- 11
CASUS A – EEN VROUW MET “HYPERTHYREOÏDIE” ...................................11
CASUS B – EEN VROUW MET KLACHTEN ONDANKS “FRAAIE GETALLEN” .....12
CASUS C – EEN VROUW MET EEN KNOBBELTJE IN DE HALS .......................12
WERKGROEP 2: ENDOCRIENE SPOEDGEVALLEN ------------------------ 13
CASUS D – EEN JONGE VROUW IN SHOCK ...............................................13
CASUS E – EEN MAN MET ACUTE ENDOCRIENE HYPERTENSIE ...................14
CASUS F – EEN MAN MET ACUTE, HEFTIGE HOOFDPIJN .............................14
LITERATUURLIJST EN AANBEVOLEN WEBSITES -------------------------- 15
VERPLICHTE LITERATUUR .......................................................................15
AANBEVOLEN LITERATUUR .....................................................................15
5
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
1. Inleiding
1.1 Woord vooraf
Endocrinologie is een breed vakgebied waarmee iedere internist intensief te maken krijgt.
Schildklierziekten vormen een belangrijk deel van de poliklinische praktijk, vandaar dat daar
in deze module ruim aandacht aan wordt besteed. In het middagprogramma komt een aantal
endocriene spoedgevallen aan de orde, die ieder internist moet kunnen herkennen en
behandelen.
T.a.v. het diagnostisch proces binnen de endocrinologie geldt dat er vrijwel steeds pas
plaats is voor beeldvormende diagnostiek nadat de resultaten van functioneel (laboratorium)
onderzoek tot een vermoedelijke diagnose hebben geleid.
1.2 Leerdoelen van Module Endocrinologie
De hierna gespecificeerde leerdoelen vormen een leidraad voor de kennis en vaardigheden
waarover u na afloop van het volgen van deze module tenminste zou moeten beschikken.
Dat wil niet zeggen dat alles ook tijdens de COIG dag aan de orde kan komen.
1.2.1 Kennisdoelen
a) De deelnemer beschikt in de context van casuïstiek over (parate) feitenkennis en kan
deze kennis toepassen ten aanzien van de volgende ziektebeelden zoals dit nader
1
gespecificeerd wordt in het Raamplan:
 Thyreotoxicosis
 Hypothyreoïdie
 Struma (solitaire nodus, multinodulair)
 Thyreotoxische crisis
 Myxoedeemcoma
 Hypocortisolisme
 Feochromocytoom
 Hypopituitarisme
b) De deelnemer heeft inzicht in het vóórkomen, de prognose en de complicaties van
bovengenoemde ziektebeelden en kan dit demonstreren in de context van een casus.
c) De deelnemer weet welke informatiebronnen geschikt zijn voor a.s. internisten om de
onder a) en b) genoemde gegevens op te zoeken (d.w.z. welke handboeken,
toonaangevende tijdschriften, websites)
d) De deelnemer is op de hoogte met het bestaan van de volgende protocollen en
richtlijnen:
 http://www.thyroidmanager.org/
 http://www.aace.com/publications/guidelines/
e) De deelnemer heeft inzicht in de wijze waarop het patiëntperspectief bij de
bovengenoemde ziektebeelden een rol speelt en kan dit inzicht relateren aan een casus,
in het bijzonder ten aanzien van:
 De relatie tussen schildklierfunctiestoornissen en zwangerschap
 De intrinsieke imperfectie van substitutietherapie, bijvoorbeeld bij hypothyreoïdie
f) De deelnemer kan ethische aspecten die bij deze aandoeningen van betekenis zijn
identificeren en illustreren aan de hand van casuïstiek, in het bijzonder ten aanzien van:
 Geen bijzonder ethische aspecten bij deze casuïstiek
g) De deelnemer kan maatschappelijke aspecten die bij deze aandoeningen en bij de
gevolgen van die aandoeningen van betekenis zijn identificeren en toepassen op
1
pathofysiologie, klinische presentatie, anamnese en lich. onderzoek, aanvullende diagnostiek,
farmacotherapie, overige therapie, preventie, voortgezette begeleiding
6
Catharijne Onderwijs Interne Geneeskunde
regio Utrecht
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
casuïstiek, zoals: arbeids(on-)geschiktheid, transculturele aspecten, sexe specifieke
aspecten, stigmatisering. Dit in het bijzonder ten aanzien van:
 De bijvoorbeeld via internet opgedane kennis van de patiënt over zijn eigen
aandoening (zie bijvoorbeeld www.hypomaarniethappy.nl).
1.2.2 Vaardigheidsdoelen
a) De deelnemer kan t.a.v. de boven genoemde ziektebeelden aan de hand van een casus
klinisch redeneneren ("forward redenen", d.w.z. van gegevens naar diagnose). Hij laat
zien dat hij vanuit klinische presentaties via werkhypothesen tot een (differentiaal)
diagnose kan komen.
b) De deelnemer kan dit klinisch redeneren aan de hand van de casus expliciteren aan
collega's en docenten.
c) De deelnemer toont dat hij de aanbevolen informatiebronnen adequaat kan
raadplegen (formuleren vraagstelling, destilleren van "antwoorden" uit de
geraadpleegde bronnen. Kunnen extrapoleren "van statistiek naar casuïstiek".
Toepassen van bronvermelding).
d) De deelnemer kan een Casus kort en bondig ("to the point") presenteren aan collega's
met adequaat gebruik van audiovisuele hulpmiddelen.
e) De deelnemer kan de volgende resultaten van aanvullend onderzoek t.a.v. de
behandelde ziektebeelden interpreteren:
 Laboratoriumuitslagen
 Uitslagen van dynamische endocriene testen
 Radiologisch en scintigrafisch onderzoek
 Cytologische beoordeling van fijne naald aspiratiebiopsieën van de schildklier.
f) De deelnemer laat zien dat hij in de context van casus kan omgaan met de eerder
genoemde richtlijnen en protocollen.
g) De deelnemer laat zien dat hij in de context van een casus herkent wanneer advies en
hulp van collega's van een andere discipline moeten worden ingewonnen. Dit
betreft in het bijzonder het volgende:
 Oogarts bij Graves’ orbitopathie
 Multidisciplinair (chirurg, nucleair geneeskundige) overleg bij schildkliercarcinoom
 Intensivist bij schildkliercrises
 Neurochirurg bij acute hypofysaire problematiek met visusstoornissen
7
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
1.3 Dagprogramma van Module Endocrinologie
Datum: 16 september 2014
Plaats: BCN, Daltonlaan 100, Utrecht (Rijnsweerd Zuid)
Dagprogramma Module Endocrinologie
08.30 - 09.00
Ontvangst met koffie
Registratie en definitieve indeling werkgroepen
09.00 - 09.10
Plenaire introductie Module Endocrinologie
Dr. Pierre Zelissen, UMC Utrecht
09.15 - 11.00
Module Endocrinologie, Werkgroep 1: Schildklierziekten
11.00 - 11.20
Pauze
11.20 - 12.00
Casus presentatie Ochtend thema “Schildklierperikelen in de
zwangerschap” door Lette Hoeks, UMC Utrecht en
Dr. Rik Heijligenberg, Gelderse Vallei, Ede
12.00 - 13.00
Lunch
13.00 - 13.30
“Schildkliercrises”
Dr. Aline Stades, UMC Utrecht
13.30 - 15.15
Module Endocrinologie, Werkgroep 2: Endocriene spoedgevallen
Onderbroken door theepauze 14.45 - 15.00
15.15 - 15.35
Pauze
15.35 - 16.20
Casus presentatie Middag thema “Een patiënt met hyponatriëmie” door
Wendela de Ranitz-Greven, UMC Utrecht
16.25 - 17.00
Endo quiz (Dr. Pierre Zelissen, UMC Utrecht) en schriftelijke evaluatie
8
Catharijne Onderwijs Interne Geneeskunde
regio Utrecht
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
2. Zelfstudie opdrachten Module Endocrinologie
Voor een goed verloop van de COIG dag is het noodzakelijk dat u voorafgaand aan
deelname de zelfstudieopdrachten heeft gedaan. Hiermee frist u in de eerste plaats reeds
aanwezige voorkennis op. Verder is voorbereiding nodig om zelf optimaal profijt te hebben
van het gebodene op de dag zelf, maar ook om samen met de overige leden van uw groep
te zorgen voor een goed rendement van de bijeenkomsten. Tijdens de werkgroepen wordt
actieve participatie en inhoudelijke inbreng verwacht van alle deelnemers.
2.1 Algemene Zelfstudieopdracht ter voorbereiding
Voorafgaand aan deelname aan de COIG dag en voorafgaand aan het uitvoeren van de
zelfstudieopdrachten voor de werkgroepen bestudeert u de volgende stof:
1. Pearce EN. Diagnosis and management of thyrotoxicosis. Br Med J 2006; 332: 1369-73.
2. Roberts CG, Ladenson PW. Hypothyroidism. Lancet 2004; 363:793-803.
3. Hegedus L. The thyroid nodule. New Engl J Med 2004; 351: 1764-71.
4. Arlt W, Allolio B. Adrenal insufficiency. Lancet 2003; 361: 1881-93.
5. Lenders JW, Eisenhofer G, Mannelli M, Pacak K. Phaeochromocytoma. Lancet 2005;
366: 665-75.
6. Schneider HJ, Aimaretti G, Kreitschmann-Andermahr I, Stalla G-K, Ghigo E.
Hypopituitarism. Lancet 2007; 369: 1461-70.
2.2 Zelfstudieopdracht Werkgroep 1 (ochtend)
De werkgroep bijeenkomsten vinden plaats aan de hand van casus. Bestudeer de
betreffende casus (zie elders in dit werkboek) en bereid uw antwoord op de gestelde vragen
en opdrachten voor aan de hand van de hier na opgegeven literatuur. De hier opgegeven
literatuur behoeft dus niet van A tot Z bestudeerd te worden, maar dient als naslagwerk.
Kennis van het bestaan van deze bronnen en het correct leren gebruiken en toepassen van
de vermelde bronnen is hierbij ook een leerdoel. De volgende literatuur en bronnen zijn
hierbij aanbevolen:
1. http://www.thyroidmanager.org/ - thyroid algorithms / guidelines for thyroid disease
2. http://www.aace.com/publications/guidelines/ - diverse richtlijnen van de American
Association of Clinical Endocrinologists
3. Brent GA. Graves’ disease. N Engl J Med 2008; 358: 2594-605.
4. Surks MI, Ortiz E, Daniels GH, Sawin CT, Col NF, Cobin RH et al. Subclinical thyroid
disease: scientific review and guidelines for diagnosis and management. JAMA 2004;
291:228-38.
5. Marx H, Amin P, Lazarus JH. Hyperthyroidism and pregnancy. Br Med J 2008; 336: 6637.
6. Glinoer D, Abalovich M. Unresolved questions in managing hypothyroidism during
pregnancy. Br Med J 2007; 335: 300-2.
7. Greenspan FS, Gardner DG. Basic and clinical endocrinology, 8th Ed. 2007.
8. Krenning EP, Wiersinga WM, Lamberts SWJ, Nobels F, Bouillon R. Endocrinologie, 3e
druk, 2007.
9
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
2.3 Zelfstudieopdracht Werkgroep 2 (middag)
De werkgroep bijeenkomsten vinden plaats aan de hand van casus. Bestudeer de
betreffende casus (zie elders in dit werkboek) en bereid uw antwoord op de gestelde vragen
en opdrachten voor aan de hand van de hier na opgegeven literatuur. De hier opgegeven
literatuur behoeft dus niet van A tot Z bestudeerd te worden, maar dient als naslagwerk.
Kennis van het bestaan van deze bronnen en het correct leren gebruiken en toepassen van
de vermelde bronnen is hierbij ook een leerdoel. De volgende literatuur en bronnen zijn
hierbij aanbevolen:
1. Reynolds RM, Pafdield PL, Seckl JR. Disorders of sodium balance. Br Med J 2006; 332:
702-5.
2. Randeva HS, Schoebel J, Byrne J, Esiri M, Adams CB, Wass JA. Classical pituitary
apoplexy: clinical features, management and outcome. Clin Endocrinol 1999; 51:181188.
th
3. Greenspan FS, Gardner DG. Basic and clinical endocrinology, 8 Ed. 2007.
4. Krenning EP, Wiersinga WM, Lamberts SWJ, Nobels F, Bouillon R. Endocrinologie, 3e
druk, 2007.
10
Catharijne Onderwijs Interne Geneeskunde
regio Utrecht
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
3. Werkgroep 1: Schildklierziekten
3.1 Casus A – Een vrouw met “hyperthyreoïdie”
Een 38-jarige vrouw wordt door de huisarts naar uw spreekuur verwezen met het volgend
begeleidend briefje:
“Mevrouw A heeft al ruim 6 weken last van toegenomen transpireren, moeheid,
rusteloosheid en hartkloppingen; ze is ook wat afgevallen. Ik liet een TSH prikken die <0,03
mU/L is. Gaarne verdere diagnostiek en behandeling van deze hyperthyreoïdie.”
Vragen en opdrachten:
1. Geef kritisch commentaar op het verwijsbriefje.
2. Wat is in eerste instantie uw uitgebreide differentiaaldiagnose?
3. Welke gegevens uit voorgeschiedenis en anamnese zou u willen weten om beter tot
een waarschijnlijkheidsdiagnose te kunnen komen?
4. Op welke zaken let u in dit kader speciaal bij het lichamelijk onderzoek?
5. Welk aanvullend onderzoek vraagt u aan om tot een definitieve diagnose te komen
(ervan uitgaande dat anamnese en lichamelijk onderzoek u nog onvoldoende richting
hebben gegeven)?
6. Gesteld dat het door u bepaalde FT4 21 pmol/L (referentiegebied 10-23) bedraagt,
a. Hoe benoemt u deze toestand?
b. Wat is vaak hiervan de oorzaak?
c. Gaat u behandelen? Zo ja, waarom, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
7. Gesteld dat het FT4 46 pmol/L bedraagt. Geef voor de drie meest belangrijke
differentiaal diagnostische overwegingen aan welke gegevens een bepaalde
diagnose steunen en/of juist verwerpen.
8. Geef voor elk van deze drie diagnoses in detail aan hoe u de behandeling zou
aanpakken en hoe de follow-up precies is.
11
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
3.2 Casus B – Een vrouw met klachten ondanks “fraaie getallen”
Een 48-jarige vrouw wordt door de huisarts naar uw spreekuur verwezen met het volgend
begeleidend briefje:
“Mevrouw B wil graag een endocrinologische expertise; zij is al 5 jaar bekend met M.
Hashimoto en wordt hiervoor met levothyroxine 100 μg per dag gesubstitueerd. Het
laboratoriumonderzoek laat prima getallen zien: TSH 3,8 mU/L (referentiegebied 0,3-5) en
FT4 13 pmol/L; desondanks heeft ze het laatste half jaar klachten van weinig energie en
moeheid.”
Vragen en opdrachten:
1. Welke mogelijke verklaringen voor de klachten van deze patiënte komen in u op?
2. Gaat u – afhankelijk van anamnese en lichamelijk onderzoek – aanvullend
onderzoek aanvragen? Zo ja, welk?
3. Wat zou u deze patiënte nu adviseren in de behandelsfeer als uw onderzoek geen
aanknopingspunten oplevert?
4. Mevrouw B heeft via de patiëntenvereniging gehoord dat je ook met T 3 kunt
behandelen en vraagt hierover uw mening. Wat zou u haar vertellen?
5. Mevrouw B is zeer tevreden met uw adviezen en zorgt er voor dat een collega van
haar werk ook uw spreekuur bezoekt. Het betreft een 50-jarige vrouw met
moeheidsklachten en gewichtstoename (5 kg in 1 jaar) die recent van haar huisarts
te horen kreeg dat haar schildklierfunctie niet optimaal was (TSH 8,1 mU/L en FT 4 14
pmol/L). Wat gaat u nu doen (diagnostiek, behandeling)?
3.3 Casus C – Een vrouw met een knobbeltje in de hals
Een 35-jarige vrouw wordt door de huisarts naar uw spreekuur verwezen wegens een nodus
in de linker schildklierkwab.
Ze heeft deze nodus zelf ongeveer 6 weken voor het eerst gevoeld. De huisarts heeft al een
echo van de hals laten maken waarop een gemengd solide/cysteuze nodus met een
diameter van 2,2 cm in de linker schildklierkwab wordt gezien; in de rechter kwab wordt ook
nog een nodusje van 4 mm doorsnede gezien; de radioloog heeft geen vergrote of
pathologische lymfomen gezien.
Vragen en opdrachten:
1. Zijn er zaken in anamnese en/of voorgeschiedenis die u nog graag wilt weten?
2. Welke aanvullende onderzoeken (en in welke volgorde) gaat u aanvragen?
3. Wat doet u met het kleine nodusje in de rechter kwab?
4. Waar let u speciaal op als u de uitslag van de cytologie terugkrijgt?
5. Wat is uw therapeutisch voorstel bij een cytologisch duidelijk benigne nodus, wat bij
een cytologisch duidelijk maligne nodus (papillair carcinoom) en wat bij een nodus
waarbij de patholoog u hierover geen zekerheid kan geven?
12
Catharijne Onderwijs Interne Geneeskunde
regio Utrecht
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
4. Werkgroep 2: Endocriene spoedgevallen
4.1 Casus D – Een jonge vrouw in shock
U wordt met spoed naar de S.E.H. geroepen waar net een 24-jarige vrouw met de
ambulance is binnengebracht. De huisarts heeft haar ingestuurd omdat hij haar bij een
huisbezoek wegens braken en “algemene achteruitgang” een erg zieke indruk vond maken
en tekenen van dehydratie vond.
De vrouw had de afgelopen maanden regelmatig zijn spreekuur bezocht met klachten van
toenemende moeheid, duizeligheid, anorexie, gewichtsverlies en vage buikklachten. De
huisarts had geen duidelijke diagnose kunnen stellen, maar een week geleden vond hij bij
laboratoriumonderzoek een TSH van 23 mU/L en een FT4 van 8 pmol/L en hij schreef
patiënte 50 μg levothyroxine per dag voor.
U ziet op de S.E.H. een traag reagerende vrouw met iets verlaagd bewustzijn, een bloeddruk
van 80/40 mm Hg en een regulaire, zwakke pols van 120/min. Haar gewicht is 56 kg bij een
lengte van 170 cm. Er zijn inderdaad enige discrete tekenen van dehydratie. Oriënterend
neurologisch onderzoek en onderzoek van thorax- en buikorganen levert geen duidelijke
afwijkingen op.
Vragen en opdrachten:
1. Wat zijn uw diagnostische overwegingen?
2. In welke zaken uit de anamnese bent u in het bijzonder geïnteresseerd om een
zeldzame diagnose die door uw hoofd speelt waarschijnlijk te kunnen maken?
3. Welke bijzonderheid bij het lichamelijk onderzoek hebt u mogelijk over het hoofd
gezien?
4. U geeft haar een royaal infuus en ondertussen komen de aangevraagde
laboratoriumresultaten (bloedbeeld, CRP, lever- en nierfuncties, elektrolyten,
glucose) binnen. Welke laboratoriumbepalingen kunnen u mogelijk snel op het goede
spoor zetten?
5. Welke aanvullende onderzoeken vraagt u aan om uw waarschijnlijkheidsdiagnose te
bevestigen?
6. Wat is in dit geval en in deze situatie uw therapievoorstel (ervan uitgaande dat u de
juiste diagnose hebt gesteld)?
7. En hoe behandelt u deze aandoening in de chronische setting?
8. Welke adviezen geeft u aan een dergelijke patiënt om voortaan deze acute situaties
zoveel mogelijk te voorkomen?
13
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
4.2 Casus E – Een man met acute endocriene hypertensie
U wordt gebeld door de anesthesist die op O.K. de anesthesie-inleiding bij een 56-jarige
man aan het verzorgen was.
Tot zijn schrik registreerde hij bij herhaling een bloeddruk van 230/145 mm Hg, terwijl deze
enige weken geleden bij het preoperatief screeningsonderzoek nog 160/100 mm Hg
bedroeg; hij heeft de inleiding afgebroken en de neurochirurg (de patiënt zou een electieve
extirpatie van een cerebellair hemangioblastoom ondergaan) verwittigd dat de operatie tot
nader order niet door kan gaan. Hij vraagt u in medebehandeling.
Vragen en opdrachten:
1. Welke diagnose(n) overweegt u?
2. In het kader van welke syndromen kan deze diagnose voorkomen?
3. Met welke aanvullende onderzoeken denkt u uw meest waarschijnlijke diagnose te
kunnen bevestigen?
4. Welke factoren kunnen uw biochemische diagnostiek storen?
5. Wat is uw therapeutisch advies voor dit moment en voor de nabije toekomst?
6. Met welke problemen worden deze patiënten regelmatig geconfronteerd als gevolg
van uw medicamenteuze behandeling?
4.3 Casus F – Een man met acute, heftige hoofdpijn
Een 60-jarige man wordt op de S.E.H. binnengebracht wegens in korte tijd ontstane zeer
heftige hoofdpijn, gepaard gaande met dubbelbeelden bij het zien.
De neuroloog denkt aanvankelijk aan een subarachnoïdale bloeding, maar deze wordt
middels een CT-scan uitgesloten. Omdat de man ook braakt en een wat lage bloeddruk
(95/60 mm Hg) heeft wordt u in consult gevraagd.
Vragen en opdrachten:
1. U wilt de CT-scan zelf bekijken. Waarom?
2. In welke zaken uit anamnese en/of voorgeschiedenis bent u bij deze man met name
geïnteresseerd en waar let u speciaal op bij het lichamelijk onderzoek?
3. Welk aanvullend onderzoek vraagt u aan om uw waarschijnlijkheidsdiagnose te
bevestigen (iedere gewenste laboratoriumbepaling noemen en motiveren)?
4. Welke behandeling(en) overweegt u?
14
Catharijne Onderwijs Interne Geneeskunde
regio Utrecht
MODULE
ENDOCRINOLOGIE
5. Literatuurlijst en aanbevolen websites
5.1 Verplichte literatuur
1. Pearce EN. Diagnosis and management of thyrotoxicosis. Br Med J 2006; 332: 1369-73.
2. Roberts CG, Ladenson PW. Hypothyroidism. Lancet 2004; 363:793-803.
3. Hegedus L. The thyroid nodule. New Engl J Med 2004; 351: 1764-71.
4. Arlt W, Allolio B. Adrenal insufficiency. Lancet 2003; 361: 1881-93.
5. Lenders JW, Eisenhofer G, Mannelli M, Pacak K. Phaeochromocytoma. Lancet 2005;
366: 665-75.
6. Schneider HJ, Aimaretti G, Kreitschmann-Andermahr I, Stalla G-K, Ghigo E.
Hypopituitarism. Lancet 2007; 369: 1461-70.
5.2 Aanbevolen literatuur
1. http://www.thyroidmanager.org/ - thyroid algorithms / guidelines for thyroid disease
2. http://www.aace.com/publications/guidelines/ - diverse richtlijnen van de American
Association of Clinical Endocrinologists
3. Brent GA. Graves’ disease. N Engl J Med 2008; 358: 2594-605.
4. Surks MI, Ortiz E, Daniels GH, Sawin CT, Col NF, Cobin RH et al. Subclinical thyroid
disease: scientific review and guidelines for diagnosis and management. JAMA 2004;
291:228-38.
5. Marx H, Amin P, Lazarus JH. Hyperthyroidism and pregnancy. Br Med J 2008; 336: 6637.
6. Glinoer D, Abalovich M. Unresolved questions in managing hypothyroidism during
pregnancy. Br Med J 2007; 335: 300-2.
7. Reynolds RM, Pafdield PL, Seckl JR. Disorders of sodium balance. Br Med J 2006; 332:
702-5.
8. Randeva HS, Schoebel J, Byrne J, Esiri M, Adams CB, Wass JA. Classical pituitary
apoplexy: clinical features, management and outcome. Clin Endocrinol 1999; 51:181188.
th
9. Greenspan FS, Gardner DG. Basic and clinical endocrinology, 8 Ed. 2007.
10. Krenning EP, Wiersinga WM, Lamberts SWJ, Nobels F, Bouillon R. Endocrinologie, 3e
druk, 2007.
15