tion Clinical lessons. Various other effects were reported of 48 articles (29%). Forty (20%) of the total of 197 articles involved in the study were followed by one or two letters to the editor, prompted mostly by Clinical lessons (33%). Conclusion. Virtually all articles produced an effect. Many articles were followed by personal reactions and many articles elicited a response indicating influence on medical teaching, science or clinical activity. 1 literatuur Moed HF, Ark GA van, Berghe H van den. Bibliometrische indicatoren van de kwaliteit van medisch wetenschappelijk onderzoek in Nederland en Vlaanderen. Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:1483-9. 2 3 4 5 6 Luukkonen T. Bibliometrics and evaluation of research performance. Ann Med 1990;22:145-50. Mac Roberts MH, Mac Roberts BR. Citation analysis and the science policy area. Trends Biochem Sci 1989;14:8. Garfield E. Is citation analysis a legitimate evaluation tool? Scientometrics 1979;1:359-75. Mac Roberts MH, Mac Roberts BR. Problems of citation analysis: a critical review. J Am Soc Inform Sci 1989;40:342-9. Visser HKA. Het belang van publiceren in Nederlandse wetenschappelijke tijdschriften met een extern beoordelingssysteem. Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142:798-801. Aanvaard op 8 juni 1999 Oorspronkelijke stukken Invloed van enkele klinische lessen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde op het klinisch handelen b.t.van maldegem, h.c.walvoort en r.wolterbeek De invloed van een artikel in een medisch-wetenschappelijk tijdschrift kan op verschillende manieren worden bepaald. Een deel van de invloed van artikelen uit bepaalde tijdschriften kan getalsmatig worden gemeten met de ‘Science citation index’ (SCI). Bij deze methode wordt uitsluitend de citatiefrequentie gebruikt als maat voor de uitwerking van een publicatie: hoe vaker een artikel wordt geciteerd door andere auteurs in hun artikelen, hoe belangrijker het artikel kennelijk is. Publicaties kunnen echter ook vele andere effecten teweegbrengen die elk een onderdeel vormen van de totale impact. Een voorbeeld hiervan is het effect op klinisch handelen: in hoeverre worden artsen er door een artikel toe aangezet om hun diagnostiek of therapie te wijzigen? In een eerder in dit tijdschrift gepubliceerd onderzoek bleek dat het diagnostisch oordeel van praktiserende artsen wordt beïnvloed door klinische casuïstiek waarover zij kort daarvoor hebben gelezen in de vakliteratuur.1 Verschillende artikelen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG), bijvoorbeeld de klinische lessen, beogen verandering in klinisch handelen bij het lezerspubliek. Een dergelijke respons is lastig te meten omdat het handelen van medici wordt beïnvloed door vele factoren; het lezen van een relevant artikel is daarvan slechts één, en deze factor is in het geheel moeilijk te onderscheiden. In sommige artikelen wordt echter een vrij eenvoudige aanbeveling gedaan, bijvoorbeeld om bij patiënten met bepaalde symptomen een specifieke laboratoriumbepaling aan te vragen. Wij kozen 3 klinische lessen uit het NTvG waarin de Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, Amsterdam. Mw.B.T.van Maldegem, arts-stagiair (thans: assistent-geneeskundige, Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, afd. Kindergeneeskunde, Amsterdam); dr.H.C.Walvoort, wetenschappelijk eindredacteur. R.Wolterbeek, arts-epidemioloog, Utrecht. Correspondentieadres: mw.B.T.van Maldegem, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, Postbus 75971, 1070 AZ Amsterdam. 1962 Ned Tijdschr Geneeskd 1999 25 september;143(39) Zie ook de artikelen op bl. 1957 en 1969. samenvatting Doel. Vaststellen of de publicatie van een artikel waarin een laboratoriumbepaling wordt gepropageerd, leidt tot een meetbare toename van het aantal aanvragen van die bepaling. Opzet. Retrospectief. Methode. Uit de 138e jaargang (1994) van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) werden 3 klinische lessen geselecteerd met een eenduidige klinische boodschap en de aanbeveling om bij bepaalde patiënten een specifieke laboratoriumbepaling aan te vragen. Alle laboratoria die de desbetreffende diagnostiek uitvoerden, werd gevraagd om het aantal aanvragen per maand in de maanden voor, na en tijdens het verschijnen van het desbetreffende artikel en in dezelfde maanden van 1993 weer te geven. Het verschil tussen het aantal aanvragen in de periode na het verschijnen van het artikel in 1994 en dezelfde periode in 1993 werd bepaald en getoetst, waarbij werd uitgegaan van een Poisson-verdeling. Resultaten. Bij 2 klinische lessen (een over Coxsackie-virusbepaling bij neonati en een over onderzoek op parvovirus B19 bij artritispatiënten) werd geen significant verschil in het aantal aanvragen na de publicatie gevonden, onder meer doordat de laboratoria geen uitgesplitste gegevens konden verstrekken met als gevolg dat de relevante informatie verloren ging in een overvloed van andere gegevens. Bij de derde klinische les (over bepaling van antistoffen tegen Onchocerca bij patiënten met jeukklachten na een tropenreis) was er een significante toename van het aantal aanvragen (van 50 naar 90; p l 0,001) in de 3 maanden na de publicatie. Conclusie. Publicatie van een klinische les over een aanbevolen laboratoriumbepaling voor onchocerciasis in het NTvG leidde tot een significante stijging van het aantal aanvragen van de bepaling. auteurs een laboratoriumbepaling aanbevalen en gingen na of het aantal aanvragen van die bepaling na de publicatie groter was dan daarvoor. methode Er werden 3 klinische lessen geselecteerd uit de 138e jaargang (1994) van het NTvG. Bij de selectie werd gekeken naar de eenduidigheid van de boodschap voor het klinisch handelen. In de gekozen lessen werd een specifieke laboratoriumbepaling aangeprezen voor gevallen waarin de arts vermoedde dat er een bepaalde ziekte in het spel was. Microbiologen van verschillende laboratoria in Nederland werden opgebeld; zo werd vastgesteld in welke laboratoria de desbetreffende diagnostiek werd uitgevoerd. Vervolgens werden de betreffende laboratoria schriftelijk uitgenodigd aan het onderzoek deel te nemen. De gekozen artikelen. Als eerste artikel kozen wij een klinische les van Van Loenen et al., die als boodschap heeft dat bij een klinisch vermoeden van sepsis bij pasgeborenen naast onderzoek naar bacteriën ook onderzoek dient te worden gedaan naar virale verwekkers, zoals Coxsackie-virussen.2 Aan 19 laboratoria werd gevraagd om opgave van het aantal serologische bepalingen van antistoffen tegen en het aantal fecesonderzoeken naar Coxsackie-virussen en virussen in het algemeen, aangevraagd door neonatologieafdelingen voor de maanden februari-juni in de jaren 1993 en 1994 (het gekozen artikel werd gepubliceerd op 2 april 1994). In het tweede artikel pleitten Postma et al. ervoor bij gewrichtsklachten zo vroeg mogelijk IgM-antistoffen tegen humaan parvovirus B19 te bepalen, ter uitsluiting van een infectie met dat virus.3 Hierbij werden 16 laboratoria uitgenodigd om het aantal bepalingen door te geven van IgM-antistoffen tegen humaan parvovirus B19, gedaan op verzoek van de afdelingen en poliklinieken Algemene Interne Geneeskunde, Kindergeneeskunde en Reumatologie en op verzoek van huisartsen, voor de maanden juni-oktober in de jaren 1993 en 1994 (het artikel verscheen op 13 augustus 1994). Het derde artikel ging over onchocerciasis: De Vries et al. propageerden bepaling van antistoffen tegen Onchocerca volvulus.4 Het artikel heeft als boodschap dat bij een patiënt met jeuk die recentelijk in de tropen verbleef aan onchocerciasis dient te worden gedacht en dat, naast onderzoek naar eosinofilie in het bloed, serumdiagnostiek (antistoftiter) aanvullende waardevolle informatie kan opleveren, waarna gepoogd zou moeten worden de diagnose parasitologisch te bevestigen. De 3 laboratoria in Nederland waar bepaling van antistoffen tegen onchocerciasis plaatsvindt, werden uitgenodigd om het aantal bepalingen door te geven dat was aangevraagd door de afdelingen en poliklinieken Dermatologie, Tropische Geneeskunde en Inwendige Geneeskunde en door huisartsen, voor de maanden juli-november in de jaren 1993 en 1994 (het artikel kwam uit op 3 september 1994). Berekeningen. De aantallen aanvragen per maand in de maanden voor, na en tijdens het verschijnen van het desbetreffende artikel werden met elkaar en met het aantal laboratoriumaanvragen in dezelfde maanden van het voorafgaande jaar vergeleken, om seizoensfluctuaties te elimineren. Daarbij werd ervan uitgegaan dat de aantallen aanvragen in gelijknamige maanden realisaties zijn van Poisson-verdelingen met dezelfde parameter (µ), mits zich geen epidemische verheffingen voordoen. In de berekeningen werden maanden en laboratoria samengevoegd met als parameterwaarde de som van de afzonderlijke parameterwaarden. Onder de nulhypothese (er is geen effect van publicatie) volgen de aantallen aanvragen in de overeenkomstige perioden voor en na publicatie Poisson-verdelingen met dezelfde parameter, ---die wordt geschat door X van beide perioden tezamen. Bij X1 en X2 als respectievelijk het aantal aanvragen ---- ---vóór en ná publicatie volgt T = Σ {(Xi – X )2/X }, i = 1,2, mits ---2 X O 10, een χ -verdeling met 1 vrijheidsgraad. Bij T L 3,84 wordt de nulhypothese (µvóór = µná = µ) verworpen en kan men dus besluiten dat er een effect is van publicatie (χ2-heterogeniteitstoets voor Poisson-verdelingen). resultaten Coxsackie-virusinfectie. Van 8/19 aangeschreven laboratoria kregen wij over de gevraagde periode cijfers van het aantal aanvragen voor algemene virusdiagnostiek in serum of feces van neonati. De andere laboratoria konden geen uitgesplitste cijfers geven, bleken in tweede instantie de betreffende bepaling toch niet uit te voeren of reageerden uiteindelijk niet op ons verzoek. Twee laboratoria meldden specifiek het aantal aanvragen voor Coxsackie-virusbepaling; dat aantal varieerde van 0-3 per maand en was te klein voor statistische toetsing – in de periode na publicatie was het groter dan ervoor. Bij vergelijking van de totale aantallen aanvragen voor serologische virusdiagnostiek of algemeen fecesonderzoek naar virussen werden er geen significante stijgingen gevonden na het verschijnen van de klinische les. Parvovirus B19. Van 8/16 laboratoria werden cijfers over de aanvragen van parvovirus-B19-diagnostiek ontvangen (tabel 1). De publicatie was medio augustus 1994; daarom werden september en oktober vergeleken met die maanden in 1993. De gegevens van de laboratoria E, F en H werden verder buiten beschouwing gelaten: die van E vanwege de mededeling van een epidemische verheffing in 1993, die van F omdat ze incompleet waren en die van H omdat niet duidelijk was wanneer men in september 1993 met de diagnostiek was begonnen. Het aantal aanvragen in de maanden september en oktober 1993 was 62, in 1994 83; dit verschil was niet significant (0,05 l p l 0,1). Een verschil tussen het aantal aanvragen in de maanden na publicatie en het aantal in de gelijknamige maanden van het jaar ervoor werd derhalve niet overtuigend aangetoond. Onchocerca volvulus. Van alledrie laboratoria werden de aantallen aanvragen ontvangen (tabel 2). Het eerste laboratorium (J) werd bij de berekeningen buiten beschouwing gelaten omdat de microbiologen twijfelden aan de representativiteit van hun gegevens aangezien Onchocerca een speciaal aandachtspunt van hun afdeling was en ook de publicatie uit hun afdeling kwam. In de maanden september-november 1993 was het aantal aanvragen in de laboratoria K en L 50, in de overeenkomende 3 maanden in 1994 (na de publicatie) 90; dit verschil was significant (p l 0,001). Ned Tijdschr Geneeskd 1999 25 september;143(39) 1963 1. Aantal aanvragen van parvovirus-B19-diagnostiek per maand door afdelingen Algemene Interne Geneeskunde, Reumatologie en Kindergeneeskunde en door huisartsen, voor en na het verschijnen (op 13 augustus 1994) van een klinische les van Postma et al.,3 in 8 laboratoria TABEL maand laboratorium A B C D* E† 1993 juni juli augustus september oktober 35 18 21 15 13 0 6 1 1 3 3 11 9 4 9 2 7 2 3 4 5 4 14 16 17 1994 juni juli augustus september oktober 13 6 7 8 4 5 1 6 5 0 9 3 8 13 5 13 4 9 14 8 21 17 33 17 16 F‡ 1 2 5 3 5 G H§ totaal|| 15 26 2 7 3 1 1 60 72 49 46 + 1 49 + 1 13 11 28 13 13 2 0 5 4 1 74 + 3 42 + 2 91 + 10 70 + 7 46 + 6 *Inclusief de aanvragen van de afdeling Gynaecologie. †Door de microbioloog werd een epidemische verheffing van parvovirus in de betreffende provincie in 1993 gemeld waardoor de aandacht voor en de kennis van dit virus waren toegenomen. ‡In dit laboratorium werd in 1993 nog geen onderzoek gedaan naar parvovirus. §In dit laboratorium werd vanaf september 1993 onderzoek verricht naar parvovirus. ||Achter het plusteken staat het aantal aanvragen vermeld uit de laboratoria die later dan juni 1993 met de parvovirusdiagnostiek begonnen. beschouwing Het is heel moeilijk om de waarde van een klinisch wetenschappelijk artikel vast te stellen. Het ene artikel blijkt achteraf een doorbraak te markeren, het andere blijft ongelezen. Bij instanties die onderzoek financieel mogelijk maken of die zelf onderzoekers in dienst ne2. Totaal aantal bepalingen van Filarioidea-infecties (waaronder Onchocerca) per maand, voor en na het verschijnen (op 3 september 1994) van een klinische les van De Vries et al,4 in 3 laboratoria TABEL maand laboratorium J* K L totaal totaal van K en L 1993 juli augustus september oktober november 11 15 9 4 13 32 12 10 13 13 3 2 4 8 2 46 29 23 25 28 35 14 14 21 15 1994 juli augustus september oktober november 5 9 14 5 7 16 19 29 15 27 6 6 9 6 4 27 34 52 26 38 22 25 38 21 31 *De microbiologen in dit laboratorium betwijfelden of hun resultaten representatief waren, aangezien zij al langere tijd actief waren op het gebied van Onchocerca en omdat ook het artikel bij hen vandaan kwam. 1964 Ned Tijdschr Geneeskd 1999 25 september;143(39) men, bestaat de behoefte om toch verschillende onderzoeksprojecten of individuele onderzoekers met elkaar te kunnen vergelijken, het liefst op het punt van wetenschappelijke kwaliteit. Alleen zo kan men een verantwoorde keus voor financiële ondersteuning maken. Het tellen van citaties om daaraan de wetenschappelijke betekenis van een artikel af te meten is in zwang gekomen. Er kleven allerlei bezwaren aan. Zo is niet alles wat wetenschappelijk interessant is (en wat dus veel wordt aangehaald) ook klinisch relevant. Om na te gaan of een publicatie in het NTvG leidt tot een meetbare respons in de klinische geneeskunde in Nederland, kozen wij voor 3 artikelen met een eenduidige aanbeveling (het aanvragen van een specifieke laboratoriumbepaling bij patiënten met een gegeven klinisch beeld) in een rubriek die veel wordt gelezen (klinische lessen worden door 74% van de lezers ‘altijd’ of ‘vaak’ gelezen).5 Bij 1 van de 3 gekozen klinische lessen stelden wij een significante verandering vast in het aantal laboratoriumaanvragen na de publicatie:4 het artikel waarin bepaling van antistoffen tegen Onchocerca wordt gepropageerd bij reizigers die met een jeukende aandoening uit de tropen terugkeren. Het is goed denkbaar dat andere factoren dan de publicatie bij deze toename van invloed zijn geweest. Het aantal laboratoriumaanvragen is de resultante van een groot aantal invloeden, bijvoorbeeld veranderingen in het reizigersverkeer naar de tropen. In de periode 1993-1994 nam het totale reizigersverkeer wegens vakantie met bijna 10% toe.6 Overigens is de incubatietijd van onchocerciasis 1-4 jaar,4 hetgeen het moeilijk maakt onze onderzoeksresultaten tegen het reizigersverkeer in bepaalde jaren af te zetten. Andere denkbare invloeden op het aanvraaggedrag zijn eventuele nascholingsactiviteiten over tropische ziekten en de eventuele implementatie van richtlijnen over het aanvragen van laboratoriumbepalingen. Dat soort invloeden hebben wij niet onderzocht. Bij de andere 2 klinische lessen stelden wij geen significante verandering in het aantal aanvragen na de publicatie vast. Dit kan betekenen dat er in werkelijkheid geen toename was, dus dat de artikelen geen effect hadden op de klinische praktijk. Een andere verklaring is dat het onderwerp (Coxsackie-virusinfectie bij neonati en parvovirus-B19-infectie bij patiënten met artritis) niet geschikt was voor een dergelijke meting. Uit de opmerkingen van de microbiologen bij de gegevens die zij leverden, blijkt dat het aantal aanvragen was beïnvloed door allerlei andere factoren, zoals een waterpokkeninfectie op een afdeling, een epidemische verheffing van een parvovirus en het nog maar kort geleden in gebruik nemen van een bepaalde test. Bovendien waren weinig laboratoria in staat om specifiek het aantal aanvragen van bepalingen betreffende Coxsackie-virus of parvovirus B19 op te geven en een aantal bleek in tweede instantie de test niet uit te voeren. Voor de berekeningen waren alleen gegevens beschikbaar waarin ook aanvragen van andere virusbepalingen verscholen waren. Overigens vermeldde de eerste auteur van het artikel over parvovirus B19 desgevraagd zelf een duidelijke toe- name van het aantal aanvragen van parvovirusdiagnostiek te hebben geconstateerd na de publicatie.7 conclusie Bij 1 van de gekozen klinische lessen stelden wij vast dat na het verschijnen ervan de boodschap in de klinische praktijk was doorgedrongen: het aantal aanvragen voor een laboratoriumbepaling die in de les werd gepropageerd, was na de publicatie groter dan ervoor. Een klinische les in het NTvG kan dus een meetbare verandering in het klinisch handelen in Nederland teweegbrengen. De volgende laboratoria stelden hun gegevens ter beschikking: Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, afd. Klinische Microbiologie, Amsterdam; Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid, laboratorium voor Medische Microbiologie en Immunologie, Tilburg; Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid IJsselstreek, Deventer; Academisch Ziekenhuis, afd. Medische Microbiologie, Nijmegen; Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid, laboratorium voor Medische Microbiologie, Veldhoven; Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid, afd. Medische Microbiologie, Haarlem; St. Maartens Gasthuis, Bacteriologisch Laboratorium, Venlo; Westeinde Ziekenhuis, afd. Medische Microbiologie, Den Haag; Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid, afd. Medische Microbiologie, Amsterdam; Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, laboratorium voor Virologie en laboratorium voor Parasitologie, Bilthoven; Streeklaboratorium ‘Zeeland’, afd. Medische Microbiologie, Goes; Leids Universitair Medisch Centrum, laboratorium voor Parasitologie, Leiden; Academisch Medisch Centrum, afd. Tropengeneeskunde, Amsterdam. abstract Influence of certain clinical lessons in the Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (Dutch Journal of Medicine) on clinical activities Objective. To establish whether publication of an article propagating a laboratory test leads to measurable increase of the number of requests for that test. Design. Retrospective. Method. From volume 138 (1994) of the Dutch Journal of Medicine (NTvG), three clinical lessons were selected that contained an unequivocal clinical message and a recommendation to request a specific laboratory test for particular patients. All laboratories performing the test in question were asked to report the number of requests per month in the months before, after and during publication of the article in question and during the same months of 1993. The difference between the number of requests in the period after publication of the article in 1994 and in the same period in 1993 was determined and tested postulating a Poisson distribution. Results. Regarding two clinical lessons (one about determination of Coxsackie virus in neonates and one about examining arthritis patients for parvovirus B19) no significant difference in the numbers of requests before and after the publication was found, particularly also because the laboratories could not supply itemized data so that relevant information was lost in a flood of other data. The third clinical lesson (about determination of antibodies against Onchocerca in patients complaining of itching after a trip to the tropics) was followed by a significant increase of the number of requests (from 50 to 90; p l 0.001) in the 3 months following publication. Conclusion. Publication of a clinical lesson about a recommended laboratory test for onchocerciasis in the NTvG resulted in a significant rise of the number of requests for that test. 1 2 3 4 5 6 7 literatuur Rossum HJM van, Bender W, Meinders AE. De invloed van biografische details in casuïstische mededelingen op het diagnostisch oordeel. Ned Tijdschr Geneeskd 1991;135:802-5. Loenen NTVM van, Rothbarth PH, Anker JN van den. Neonatale sepsis: niet altijd bacterieel. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:697-9. Postma BH, Rijthoven AWAM van, Romeijnders ACM. Besmettelijke artritis? Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:1649-52. Vries PJ de, Kingma WP, Wetsteyn JCFM. Een jeukende ziekte uit de tropen: onchocerciasis als importziekte. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:1793-8. Lagerwij EW. De lezers van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Ned Tijdschr Geneeskd 1993;137:402-4. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Statistisch jaarboek 1997. Voorburg: CBS; 1997. Maldegem BT van, Walvoort HC, Overbeke AJPM. Effecten van artikelen gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Ned Tijdschr Geneeskd 1999;143:1957-61. Aanvaard op 8 juni 1999 Bladvulling t.b.c. Alle strijd en onzekerheid was eerst voor goed geëindigd door koch’s ongeëvenaarden arbeid. Nu wist men wat men als tuberculeus had te beschouwen, en wat niet, een vraag aan wier oplossing door klinische observatie en histologische analyse de beste krachten tevergeefs hadden samengewerkt. Maar een even groote, zoo niet grootere portée heeft deze ontdekking daardoor verkregen, dat nu een vast uitgangspunt voor de vraag is gevonden, of de verspreiding dezer moorddadige ziekte alleen door contagiositeit plaats heeft, of [. . .] de ziekte wordt verkregen uitsluitend door expositie aan besmetting met den bacil, of tevens de dispositie der cel, het verzwakte weerstandsvermogen van het organisme, de individueele voedingsbodem een even groote rol speelt in de genese der ziekte. Deze vraag grijpt zoo diep in onze principieele beschouwingen, aangaande de rol der microben als ziekte-oorzaken, dat, al is hier niet de plaats tot uitvoerige uiteenzetting van de gronden, ik toch niet meen te mogen nalaten, er op te wijzen, dat de klinische observatie in de microbe slechts de aanleiding, den ‘Erreger’ der ziekte ziet, niet de uitsluitende oorzaak. (Ned Tijdschr Geneeskd 1899;43II:119.) Snel op de been na amputatie Steeds heb ik er naar gestreefd, de stomp reeds zoo spoedig mogelijk, onmiddellijk na de genezing der wond, te gewennen aan de functie, die haar wachten zou. Zeer doelmatig is het, het ondereinde dagelijks met een houten hamer te bekloppen. Maar ook kan men de patiënten reeds spoedig na het verwijderen van den huidnaad van een prothese voorzien. Men behoeft daarmede niet te wachten totdat de beenplaat met het ondereinde van de tibia vergroeid is. Binnen veertien dagen na de operatie kan men de patiënten op de been brengen door een eenvoudige, uit gips gemaakte hulpprothese. (Ned Tijdschr Geneeskd 1899;43II:1038-9.) Ned Tijdschr Geneeskd 1999 25 september;143(39) 1965
© Copyright 2024 ExpyDoc