Download PDF - Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde

tion Clinical lessons. Various other effects were reported of 48
articles (29%). Forty (20%) of the total of 197 articles involved
in the study were followed by one or two letters to the editor,
prompted mostly by Clinical lessons (33%).
Conclusion. Virtually all articles produced an effect. Many
articles were followed by personal reactions and many articles
elicited a response indicating influence on medical teaching,
science or clinical activity.
1
literatuur
Moed HF, Ark GA van, Berghe H van den. Bibliometrische indicatoren van de kwaliteit van medisch wetenschappelijk onderzoek in
Nederland en Vlaanderen. Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:1483-9.
2
3
4
5
6
Luukkonen T. Bibliometrics and evaluation of research performance. Ann Med 1990;22:145-50.
Mac Roberts MH, Mac Roberts BR. Citation analysis and the science policy area. Trends Biochem Sci 1989;14:8.
Garfield E. Is citation analysis a legitimate evaluation tool? Scientometrics 1979;1:359-75.
Mac Roberts MH, Mac Roberts BR. Problems of citation analysis: a
critical review. J Am Soc Inform Sci 1989;40:342-9.
Visser HKA. Het belang van publiceren in Nederlandse wetenschappelijke tijdschriften met een extern beoordelingssysteem. Ned
Tijdschr Geneeskd 1998;142:798-801.
Aanvaard op 8 juni 1999
Oorspronkelijke stukken
Invloed van enkele klinische lessen in het Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde op het klinisch handelen
b.t.van maldegem, h.c.walvoort en r.wolterbeek
De invloed van een artikel in een medisch-wetenschappelijk tijdschrift kan op verschillende manieren worden
bepaald. Een deel van de invloed van artikelen uit bepaalde tijdschriften kan getalsmatig worden gemeten
met de ‘Science citation index’ (SCI). Bij deze methode
wordt uitsluitend de citatiefrequentie gebruikt als maat
voor de uitwerking van een publicatie: hoe vaker een artikel wordt geciteerd door andere auteurs in hun artikelen, hoe belangrijker het artikel kennelijk is. Publicaties
kunnen echter ook vele andere effecten teweegbrengen
die elk een onderdeel vormen van de totale impact. Een
voorbeeld hiervan is het effect op klinisch handelen: in
hoeverre worden artsen er door een artikel toe aangezet
om hun diagnostiek of therapie te wijzigen? In een eerder in dit tijdschrift gepubliceerd onderzoek bleek dat
het diagnostisch oordeel van praktiserende artsen wordt
beïnvloed door klinische casuïstiek waarover zij kort
daarvoor hebben gelezen in de vakliteratuur.1
Verschillende artikelen in het Nederlands Tijdschrift
voor Geneeskunde (NTvG), bijvoorbeeld de klinische
lessen, beogen verandering in klinisch handelen bij het
lezerspubliek. Een dergelijke respons is lastig te meten
omdat het handelen van medici wordt beïnvloed door
vele factoren; het lezen van een relevant artikel is daarvan slechts één, en deze factor is in het geheel moeilijk
te onderscheiden. In sommige artikelen wordt echter
een vrij eenvoudige aanbeveling gedaan, bijvoorbeeld
om bij patiënten met bepaalde symptomen een specifieke laboratoriumbepaling aan te vragen.
Wij kozen 3 klinische lessen uit het NTvG waarin de
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, Amsterdam.
Mw.B.T.van Maldegem, arts-stagiair (thans: assistent-geneeskundige,
Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, afd. Kindergeneeskunde,
Amsterdam); dr.H.C.Walvoort, wetenschappelijk eindredacteur.
R.Wolterbeek, arts-epidemioloog, Utrecht.
Correspondentieadres: mw.B.T.van Maldegem, Nederlands Tijdschrift
voor Geneeskunde, Postbus 75971, 1070 AZ Amsterdam.
1962
Ned Tijdschr Geneeskd 1999 25 september;143(39)
Zie ook de artikelen op bl. 1957 en 1969.
samenvatting
Doel. Vaststellen of de publicatie van een artikel waarin een laboratoriumbepaling wordt gepropageerd, leidt tot een meetbare toename van het aantal aanvragen van die bepaling.
Opzet. Retrospectief.
Methode. Uit de 138e jaargang (1994) van het Nederlands
Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) werden 3 klinische lessen geselecteerd met een eenduidige klinische boodschap en de
aanbeveling om bij bepaalde patiënten een specifieke laboratoriumbepaling aan te vragen. Alle laboratoria die de desbetreffende diagnostiek uitvoerden, werd gevraagd om het aantal aanvragen per maand in de maanden voor, na en tijdens het
verschijnen van het desbetreffende artikel en in dezelfde maanden van 1993 weer te geven. Het verschil tussen het aantal aanvragen in de periode na het verschijnen van het artikel in 1994
en dezelfde periode in 1993 werd bepaald en getoetst, waarbij
werd uitgegaan van een Poisson-verdeling.
Resultaten. Bij 2 klinische lessen (een over Coxsackie-virusbepaling bij neonati en een over onderzoek op parvovirus B19
bij artritispatiënten) werd geen significant verschil in het aantal aanvragen na de publicatie gevonden, onder meer doordat
de laboratoria geen uitgesplitste gegevens konden verstrekken
met als gevolg dat de relevante informatie verloren ging in een
overvloed van andere gegevens. Bij de derde klinische les (over
bepaling van antistoffen tegen Onchocerca bij patiënten met
jeukklachten na een tropenreis) was er een significante toename van het aantal aanvragen (van 50 naar 90; p l 0,001) in de
3 maanden na de publicatie.
Conclusie. Publicatie van een klinische les over een aanbevolen laboratoriumbepaling voor onchocerciasis in het NTvG
leidde tot een significante stijging van het aantal aanvragen van
de bepaling.
auteurs een laboratoriumbepaling aanbevalen en gingen
na of het aantal aanvragen van die bepaling na de publicatie groter was dan daarvoor.
methode
Er werden 3 klinische lessen geselecteerd uit de 138e
jaargang (1994) van het NTvG. Bij de selectie werd gekeken naar de eenduidigheid van de boodschap voor het
klinisch handelen. In de gekozen lessen werd een specifieke laboratoriumbepaling aangeprezen voor gevallen
waarin de arts vermoedde dat er een bepaalde ziekte in
het spel was.
Microbiologen van verschillende laboratoria in Nederland werden opgebeld; zo werd vastgesteld in welke
laboratoria de desbetreffende diagnostiek werd uitgevoerd. Vervolgens werden de betreffende laboratoria
schriftelijk uitgenodigd aan het onderzoek deel te nemen.
De gekozen artikelen. Als eerste artikel kozen wij een
klinische les van Van Loenen et al., die als boodschap
heeft dat bij een klinisch vermoeden van sepsis bij pasgeborenen naast onderzoek naar bacteriën ook onderzoek dient te worden gedaan naar virale verwekkers,
zoals Coxsackie-virussen.2 Aan 19 laboratoria werd gevraagd om opgave van het aantal serologische bepalingen van antistoffen tegen en het aantal fecesonderzoeken naar Coxsackie-virussen en virussen in het algemeen, aangevraagd door neonatologieafdelingen voor
de maanden februari-juni in de jaren 1993 en 1994 (het
gekozen artikel werd gepubliceerd op 2 april 1994).
In het tweede artikel pleitten Postma et al. ervoor bij
gewrichtsklachten zo vroeg mogelijk IgM-antistoffen
tegen humaan parvovirus B19 te bepalen, ter uitsluiting
van een infectie met dat virus.3 Hierbij werden 16 laboratoria uitgenodigd om het aantal bepalingen door te geven van IgM-antistoffen tegen humaan parvovirus B19,
gedaan op verzoek van de afdelingen en poliklinieken
Algemene Interne Geneeskunde, Kindergeneeskunde
en Reumatologie en op verzoek van huisartsen, voor de
maanden juni-oktober in de jaren 1993 en 1994 (het artikel verscheen op 13 augustus 1994).
Het derde artikel ging over onchocerciasis: De Vries
et al. propageerden bepaling van antistoffen tegen
Onchocerca volvulus.4 Het artikel heeft als boodschap
dat bij een patiënt met jeuk die recentelijk in de tropen
verbleef aan onchocerciasis dient te worden gedacht en
dat, naast onderzoek naar eosinofilie in het bloed, serumdiagnostiek (antistoftiter) aanvullende waardevolle
informatie kan opleveren, waarna gepoogd zou moeten
worden de diagnose parasitologisch te bevestigen. De 3
laboratoria in Nederland waar bepaling van antistoffen
tegen onchocerciasis plaatsvindt, werden uitgenodigd
om het aantal bepalingen door te geven dat was aangevraagd door de afdelingen en poliklinieken Dermatologie, Tropische Geneeskunde en Inwendige Geneeskunde en door huisartsen, voor de maanden juli-november in de jaren 1993 en 1994 (het artikel kwam uit op
3 september 1994).
Berekeningen. De aantallen aanvragen per maand in
de maanden voor, na en tijdens het verschijnen van het
desbetreffende artikel werden met elkaar en met het
aantal laboratoriumaanvragen in dezelfde maanden van
het voorafgaande jaar vergeleken, om seizoensfluctuaties te elimineren. Daarbij werd ervan uitgegaan dat de
aantallen aanvragen in gelijknamige maanden realisaties
zijn van Poisson-verdelingen met dezelfde parameter
(µ), mits zich geen epidemische verheffingen voordoen.
In de berekeningen werden maanden en laboratoria samengevoegd met als parameterwaarde de som van de afzonderlijke parameterwaarden. Onder de nulhypothese
(er is geen effect van publicatie) volgen de aantallen
aanvragen in de overeenkomstige perioden voor en na
publicatie Poisson-verdelingen met dezelfde parameter,
---die wordt geschat door X van beide perioden tezamen.
Bij X1 en X2 als respectievelijk het aantal aanvragen
---- ---vóór en ná publicatie volgt T = Σ {(Xi – X )2/X }, i = 1,2, mits
---2
X O 10, een χ -verdeling met 1 vrijheidsgraad. Bij T L
3,84 wordt de nulhypothese (µvóór = µná = µ) verworpen
en kan men dus besluiten dat er een effect is van publicatie (χ2-heterogeniteitstoets voor Poisson-verdelingen).
resultaten
Coxsackie-virusinfectie. Van 8/19 aangeschreven laboratoria kregen wij over de gevraagde periode cijfers van
het aantal aanvragen voor algemene virusdiagnostiek in
serum of feces van neonati. De andere laboratoria konden geen uitgesplitste cijfers geven, bleken in tweede instantie de betreffende bepaling toch niet uit te voeren of
reageerden uiteindelijk niet op ons verzoek. Twee laboratoria meldden specifiek het aantal aanvragen voor
Coxsackie-virusbepaling; dat aantal varieerde van 0-3
per maand en was te klein voor statistische toetsing – in
de periode na publicatie was het groter dan ervoor. Bij
vergelijking van de totale aantallen aanvragen voor
serologische virusdiagnostiek of algemeen fecesonderzoek naar virussen werden er geen significante stijgingen
gevonden na het verschijnen van de klinische les.
Parvovirus B19. Van 8/16 laboratoria werden cijfers
over de aanvragen van parvovirus-B19-diagnostiek ontvangen (tabel 1). De publicatie was medio augustus
1994; daarom werden september en oktober vergeleken
met die maanden in 1993. De gegevens van de laboratoria E, F en H werden verder buiten beschouwing
gelaten: die van E vanwege de mededeling van een epidemische verheffing in 1993, die van F omdat ze incompleet waren en die van H omdat niet duidelijk was wanneer men in september 1993 met de diagnostiek was
begonnen. Het aantal aanvragen in de maanden september en oktober 1993 was 62, in 1994 83; dit verschil
was niet significant (0,05 l p l 0,1). Een verschil tussen
het aantal aanvragen in de maanden na publicatie en het
aantal in de gelijknamige maanden van het jaar ervoor
werd derhalve niet overtuigend aangetoond.
Onchocerca volvulus. Van alledrie laboratoria werden de aantallen aanvragen ontvangen (tabel 2). Het
eerste laboratorium (J) werd bij de berekeningen buiten
beschouwing gelaten omdat de microbiologen twijfelden
aan de representativiteit van hun gegevens aangezien
Onchocerca een speciaal aandachtspunt van hun afdeling was en ook de publicatie uit hun afdeling kwam. In
de maanden september-november 1993 was het aantal
aanvragen in de laboratoria K en L 50, in de overeenkomende 3 maanden in 1994 (na de publicatie) 90; dit
verschil was significant (p l 0,001).
Ned Tijdschr Geneeskd 1999 25 september;143(39)
1963
1. Aantal aanvragen van parvovirus-B19-diagnostiek per maand
door afdelingen Algemene Interne Geneeskunde, Reumatologie en
Kindergeneeskunde en door huisartsen, voor en na het verschijnen (op
13 augustus 1994) van een klinische les van Postma et al.,3 in 8 laboratoria
TABEL
maand
laboratorium
A
B
C
D*
E†
1993
juni
juli
augustus
september
oktober
35
18
21
15
13
0
6
1
1
3
3
11
9
4
9
2
7
2
3
4
5
4
14
16
17
1994
juni
juli
augustus
september
oktober
13
6
7
8
4
5
1
6
5
0
9
3
8
13
5
13
4
9
14
8
21
17
33
17
16
F‡
1
2
5
3
5
G
H§
totaal||
15
26
2
7
3
1
1
60
72
49
46 + 1
49 + 1
13
11
28
13
13
2
0
5
4
1
74 + 3
42 + 2
91 + 10
70 + 7
46 + 6
*Inclusief de aanvragen van de afdeling Gynaecologie.
†Door de microbioloog werd een epidemische verheffing van parvovirus in de betreffende provincie in 1993 gemeld waardoor de aandacht
voor en de kennis van dit virus waren toegenomen.
‡In dit laboratorium werd in 1993 nog geen onderzoek gedaan naar parvovirus.
§In dit laboratorium werd vanaf september 1993 onderzoek verricht
naar parvovirus.
||Achter het plusteken staat het aantal aanvragen vermeld uit de laboratoria die later dan juni 1993 met de parvovirusdiagnostiek begonnen.
beschouwing
Het is heel moeilijk om de waarde van een klinisch
wetenschappelijk artikel vast te stellen. Het ene artikel
blijkt achteraf een doorbraak te markeren, het andere
blijft ongelezen. Bij instanties die onderzoek financieel
mogelijk maken of die zelf onderzoekers in dienst ne2. Totaal aantal bepalingen van Filarioidea-infecties (waaronder Onchocerca) per maand, voor en na het verschijnen (op 3 september 1994) van een klinische les van De Vries et al,4 in 3 laboratoria
TABEL
maand
laboratorium
J*
K
L
totaal
totaal van
K en L
1993
juli
augustus
september
oktober
november
11
15
9
4
13
32
12
10
13
13
3
2
4
8
2
46
29
23
25
28
35
14
14
21
15
1994
juli
augustus
september
oktober
november
5
9
14
5
7
16
19
29
15
27
6
6
9
6
4
27
34
52
26
38
22
25
38
21
31
*De microbiologen in dit laboratorium betwijfelden of hun resultaten
representatief waren, aangezien zij al langere tijd actief waren op het
gebied van Onchocerca en omdat ook het artikel bij hen vandaan
kwam.
1964
Ned Tijdschr Geneeskd 1999 25 september;143(39)
men, bestaat de behoefte om toch verschillende onderzoeksprojecten of individuele onderzoekers met elkaar
te kunnen vergelijken, het liefst op het punt van wetenschappelijke kwaliteit. Alleen zo kan men een verantwoorde keus voor financiële ondersteuning maken.
Het tellen van citaties om daaraan de wetenschappelijke betekenis van een artikel af te meten is in zwang
gekomen. Er kleven allerlei bezwaren aan. Zo is niet alles wat wetenschappelijk interessant is (en wat dus veel
wordt aangehaald) ook klinisch relevant.
Om na te gaan of een publicatie in het NTvG leidt tot
een meetbare respons in de klinische geneeskunde in
Nederland, kozen wij voor 3 artikelen met een eenduidige aanbeveling (het aanvragen van een specifieke
laboratoriumbepaling bij patiënten met een gegeven
klinisch beeld) in een rubriek die veel wordt gelezen
(klinische lessen worden door 74% van de lezers ‘altijd’
of ‘vaak’ gelezen).5
Bij 1 van de 3 gekozen klinische lessen stelden wij een
significante verandering vast in het aantal laboratoriumaanvragen na de publicatie:4 het artikel waarin bepaling
van antistoffen tegen Onchocerca wordt gepropageerd
bij reizigers die met een jeukende aandoening uit de tropen terugkeren. Het is goed denkbaar dat andere factoren dan de publicatie bij deze toename van invloed zijn
geweest. Het aantal laboratoriumaanvragen is de resultante van een groot aantal invloeden, bijvoorbeeld veranderingen in het reizigersverkeer naar de tropen. In de
periode 1993-1994 nam het totale reizigersverkeer wegens vakantie met bijna 10% toe.6 Overigens is de incubatietijd van onchocerciasis 1-4 jaar,4 hetgeen het moeilijk maakt onze onderzoeksresultaten tegen het reizigersverkeer in bepaalde jaren af te zetten. Andere denkbare invloeden op het aanvraaggedrag zijn eventuele nascholingsactiviteiten over tropische ziekten en de eventuele implementatie van richtlijnen over het aanvragen
van laboratoriumbepalingen. Dat soort invloeden hebben wij niet onderzocht.
Bij de andere 2 klinische lessen stelden wij geen significante verandering in het aantal aanvragen na de publicatie vast. Dit kan betekenen dat er in werkelijkheid
geen toename was, dus dat de artikelen geen effect hadden op de klinische praktijk. Een andere verklaring is
dat het onderwerp (Coxsackie-virusinfectie bij neonati
en parvovirus-B19-infectie bij patiënten met artritis)
niet geschikt was voor een dergelijke meting. Uit de opmerkingen van de microbiologen bij de gegevens die zij
leverden, blijkt dat het aantal aanvragen was beïnvloed
door allerlei andere factoren, zoals een waterpokkeninfectie op een afdeling, een epidemische verheffing van
een parvovirus en het nog maar kort geleden in gebruik
nemen van een bepaalde test. Bovendien waren weinig
laboratoria in staat om specifiek het aantal aanvragen
van bepalingen betreffende Coxsackie-virus of parvovirus B19 op te geven en een aantal bleek in tweede
instantie de test niet uit te voeren. Voor de berekeningen waren alleen gegevens beschikbaar waarin ook aanvragen van andere virusbepalingen verscholen waren.
Overigens vermeldde de eerste auteur van het artikel
over parvovirus B19 desgevraagd zelf een duidelijke toe-
name van het aantal aanvragen van parvovirusdiagnostiek te hebben geconstateerd na de publicatie.7
conclusie
Bij 1 van de gekozen klinische lessen stelden wij vast dat
na het verschijnen ervan de boodschap in de klinische
praktijk was doorgedrongen: het aantal aanvragen voor
een laboratoriumbepaling die in de les werd gepropageerd, was na de publicatie groter dan ervoor. Een
klinische les in het NTvG kan dus een meetbare verandering in het klinisch handelen in Nederland teweegbrengen.
De volgende laboratoria stelden hun gegevens ter beschikking:
Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, afd. Klinische Microbiologie, Amsterdam; Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid, laboratorium voor Medische Microbiologie en Immunologie, Tilburg; Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid IJsselstreek, Deventer; Academisch Ziekenhuis, afd. Medische Microbiologie, Nijmegen; Streeklaboratorium voor de
Volksgezondheid, laboratorium voor Medische Microbiologie,
Veldhoven; Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid, afd.
Medische Microbiologie, Haarlem; St. Maartens Gasthuis,
Bacteriologisch Laboratorium, Venlo; Westeinde Ziekenhuis,
afd. Medische Microbiologie, Den Haag; Streeklaboratorium
voor de Volksgezondheid, afd. Medische Microbiologie, Amsterdam; Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, laboratorium voor Virologie en laboratorium voor Parasitologie,
Bilthoven; Streeklaboratorium ‘Zeeland’, afd. Medische Microbiologie, Goes; Leids Universitair Medisch Centrum, laboratorium voor Parasitologie, Leiden; Academisch Medisch Centrum, afd. Tropengeneeskunde, Amsterdam.
abstract
Influence of certain clinical lessons in the Nederlands Tijdschrift
voor Geneeskunde (Dutch Journal of Medicine) on clinical activities
Objective. To establish whether publication of an article
propagating a laboratory test leads to measurable increase of
the number of requests for that test.
Design. Retrospective.
Method. From volume 138 (1994) of the Dutch Journal of
Medicine (NTvG), three clinical lessons were selected that contained an unequivocal clinical message and a recommendation
to request a specific laboratory test for particular patients. All
laboratories performing the test in question were asked to report the number of requests per month in the months before,
after and during publication of the article in question and during the same months of 1993. The difference between the number of requests in the period after publication of the article in
1994 and in the same period in 1993 was determined and tested
postulating a Poisson distribution.
Results. Regarding two clinical lessons (one about determination of Coxsackie virus in neonates and one about examining
arthritis patients for parvovirus B19) no significant difference
in the numbers of requests before and after the publication was
found, particularly also because the laboratories could not supply itemized data so that relevant information was lost in a
flood of other data. The third clinical lesson (about determination of antibodies against Onchocerca in patients complaining
of itching after a trip to the tropics) was followed by a significant increase of the number of requests (from 50 to 90;
p l 0.001) in the 3 months following publication.
Conclusion. Publication of a clinical lesson about a recommended laboratory test for onchocerciasis in the NTvG resulted in a significant rise of the number of requests for that test.
1
2
3
4
5
6
7
literatuur
Rossum HJM van, Bender W, Meinders AE. De invloed van biografische details in casuïstische mededelingen op het diagnostisch
oordeel. Ned Tijdschr Geneeskd 1991;135:802-5.
Loenen NTVM van, Rothbarth PH, Anker JN van den. Neonatale
sepsis: niet altijd bacterieel. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:697-9.
Postma BH, Rijthoven AWAM van, Romeijnders ACM. Besmettelijke artritis? Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:1649-52.
Vries PJ de, Kingma WP, Wetsteyn JCFM. Een jeukende ziekte uit
de tropen: onchocerciasis als importziekte. Ned Tijdschr Geneeskd
1994;138:1793-8.
Lagerwij EW. De lezers van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Ned Tijdschr Geneeskd 1993;137:402-4.
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Statistisch jaarboek 1997.
Voorburg: CBS; 1997.
Maldegem BT van, Walvoort HC, Overbeke AJPM. Effecten van
artikelen gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Ned Tijdschr Geneeskd 1999;143:1957-61.
Aanvaard op 8 juni 1999
Bladvulling
t.b.c.
Alle strijd en onzekerheid was eerst voor goed geëindigd door
koch’s ongeëvenaarden arbeid. Nu wist men wat men als tuberculeus had te beschouwen, en wat niet, een vraag aan wier
oplossing door klinische observatie en histologische analyse de
beste krachten tevergeefs hadden samengewerkt. Maar een
even groote, zoo niet grootere portée heeft deze ontdekking
daardoor verkregen, dat nu een vast uitgangspunt voor de
vraag is gevonden, of de verspreiding dezer moorddadige ziekte alleen door contagiositeit plaats heeft, of [. . .] de ziekte
wordt verkregen uitsluitend door expositie aan besmetting met
den bacil, of tevens de dispositie der cel, het verzwakte weerstandsvermogen van het organisme, de individueele voedingsbodem een even groote rol speelt in de genese der ziekte. Deze
vraag grijpt zoo diep in onze principieele beschouwingen, aangaande de rol der microben als ziekte-oorzaken, dat, al is hier
niet de plaats tot uitvoerige uiteenzetting van de gronden, ik
toch niet meen te mogen nalaten, er op te wijzen, dat de klinische observatie in de microbe slechts de aanleiding, den
‘Erreger’ der ziekte ziet, niet de uitsluitende oorzaak.
(Ned Tijdschr Geneeskd 1899;43II:119.)
Snel op de been na amputatie
Steeds heb ik er naar gestreefd, de stomp reeds zoo spoedig
mogelijk, onmiddellijk na de genezing der wond, te gewennen
aan de functie, die haar wachten zou. Zeer doelmatig is het, het
ondereinde dagelijks met een houten hamer te bekloppen.
Maar ook kan men de patiënten reeds spoedig na het verwijderen van den huidnaad van een prothese voorzien. Men behoeft daarmede niet te wachten totdat de beenplaat met het
ondereinde van de tibia vergroeid is. Binnen veertien dagen na
de operatie kan men de patiënten op de been brengen door een
eenvoudige, uit gips gemaakte hulpprothese.
(Ned Tijdschr Geneeskd 1899;43II:1038-9.)
Ned Tijdschr Geneeskd 1999 25 september;143(39)
1965