Memo toepassing regelgeving bij verplaatsingen

Aan
HR directeuren Belastingdienst
Directoraat-Generaal
Belastingdienst
Inlichtingen
dhr. P.J.M. de Jong
T 070-3428150
F 070-3427427
[email protected]
Datum
7 mei 2014
Toepassing regelgeving bij verplaatsingen
Auteur
dhr. P.J.M. de Jong
Aanleiding
Tijdens de organisatieveranderingen die gaande zijn binnen de Belastingdienst
komen er geregeld vragen binnen bij DGBel/Personeel over de juiste toepassing
van de regelgeving bij verplaatsingen van medewerkers.
Dit memo geeft de antwoorden op de vragen opdat de regelgeving
Belastingdienstbreed eenduidig wordt toegepast. De inhoud van dit memo is
afgestemd met de vakcentrales in het GOBD van 27 maart jl. en toegezegd is om
hierover naar de dienstonderdelen te communiceren.
Concreet gaat het om de volgende onderwerpen die zich bij
organisatieveranderingen kunnen voordoen:
• vaststellen van de bereisbare afstand, reistijden en/of de compensatie
ervan;
• toepassen regelgeving bij wijziging keuze vervoermiddel in geval van een
afbouwregeling reistijd/reiskosten;
• toepassen regelgeving bij wijziging van plaats van tewerkstelling meer dan 2
jaar na eerste wijziging.
Verzoek
Ik verzoek u in voorkomende gevallen de uitgangspunten in dit memo te hanteren
en dit memo tevens te verspreiden onder de HR functionarissen van uw
dienstonderdeel.
Vaststellen van de bereisbare afstand, reistijden en/of de compensatie
ervan
Toepassing regelgeving
Bij dit onderwerp moeten twee elementen achtereenvolgens worden
onderscheiden:
1. Er moet sprake zijn van een bereisbare afstand woning-werk. Hierover is
een passage opgenomen in de uitwerking van de rijksbrede VWNWovereenkomst voor de Belastingdienst (en opgenomen in de PUB).
2. Het bepalen van de eventuele compensatie reistijd.
Ad 1. Bereisbare afstand woning-werk
In de uitwerking van de rijksbrede VWNW-overeenkomst voor de Belastingdienst
(en in de PUB) is het volgende opgenomen:
Pagina 1 van 3
Bereisbare afstand bij organisatieveranderingen: met betrekking tot de plaatsing
van personeel bij organisatieveranderingen geldt dat in beginsel sprake moet zijn
van een bereisbare afstand woning-werk. De bereisbare afstand wordt steeds
individueel bepaald door mede rekening te houden met persoonlijke
omstandigheden. Bij de vaststelling van de bereisbare afstand geldt het
uitgangspunt dat de reistijd woon-werkverkeer in beginsel niet langer is dan één
uur enkele reis, waarbij wordt uitgegaan van de meest gebruikelijke wijze van
vervoer. Hierop zijn de reguliere bepalingen met betrekking tot
reiskostenvergoeding van toepassing.
Het ligt in de rede om onder ‘de meest gebruikelijke wijze van vervoer’ te
verstaan de wijze van reizen tussen woning en werk zoals dat maatschappelijk
gebruikelijk zou zijn onder gelijke omstandigheden. Dat betreft zowel de
gebruikelijke reisroute als het gebruikelijke vervoermiddel, waarbij aspecten als
doelmatigheid, reistijd en reisgemak meespelen.
Het bevoegd gezag dient dus eerst na te gaan of betreffende medewerkers, aan
de hand van dit uitgangspunt, kunnen worden geplaatst. Daarbij wordt geen
rekening gehouden met de feitelijke wijze van vervoer van de individuele
medewerker, maar met de meest gebruikelijke wijze van vervoer, naar algemene
en maatschappelijke maatstaven.
Wellicht ten overvloede – maar om eventuele misverstanden te voorkomen –
wordt hierbij benadrukt dat het reizen met Openbaar Vervoer dus niet de
standaard is.
Ad 2. Het bepalen van de eventuele compensatie reistijd
Het ARAR luidt als volgt:
Indien de reistijd van de VWNW-kandidaat voor woon-werkverkeer door een
wijziging van de plaats van tewerkstelling met meer dan 15 minuten per enkele
reis toeneemt, wordt deze extra reistijd, voor zover deze meer is dan 15 minuten,
gedurende 2 jaar als werktijd aangemerkt. Gedurende het 3e, 4e en 5e jaar wordt
respectievelijk 75%, 50% en 25% extra reistijd als werktijd aangemerkt.
Aan het bepalen van de eventuele compensatie reistijd wordt pas toegekomen als
is vastgesteld dat de medewerker zal worden geplaatst op de nieuwe plaats van
tewerkstelling. Bij het bepalen van de compensatie wordt uitgegaan van de
feitelijk gebruikte methode van vervoer in de oude en nieuwe situatie (zie de
toelichting bij Stb 540, d.d. 6 december 2013).
Toepassen van de regelgeving bij wijziging van keuze vervoermiddel in
geval van een afbouwregeling reistijd/reiskosten
Uitgangspunt: de eenmaal gemaakte keuze voor een wijze van vervoer is in
beginsel een structurele afspraak. De eventuele compensatie reistijd en/of
reiskosten wordt daarop gebaseerd. Het uitgangspunt wordt gehanteerd zodat
voor zowel de organisatie als de medewerker een werkbare en heldere situatie
ontstaat.
Er kunnen zich echter (persoonlijke) omstandigheden voordoen waardoor de
medewerker wil terug komen op de eerder gemaakte keuze. Bijvoorbeeld omdat
de gekozen wijze van vervoer achteraf toch niet goed blijkt uit te pakken voor de
medewerker. In dat geval kan enige flexibiliteit worden gehanteerd. Daarbij wordt
Pagina 2 van 3
ervan uitgegaan dat de nieuwe keuze wederom een structurele afspraak is. Het
mag niet leiden tot een situatie waarbij de medewerker voortdurend switcht van
vervoermiddel omdat het hem op dat moment beter uitkomt. Bij de aanpassing
moet rekening worden gehouden met:
• een herberekening van de compensatie reistijd en/of reiskosten vanaf
moment wijziging.
• de looptijd van vijf jaar afbouw wordt niet aangepast.
• eventuele voorwaarden die de vervoerder van de OV bedrijven stelt.
Toepassen regelgeving bij een wijziging van de plaats van tewerkstelling
meer dan 2 jaar na de eerste wijziging
Het gaat hierbij concreet om de situatie dat de plaats van tewerkstelling ná 2 jaar
wijzigt in combinatie met een reistijdtoename van minder dan 15 minuten,
waarbij de nog sprake is van een afbouwperiode.
De compensatie reistijd moet worden getoetst aan artikel 49jj ARAR. In het 3e lid
is bepaald dat wiens plaats van tewerkstelling binnen 2 jaar opnieuw wijzigt, bij
de berekening wordt uitgegaan van de totale toename van de reistijd. Met andere
woorden er vindt herberekening van de reistijdcompensatie plaats, maar de reeds
gestarte termijn van compensatie wijzigt niet.
In het 4e lid is opgenomen dat als de reistijd meer dan 15 minuten bedraagt t.o.v.
de eerste wijziging, vangt de termijn opnieuw aan. Met andere woorden naast
herberekening van de reiscompensatie, vangt de termijn opnieuw aan. Het maakt
niet uit of dat binnen of buiten de termijn van 2 jaar plaatsvindt.
Wat niet in de regelgeving is opgenomen, is de situatie dat de plaats van
tewerkstelling ná 2 jaar wijzigt in combinatie met een reistijdtoename van minder
dan 15 minuten. In die situatie, waarbij nog sprake is van een termijn waarop een
afbouw van reistijd aan de orde is, is er geen grondslag om de aanspraak op een
compensatie te laten vervallen voor de resterende termijn. Het wel laten vervallen
zou leiden tot een onredelijke/onbillijke situatie voor de medewerker.
Meer informatie
Wanneer u vragen heeft kunt u contact opnemen met de specialisten rechtspositie
bij DGBel via [email protected]
Pagina 3 van 3