Bestek voor het maken van een praktijkgerichte literatuurstudie over de relatie neurowetenschap en onderwijs 1 Situering Neurowetenschappen in een stroomversnelling De neurowetenschappen zitten in een stroomversnelling. Nieuwe beeldvormingstechnieken geven steeds beter inzicht in de werking van onze hersenen. Nieuwe technologieën kunnen in de toekomst een rol spelen in de therapie van mensen met een hersenaandoening, maar kunnen ook tot beter inzicht leiden in hoe mensen leren, denken en voelen, zich gedragen, ... Dat zal onvermijdelijk leiden tot nieuwe ethische, juridische en sociale vragen over de maatschappelijke gevolgen van de hersenwetenschappen. De maatschappelijke belangstelling en verwachtingen voor de neurowetenschappen zijn dan ook groot. Interesse vanuit onderwijs Ook vanuit het brede veld van onderwijs, zowel bij practici als bij beleidsmakers, is er veel belangstelling voor neurowetenschappen. De verwachting leeft dat hersenonderzoek kan bijdragen aan het beantwoorden van vragen rond leren, leeromgevingen, leerstrategieën, leerproblemen, gedrag, motivatie, ontwikkeling van de persoonlijkheid, ... Verschillende initiatieven in het domein van nascholing en professionalisering leggen nu al het verband tussen neurowetenschappen en onderwijspraktijk. Een eenvoudige Google-search op ‘brain based teaching’, ‘brain based learning’ of ‘breinvriendelijk leren’ levert een vloed aan hits. Maar geen evidente relatie Maar contacten met neurowetenschappers en wetenschappelijke literatuur leren dat het niet voor de hand ligt om resultaten van neurowetenschappen direct te vertalen naar de onderwijspraktijk. Het soort kennis dat neurowetenschappen produceren levert niet zonder meer richtlijnen op voor hoe we ons onderwijs moeten organiseren en invullen. Meer zelfs: het is nog maar de vraag of de bewijskracht van de neurowetenschappen sterker of beter is dan wat we uit ander onderwijsonderzoek of zelfs vanuit de eigen ervaring al lang weten over leren en onderwijzen. Opvallend is evenwel dat hersenwetenschappen een specifieke aantrekkingskracht uitoefenen. Op een of andere wijze is hersenonderzoek ‘sexy’ en de verwachtingen over de toepassing ervan in de onderwijspraktijk zijn hoog gespannen. Dat houdt het gevaar in dat ontwikkelaars allerlei (soms dure en commerciële) onderwijskundige interventies (opleidingen, trainingen, instrumenten …) een ‘brain-based’-label toekennen zonder dat daar duidelijke evidentie voor bestaat. Onderzoekers, niet in het minst neurowetenschappers zelf, nemen zelfs het woord ‘neuromythes’ in de mond. Ondanks de groeiende belangstelling is er vandaag nog een kloof tussen enerzijds neurowetenschappers die soms weinig vertrouwd zijn met inhoud en organisatie van ons onderwijssysteem en anderzijds onderwijsdeskundigen die zelf een lange onderzoekstraditie hebben en goed vertrouwd zijn met ons onderwijs. We vinden in Vlaanderen nog niet veel sporen van samenwerking tussen de neurowetenschappen, pedagogisch of onderwijskundig 1 georiënteerde onderzoekers en onderwijspractici. Die kloof bemoeilijkt een betrouwbare en valide vertaling van neurowetenschappen naar de onderwijspraktijk. Eerste stenen al gelegd Al in maart 2012 nam de Vlor het initiatief om een overleg te organiseren tussen genoemde groepen. Vanuit dat overleg werden vervolgens drie thematische seminaries georganiseerd die op hun beurt de basis legden voor een grootschalige studiedag over de relatie neurowetenschap en onderwijs op 26 april 2013 (http://www.vlor.be/neuro). Nu zet de Vlor een volgende stap met deze oproep voor een praktijkgerichte literatuurstudie over de relatie neurowetenschap en onderwijs. 2 Het kader van de ‘praktijkgerichte literatuurstudie onderwijsonderzoek’ Deze oproep sluit qua procedure en vorm aan bij eerdere oproepen voor praktijkgerichte literatuurstudies onderwijsonderzoek rond diverse thema’s (zie http://www.vlor.be/publicaties/praktijkgerichtonderzoek). Voor het beantwoorden van kennisvragen die vanuit de onderwijspraktijk worden gesteld, is het niet altijd noodzakelijk om nieuw onderzoek uit te voeren. Sommige vragen kunnen al beantwoord worden door het samenbrengen van inzichten uit bestaand onderzoek in een praktijkgerichte literatuurstudie. In deze context wordt hieronder verstaan dat op een systematische manier een overzichtsstudie wordt opgezet die resulteert in een toegankelijke samenvatting van de wetenschappelijke kennis die beschikbaar is over het thema waarop de studie betrekking heeft. Een dergelijke literatuurstudie is niet louter informatief, maar kan ook leiden tot het vaststellen van nieuwe vragen en kennisbehoeften bij praktijkmensen. Deze kunnen vervolgens leiden tot een nieuwe themazetting voor praktijkgericht onderzoek. Op deze manier kan een overzichtsstudie een rol spelen in een cyclus van kennisontwikkeling in het onderwijsveld. Voor de onderwijspraktijk is een praktijkgerichte literatuurstudie een nuttig instrument om in te spelen op de competentie van de leraar als onderzoeker. 3 Themazetting: de relatie neurowetenschap en onderwijs Deze oproep heeft betrekking op het thema neurowetenschap en onderwijs. Met deze literatuurstudie wil het onderwijsveld een zo volledig mogelijk zicht krijgen op wat de neurowetenschappen vandaag al kunnen betekenen voor de onderwijspraktijk. In algemene termen is de centrale kennisvraag die aan de indienende onderzoekers wordt meegegeven: “In welke mate kunnen we vanuit de vandaag beschikbare kennis over de (ontwikkeling van) de hersenen aanbevelingen afleiden voor de inrichting van een krachtige leeromgeving”? Enkele meer concrete vragen die aan deze algemene uitgangsvraag gekoppeld kunnen worden: 2 Leren neurowetenschappen iets over hoe (‘normale’) leerprocessen verlopen, hoe leerprocessen tussen individuen kunnen verschillen en of en hoe de onderwijspractici daar kunnen op inspelen via de inrichting van een krachtige leeromgeving? Wat leren neurowetenschappen over mogelijks relevante ‘momenten’ (cesuren, gevoelige periodes) waar onderwijspractici rekening mee moeten houden? Of meer algemeen: kunnen we het gegeven dat hersenen zich langdurig ontwikkelen en plastisch zijn, benutten voor het inrichten van de leeromgeving? Brengen neurowetenschappen verschillen aan het licht tussen jongens/meisjes, man/vrouw die relevant zouden kunnen zijn voor de inrichting van de leeromgeving? Is het nu al mogelijk om over gekende leerstoornissen (dyslexie, dyscalculie, …) of adhd de remediëringspraktijk vanuit de neurowetenschap te onderbouwen? En indien dat het geval zou zijn, kunnen neurowetenschappen vanuit het inzicht dat ze geven in de werking van de hersenen een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een diagnostiek voor tijdige detectie (vroege signalen) van mogelijke leerproblemen? Weten we op basis van hersenwetenschap iets over de ontwikkeling van verschillende vaardigheids- en kennisdomeinen (en hun onderlinge verhouding) en de impact daarvan op leren? Bijvoorbeeld hoe staat de ontwikkeling van taligheid in relatie tot ontwikkeling van motorische vaardigheden? Bijvoorbeeld: wat is de impact van meertaligheid (vroeg of later verworven) op leren? Is er op basis van hersenwetenschap iets te leren over de impact van verschillende leeromgevingen op de duurzaamheid van leren (cognitieve fixatie)? Bijvoorbeeld: kan hersenwetenschap uitspraken doen op het effect van digitalisering van leren? In welke mate kunnen neurologische inzichten handvatten aanreiken om vanuit de school- en klascontext de motivatie, het leerplezier en de interesse van leerlingen te stimuleren? Wat leren hersenwetenschappen over het stimuleren van creativiteit bij leerlingen? Kan inzicht in de neurologische basis van de ontwikkeling van executieve functies aanbevelingen genereren voor het inrichten van een krachtige leeromgeving? Biedt neurowetenschap evidentie voor het belang van interactie tussen peers in de leeromgeving (de sociale dimensie van leren)? Wat kunnen we op basis van hersenwetenschap leren over vakdidactische keuzes rond bijvoorbeeld taal, rekenen, muzische vorming … ? … Het onderzoeksgebied kan alle sectoren en niveaus van onderwijs bestrijken (vanaf 2,5 jaar t/m lerende volwassenen en ouderen). De Vlor gaat er van uit dat dergelijke literatuurstudie bij voorkeur vanuit een samenwerkingsverband tussen verschillende disciplines wordt opgezet. Er leeft immers een sterke vraag naar hoe de inzichten van de neurowetenschappelijke disciplines in relatie staan tot heel het corpus van informatie en kennis dat tot stand gekomen is in andere types van onderzoek: gedragswetenschappelijk, onderwijskundig …. Waardoor wordt neurowetenschappelijk onderzoek getypeerd in onderscheid tot een gedragswetenschappelijke benadering van leren? Op welke punten kunnen disciplines elkaar versterken? Hoe kan een multi-, inter- of transdisciplinaire benadering van de onderwijspraktijk (waarin ook neurowetenschappen een rol spelen) eruit zien? De Vlor verwacht ook dat in het zoeken naar antwoorden op bovenstaande vragen, onder meer door het aangeven wat de huidige beperkingen zijn rond de onderwijskundige relevantie voor het onderwijs, ook op belangrijke misvattingen (‘neuromythes’) gewezen kan worden. 3 4 Criteria voor praktijkrelevantie De consultaties uitgevoerd in het kader van het vorige PGO-project hebben geleid tot een aantal aanbevelingen om van een praktijkgerichte literatuurstudie een bruikbaar instrument te maken voor de onderwijspraktijk. Ze kunnen geclusterd worden onder vijf categorieën: 4.1 Aantonen van de praktijkrelevantie Het doel van de praktijkgerichte literatuurstudie moet duidelijk afgebakend worden. De onderzoeksvragen moeten helder zijn. Men verwacht een duidelijke focus. De literatuurstudie moet aansluiten bij de behoeften van de doelgroep(en). Hieronder vallen niet alleen leraren, directies, docenten, ... maar ook intermediairen die de resultaten kunnen benutten in professionaliseringsinitiatieven (zoals lerarenopleiders, nascholers, pedagogische begeleiders, clb-medewerkers). Cruciaal is dat de review bijdraagt aan het optimaliseren van het primaire proces van onderwijs. De literatuurstudie moet relevant zijn voor de Vlaamse onderwijscontext. Een internationaal perspectief en het betrekken van buitenlands onderzoek wordt beschouwd als een meerwaarde, op voorwaarde dat het voldoende aansluiting vindt bij de eigen onderwijscontext. De onderzoekers worden uitgenodigd om in de aansturing van het project een eerste aftoetsing bij onderwijspractici te voorzien. 4.2 Afstemmen op verschillende doelgroepen De praktijkgerichte literatuurstudie moet afgestemd zijn op verschillende doelgroepen. Dat kan eventueel door een ‘gelaagde opbouw’, waarbij verschillende ‘versies’ van een praktijkgerichte literatuurstudie aangemaakt worden. Een mogelijke indeling kan zijn: (1) een vlotte, laagdrempelige en aantrekkelijke hertaling (kort, duidelijk leesbaar), (2) een uitgebreide samenvatting die vooral focust op de onderzoeksresultaten (bvb. met weglating of sterke reductie van de methodologische achtergrond en wetenschappelijke verantwoording), en (3) een technisch-wetenschappelijke versie die volledig is en ook ernstig ingaat op methodologische achtergronden van de besproken onderzoeken. Indien een afzonderlijk praktijkgedeelte uitgewerkt wordt, dient de link met de wetenschappelijke onderbouwing behouden te worden. Een opsomming van losse tips zonder fundering behoort niet tot de verwachtingen. De auteurs worden vrij gelaten al dan niet te werken met een gelaagde opbouw. De enige richtlijn, met oog op publicatie van de werken, is dat het deel dat zij wensen te publiceren voor een publiek van onderwijspractici niet meer dan 100 pagina’s A4-formaat mag omvatten. Conform de overeenkomst tussen de Vlor en de Vlaamse overheid dient bij elke review ook een vulgariserende samenvatting van max. duizend woorden opgeleverd te worden. 4.3 Structuur en Leescomfort Het is ook belangrijk veel aandacht te besteden aan een doordachte tekststructuur. De tekst moet overzichtelijk zijn. De lezer moet snel een beeld kunnen vormen van de inhoud van de praktijkgerichte literatuurstudie en moet kunnen beoordelen of de lectuur van de studie vanuit zijn/haar kennisvragen interessant is. De structuur moet ook toelaten dat de lezer eventueel gericht een selectie maakt van de topics die voor hem/haar relevant zijn. Een leeswijzer kan hierbij eventueel een hulp vormen. 4 Om de praktijkgerichte literatuurstudie toegankelijk te maken verdient het leescomfort de nodige aandacht. Een uitnodigende grafische vormgeving, een functionele lay-out, leesondersteunende middelen… dragen daartoe bij. Uiteraard is ook een helder taalgebruik belangrijk. Vakjargon is mogelijk maar dient vergezeld van een verklarende toelichting. De auteurs kunnen er bij het redigeren van de tekst al rekening mee houden dat de inhoud van de studie ook op een digitale manier ontsloten moet kunnen worden. 4.4 Wetenschappelijke verantwoording Gebruikers hechten veel belang aan de wetenschappelijke kwaliteit van de literatuurstudie. Men verwacht transparante informatie over het design en de methodiek van de praktijkgerichte literatuurstudie zelf, alsook over de methodologische achtergrond van de besproken onderzoeken. Bij het redigeren van de praktijkgerichte literatuurstudie is het belangrijk om ook de informatie over de methodologische achtergrond toegankelijk te maken, ook voor lezers die geen uitgebreide wetenschappelijke achtergrond hebben (vermijden van jargon). Specifiek voor het thema van deze literatuurstudie verwacht men dat de onderzoekers, waar dat noodzakelijk is of een meerwaarde heeft voor een goed begrip van de tekst, de gebruikte (neurowetenschappelijke) begrippen op een toegankelijke manier toelichten. Verder verwachten toekomstige lezers informatie over de vindbaarheid van bronnen en waarderen ze aanzetten tot verdere lectuur. In die zin dient ook aandacht besteed aan het referentiesysteem en de literatuurlijst. Gebruikers pleiten bvb. voor een thematische en/of geannoteerde bibliografie. Van de auteurs vragen ze ook aan te geven rond welke thema’s en kennisvragen (praktijkgericht) vervolgonderzoek mogelijk is. Aansluitend bij de hoger opgelijste vragen verwacht de Vlor dat de wetenschappelijke kwaliteitsbewaking vanuit een samenwerking tussen verschillende disciplines kan gebeuren. 5 5.1 Procedure Wie kan een voorstel indienen? De aanvraag staat open voor onderzoekers van hogescholen, universiteiten en overige onderzoeksinstellingen. 5.2 Tijdpad 5.3 Onderzoekers kunnen tot uiterlijk 10 maart 2014 een voorstel indienen voor het schrijven van een praktijkgerichte literatuurstudie die aansluit bij het thema. Het secretariaat van de Vlor brengt de aanvragers op de hoogte van de selectie, begin april 2014. De uiterste datum voor het opleveren van de opdracht is 17november 2014. Selectieprocedure De ingediende voorstellen worden beoordeeld door een werkgroep binnen de Vlor op basis van de volgende criteria: 5 5.3.1 Formele ontvankelijkheidscriteria (ontvankelijk/niet-ontvankelijk) Voorstellen kunnen enkel ingediend worden door middel van een volledig ingevuld formulier. 5.3.2 Aansluiting bij behoeften van de gebruikers (zoals beschreven in punten 3 en 4 van dit bestek) Voor de beoordeling van het criterium ‘aansluiting bij behoeften van de treden de leden van de werkgroep (met vertegenwoordigers van pedagogische begeleiding, nascholing, clb, onderwijspersoneel, overheid) op als jury. 5.3.3 Wetenschappelijke kwaliteit Voor de beoordeling van het criterium ‘wetenschappelijke kwaliteit’ laat de werkgroep zich bijstaan door wetenschappelijke experts. 5.3.4 Planning en begroting Verantwoording van de in te zetten middelen en haalbaarheid van de planning. 5.4 Middelen Voor deze praktijkgerichte literatuurstudie is een bedrag beschikbaar van maximum 28.500 euro, dat aan de hoofdaanvrager toegekend wordt. In dit bedrag zijn alle kosten en btw inbegrepen. Overheadkosten kunnen maximaal 10% van de personeelskosten omvatten. De verantwoording van de in te zetten middelen is voorwerp van de beoordeling. Kosten moeten vooraf begroot en achteraf verantwoord worden. De schuldvordering en de uitgavenbewijsstukken moeten ten laatste op 30 november 2014 ingediend worden bij het Vlorsecretariaat. 5.5 Toelichting voor de werkgroep De hoofdaanvrager van het voorstel verbindt zich ertoe om na de oplevering het rapport te komen toelichten aan de werkgroep (vermoedelijk in de week van 1 december 2014). 5.6 Kandidaatstelling De voorstellen kunnen enkel worden ingediend via het daartoe voorziene aanvraagformulier (zie bijlage). De voorstellen dient men te bezorgen per e-mail, ten laatste verzonden op 10 maart 2014, om 12u naar [email protected] 6 Meer informatie? Voor meer informatie bij de procedure en/of de themazetting kunt u zich wenden tot Geertrui De Ruytter, directeur ([email protected] of 02/227 13 49). Website : www.vlor.be 6
© Copyright 2024 ExpyDoc