Ontleden Hoe vind je de: persoonsvorm (*): Is altijd een werkwoord. Maak de zin vragend. De persoonsvorm staat in de vraagzin vooraan. Piet (loopt *)naar school. (Bij vraagzinnen het onderwerp veranderen van enkelvoud in meervoud of andersom. De persoonsvorm verandert dan mee.) werkwoordelijk gezegde (*)+{ }: De persoonsvorm met de andere werkwoorden in de zin. Piet ( is *) naar school { gelopen}. Piet ( zal *) naar school { moeten lopen}. onderwerp ( ): Stel de vraag: Wie + gezegde? ( Piet ) ( loopt *) naar school. ( Wie loopt naar school ?) lijdend voorwerp : Stel de vraag : wat + gezegde + onderwerp ? ( Piet ) ( heeft *) oma een bos bloemen { gegeven }. Wat heeft Piet gegeven? meewerkend voorwerp : Stel de vraag : Aan wie ( of voor wie ) + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp ? ( Piet ) ( heeft *) oma een bos bloemen { gegeven}. Aan wie heeft Piet een bos bloemen gegeven? bepaling van tijd : Stel de vraag : Wanneer ? of Hoe lang ? Piet gaat over drie weken op vakantie. bepaling van plaats : Waar ? of Waarheen ? Piet gaat in januari naar Duitsland.
© Copyright 2024 ExpyDoc