Bliksembeveiliging - Omgeving in de Praktijk

Bliksembeveiliging
Protection
lightning
UDC 699.88
against
RVblad 01-1
Bliksembeveiliging en de toepassing hiervan op monumenten
van geschiedenis en kunst.
Protection against lighting and the
application on monuments of
history and art
W.J. Visser en A. van der Linden
Bliksem en onweer zijn natuurverschijnselen die van oudsher een
grote rol spelen in het leven en
welzijn van de mens. Mythen en
sagen maken al melding van het
vermogen en de uitwerking van
deze oerkrachten. Wetenschappers
zien zich steeds weer geplaatst
voor de problemen, die door deze
natuurverschijnselen kunnen
worden opgeroepen.
In dit artikel wordt geprobeerd de
lezer enig inzicht te geven in deze
.verschijnselen en worden adviezen
verstrekt over maatregelen, die
getroffen kunnen worden om de
gevaren van blikseminslag zoveel
mogelijk te beperken. Daarbij zal
ook aandacht worden besteed aan
de officiële richtlijnen en
voorschriften, die betrekking
hebben op de aanleg van installaties voor bliksembeveiliging.
P
1. Algemeen
Definitie
,--..
In de Oudheid werd het ontstaan
van bliksem en donder toegeschreven aan de humeurigheid van de
goden of aan een botsing tussen
de wolken. In de 18de eeuw, ten
tijde van de Verlichting, ontdekte
Benjamin Franklin in 1752 dat
bliksem een elektrisch verschijnsel
is.
Tegenwoordig wordt bliksem
gedefinieerd als een elektrische
ontlading, gepaard gaande met
een vonkoverslag tussen twee of
meer elementen met een tegengestelde lading, positief en negatief.
Het verschijnsel kan zich tussen
twee of meer wolken voordoen,
maar ook plaatsvinden tussen een
wolk en het aardoppervlak.
Oplading
De vraag is nu, hoe wolken van
RDMZRV
1991/25-17
een elektrische lading worden
voorzien. In de literatuur worden
hiervoor twee verklaringen
gegeven. In het eerste geval is er
sprake van een sterke opwaartse
stroming van warme en vochtige
lucht, waarbij ladingsverschillen
ontstaan. Op een hoogte van
ongeveer 5 kilometer zullen zich
dan zowel onderkoelde waterdruppels als fijne ijskristallen vormen.
Wanneer de druppels naar
beneden vallen en zich met de
ijskristallen tot hagelstenen
samenvoegen, zullen er ijssplinters
ontstaan die een positieve elektrische lading bevatten. Wanneer
deze lading een bepaalde sterkte
te boven gaat, vindt een ontlading
plaats die gepaard gaat met een
bliksemflits (theorie van Mason). In
het tweede geval ontstaat onweer
wanneer een koudefront in een
warme luchtmassa binnendringt.
Bij dit type onweer ontstaan vaak
zeer veel ontladingen (theorie van
Wilson).
Onweer- en inslagfrequen tic in
Nederland
Het KNMI in De Bilt registreert
gemiddeld 100.000 blikseminslagen per jaar, verdeeld over 106
onweersdagen. Per vierkante
kilometer is dat gemiddeld 2 tot 3
inslagen. Adequate maatregelen
om te voorkomen dat de blikseminslag nadelige gevolgen heeft
zijn dan ook van groot belang.
Bliksemsoorten en stroomsterkte
Er worden twee soorten bliksem
onderscheiden. De eerste soort
bestaat uit een felle elektrische
stroomstoot met een waarde
tussen de 30.000 en 60.000
Ampère. Een stroomsterkte van
200.000 Ampère is echter ook
gemeten. De temperatuur kan bij
deze ontladingen zeer hoog
oplopen (tot 30.000 graden Celcius
gemeten waarde), terwijl de
atmosferische druk kan oplopen
tot 100 Bar. Een ontlading van
korte duur met een grote stroom-
1. Door bolbliksem getroffen molen te Aarlanderveen.
Bliksembeveiliging
RVblad 01-2
Nederlander die een bliksemafleiderinstallatie ontwierp, was de
genie-officier Corn. Joh. Krayenhoff. In 1782 werd zijn installatie
op de Martinitoren te Doesburg
aangebracht. Nadat het effect van
deze beveiliging in de praktijk was
bewezen, zag men langzaam maar
zeker ook in bredere kring het
grote belang van bliksembeveiliging in. De ontwikkelingen
hebben sinds 1782 niet stilgestaan;
er wordt nog steeds aan de
verbetering van de huidige installaties gewerkt, omdat steeds
nieuwe inzichten in deze materie
ontstaan.
Kenmerken
2. In het gewelf aan de voet van deze molen is door de bolbliksem
sterkte heeft in de eerste plaats
een destructieve en explosieve
werking. Een ontlading van
langere duur heeft een minder
grote stroomsterkte en zal eerder
aanleiding zijn tot het uitbreken
van een brand. In het Engels
taalgebied spreekt men dan ook
van ‘cold lightning’ en ‘hot
lightning’.
Een tweede bliksemsoort is de
zogeheten bolbliksem. Deze vorm
komt slechts een enkele maal voor
tijdens een onweer. Tijdens of
onmiddellijk na de inslag kan men
een lichtgevende bol met een
middellijn variërend van 10 tot
20 cm waarnemen. Deze bolbliksem wordt door het Nederlandse
Normalisatie Instituut in het
Normblad 1014 als boven
omschreven. Wanneer een
dergelijke bol explodeert, kan
aanzienlijke schade worden
aangericht afb. 1 en 2.
een gat geslagen.
2. Voorkomen van schade
Voor de 19de eeuw werd
Nederland regelmatig geteisterd
door verwoesting van gebouwen
door blikseminslag en, als gevolg
daarvan, brand. De meest bekende
historische branden door blikseminslag waren in:
- De Domkerk te Utrecht (1245).
- De toren van de Nieuwe Kerk te
Delft (1536 en 1872) afb. 3.
- De Sint Jacobstoren te
‘s-Gravenhage (1539).
- De Onze Lieve Vrouwetoren te
Amersfoort (1547, 1651 en
1804).
- De Lange Jan te Middelburg
(1712).
Deze en natuurlijk vele andere
blikseminslagen, die hier niet
worden genoemd, leidden tot
onderzoekingen om de verwoestende uitwerking van bliksem een
halt toe te roepen. De eerste
Volgens de NEN 1014 is een
bliksemafleiderinstallatie een:
‘samenstel van opvanginrichting(en), leidingen en aardingssysteem voor het opvangen van
bliksemontladingen en het
afleiden van deze naar de aarde.’
Het uitwendige deel van een
bliksemafleiderinstallatie bestaat
het algemeen uit een daknet,
afgaande leidingen en aardelektroden. Het daknet wordt meestal
vervaardigd uit koperdraad (soms
ook aluminiumdraad) met een
dikte van 8 mm. Het wordt
aangebracht op nokken, hoekkepers en langs de omrandingen van
het dak. Tot dit daknet behoren
ook de opvangers bij schoorstenen
of uitstekende en metalen delen,
zoals bijvoorbeeld torenkruisen,
ventilatiekappen en antennemasten, die eveneens met de installatie verbonden worden. De
afgaande leidingen worden
gevormd door koperen draden,
kabel of band. Deze vormen de
verbinding tussen het daknet en
de aardelektroden en zijn in veel
gevallen tegen de gevels
gemonteerd. De aardelektroden
bestaan vaak uit koperen leidingen
of staven, die verticaal in de
bodem worden gedreven met
behulp van speciale apparatuur.
Het is van belang dat deze
aardelectroden een zo laag
mogelijke elektrische weerstand
bezitten ten opzichte van de
bodem. Zo mag de aardelektrode
Bliksembeveiliging
RVblad 01-3
van een kerktoren een weerstand
van 5 Ohm niet overschrijden.
Voor overige gebouwen, zoals
bijvoorbeeld kerken of boerderijen,
mag per aardelektrode de
weerstand van 10 Ohm niet
worden overschreden. Bovengenoemde weerstandsbegrenzingen
geven de zekerheid dat bij blikseminslag een goede afvloeiing van
de elektrische stroom naar de
aarde zal plaatsvinden. Door het
Nederlands Normalisatie Instituut
zijn normen ontwikkeld waaraan
een goede installatie moet voldoen
(NEN 1014). Het van buiten
zichtbare net is slechts een deel
waarlangs de stroom bij een inslag
wordt geleid. Dit deel zal in eerste
instantie de stroom afleiden naar
de aarde, maar het is hierbij zeer
wel mogelijk dat deze stroom als
het ware overspringt op metalen
delen van het gebouw zoals de
gas- en waterleidingen. Ook kan
de stroom van de aarde weer
gedeeltelijk naar het gebouw terug
vloeien. Materialen die stroom
geleiden kunnen dus de afgeleide
stroom terug het gebouw insturen.
Naast het buiten zichtbare deel
van een installatie is er dus ook
sprake van veelal onzichtbare
verbindingen met metalen delen.
De spanning in een elektrische
leiding kan door inductie zeer
hoog oplopen en daardoor kan
schade ontstaan. Om het hierboven geschetste probleem - het
terugvloeien van de stroom zoveel mogelijk zonder schade te
doorstaan zijn er interne beveiligingen mogelijk. Als maatregel
schrijft NEN 1014 (artikel 5.4.1.) de
potentiaal vereffening voor. Dat
betekent in de praktijk dat zowel
de water- en de gasleiding als de
aarding van het elektriciteitsnet
met de bliksemafleider wordt
verbonden door middel van een
potentiaal vereffeningsrail. De
overspanningsbeveiliging is
bedoeld om elektrische installaties
en de daarop aangesloten apparatuur te beschermen. In het bijzonder is elektrische apparatuur
waarin elektronica is verwerkt
gevoelig voor overspanning. Het
installeren van deze beveiliging
ROM2 RV 1991/25-18
3. Op 29 september 1872 ontstond door bhksemmilag brand in de Nieuwe Kerkstoren
te Delft. De toren was met voorzien van een bliksemafleider. Afbeelding uit ‘Le Monde
Illustre: Journal Hebdomadaire 19 Oct. 1872 Paris (bibl. G.A. Delft 36 C 8 30).
kan gebonden zijn aan toestemming van het elektriciteitsbedrijf
en dient te geschieden door een
erkend elektrotechnisch installateur. De meest zekere beveiliging
tegen overspanning blijft echter
het volgen van het oude advies
‘haal vòòr een onweersbui de
stekker uit het stopcontact’.
Naast de hierboven genoemde
beveiliging is voor computerapparatuur beveiliging mogelijk door
middel van een insteekbare
overspanningsbeveiliging.
Plaatsingscriteria
Waar en wanneer men een
bliksemafleiderinstallatie
aanbrengt, is afhankelijk van de
plaatselijke situatie. De volgende
factoren zijn daarbij te overwegen,
omdat zij van invloed kunnen zijn
op aard en omvang van de installatie.
Bliksembeveiliging
RVblad 01-4
-
De hoogte van het object;
steekt het gebouw boven zijn
omgeving uit? Hierbij valt te
denken aan kerktorens,
watertorens en molens.
- De ligging van het gebouw; ligt
het object vrij of maakt het deel
uit van een ensemble? Dit
gegeven speelt onder meer een
rol bij boerderijen en gemalen.
- De vorm en het materiaal van
het gebouw; in een aantal
gevallen geven deze factoren
aanleiding tot het treffen van
bijzondere maatregelen.
Voor gebouwen, die beschermd
zijn ingevolge de Monumentenwet, is het raadzaam om over het
type en toepassing van de bliksemafleiderinstallatie advies in te
winnen bij de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg. Deze dienst
heeft daartoe een leidraad
opgesteld die in de bijlage van dit
artikel is opgenomen.
De aanleg van de installatie zal in
alle gevallen door een erkende
installateur moeten plaatsvinden.
Toch schade?
Het is niet uitgesloten dat een
‘gebouw, dat is voorzien van een
bliksemafleiderinstallatie, toch
schade kan oplopen als gevolg van
blikseminslag. Om die schades te
beperken is het raadzaam om
twee maal per jaar een
onderhoudsinspectie te laten
uitvoeren. Het verdient aanbeveling om de bliksemafleiderinstallatie na elke inslag te laten controleren. Zodoende kunnen defecten in
het leidingnet en in de aardelectroden worden geconstateerd en
verholpen. Ook veel voorkomende
storingen en onvolkomenheden als
bijvoorbeeld een oplopende
weerstand in de aardelektroden en
gebreken in het leidingnet (losse
verbindingen, slechte bevestigin” gen) kunnen dan tijdig worden
onderkend.
Jaarlijkse inspectie
-.
Een goed functionerende bliksembeveiligingsinstallatie is mede
bepalend voor het behoud van het
gebouw. Voor de ingevolge de
Monumentenwet Beschermde
4. Vierwegverbinding ten behoeve van een persverbinding.
Gebouwen waarvoor een bliksembeveiliging noodzakelijk wordt
geacht, en die behoren tot de
categorieën welke zijn genoemd in
hoofdstuk 21 artikel 3 van het
Besluit Rijkssubsidiëring
Onderhoud Monumenten, zijn in
het kader van die regeling de
jaarlijkse controle en het verrichten van kleine reparaties subsidiabel. Voor de overige bepalingen en
de toelichting op deze regeling
wordt verwezen naar
5. Messing muurblokje.
WRblad 09-10 tot en met 09-26
van het Restauratievademecum.
Liters tuur
NEN 1014, Bliksemafleiderinstallaties, 1971; aanvulling 1986;
Nederlands Normalisatie Instituut,
Delft.
Bliksembeveiliging
RVblad 01-5
Bijlage
Algemeen
Voor gebouwen die ingevolge de
Monumentenwet zijn beschermd,
wordt binnen de Rijksdienst voor
de Monumentenzorg
de hierna
volgende leidraad gehanteerd,
waarbij in het bijzonder gelet
wordt op de combinatie van een
esthetisch en technisch verantwoorde bliksembeveiligingsinstallatie.
De installatie dient te worden
uitgevoerd overeenkomstig de
norm Bliksembeveiligingsinstallatie
(NEN 1014, 5e druk, november
1992) van het Nederlands
Normalisatie Instituut.
Leidraad Bliksembeveiligingsinstallaties van de Rijksdienst voor
de Monumentenzorg
1. Leidingen
De leidingen op daken en aan
wanden, moeten bestaan uit
halfhard getrokken elektrolytisch
massief koperdraad van 50 mm2
doorsnede (diameter 8 mm).
De bovengrondse leidingen moeten
door tordering recht en strak
worden gemonteerd.
2. Opvangers
Opvangers moeten bestaan uit:
halfhard elektrolytisch koperdraad
met een doorsnede die ten minste
gelijk is aan die van de dakleidingen. Zij moeten verticaal
aangebracht worden op plaatsen
welke in NEN 1014 zijn voorgeschreven en tenminste 50 cm
boven de onmiddellijke
omgeving
uitsteken.
Opvangers moeten bestand zijn
tegen de inwerking van onder
meer rookgassen en zonodig
worden bekleed.
3. Verbindingen
Alle verbindingen tussen leidingen
onderling moeten tot stand worden
gebracht door middel van hard
solderen waarbij de lengte van een
verbinding ten minste 5 cm moet
bedragen.
Indien brandgevaar aanwezig is, is
het maken van hogedrukpersRDMZ RV 1994/34
-6
verbindingen toegestaan (ten
minste 12 ton persdruk) afb. 4.
Verlengverbindingen
in de dak- en
valleidingen dienen ter vermijding
van onnodige overgangen en de
kans op het vormen van weerstanden in het dak- en valleidingstelsel
tot een minimum te worden
beperkt.
Aan de verbindingen van de
dakleidingen op metalen gebouwonderdelen moet bijzondere zorg
worden besteed opdat aantasting
door corrosie of elementvorming
tot een minimum wordt beperkt.
(Soldeerlengte 10 cm.) De resten
van vloeimiddel moeten zorgvuldig
zijn verwijderd.
Verbindingen met metalen dakornamenten, zoals kruizen, windvanen en dergelijke, dienen met
toepassing van roestvast stalen
bouten als kabelschoenverbindingen te worden uitgevoerd.
Als de dakbedekking uit metalen
delen bestaat en deel uitmaakt van
de installatie moeten deze delen
onderling duurzaam geleidend
worden verbonden.
te passen ter bevestiging van de
afgaande leidingen. Deze
bevestigingssteunen dienen aangebracht te worden door de leidekker
en boven iedere lei te worden
genageld in het dakbeschot.
Overleg tussen leidekker en
bliksembeveiligingsinstallateur
is
hierbij van groot belang. Leidingen
op loden nokken en hoekkepers
dienen bevestigd te worden door
middel van opgesoldeerde koperen
blokjes van 50 x 20 x 5 mm en
roodkoperen zadels. Leidingen
langs muurwerk dienen te worden
bevestigd op messing muurblokjes
van 50 x 20 x 5 mm met roodkoperen zadels, in de volle steen
vastgezet, met messing M6 wigschroeven afb. 5.
De onderlinge afstand tussen
bevestigingspunten van alle leidingen mag ten hoogste 1 meter te
bedragen.
Indien uit esthetische overwegingen het gewenst is dat van het
bovenstaande wordt afgeweken,
verdient het aanbeveling overleg te
plegen met de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg
of de gemeente.
4. (Goot)doorvoeringen
In verband met de kans op lekkage
en de kans op het beschadigen of
verbreken van leidingen tijdens het
onderhoud aan de goten, zijn
gootdoorvoeringen in feite ontoelaatbaar en moeten worden voorkomen.
Doorvoeringen door natuursteen
zijn niet toegestaan.
Metalen goten dienen te allen tijde
ter plaatse van de overgang van
dak- naar muurleidingen
met de
afgaande leidingen te worden
verbonden.
5. Bevestigingsmiddelen
De bevestiging van de dakleidingen
op leien- of pannendaken kan
geschieden met messing leidingdragers van of overeenkomstig het
type ‘Alpa’.
Om inwatering te voorkomen
dienen waterdichte, loden tussenplaten te worden toegepast.
Bij het vervangen van een leiendak
is het mogelijk om RVS
bevestigingssteunen voor leien toe
6. Afgaande leidingen
Indien niet strijdig met NEN 1014
voor wat betreft de onderlinge
afstanden van de afgaande leidingen, dienen de afgaande leidingen
zo dicht mogelijk in de buurt van
hemelwaterafvoeren te worden
gemonteerd.
Metalen hemelwaterafvoeren
dienen in dit geval aan de onderzijde met de afgaande leidingen of
het aardingssyteem te worden
verbonden.
Onder bepaalde voorwaarden
(artikel 6.3.5. van NEN 1014) is het
mogelijk de hemelwaterafvoeren
als afgaande leiding te gebruiken.
Het aantal afgaande leidingen en
de onderlinge afstand is afhankelijk
van de hoogte en oppervlakte van
het object.
7. Meetkoppelingen
In alle afgaande leidingen dient
een losneembare koppeling, zoals
omschreven in artikel 10.8.2. van
NEN 1014, te worden opgenomen.
Bliksembeveiliging
RVblad 01-6
Iedere meetkoppeling dient oplopend te worden genummerd.
8. Bescherm buizen
Iedere afgaande leiding dient aan
de onderzijde te worden voorzien
van een beschermbuis.
Beschermbuizen moeten gemaakt
zijn van roodkoper van 22 x 26 mm
met een lengte van 2 meter.
De lengte van de beschermbuizen
dient 1,8 m boven het maaiveld te
zijn en 0,2 m onder het maaiveld.
Voor bevestiging van de buizen
dienen minimaal vier messing
blokken gebruikt te worden met
roodkoperen zadels en messing
wigschroeven, welke laatste in de
volle steen worden vastgezet.
De onderlinge afstand van de
bevestigingspunten mag ten
hoogste 0,5 m bedragen.
Genoemde meetkoppeling dient
door middel van schroefdraad op
de beschermbuis te worden vastgezet.
9. Aardelektroden
Staafvormige aardelektroden
dienen een middellijn van tenminste 12,5 mm te hebben.
Draadvormige aardelektroden
moeten een ronde doorsnede en
een diameter van tenminste 8 mm
hebben.
De lengte van de gehele aardelektrode dient minimaal 6 m te
bedragen, waarbij het bovenste
punt zich op 0,5 m onder het
maaiveld bevindt.
Aardelektroden dienen rechtstandig in de grond te worden gedreven.
De verbinding tussen aardelektroden en afgaande leidingen dient
op een dusdanige wijze te geschie
den dat de kans op corrosie minimaal is.
10. Aansluiting van metalen delen
in een object
Bij blikseminslag op een uitwendige bliksembeveiligingsinstallatie
bestaat de kans dat door overslag of
afslag, in het object schade kan
ontstaan.
Inpandig gelegen metalen leidingen van onder andere sprinkler- en
verwarmingsinstallaties
dienen
door middel van potentiaal-vereffening te worden aangesloten op de
bliksembeveiligingsinstallatie.
Ook metalen leidingen die een
object verbinden met het gasnet en
waterleiding dienen door middel
van potentiaalvereffening
te
worden aangesloten op de bliksembeveiligingsinstallatie.
ll. De aardingsweerstand
(verspreidingsweerstand)
De totale aardingsweerstand van
het aardingssysteem mag niet
hoger zijn dan 2,5 Ohm.
De weerstand mag derhalve bij
twee aardelektroden 5 Ohm, bij
vier 10 Ohm bedragen.
Een afzonderlijke aardingsweerstand hoger dan 15 Ohm moet
worden voorkomen.
12. Gebouwen met een dakbedekking van riet en/of stro
Bij riet- en/of strodaken moeten
dakleidingen worden aangebracht
op alle nokken, hoekkepers en
hellende dakranden.
Bijgebouwen (garages, bergingen
e.d.) mogen worden beschouwd als
eenvoudige objecten en indien het
grondoppervlak niet meer bedraagt
dan 100 m2, mag het aantal afgaande leidingen beperkt worden
tot twee.
Dakleidingen dienen te worden
aangebracht op steunen, bestaande
uit isolatiemateriaal.
De afstand tussen leidingen en de
dakbedekking dient tenminste
15 cm te bedragen.
In NEN 1014 staat aangegeven dat
metaaldraad een ongunstige
invloed op de beveiliging heeft. Het
is wenselijk geen metalen draad in
de rietbedekking te gebruiken. (Zie
ook RVbijdrage 11: Het Weke Dak.)
Wanneer een afstand van 15 cm
wordt aangehouden tussen de
dakleiding en de bovenzijde van de
rietbedekking zal een afslag naar
eventueel toegepaste metalen
gaarden of binddraad niet gauw
voorkomen.
Bij leidingen die door de dakbedekking worden gelegd, dient
gebruik te worden gemaakt van
een leiding met een mantel van
hoogwaardig isolatiemateriaal,
zoals kabel van V.M.V.K. van
1 x 50 mm2 volgens NEN 15013-2.
De verspreidingsweerstand van het
aan te brengen aardingssysteem
mag niet groter zijn dan 2,5 Ohm.
13. Bliksem beveiliging op molens
Bijzondere aandacht moet worden
besteed aan de volgende aspecten:
- een lage aardingsweerstand;
- de mechanische sterkte;
- de verbindingen tussen de
beweegbare delen en de vaste
delen van de bliksembeveiligingsinstallatie;
- het gevaar voor afslag.
Het beveiligen van een draaiende
molen is praktisch niet uitvoerbaar.
Bij naderend onweer verdient het
aanbeveling de molen stil te zetten
en te aarden.
14. Omvang van de bliksembeveiligingsinstalla tie
Als beveiligingsgraad voor monumenten dient klasse LP3, als
omschreven in NEN 1014 onder
5.4., te worden aangehouden.
Deze klasse is het logische vervolg
op NEN 1014 van vòòr november
1992.
In zeer bijzondere gevallen kan het
noodzakelijk zijn dat de hoogste
beveiligingsgraad (klasse LP4)
wordt voorgeschreven.
(Denk hierbij aan monumenten die
voorkomen op de lijst van belangrijkste monumenten in Nederland.)
15. Ontwerp en tekening
De installateur behoort bij de
prijsopgave van een uitwendige
bliksembeveiligingsinstallatie
een
technische omschrijving en
ontwerptekening (conform NEN
1014 onder 10.1.1.) te overleggen.
Het verdient aanbeveling dat het
ontwerp en de omschrijving door
de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dan wel door een onafhankelijk adviesbureau, wordt
gecontroleerd en goedgekeurd
voor uitvoering.
16. Gereedschappen
De installateur zorgt voor alle
gereedschappen waaronder begre
pen klimmaterialen.
Gebruik van
Bliksembeveiliging
RVblad 01-7
eventueel aanwezige klimmaterialen, steigers en liften is na
goedkeuring van de bouwkundige
aannemer toegestaan.
17. Beschadigingen
gen
en verzekerin-
Alle door de installateur aan het
object aangebrachte beschadigingen worden, tot genoegen van de
opdrachtgever, door deze installateur of voor diens rekening hersteld.
De installateur van de bliksembeveiligingsinstallatie
is verplicht
verzekerd te zijn voor schade aan
derden.
18. Opleveringsrapport
Na oplevering van de leveranties en
werkzaamheden dient de installateur een meetrapport als omschreven in NEN 1014 te overleggen.
In dit rapport dient in ieder geval
te worden vermeld:
- de aardingsweerstand van iedere
afzonderlijke aardelektrode met
losgenomen meetkoppeling;
- de berekende aardingsweerstand
van de gezamenlijke aardelektroden;
- de gemeten aardingsweerstand
van de gehele installatie met alle
meetkoppelingen
gesloten.
Daarnaast verstrekt de leverancier
na oplevering een revisietekening
als omschreven in NEN 1014.
In het algemeen kan worden
gesteld dat kerken van enige
omvang, torens, molens en objecten met een rieten dakbedekking
behoren te zijn voorzien van een
bliksembeveiligingsinstallatie.
Andere objecten worden per geval
beoordeeld op de noodzaak tot het
aanbrengen van een bliksemafleider.
Summary
The article deals with the
phenomenon of lightning, its
various forms, its current intensities
and the effect on historie buildings
when striking. A short review of the
history of damage caused by
lightning in important Dutch
historie buildings is given. Also
mentioned is the construction of
the first Dutch lightning-conductor
in 1782. This construction led to
the set up of a regulation, laid
down in the Dutch norm NEN
1014. The article is completed with
the Leidraad Bliksembeveiligingsinstallaties (Guidelines for lightning
conducting) by the Rijksdienst voor
de Monumentenzorg,
wherein
further requirements on
constructing lightning rods on
historie buildings are listed. The
article shows photographs of
stricken buildings and pictures of
fixtures.
19. Subsidiabele restauratiekosten
Zoals vermeld in het Besluit
rijkssubsidiëring restauratie monumenten is de aanleg van een
bliksembeveiligingsinstallatie
subsidiabel indien dit door de
vergunningverlener
als voorwaarde
aan de vergunning is gekoppeld.
Het uitwendige deel van een
installatie en van het inwendige
deel de potentiaalvereffening,
zijn
de onderdelen van een bliksembeveiligingsinstallatie
die voor
subsidie in aanmerking komen.
Het deel overspanningsbeveiliging
is kennelijk bedoeld ter beveiliging
van elektrische installaties en is in
het kader van het Besluit
rijkssubsidieëring restauratie
monumenten, niet subsidiabel.
RDMZ RV 1994134
- 7
Herkomst afbeeldingen
Rijksdienst voor de Monumentenzorg
Deze bijlage vervangt RVblad
Bliksembeveiliging
01 -5 t/m 7
(1991/25 - 19 en 20)