Bliksembeveiliging Protection lightning UDC 699.88 against RVblad 01-1 Bliksembeveiliging en de toepassing hiervan op monumenten van geschiedenis en kunst. Protection against lighting and the application on monuments of history and art W.J. Visser en A. van der Linden Bliksem en onweer zijn natuurverschijnselen die van oudsher een grote rol spelen in het leven en welzijn van de mens. Mythen en sagen maken al melding van het vermogen en de uitwerking van deze oerkrachten. Wetenschappers zien zich steeds weer geplaatst voor de problemen, die door deze natuurverschijnselen kunnen worden opgeroepen. In dit artikel wordt geprobeerd de lezer enig inzicht te geven in deze .verschijnselen en worden adviezen verstrekt over maatregelen, die getroffen kunnen worden om de gevaren van blikseminslag zoveel mogelijk te beperken. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de officiële richtlijnen en voorschriften, die betrekking hebben op de aanleg van installaties voor bliksembeveiliging. P 1. Algemeen Definitie ,--.. In de Oudheid werd het ontstaan van bliksem en donder toegeschreven aan de humeurigheid van de goden of aan een botsing tussen de wolken. In de 18de eeuw, ten tijde van de Verlichting, ontdekte Benjamin Franklin in 1752 dat bliksem een elektrisch verschijnsel is. Tegenwoordig wordt bliksem gedefinieerd als een elektrische ontlading, gepaard gaande met een vonkoverslag tussen twee of meer elementen met een tegengestelde lading, positief en negatief. Het verschijnsel kan zich tussen twee of meer wolken voordoen, maar ook plaatsvinden tussen een wolk en het aardoppervlak. Oplading De vraag is nu, hoe wolken van RDMZRV 1991/25-17 een elektrische lading worden voorzien. In de literatuur worden hiervoor twee verklaringen gegeven. In het eerste geval is er sprake van een sterke opwaartse stroming van warme en vochtige lucht, waarbij ladingsverschillen ontstaan. Op een hoogte van ongeveer 5 kilometer zullen zich dan zowel onderkoelde waterdruppels als fijne ijskristallen vormen. Wanneer de druppels naar beneden vallen en zich met de ijskristallen tot hagelstenen samenvoegen, zullen er ijssplinters ontstaan die een positieve elektrische lading bevatten. Wanneer deze lading een bepaalde sterkte te boven gaat, vindt een ontlading plaats die gepaard gaat met een bliksemflits (theorie van Mason). In het tweede geval ontstaat onweer wanneer een koudefront in een warme luchtmassa binnendringt. Bij dit type onweer ontstaan vaak zeer veel ontladingen (theorie van Wilson). Onweer- en inslagfrequen tic in Nederland Het KNMI in De Bilt registreert gemiddeld 100.000 blikseminslagen per jaar, verdeeld over 106 onweersdagen. Per vierkante kilometer is dat gemiddeld 2 tot 3 inslagen. Adequate maatregelen om te voorkomen dat de blikseminslag nadelige gevolgen heeft zijn dan ook van groot belang. Bliksemsoorten en stroomsterkte Er worden twee soorten bliksem onderscheiden. De eerste soort bestaat uit een felle elektrische stroomstoot met een waarde tussen de 30.000 en 60.000 Ampère. Een stroomsterkte van 200.000 Ampère is echter ook gemeten. De temperatuur kan bij deze ontladingen zeer hoog oplopen (tot 30.000 graden Celcius gemeten waarde), terwijl de atmosferische druk kan oplopen tot 100 Bar. Een ontlading van korte duur met een grote stroom- 1. Door bolbliksem getroffen molen te Aarlanderveen. Bliksembeveiliging RVblad 01-2 Nederlander die een bliksemafleiderinstallatie ontwierp, was de genie-officier Corn. Joh. Krayenhoff. In 1782 werd zijn installatie op de Martinitoren te Doesburg aangebracht. Nadat het effect van deze beveiliging in de praktijk was bewezen, zag men langzaam maar zeker ook in bredere kring het grote belang van bliksembeveiliging in. De ontwikkelingen hebben sinds 1782 niet stilgestaan; er wordt nog steeds aan de verbetering van de huidige installaties gewerkt, omdat steeds nieuwe inzichten in deze materie ontstaan. Kenmerken 2. In het gewelf aan de voet van deze molen is door de bolbliksem sterkte heeft in de eerste plaats een destructieve en explosieve werking. Een ontlading van langere duur heeft een minder grote stroomsterkte en zal eerder aanleiding zijn tot het uitbreken van een brand. In het Engels taalgebied spreekt men dan ook van ‘cold lightning’ en ‘hot lightning’. Een tweede bliksemsoort is de zogeheten bolbliksem. Deze vorm komt slechts een enkele maal voor tijdens een onweer. Tijdens of onmiddellijk na de inslag kan men een lichtgevende bol met een middellijn variërend van 10 tot 20 cm waarnemen. Deze bolbliksem wordt door het Nederlandse Normalisatie Instituut in het Normblad 1014 als boven omschreven. Wanneer een dergelijke bol explodeert, kan aanzienlijke schade worden aangericht afb. 1 en 2. een gat geslagen. 2. Voorkomen van schade Voor de 19de eeuw werd Nederland regelmatig geteisterd door verwoesting van gebouwen door blikseminslag en, als gevolg daarvan, brand. De meest bekende historische branden door blikseminslag waren in: - De Domkerk te Utrecht (1245). - De toren van de Nieuwe Kerk te Delft (1536 en 1872) afb. 3. - De Sint Jacobstoren te ‘s-Gravenhage (1539). - De Onze Lieve Vrouwetoren te Amersfoort (1547, 1651 en 1804). - De Lange Jan te Middelburg (1712). Deze en natuurlijk vele andere blikseminslagen, die hier niet worden genoemd, leidden tot onderzoekingen om de verwoestende uitwerking van bliksem een halt toe te roepen. De eerste Volgens de NEN 1014 is een bliksemafleiderinstallatie een: ‘samenstel van opvanginrichting(en), leidingen en aardingssysteem voor het opvangen van bliksemontladingen en het afleiden van deze naar de aarde.’ Het uitwendige deel van een bliksemafleiderinstallatie bestaat het algemeen uit een daknet, afgaande leidingen en aardelektroden. Het daknet wordt meestal vervaardigd uit koperdraad (soms ook aluminiumdraad) met een dikte van 8 mm. Het wordt aangebracht op nokken, hoekkepers en langs de omrandingen van het dak. Tot dit daknet behoren ook de opvangers bij schoorstenen of uitstekende en metalen delen, zoals bijvoorbeeld torenkruisen, ventilatiekappen en antennemasten, die eveneens met de installatie verbonden worden. De afgaande leidingen worden gevormd door koperen draden, kabel of band. Deze vormen de verbinding tussen het daknet en de aardelektroden en zijn in veel gevallen tegen de gevels gemonteerd. De aardelektroden bestaan vaak uit koperen leidingen of staven, die verticaal in de bodem worden gedreven met behulp van speciale apparatuur. Het is van belang dat deze aardelectroden een zo laag mogelijke elektrische weerstand bezitten ten opzichte van de bodem. Zo mag de aardelektrode Bliksembeveiliging RVblad 01-3 van een kerktoren een weerstand van 5 Ohm niet overschrijden. Voor overige gebouwen, zoals bijvoorbeeld kerken of boerderijen, mag per aardelektrode de weerstand van 10 Ohm niet worden overschreden. Bovengenoemde weerstandsbegrenzingen geven de zekerheid dat bij blikseminslag een goede afvloeiing van de elektrische stroom naar de aarde zal plaatsvinden. Door het Nederlands Normalisatie Instituut zijn normen ontwikkeld waaraan een goede installatie moet voldoen (NEN 1014). Het van buiten zichtbare net is slechts een deel waarlangs de stroom bij een inslag wordt geleid. Dit deel zal in eerste instantie de stroom afleiden naar de aarde, maar het is hierbij zeer wel mogelijk dat deze stroom als het ware overspringt op metalen delen van het gebouw zoals de gas- en waterleidingen. Ook kan de stroom van de aarde weer gedeeltelijk naar het gebouw terug vloeien. Materialen die stroom geleiden kunnen dus de afgeleide stroom terug het gebouw insturen. Naast het buiten zichtbare deel van een installatie is er dus ook sprake van veelal onzichtbare verbindingen met metalen delen. De spanning in een elektrische leiding kan door inductie zeer hoog oplopen en daardoor kan schade ontstaan. Om het hierboven geschetste probleem - het terugvloeien van de stroom zoveel mogelijk zonder schade te doorstaan zijn er interne beveiligingen mogelijk. Als maatregel schrijft NEN 1014 (artikel 5.4.1.) de potentiaal vereffening voor. Dat betekent in de praktijk dat zowel de water- en de gasleiding als de aarding van het elektriciteitsnet met de bliksemafleider wordt verbonden door middel van een potentiaal vereffeningsrail. De overspanningsbeveiliging is bedoeld om elektrische installaties en de daarop aangesloten apparatuur te beschermen. In het bijzonder is elektrische apparatuur waarin elektronica is verwerkt gevoelig voor overspanning. Het installeren van deze beveiliging ROM2 RV 1991/25-18 3. Op 29 september 1872 ontstond door bhksemmilag brand in de Nieuwe Kerkstoren te Delft. De toren was met voorzien van een bliksemafleider. Afbeelding uit ‘Le Monde Illustre: Journal Hebdomadaire 19 Oct. 1872 Paris (bibl. G.A. Delft 36 C 8 30). kan gebonden zijn aan toestemming van het elektriciteitsbedrijf en dient te geschieden door een erkend elektrotechnisch installateur. De meest zekere beveiliging tegen overspanning blijft echter het volgen van het oude advies ‘haal vòòr een onweersbui de stekker uit het stopcontact’. Naast de hierboven genoemde beveiliging is voor computerapparatuur beveiliging mogelijk door middel van een insteekbare overspanningsbeveiliging. Plaatsingscriteria Waar en wanneer men een bliksemafleiderinstallatie aanbrengt, is afhankelijk van de plaatselijke situatie. De volgende factoren zijn daarbij te overwegen, omdat zij van invloed kunnen zijn op aard en omvang van de installatie. Bliksembeveiliging RVblad 01-4 - De hoogte van het object; steekt het gebouw boven zijn omgeving uit? Hierbij valt te denken aan kerktorens, watertorens en molens. - De ligging van het gebouw; ligt het object vrij of maakt het deel uit van een ensemble? Dit gegeven speelt onder meer een rol bij boerderijen en gemalen. - De vorm en het materiaal van het gebouw; in een aantal gevallen geven deze factoren aanleiding tot het treffen van bijzondere maatregelen. Voor gebouwen, die beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet, is het raadzaam om over het type en toepassing van de bliksemafleiderinstallatie advies in te winnen bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Deze dienst heeft daartoe een leidraad opgesteld die in de bijlage van dit artikel is opgenomen. De aanleg van de installatie zal in alle gevallen door een erkende installateur moeten plaatsvinden. Toch schade? Het is niet uitgesloten dat een ‘gebouw, dat is voorzien van een bliksemafleiderinstallatie, toch schade kan oplopen als gevolg van blikseminslag. Om die schades te beperken is het raadzaam om twee maal per jaar een onderhoudsinspectie te laten uitvoeren. Het verdient aanbeveling om de bliksemafleiderinstallatie na elke inslag te laten controleren. Zodoende kunnen defecten in het leidingnet en in de aardelectroden worden geconstateerd en verholpen. Ook veel voorkomende storingen en onvolkomenheden als bijvoorbeeld een oplopende weerstand in de aardelektroden en gebreken in het leidingnet (losse verbindingen, slechte bevestigin” gen) kunnen dan tijdig worden onderkend. Jaarlijkse inspectie -. Een goed functionerende bliksembeveiligingsinstallatie is mede bepalend voor het behoud van het gebouw. Voor de ingevolge de Monumentenwet Beschermde 4. Vierwegverbinding ten behoeve van een persverbinding. Gebouwen waarvoor een bliksembeveiliging noodzakelijk wordt geacht, en die behoren tot de categorieën welke zijn genoemd in hoofdstuk 21 artikel 3 van het Besluit Rijkssubsidiëring Onderhoud Monumenten, zijn in het kader van die regeling de jaarlijkse controle en het verrichten van kleine reparaties subsidiabel. Voor de overige bepalingen en de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar 5. Messing muurblokje. WRblad 09-10 tot en met 09-26 van het Restauratievademecum. Liters tuur NEN 1014, Bliksemafleiderinstallaties, 1971; aanvulling 1986; Nederlands Normalisatie Instituut, Delft. Bliksembeveiliging RVblad 01-5 Bijlage Algemeen Voor gebouwen die ingevolge de Monumentenwet zijn beschermd, wordt binnen de Rijksdienst voor de Monumentenzorg de hierna volgende leidraad gehanteerd, waarbij in het bijzonder gelet wordt op de combinatie van een esthetisch en technisch verantwoorde bliksembeveiligingsinstallatie. De installatie dient te worden uitgevoerd overeenkomstig de norm Bliksembeveiligingsinstallatie (NEN 1014, 5e druk, november 1992) van het Nederlands Normalisatie Instituut. Leidraad Bliksembeveiligingsinstallaties van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg 1. Leidingen De leidingen op daken en aan wanden, moeten bestaan uit halfhard getrokken elektrolytisch massief koperdraad van 50 mm2 doorsnede (diameter 8 mm). De bovengrondse leidingen moeten door tordering recht en strak worden gemonteerd. 2. Opvangers Opvangers moeten bestaan uit: halfhard elektrolytisch koperdraad met een doorsnede die ten minste gelijk is aan die van de dakleidingen. Zij moeten verticaal aangebracht worden op plaatsen welke in NEN 1014 zijn voorgeschreven en tenminste 50 cm boven de onmiddellijke omgeving uitsteken. Opvangers moeten bestand zijn tegen de inwerking van onder meer rookgassen en zonodig worden bekleed. 3. Verbindingen Alle verbindingen tussen leidingen onderling moeten tot stand worden gebracht door middel van hard solderen waarbij de lengte van een verbinding ten minste 5 cm moet bedragen. Indien brandgevaar aanwezig is, is het maken van hogedrukpersRDMZ RV 1994/34 -6 verbindingen toegestaan (ten minste 12 ton persdruk) afb. 4. Verlengverbindingen in de dak- en valleidingen dienen ter vermijding van onnodige overgangen en de kans op het vormen van weerstanden in het dak- en valleidingstelsel tot een minimum te worden beperkt. Aan de verbindingen van de dakleidingen op metalen gebouwonderdelen moet bijzondere zorg worden besteed opdat aantasting door corrosie of elementvorming tot een minimum wordt beperkt. (Soldeerlengte 10 cm.) De resten van vloeimiddel moeten zorgvuldig zijn verwijderd. Verbindingen met metalen dakornamenten, zoals kruizen, windvanen en dergelijke, dienen met toepassing van roestvast stalen bouten als kabelschoenverbindingen te worden uitgevoerd. Als de dakbedekking uit metalen delen bestaat en deel uitmaakt van de installatie moeten deze delen onderling duurzaam geleidend worden verbonden. te passen ter bevestiging van de afgaande leidingen. Deze bevestigingssteunen dienen aangebracht te worden door de leidekker en boven iedere lei te worden genageld in het dakbeschot. Overleg tussen leidekker en bliksembeveiligingsinstallateur is hierbij van groot belang. Leidingen op loden nokken en hoekkepers dienen bevestigd te worden door middel van opgesoldeerde koperen blokjes van 50 x 20 x 5 mm en roodkoperen zadels. Leidingen langs muurwerk dienen te worden bevestigd op messing muurblokjes van 50 x 20 x 5 mm met roodkoperen zadels, in de volle steen vastgezet, met messing M6 wigschroeven afb. 5. De onderlinge afstand tussen bevestigingspunten van alle leidingen mag ten hoogste 1 meter te bedragen. Indien uit esthetische overwegingen het gewenst is dat van het bovenstaande wordt afgeweken, verdient het aanbeveling overleg te plegen met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of de gemeente. 4. (Goot)doorvoeringen In verband met de kans op lekkage en de kans op het beschadigen of verbreken van leidingen tijdens het onderhoud aan de goten, zijn gootdoorvoeringen in feite ontoelaatbaar en moeten worden voorkomen. Doorvoeringen door natuursteen zijn niet toegestaan. Metalen goten dienen te allen tijde ter plaatse van de overgang van dak- naar muurleidingen met de afgaande leidingen te worden verbonden. 5. Bevestigingsmiddelen De bevestiging van de dakleidingen op leien- of pannendaken kan geschieden met messing leidingdragers van of overeenkomstig het type ‘Alpa’. Om inwatering te voorkomen dienen waterdichte, loden tussenplaten te worden toegepast. Bij het vervangen van een leiendak is het mogelijk om RVS bevestigingssteunen voor leien toe 6. Afgaande leidingen Indien niet strijdig met NEN 1014 voor wat betreft de onderlinge afstanden van de afgaande leidingen, dienen de afgaande leidingen zo dicht mogelijk in de buurt van hemelwaterafvoeren te worden gemonteerd. Metalen hemelwaterafvoeren dienen in dit geval aan de onderzijde met de afgaande leidingen of het aardingssyteem te worden verbonden. Onder bepaalde voorwaarden (artikel 6.3.5. van NEN 1014) is het mogelijk de hemelwaterafvoeren als afgaande leiding te gebruiken. Het aantal afgaande leidingen en de onderlinge afstand is afhankelijk van de hoogte en oppervlakte van het object. 7. Meetkoppelingen In alle afgaande leidingen dient een losneembare koppeling, zoals omschreven in artikel 10.8.2. van NEN 1014, te worden opgenomen. Bliksembeveiliging RVblad 01-6 Iedere meetkoppeling dient oplopend te worden genummerd. 8. Bescherm buizen Iedere afgaande leiding dient aan de onderzijde te worden voorzien van een beschermbuis. Beschermbuizen moeten gemaakt zijn van roodkoper van 22 x 26 mm met een lengte van 2 meter. De lengte van de beschermbuizen dient 1,8 m boven het maaiveld te zijn en 0,2 m onder het maaiveld. Voor bevestiging van de buizen dienen minimaal vier messing blokken gebruikt te worden met roodkoperen zadels en messing wigschroeven, welke laatste in de volle steen worden vastgezet. De onderlinge afstand van de bevestigingspunten mag ten hoogste 0,5 m bedragen. Genoemde meetkoppeling dient door middel van schroefdraad op de beschermbuis te worden vastgezet. 9. Aardelektroden Staafvormige aardelektroden dienen een middellijn van tenminste 12,5 mm te hebben. Draadvormige aardelektroden moeten een ronde doorsnede en een diameter van tenminste 8 mm hebben. De lengte van de gehele aardelektrode dient minimaal 6 m te bedragen, waarbij het bovenste punt zich op 0,5 m onder het maaiveld bevindt. Aardelektroden dienen rechtstandig in de grond te worden gedreven. De verbinding tussen aardelektroden en afgaande leidingen dient op een dusdanige wijze te geschie den dat de kans op corrosie minimaal is. 10. Aansluiting van metalen delen in een object Bij blikseminslag op een uitwendige bliksembeveiligingsinstallatie bestaat de kans dat door overslag of afslag, in het object schade kan ontstaan. Inpandig gelegen metalen leidingen van onder andere sprinkler- en verwarmingsinstallaties dienen door middel van potentiaal-vereffening te worden aangesloten op de bliksembeveiligingsinstallatie. Ook metalen leidingen die een object verbinden met het gasnet en waterleiding dienen door middel van potentiaalvereffening te worden aangesloten op de bliksembeveiligingsinstallatie. ll. De aardingsweerstand (verspreidingsweerstand) De totale aardingsweerstand van het aardingssysteem mag niet hoger zijn dan 2,5 Ohm. De weerstand mag derhalve bij twee aardelektroden 5 Ohm, bij vier 10 Ohm bedragen. Een afzonderlijke aardingsweerstand hoger dan 15 Ohm moet worden voorkomen. 12. Gebouwen met een dakbedekking van riet en/of stro Bij riet- en/of strodaken moeten dakleidingen worden aangebracht op alle nokken, hoekkepers en hellende dakranden. Bijgebouwen (garages, bergingen e.d.) mogen worden beschouwd als eenvoudige objecten en indien het grondoppervlak niet meer bedraagt dan 100 m2, mag het aantal afgaande leidingen beperkt worden tot twee. Dakleidingen dienen te worden aangebracht op steunen, bestaande uit isolatiemateriaal. De afstand tussen leidingen en de dakbedekking dient tenminste 15 cm te bedragen. In NEN 1014 staat aangegeven dat metaaldraad een ongunstige invloed op de beveiliging heeft. Het is wenselijk geen metalen draad in de rietbedekking te gebruiken. (Zie ook RVbijdrage 11: Het Weke Dak.) Wanneer een afstand van 15 cm wordt aangehouden tussen de dakleiding en de bovenzijde van de rietbedekking zal een afslag naar eventueel toegepaste metalen gaarden of binddraad niet gauw voorkomen. Bij leidingen die door de dakbedekking worden gelegd, dient gebruik te worden gemaakt van een leiding met een mantel van hoogwaardig isolatiemateriaal, zoals kabel van V.M.V.K. van 1 x 50 mm2 volgens NEN 15013-2. De verspreidingsweerstand van het aan te brengen aardingssysteem mag niet groter zijn dan 2,5 Ohm. 13. Bliksem beveiliging op molens Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de volgende aspecten: - een lage aardingsweerstand; - de mechanische sterkte; - de verbindingen tussen de beweegbare delen en de vaste delen van de bliksembeveiligingsinstallatie; - het gevaar voor afslag. Het beveiligen van een draaiende molen is praktisch niet uitvoerbaar. Bij naderend onweer verdient het aanbeveling de molen stil te zetten en te aarden. 14. Omvang van de bliksembeveiligingsinstalla tie Als beveiligingsgraad voor monumenten dient klasse LP3, als omschreven in NEN 1014 onder 5.4., te worden aangehouden. Deze klasse is het logische vervolg op NEN 1014 van vòòr november 1992. In zeer bijzondere gevallen kan het noodzakelijk zijn dat de hoogste beveiligingsgraad (klasse LP4) wordt voorgeschreven. (Denk hierbij aan monumenten die voorkomen op de lijst van belangrijkste monumenten in Nederland.) 15. Ontwerp en tekening De installateur behoort bij de prijsopgave van een uitwendige bliksembeveiligingsinstallatie een technische omschrijving en ontwerptekening (conform NEN 1014 onder 10.1.1.) te overleggen. Het verdient aanbeveling dat het ontwerp en de omschrijving door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dan wel door een onafhankelijk adviesbureau, wordt gecontroleerd en goedgekeurd voor uitvoering. 16. Gereedschappen De installateur zorgt voor alle gereedschappen waaronder begre pen klimmaterialen. Gebruik van Bliksembeveiliging RVblad 01-7 eventueel aanwezige klimmaterialen, steigers en liften is na goedkeuring van de bouwkundige aannemer toegestaan. 17. Beschadigingen gen en verzekerin- Alle door de installateur aan het object aangebrachte beschadigingen worden, tot genoegen van de opdrachtgever, door deze installateur of voor diens rekening hersteld. De installateur van de bliksembeveiligingsinstallatie is verplicht verzekerd te zijn voor schade aan derden. 18. Opleveringsrapport Na oplevering van de leveranties en werkzaamheden dient de installateur een meetrapport als omschreven in NEN 1014 te overleggen. In dit rapport dient in ieder geval te worden vermeld: - de aardingsweerstand van iedere afzonderlijke aardelektrode met losgenomen meetkoppeling; - de berekende aardingsweerstand van de gezamenlijke aardelektroden; - de gemeten aardingsweerstand van de gehele installatie met alle meetkoppelingen gesloten. Daarnaast verstrekt de leverancier na oplevering een revisietekening als omschreven in NEN 1014. In het algemeen kan worden gesteld dat kerken van enige omvang, torens, molens en objecten met een rieten dakbedekking behoren te zijn voorzien van een bliksembeveiligingsinstallatie. Andere objecten worden per geval beoordeeld op de noodzaak tot het aanbrengen van een bliksemafleider. Summary The article deals with the phenomenon of lightning, its various forms, its current intensities and the effect on historie buildings when striking. A short review of the history of damage caused by lightning in important Dutch historie buildings is given. Also mentioned is the construction of the first Dutch lightning-conductor in 1782. This construction led to the set up of a regulation, laid down in the Dutch norm NEN 1014. The article is completed with the Leidraad Bliksembeveiligingsinstallaties (Guidelines for lightning conducting) by the Rijksdienst voor de Monumentenzorg, wherein further requirements on constructing lightning rods on historie buildings are listed. The article shows photographs of stricken buildings and pictures of fixtures. 19. Subsidiabele restauratiekosten Zoals vermeld in het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten is de aanleg van een bliksembeveiligingsinstallatie subsidiabel indien dit door de vergunningverlener als voorwaarde aan de vergunning is gekoppeld. Het uitwendige deel van een installatie en van het inwendige deel de potentiaalvereffening, zijn de onderdelen van een bliksembeveiligingsinstallatie die voor subsidie in aanmerking komen. Het deel overspanningsbeveiliging is kennelijk bedoeld ter beveiliging van elektrische installaties en is in het kader van het Besluit rijkssubsidieëring restauratie monumenten, niet subsidiabel. RDMZ RV 1994134 - 7 Herkomst afbeeldingen Rijksdienst voor de Monumentenzorg Deze bijlage vervangt RVblad Bliksembeveiliging 01 -5 t/m 7 (1991/25 - 19 en 20)
© Copyright 2024 ExpyDoc