Biograaf, jurist, historicus Interview met Cees Fasseur Onno la Rivière en Daniel Knegt Een parlementaire enquête over de Irak-oorlog zal niets nieuws aan het licht brengen. En nee, er staat geen nieuw boek over het koningshuis op stapel voor Cees Fasseur (1938). Onno la Rivière en Daniel Knegt gingen in gesprek met de historicus en jurist over zijn werk voor de Commissie Davids, de Excessennota, de 'Leidse School' en zijn geruchtmakende boek over het huwelijk tussen Juhana en Bernhard. "Ironie schept een noodzakelijke afstand tussen de biograaf en zijn onderwerp." De laatste tijd heeft u zich vooral beziggehouden met uw werk in de Commissie Davids. Op welke wijze bent u eigenlijk in deze commissie beland? Willibrord Davids heeft zijn eigen commissie samengesteld. Ik kende hem eigenlijk nauwelijks en weet ook niet precies op basis waarvan hij mij heeft uitgenodigd. Misschien heeft hij één van mijn boeken gelezen en was hij op zoek naar een historicus en jurist. Het rapport is in ieder geval een onverwacht succes. Ik had niet verwacht dat het zo veel commotie zou veroorzaken en dat de regering er zo scherp op zou reageren. Zelf hield ik me binnen de commissie vooral bezig met de voorgeschiedenis van de Nederlandse steun aan de Irakoorlog. Zo mocht ik citeren uit de notulen van de Ministerraad. Daarin viel mij bijvoorbeeld op dat Klaas de Vries, de geharnaste tegenstander van Balkenende nu, ook beweerde dat machtspolitieke overwegingen boven de internationale rechtsorde gaan. Zijn partijgenoot Pronk en de liberaal Korthals gingen daar weer tegenin en stelden juist het volkenrecht centraal. Juist als historicus weet je dat het volkenrecht nooit het laatste woord heeft in de internationale politiek. En zelfs het volkenrecht is strikt genomen machtspolitiek, denk maar aan het vetorecht van de vijf grote mogendheden in de Veiligheidsraad. Als Balkenende verstandig was geweest, had hij het standpunt van de commissie over het ontbreken van een volkenrechtelijk mandaat gebagatelliseerd door te wijzen op de werking van de internationale politiek. Het gaat niet alleen om recht maar ook om macht, en wij, als trouwe bondgenoten van Amerika, zijn Amerika daarin gevolgd. In plaats van dit machtsargument probeerde de premier aannemelijk te maken dat er op basis van de aangenomen VN-resoluties ook een volkenrechtelijke grondslag voor een oorlog was. Voor het volkenrechtelijk deel van het rapport was Nico Schrijver primair verantwoordelijk, een erkend deskundige op dat gebied wiens conclusies ik volledig onderschrijf. Het was niet zo verstandig van Balkenende om hem tegen te spreken. 40 Hoe kijkt u aan tegen kritiek op de Commissie Davids van de kant van het onderzoeksprogramma Argos [met betrekking tot geheime Nederlandse militaire deelname aan de Irak-oorlog, OIR en DK] en de roep om een parlementaire enquête? Bi) Argos kunnen ze niet toegeven dat ze het bij het verkeerde eind hebben gehad. Ze beweren van alles over geheime militaire deelname van Nederlandse Fi6s, commando's en marineschepen aan de oorlog, maar ze hebben simpelweg geen bewijzen en die heeft de commissie ook niet gevonden. Mocht er nog een parlementaire enquête komen dan verheug ik me al op het onderzoek, want dat levert helemaal niks nieuws op. Ik zou dat niet erg vinden, word ik ook nog eens een keer verhoord. Bij het grote publiek bent u bekend vanwege uw boeken over Wilhelmina, Juliana en Bernhard. Toch heeft u zich veruit het grootste deel van uw carrière beziggehouden met de geschiedenis van Nederlands-Indië en hadden ook uw twee posities als hoogleraar betrekking op koloniale geschiedenis. Vanwaar die interesse? Die interesse komt niet, zoals veel mensen denken, voort uit mijn verleden met Nederlands-Indië, waar ik ben geboren en een aantal jaar als kind heb gewoond. Dat verband is natuurlijk gemakkelijk gelegd, maar eigenlijk is het puur toeval dat ik me met koloniale geschiedenis ben gaan bezighouden. Na mijn middelbare schooltijd wist ik lange tijd niet wat ik moest studeren. Na een mislukte poging tot het studeren van scheikunde ben ik toen uitgekomen bij geschiedenis en rechten in Leiden. Geschiedenis stelde niet zoveel voor: het opdoen van vaardigheden als schrijven, discussiëren en archiefonderzoek werd niet aangemoedigd. Het contrast met mijn rechtenstudie was groot. Daar werd je uitgedaagd om na te denken over juridische vragen die ook voor het huidige leven betekenis hebben. Ook argumentatieleer was erg boeiend. Je leerde er dingen van verschillende kanten te bekijken: niets is waar en alles is betrekkelijk. Dat zijn vaardigheden die ook voor een historicus van belang zijn. De Indische geschiedenis dook pas op bij mijn kandidaats. In de NRC las, ik iets over de Minister van Koloniën Fransen van de Putte, van wie er nog altijd geen biografie bestond. Via het Nationaal Archief belandde ik bij een kleinzoon van Van der Putte, van wie ik zijn privéarchief kreeg. Dit nog niet eerder onderzochte materiaal bevatte in totaal 150 brieven van een hoge Indische ambtenaar aan de Minister van Koloniën. Over deze ambtenaar heb ik mijn scriptie geschreven. Gedurende uw gehele carrière heeft u een voorkeur gehad voor de biografie als genre. U wijdde zelfs een oratie aan de zegeningen van biografisch onderzoek. Toch promoveerde u in 1975 op een structuurachtig onderwerp als het Cultuurstelsel. Ik wilde verder werken aan een biografie van Fransen van de Putte over het Cultuurstelsel. Toen kwam ik erachter dat in archieven nieuw materiaal te vinden was Skript Historisch Tijdschrift 32.1 41 f 42 Cees Fasseur (foto: Daniel Knegt) 1 dat ten tijde van de oude studies nog niet toegankelijk was. Dit onbekende materiaal was scoren voor open doel. Op basis van dat materiaal heb ik een verhaal geschreven over de periode na 1840. Daarover was nog weinig geschreven, omdat de meeste studies zich concentreerden op de eerste tien jaar van het systeem. Ik ben geen aanhanger van structuralistische geschiedwetenschap. Met zo'n aanpak concentreer je je vaak op abstracte zaken, die hooguit van belang zijn voor tien andere wetenschappers op de wereld. Ik heb ook diep medelijden met mensen die een 800 pagina's dik proefschrift schrijven over een thema als 'Verzuiling in Goes'. Hoe kun je een student aan zo'n beperkt onderwerp zetten? Het is eigenlijk een onderzoeksmisdaad. Geschiedenis is ook vertelkunst, wat betekent dat je ook iets moet kunnen overdragen. De biografie, die in historische kringen de afgelopen dertig jaar een mooie opmars heeft doorgemaakt, is een geschikt genre daarvoor. Ik had toch sterk de neiging om in bredere kringen gelezen te willen worden. In uw oratie 'Het vergrootglas van Clio' stelde u dat een bepaalde mate van ironie onmisbaar is bij het schrijven van een moderne historische biografie. Waarom is ironie zo belangrijk? Ironie is belangrijk om te voorkomen dat iets een lofzang wordt. Door ironie neem je afstand van je onderwerpen en zo kun je je onttrekken aan oordelen, zeker morele oordelen. Je ontslaat jezelf van de verplichting verontwaardigd of buitengewoon meelevend te zijn. Afstand is bij het schrijven van een biografie, waar de kans heel groot is dat je je gaat identificeren met de hoofdpersoon, noodzakelijk. Dat betekent niet dat ik niet wens te oordelen. Ook ironie staat toe dat je laat merken wat je van iemand vindt. Toch moet je zoveel mogelijk onbevangen een bepaalde zaak of persoon presenteren. Anders voorzie je de lezer direct van oogkleppen en moet hij gaan denken als jij. Oordelen kun je beter aan het eind doen. ]os Palm heeft wel eens gesproken van een Leidse historische school, waartoe hij onder anderen Jan Bank, H.J. Wesseling en u rekent Deze zou gekenmerkt worden door fatalistische geschiedschrijving op basis van een behaagzuchtige, afstand scheppende ironie en het uit de weg gaan van bepaalde lastige vragen. Herkent u zich hierin? Deze Leidse school moet worden gezien in verhouding tot een Amsterdamse school, gepersonifieerd door Jan Breman. In zijn publicaties over koloniale geschiedenis heerst een soort permanente staat van terreur. Hij bekijkt het allemaal aan de hand van waarden en normen van nu, dus zonder zich in de tijd te verplaatsen. Als socioloog projecteert hij bepaalde wetmatigheden, normen en regels terug op het verleden. Het is allemaal zwart-wit, eigenlijk vooral zwart. Je moet daarbij bedenken dat hele goedwillende mensen door omstandigheden in een bepaalde situatie terecht kunnen komen en kunnen eindigen als kampbeul. De stijl van Wesseling is anders dan die van Breman, waar geen vleugje ironie of relativering in zit. Wesseling schrijft heel geestig en kan eigenlijk niemand au sérieux nemen. Dat is een zeer aantrekkelijke stijl en ik ben daar zelf ook Skript Historisch Tijdschrift 32.1 43 bij uitgekomen. Het is geen methode, maar vooral een stijl. Ook bij mijn promotieonderzoek over het Cultuurstelsel blijkt dat. Het is allemaal heel serieus, maar tegelijkertijd ook zo vreselijk herkenbaar met dat gesjoemel van ambtenaren. Naast uw activiteiten als historicus heeft u ook een belangrijke juridische carrière achter de rug. Zo schreef u de Excessennota (1969) en was u in de jaren tachtig als raadsadviseur van het Ministerie van justitie betrokken hij het ontwerpen van wetgeving over abortus en euthanasie. De Abortuswet van 1981 was mijn grootste triomf. Die wet, die nog steeds van kracht is, werd in beide voltallige Kamers met één stem verschil aangenomen en dat was nog nooit gebeurd. Met de euthanasiewetgeving werd aan het einde van mijn tijd op het departement begonnen, dus daar heb ik alleen voorbereidingswerk gedaan. Ik heb me toen wel enorm verzet tegen euthanasie voor mensen die geen wilsbepaling meer hebben, dus op basis van wensen van familie of naasten. De Tweede Wereldoorlog lag nog erg vers in het geheugen. Onbegrijpelijk dat zoiets bedacht werd. Wat de Excessennota betreft: daaraan schreef ik als enige historicus op het departement van Justitie. De opdracht van de Kamer was om te onderzoeken of er een parlementaire enquête nodig was, maar premier Piet de Jong vond dat er eerst maar eens archiefonderzoek moest worden verricht. Ik heb dus vooral een inventarisatie gemaakt van het beschikbare bronnenmateriaal. Voor een groot deel was dit nog niet eerder onderzocht. Archieven lagen gedumpt in kelders en pakhuizen en werden bewaakt door voormalige KNIL-militairen, die in Nederland een nieuw baantje hadden gekregen. Ze ontvingen me met wantrouwen maar lieten me verder wel mijn gang gaan. Je struikelde er over de buitgemaakte fotoalbums, niets was gesorteerd. '^as het niet beter geweest als, zoals Joeri Boom onlangs in De Groene Amsterdammer schreef de nota over meer gevallen was gegaan of als er een parlementaire enquête was gekomen? Daar ben ik het ten dele mee eens, maar er zit een tendens achter. Het begrip oorlogsmisdaad was en is buitengewoon vaag. Talloze patrouillerapporten gaan over 'verdachte elementen' die zich ophielden in de sawa's. Deze renden weg en werden vervolgens doodgeschoten, waarna de patrouille verder ging. Dat waren waarschijnlijk onschuldige boeren die bang waren voor de Nederlandse militairen - en terecht. In feite is dat ook een oorlogsmisdaad, want je executeert in koelen bloede onschuldige burgers. Er zijn duizend-en-één gradaties. Het woord 'exces' duidt op iets uitzonderlijks, terwijl ik wel eens heb gedacht: het is meer regel dan uitzondering. Het woord 'oorlogsmisdaden' was politiek te beladen. Om nou daden van Nederlandse militairen gelijk te stellen met wat de Duitsers tijdens de oorlog hadden gedaan, was ook wel wat heftig. Toen we met het rapport kwamen had de Kamer geen behoefte meer aan een parlementaire enquête. Het zou meer van hetzelfde zijn geweest. Voor veteranen zou het ook niets nieuws meer opleveren. Er waren dan alleen maar meer verhalen naar buiten gekomen. 44 U heeft het grote publiek de afgelopen jaren zeer succesvol weten te bereiken met uw koningshuisbiografieën. Hoe bent u hier vanuit de koloniale geschiedenis terecht gekomen? Zoals bij meer dingen in mijn leven heeft toeval hier een grote rol gespeeld. Aan het begin van de jaren negentig deden er allerlei geruchten de ronde over Wilhelmina, waarop de Nijmeegse hoogleraar A.F. Manning voorstelde om op basis van het Koninklijk Huisarchief een nieuwe biografie over haar te schrijven. Toen in 1991 Manning onverwachts overleed, kwam men bij mij uit om zijn werk voort te zetten. Waarschijnlijk heeft Wesseling, die op dat moment Willem Alexander begeleidde, mij bij de Koningin aanbevolen. Toen ik mijn eerste gesprek met Beatrix had over de Wilhelmina-biografie, hielp het dat we in Leiden dezelfde hoogleraren hebben gehad. Het bezoek had een hoog Leids gehalte. Je werd een beetje afgezeken op een vriendelijke manier en dat vond ik wel leuk. Het deed me denken aan mijn eigen studententijd. Uw meest recente boek, over de eerste twintig huwelijksjaren van Juliana en Bernhard, heeft veel beroering gewekt Er was kritiek op uw exclusieve toegang tot het Koninklijk Huisarchief en u kreeg het verwijt teveel partij te kiezen voor Bernhard. Hoe verklaart u deze commotie? Het boek heeft een recent onderwerp, waarbij veel mensen zich betrokken voelen. Ook hing er een bepaalde geheimzinnigheid omheen, met die Greet Hofmans en het rapport van de Commissie Beel. Wat betreft de toegang tot het Koninklijk Huisarchief begrijp ik wel dat de Koningin niet iedereen toegang verleent tot een privéarchief met informatie over een pijnlijk huwelijksconflict van haar ouders. Het initiatief voor het boek kwam tot op zekere hoogte van haar, maar ik heb wel voorwaarden gesteld. Ik wilde alles mogen inzien en mijn boek kunnen publiceren zonder goedkeuring vooraf Het verwijt is dat ik niet heb geëist dat ook anderen toegang zouden krijgen tot het archief, maar ik was helemaal niet in een positie om zoiets te vragen. Bovendien wilde ik het helemaal niet, omdat ik er dan een concurrent bij zou kunnen krijgen die eerder zou kunnen publiceren. Er dreigde dan haastwerk te worden geleverd. Zo gaat dat bij elke biografie. Ten tweede denk ik dat de fascinatie die uitgaat van de twee hoofdpersonen een rol heeft gespeeld. De sympathie voor Bernhard of Juliana loopt in Nederland sterk langs man-vrouwlijnen. Veel vrouwen kiezen partij voor Juliana, in wie zij een slachtoffer zien van verwaarlozing en pesterijen door Bernhard. Mannen zien Bernhard wel zitten. Zo'n houding van: wel een schurk, maar geen kwaaie kerel. Een ontmoeting die ik met hem had ging heel ontspannen. We dronken een Duits ochtendbiertje en hij gaf me toegang tot zijn eigen archief Persoonlijke moed had hij wel, hoewel hij vast niet zoveel gevaarlijke dingen heeft gedaan als men graag over hem gelooft. Wel was hij in zeer hoge mate egocentrisch en leed hij aan zelfoverschatting. Na de oorlog was Bernhard uiterst populair. Het voormalig verzet bewierookte hem, in het bedrijfsleven werd hij met open armen ontvangen, niemand sprak hem meer tegen. Daarbij hing hij waarden en normen aan, hechtte aan vriendjes die het niet zo nauw nemen Skript Historisch Tijdschrift jz.i 45 nemen met de regels en elkaar rugdekking gaven, en aan zaken die in het naoorlogse Nederland snel aan het veranderen waren. Eigenlijk is hij uit zijn tijd gevallen. Tijdens het Lockheed-schandaal is hij hard onderuit gegaan. Heeft Bernhard Juliana niet veel leed aangedaan met zijn buitenechtelijke escapades? Een geliefde ging zelfs als gast mee op een skivakantie van het koninklijk gezin. Hoe erg Juliana daar precies onder leed, moet nog blijken uit haar persoonlijke dagboeken, die nog niet kunnen worden ingezien. Wel vind ik de bewering van Elsbeth Etty, dat Bernhard Juliana stelselmatig heeft onderdrukt, zeer aanvechtbaar. Dat is de persoon van Etty die haar ideeën projecteert op het huwelijk van Juliana en Bernhard. Juliana werd niet geterroriseerd door Bernhard. Hij heeft haar wel het leven zuur gemaakt, hoewel ik de indruk heb dat Juliana erg veel van hem gehouden heeft. Ik ben in ieder geval niets tegengekomen wat erop wijst dat Juliana zich vernederd voelde. Je zou dan dus moeten psychologiseren: "iedere vrouw voelt zich vernederd als haar man openlijk vreemdgaat en Juliana was daar geen uitzondering op". Dan begeef je je als biograaf op glad ijs. Je kunt een ander niet ontleden. Dan ga je eigenschappen van jezelf op een ander projecteren. Zoals Jan Romein heeft gezegd: als je een biografie leest, kom je meer te weten over het karakter van de biograaf dan over de hoofdpersoon. 46
© Copyright 2024 ExpyDoc