Toespraak Inge van Megen tijdens Korpsdiner, januari 2014

Speech kapitein Inge van Megen, 25 jan 2014, Korpsdiner Rijdende
Artillerie
Collega Officier-Rijders, allereerst, ik vind het heel bijzonder dat ik u vandaag mag
toespreken. Mijn naam is Inge van Megen. Ik ben communicatie adviseur bij de Koninklijke
Luchtmacht. Het pad dat daar naartoe heeft geleid, is er een van veranderingen. 'The wind
of change' klinkt mij op meerdere manieren als muziek in de oren.
En voorafgaand aan die veranderingen liet ik me inspireren door mensen om me heen of uit
de maatschappij. Bijvoorbeeld mijn broer met zijn verhalen over de havens die hij met zijn
marineschip veilig of - afhankelijk van het perspectief - onveilig maakte. En Nelly Speerstra,
de eerste vrouwelijke straaljagerpilote: haar krantenartikel hing letterlijk boven mijn
wasbak. Of een zekere kap Jeulink, die zelfs de meest luie boordschutter enthousiast aan
het rennen kon krijgen. Hoe flikte hij dat toch? Maar de belevenissen van met name 1
persoon hebben mij gevormd tot wie ik nu ben. Daar wil ik u graag deelgenoot maken,
omdat vrijwel elke belevenis waardevol is geworden door de bijdrage van een of meerdere
van u.
Het is vandaag 25 jaar geleden, dat de 11 Afdeling aan de vooravond stond van een nieuw
fenomeen. Een fenomeen dat het Korps de nodige hoofdbrekens zou bezorgen, het zweet op
sommige voorhoofden zou doen staan en het aanzicht van het Korps voorgoed zou
veranderen:
We schrijven februari 1989, als de eerste vrouwelijke officier bij het Korps haar intrede doet.
Dat was voor sommigen...laat we zeggen...even wennen.
Zij was net 19 geworden, had 6 maanden opleiding aan de SROA gehad en meldde zich met
een plunjebaal over de schouder bij de poort van de Oranjekazerne. Mooie omgeving,
midden in het Veluwse bos. Haar ouders waren verheugd: nu konden ze mooi af en toe een
weekje in de buurt kamperen, om zo een oogje in het zeil te houden bij de uitvoering van de
toch wel bijzondere beroepskeuze van hun dochter. Zij hadden daar voor nog nooit gehoord
van artillerie voorwaartse waarnemer. Maar al snel werd duidelijk dat ze bij een bijzondere
club, binnen een bijzondere eenheid, terecht was gekomen, de waarnemers en LSO-groep
binnen de 11Afdra.
Zoals elke verandering, bracht haar komst wat rimpeling in met name de vijver van de
traditionele omgangsvormen.
Was het voorheen duidelijk dat de hoogste in rang als eerste naar binnen of buiten zou
gaan, met haar komst leken er andere regels te gaan gelden, met al het getwijfel en
gestuntel bij de deur van dien. Het aloude 'Mannen, luister!' werd vervangen door 'dame,
mijne heren'. Maar voor de kap Jeullink was gender-gelijkheid toen al een
vanzelfsprekendheid. Ter motivatie bij het achterstevoren nemen van de hindernisbaan
wisselde hij 'vooruit met je kadaver!!!' moeiteloos af met 'omhoog stomme trut!' Zij wist
toen dat het goed was, ze hoorde er 'gewoon' bij, fijn. Wat hij toen niet wist, was dat haar
vader toevallig die dag vanaf de manege video-opnames stond te maken.
Wat haar altijd zou bijblijven waren de memorabele woorden van de Oudste Rijder tijdens
haar eerste Korpsdiner, twee weken na haar opkomst bij de Afdeling: "Als mijn grootvader
zaliger zou weten, dat er vandaag een vrouw aan het Korpsdiner aanzit... zou hij zich
omdraaien in zijn graf", aldus de Oudste Rijder.
U begrijpt, daarna kon het voor haar alleen nog maar beter worden.
In die tijd was het niet ongewoon om je vier keer op een dag in een ander tenue steken,
voor elke heildronk of toost werd het DT uit de kast gehaald. En bij het Korps was dat ook
geregeld het CT.
Ik heb vanavond ook een museumstuk meegenomen, het verbeeldt een Rijdster te paard in
oude tijden: met getrokken sabel, kolbak op en veel flapperende rok. Ik ben er nog niet
achter of de maker van deze plaat hier mee een blik in de toekomst wilde werpen, met de
boodschap 'bereid je maar voor, want dit gaat echt nog komen' of dat hij juist wilde
aangeven 'zo ziet dat er dus uit. Laten we dat koste wat kost voorkomen'. Hoe dan ook, ook
25 jaar geleden was het ondenkbaar dat een vrouw in rijdersbroek zou verschijnen, dat
druiste in tegen elk gevoel van comme il faut. En al snel hadden de kapitein van Erve en de
majoor van Pelt het plan gevat dat daar iets aan moest gebeuren. Bij het eerstvolgende gala
was het de generaal Messerschmidt die haar tenue als eerste kon bewonderen: een korte
rijdersjas met lange zwarte rok en split, en laarzen met hak en sporen, terwijl zij op zijn
verzoek een paar rondjes voor hem draaide. Was lopen in die strakke rok al een uitdaging,
met de sporen op de hakken werd dansen absoluut een utopie.
Maar de echte hoofdbrekens kwamen te velde.
De consternatie die een vrouwenstem via de radio teweeg bracht toen zij tijdens een
schietoefening haar vuuraanvraag voor het eerst aan de batterij deed. "10 hier 14,
inschieten, over". Ik begreep dat de stuksbemanningen naar de luidsprekers keken alsof ze
verwachtten dat ze daar uit tevoorschijn zou komen.
Legering tijdens oefeningen of schietseries was in het begin ook een uitdaging op zich.
Tijdens een brigade oefening in Duitsland met de maj van de Burgt, waarbij de kamer drie
stapelbedden herbergde, bleken oordopjes tijdens de nacht een handige tip voor de
volgende keer.
Op schietserie werd ze gescheiden van de kornetten ingedeeld bij de batlso's in een
boogtent. Wat volgde was een wedloop tussen haar deospray enerzijds en anderzijds de iksta-niet-eerder-dan-mijn-sigaret-op-kap van Weerd. Hij won, gezien zijn enorme
belastingvrije voorraad.
Eenheid, en het op orde zijn, van het tenue was in die tijd nog wel een ding. Drie maal per
dag appel, dus drie maal per dag zorgen dat je kisten glommen. En de majoor Koster om de
jonge honden te wijzen op 'hoe het heurt' of van handige tips te voorzien, zoals 'laat de
naad in je gevechtsbroek naaien, sta je er altijd netjes op'. Diezelfde tenuediscipline werd
gevraagd tijdens schietseries als je op het kamp was. Verplicht de groene of rijdersjaal om.
Behalve als het heel warm was, dan kwam er toestemming om zonder sjaal te lopen. Op een
zonnige, warme zomerdag werd zij aangesproken door de Afdelingscommandant. Er was
toentertijd een vrouwelijke wachtmeester bij een van de stuksbemanningen. Zij had lang
blond haar. Zij droeg geen sjaal. Maar zou het, gezien het effect dat dit op de mannen zou
kunnen hebben, toch niet beter zijn als zij dat wel zou doen? vroeg de Afdelingscommandant
zich hardop af. U mag raden wie gevraagd werd dat met betreffende wachtmeester te
bespreken.
In de loop van de jaren ontspanden de heren officieren wat meer. Niet in de laatste plaats
door aanwas van jonge officieren of wat minder jonge officieren die hun tijd vooruit waren.
Zo wist de majoor Westerik de kornetten te raken met zijn ervaring en nuchterheid, had de
majoor van Eijsden met zijn droge humor de lachers op zijn hand en zorgde de luitenant
Hoefsloot voor de nodige ontspanning tijdens schietpauzes: volleyballen op een open veldje
in het bos of een sneeuwballengevecht op de waarnemerspost.
Net als tegenwoordig het paars optreden tijdens uitzending, bleek het ook hier zich min of
meer vanzelf te regelen. Zij was dan wel vrouw, maar geen uitzondering meer.
De belevenissen van die eerste vrouwelijke officier in die zes jaar bij het Korps staan in mijn
geheugen gegrift. Ze staan synoniem voor team spirit, voor samen werken aan een
gezamenlijk doel, voor groei naar volwassenheid, voor leren door vallen en weer opstaan,
een prima leerschool en ook voor onvergetelijk veel plezier en avontuur met een gouden
club mensen binnen de afdeling. Die eerste vrouwelijke officier, u raadt het al, dat was ik.
Er zouden na mijn vertrek nog vele veranderingen volgen. De plaatsing van de waarnemers
bij de tactische eenheden was vanuit praktisch oogpunt een zogenaamde wish come true. En
de inzet tijdens missie van de artilleriestukken als direct vuur ter beveiliging van een dorp
was een definitief afscheid van de oude doctrines.
En als je kijkt naar de geschiedenis van het Korps, kun je niet anders dan constateren dat er
continu sprake is van verandering, zoals de Korpscommandant eerder deze avond aangaf.
Logisch ook, want die wind of change waait ook door de maatschappij. En die bepaalt
uiteindelijk onze richting. De kracht zit hem mijns inziens in de bereidheid en de vaardigheid
om mee te bewegen met die wind of change.
In dat licht, tenslotte, wil ik graag de gelegenheid te baat nemen, om u, Officier Rijders, het
volgende ter overweging voor te leggen. Getuige haar 221-jarige bestaan, heeft het Korps
tot op heden op overtuigende wijze invulling aan die veranderingen weten te geven.
Toch is er mijns inziens een punt van aandacht: het betreft iets dat wij ook vanavond weer
veelvuldig de revue laten passeren: drank, vrouwen, nog meer drank, en nog meer
vrouwen.
Zo zingen wij in ons Rijderslied onder andere over wijn, over flessen wijn, over glazen wijn,
over bijvullen, over volgieten en over de God van wijn en dronkenschap. Ik vermoed dat het
de Franse taal is die het Korps gered heeft van het in de pas moeten lopen met het
alcoholmatigingsbeleid
Maar waar ik zeker een lans voor wil breken, zijn twee andere zinsneden:
Zo word ik geacht mee te zingen dat mijn ultieme geluk, mijn bonheur suprème, bestaat uit
'le vin, les femmes et les cheveaux', wijn, vrouwen en paarden. Daar valt met wat fantasie
best een draai aan te geven, maar we weten allemaal waar het over gaat.
Eenzelfde zaligheid staat mij te wachten bij de combinatie van het vurig galopperende ros en
de mooie meesteres op haar rug. U kunt zich wellicht mijn opluchting voorstellen als blijkt
dat ook mijn achterban de Franse taal niet machtig is, dat scheelt mij een hoop uitleg.
De Korpscommandant verzekerde mij in ons voorgesprek dat vrouwen binnen het Korps
zeker geen bezienswaardigheid meer zijn, zij als gelijkwaardig aan ieder ander worden
beschouwd en als zodanig worden ingezet.
Is dit wellicht een mooi moment voor een aanvullende verandering? Een die pas houdt met
de gewijzigde bemensing, en tijdgeest? Zodat we allemaal uit volle borst en overtuiging mee
kunnen zingen?
Iets aankaarten zonder suggestie zou te makkelijk zijn. Ik heb mij dit keer laten inspireren
door de Korpscommandant die de Korpsgeest hoog in het vaandel heeft. En door
medaillewinnende topsporters die naar eigen zeggen door een goede matras tot hoogte
kunnen stijgen.
Ook neem ik de tip van de majoor Bartsch ter harte, dus voor die enkeling onder u bij wie
het Frans ietsje roestig is een korte vertaling: Korpsgeest in het Frans is uiteraard 'esprit de
corps' en de matras laat zich vertalen als matelas, rug is dos, dus mijn rug is mon dos.
Hierbij mijn aanzet tot wellicht een nieuwe verandering, en daarmee rond ik mijn bijdrage
voor vanavond af-, met toestemming van de Korpscommandant en de procantor:
(Zingend)
L'esprit de corps et les chevaux
font notre bonheur suprème.
L'esprit de corps et les chevaux
font notre bonheur suprème
Ardent coursier au grand galop,
un bon matelas pour mon dos,
voilà le bonheur meme,
voilà le bonheur meme.
Ik dank u wel.