Deelstudie Bosland – Interviews

Historische ecologie
in Limburg
Deelstudie
Bosland
Interviews
06.
In opdracht van de Provincie Limburg
met de steun van Erfgoedcel Mijn-Erfgoed
uitgevoerd door Regionaal Landschap Lage Kempen
in samenwerking met VUB en wvi
mei 2014
Colofon
Auteurs: Eric Cosyns, Ruben Jarych, Joël Burny, Arnout Zwaenepoel & Dries Tys
Geïnterviewde personen: Dr Clement Agten, Henri Agten (†), Johan Agten, Jozef Winters, André Maes (lader,
houthandel), Marcel Theo Rutten, André Maes (bosarbeider met paardenkracht), Ferdinand Abrahams, Nelis Van
Duffel
Lay-out: Lena Vereecke
Foto’s: Eric Cosyns, tenzij anders vermeld
Wijze van citeren: Cosyns, E., Jarych, R., Burny, J., Zwaenepoel, A. & Tys, D. (2014). Historische ecologie in
Limburg deelstudie Bosland. Interviews. Regionaal Landschap Lage Kempen i.s.m. VUB en wvi, in opdracht van
de Provincie Limburg, met de steun van Erfgoedcel Mijn-Erfgoed.
Klankbordgroep: Ilse Ideler, Jos Gorissen, Leen Gos, Klara Hermans, Bart Paesen, Joep Fourneau, Dries Gorissen, Martin Hermy, Jan Nuijens, Guido Pirotte, Huig Deneef, Johan Van Den Bosch, Myriam Van den Broeck, Bert
Van Doorslaer, Jan Stevens
In h ou d s tafel
Inleiding
Interviews centraal
Kempisch Plateau
Bosland
Methode
Algemeen
Opsporen van informanten
Vragenlijsten
Bandopname
Fotomateriaal
Terreinbezoeken
Verwerking
Literatuur
Interviews
Naam, geboortedatum, woonplaats en thema’s
Dr Clement Agten: °1947 Wijchmaal-Hechtel-Eksel: zoon van voormalig boswachter op het Pijnven, Henri Agten, auteur van
het Eksels dialectwoordenboek;
Henri Agten (+): °1920 - 2007 Eksel – voormalig boswachter Pijnven (Eksel) – het betreft een cassettebandopname van een
gesprek tussen C. Agten en zijn vader (dd. c. 2000) ter beschikking gesteld door C. Agten;
Johan Agten: huidig boswachter Pijnven: 1 schriftelijke enquête en excursie Pijnven;
Jozef Winters: °1938, Kleine Brogel, boswachter te Hechtel (Gemeentebos, De Brand, Resterheide): 1 gesprek met nadien
een uitvoerige excursie in de verschillende deelgebieden (extra gegevens bosbouw);
André Maes: °1932, Eksel – Tewerkgesteld in de houthandel van Duffel (Eksel): 1 gesprek over houtzagen en houttransport
naar de steenkoolmijnen;
Marcel, Theo Rutten: °1938, Wijchmaal, enkele jaren staatsbosarbeider Pijnven (c. 1960): 1 gesprek over de bosarbeid op
het Pijnven.
André Maes (sic): °1938, Winnerheide-Eksel, zelfstandig bosarbeider: 1 gesprek voornamelijk over het uitslepen van gevelde bomen en dunsel met behulp van paarden. Ook nog interessante informatie over landbouwgebruiken o.a. hooien in
de Netevallei.
Ferdinand Abrahams: °1938, Eksel, landbouwersknecht – mijnwerker: 1 gesprek vooral gefocust op het houtgebruik in de
steenkoolmijn van Zwartberg en vooral Zolder. Ook nog interessante informatie over landbouwgebruiken o.a. hooien in de
Netevallei.
Nelis Van Duffel: °1900 - +1993, Eksel, houthandelaar – het betreft 3 cassettebandopnames (c.3 uur) van een gesprek
tussen C. Agten en Nelis (dd. 1993) ter beschikking gesteld door C. Agten. Zeer gevarieerd aantal onderwerpen. M.b.t. het
Pijnven zijn enkele passages over de toestand begin 20ste eeuw, bosarbeid en houthandel relevant.
Inle iding
Interviews centraal
Dit rapport is de letterlijke weergave van negen interviews met oudere bewoners uit Bosland. Zeven interviews
werden afgenomen door Eric Cosyns in 2013, in het kader van de huidige opdracht. Twee interviews werden door
Dr. C. Agten ter beschikking gesteld (opnames dd. resp. 1993 en 2000).
Kempisch Plateau
Het Kempens Plateau is een geologische eenheid bestaande uit een puinkegel gevormd door keien en stenen uit
de Ardennen, die tijdens de IJstijden (Mindelglaciaal of Elsteriaan) door de Maas zijn afgezet in het zuidoosten van
de Limburgse Kempen. Het oostelijk gedeelte bestaat vooral uit deze fluviatiele grinden terwijl in het westelijk deel
vooral grove zanden voorkomen. Het gebied is later bedekt met een dunne laag dekzand. Daarna ontstond een
nieuwe, relatief diep uitgesleten vallei waar de Grensmaas zich een weg zocht door haar eigen puin.
Het Kempisch Plateau lag niet altijd hoger dan zijn omgeving. Aanvankelijk was de situatie omgekeerd en lag dit
geologisch pakket het laagst in het landschap. Het maakte deel uit van de grote Rijnslenk, een dalend geheel dat
bestond uit verschillende dalende schollen, gescheiden door longitudinale breuklijnen. De belangrijkste breuklijnen
voor het huidige Kempisch Plateau waren de breuk van Rauw (Lanaken-Leopoldsburg-Rauw) en de Feldbissbreuk
(Roten-Bree). Door latere erosie zijn de schollen aan weerszijden van het Kempisch Plateau-avant-la-lettre meer
weg geërodeerd dan de puinkegel, waardoor het Kempisch Plateau hoger is komen te liggen dan de rest.
De overgang naar het Kempens Plateau, westelijk van de Maasvallei, is erg steil en vormt een trap van gemiddeld
45 meter. Deze steilrand loopt van Opoeteren bij Maaseik in het noorden tot Gellik bij Lanaken in het zuiden. Hij
vormt een ononderbroken lijn van ruim 20 kilometer lang. Het Kempisch Plateau helt af naar het noorden. De precieze begrenzing varieert wat volgens de diverse auteurs. In het zuiden, bij Gellik bereikt het plateau een hoogte
van 103 m terwijl het in Lommel, in het noorden 50 m boven de zeespiegel ligt. Goosens (1984) schetst de huidige
begrenzing als volgt:
De lijn Maastricht-Leopoldsburg vormt de zuidwestelijke begrenzing. Deze grens is niet erg geaccentueerd,
maar goed waarneembaar.
De lijn Leopoldsburg-Neerpelt vormt de noordwestelijke begrenzing. Dit is de meest vage grens. Het is
vooral hier dat diverse auteurs van mening verschillen over de precieze afbakening van het Kempisch
plateau. Er is een geleidelijke overgang naar de laagvlakte van Bocholt.
De lijn Neerpelt-Rotem vormt de noordoostelijke begrenzing. Deze grens is niet erg geaccentueerd, maar
goed waarneembaar.
De lijn Rotem-Lanaken vormt de oostelijke begrenzing. De oostgrens valt samen met de rand van de
Maasvallei en is in het landschap duidelijk waarneembaar als een zeer steile helling.
Tot het Subboreaal was het Kempisch Plateau bedekt met wouden. Vanaf het Subboreaal zette de ontbossing in
ten gevolge van menselijke activiteiten die in het Subatlanticum leidde tot een grote, bijna boomloze vlakte. Daarin
was heide prominent aanwezig.
Het plateau werd in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw bebost met naaldhout aanvankelijk vooral Grove
den, later vooral met Corsicaanse den. De bebossing was bedoeld voor massaproductie van mijnhout voor het
stutwerk in de steenkoolmijnen. Heidelandschappen komen nu nog enkel voor in de natuurreservaten en in de grote
militaire domeinen.
De waterlopen die ontspringen op het Kempisch Plateau behoren tot het Maasbekken of het Scheldebekken. De
(deel)gemeente Waterschei verwijst naar deze dubbele ontwatering. De Bolisserbeek en Dommel behoren bijvoorbeeld tot het Maasbekken, de Zwarte beek en de Grote Nete tot het stroomgebied van de Schelde.
wvi | jan '14 | interviews de Hoge Kempen
1
Benaderende begrenzing van het Kempisch Plateau volgens Goosens 1984 (rode lijn), Google Maps (blauwe lijn) en gemeenten
die behoren tot het Nationaal Park Hoge Kempen (geel ingekleurd).Bemerk de uitsprongen ter hoogte van Zonhoven en Bree in
Google Maps, die lichtjes afwijken ten opzichte van de beschrijving van Goossens (1984). De uitsprong ter hoogte van Zonhoven
wordt ook teruggevonden in de Breuklijn van Rauw. De uitsprong ter hoogte van Bree kan verklaard worden door het bekijken van
verschillende breuklijnen die aftakken van de Feldbiss-breuk (zie kaart hieronder).
2
interviews de Hoge Kempen | jan '14 | wvi
De lithologische eenheden op het Kempisch Plateau (E. Paulissen cit. in Goosens 1984).
wvi | jan '14 | interviews de Hoge Kempen
3
Bosland
De provincie Limburg onderscheidt in haar beleid rond Natuur en Landschappen elf typische streken in Limburg. Deze Grote
Landschappelijke Eenheden (GLE) vormen op basis van hun landschappelijke kenmerken een eenheid. De West-Limburgse
naaldbossen waaronder Bosland en De Merode zijn één van deze GLE.
4
interviews de Hoge Kempen | jan '14 | wvi
Bosland is de naam voor een breed opgezet duurzaam streekontwikkelingsproject waarbij historisch ecologische
informatie zal bijdragen aan de identiteitsvorming van het gebied en zorgen voor een onderbouwing van het landschaps- en natuurbeheer. Voor Bosland gaat het in het bijzonder over de omzetting van heide naar (naald-)bos
maar ook over het vroegere gebruik en het beheer van de heide, houtkanten en houtwallen en van de in de beekvalleien gelegen hooilanden en weteringen. Het centrale kerngebied van Bosland wordt gevormd door het militair
domein Kamp Beverlo en de uitgestrekte bossen van het Pijnvencomplex ( samen c.10.000 ha) Bosland strekt zich
uit over de gemeenten Lommel, Hechtel-Eksel en Overpelt.
Me t ho de
Algemeen
De interviews zijn halfgestructureerd. Dit betekent dat ze als leidraad een aantal topics hebben, die gebaseerd zijn
op relevante literatuur en gebiedskennis van de auteurs (Schuyten et al. 2002), later ook op basis van informatie
uit de eerdere interviews. Aangezien het om een eerder beeldvormend onderzoek gaat, wordt hier de voorkeur
gegeven aan een minder formele, halfopen interviewtechniek, die echter voor de doeleinden van deze studie zeer
geschikt is gebleken (zie ook Jacobs 2004, Zwaenepoel et al. 2009, Zwaenepoel & Verhaeghe 2011).
De vragenlijst telt verschillende grote rubrieken die vooral op het bosbeheer en oude landbouwgebruiken is toegespitst. Al naargelang de professionele loopbaan de van de geïnterviewde werden bepaalde thema’s vooraf verder
uitgediept middels bijkomende, vaak technische vragen. Algemeen concentreert de eerste rubriek zich op vragen
over de geïnterviewde persoon. De tweede rubriek behandelt de vragen over het bosbeheer (methode van aanplanten, grondbewerking, dunningen, kaalkap, plaagbestrijding). Vervolgens werden meestal vragen gesteld m.b.t.
bosgebruiken (jacht, stroperij, pluk, …) en aansluitend flora en fauna van bos en heide: vogels, zoogdieren, hagedissen, slangen, … al dan niet geplante struik- en boomsoorten in het bos en in het landschap (houtkanten, grachten). Indien de geïnterviewde ook affiniteit had met de boerenstiel (bv. als kind opgegroeid op een boerderij) werd
ook gepolst naar verschillende agrarische gebruiken. De agrarische rubriek is gebaseerd op de lijst die ook in de
IJzervallei voor een analoog onderzoek gebruikt werd (Zwaenepoel et al. 2009; Zwaenepoel & Verhaeghe 2011) en
werd ook afgetoetst aan de vragenlijsten die Burny gebruikte bij zijn onderzoek in de Kempen (Burny 1999, Burny
2010). Met de vragenlijst wordt soepel omgesprongen. Niet alle personen krijgen de volledige lijst te verwerken.
Dat hangt van hun persoonlijke kennis en interesse af en de tijd die ze op dat moment beschikbaar hebben. Toch
wordt meestal gepoogd de volledige lijst te doorlopen, waarbij snel over die vragen heen wordt gegaan, waarop de
mensen geen antwoord kunnen geven.
Deze werkwijze zou de indruk kunnen geven dat de interviews op een niet consistente wijze worden afgenomen,
dat is echter niet het geval. Alleen is het zo dat door de breedte van het onderzoek de geïnterviewde personen
bijna onmogelijk op alle vragen een antwoord kunnen geven. Daarnaast lijkt het ons ook belangrijk om relevante
informatie die toevallig tijdens een interview naar boven komt ook nadien nog bij andere personen te toetsen. Bij
een eventuele statistische verwerking van de interviews moet hiermee uiteraard rekening worden gehouden. Zoals
reeds aangegeven werd, is het voor dit onderzoek belangrijker om een zo goed en gedetailleerd mogelijk beeld te
krijgen van de voor natuur en landschap van Bosland relevante gebruiken en gewoontes. In dat opzicht zijn minder
formele interviews minstens even valabel en goed te gebruiken dan zeer gestructureerde interviews met een rigide
vragenlijst, die vaak bedoeld zijn voor verdere statistische verwerking (Neis et al., 1999). Daarom zijn bijvoorbeeld
ook twee “historische” gesprekken verwerkt met belangrijke getuigen voor de landschapsontwikkeling van Bosland.
Opsporen van informanten
Het opsporen van geschikte informanten was één van de moeilijkste fasen van dit onderzoek. In het algemeen
verliep het toch naar wens: uiteindelijk werden meer mensen geïnterviewd dan voorzien in het bestek.
De eerste reeks informanten werden vooral aangedragen door boswachter Jos en Johan Agten (doorverwijzing
naar hun broer C. Agten) en vervolgens door hun broer Dr. Clement Agten (resp. Theo Rutten, André Maes (zager)
en André Maes (bosarbeider-paardenkracht). Ook Guido Winters zorgde voor een belangrijke bijdrage om een afspraak met zijn vader, voormalig boswachter Jozef Winters te regelen. Het interview met Ferdinand Abrahams was
het resultaat van een toevallige ontmoeting tijdens een verkenning van de Bolisserbeekvallei. Tenslotte vond ik het
wvi | jan '14 | interviews de Hoge Kempen
5
nodig om ook de huidige boswachter van het Pijnven, J. Agten te interviewen. Hij gaf echter de voorkeur aan het
schriftelijk beantwoorden van de vragenlijst.
Daarnaast zijn er contacten geweest met Jozef Agten m.b.t. het domein Hobos te Overpelt Jan Mampaey (Bosgroep Limburgse duinen) en de bewoner van de boerderij op adres Blijlever 11 (Wijchmaal -Dommelvallei). Omdat
het Hobos bewust niet als onderwerp van de studie gold, werd met Jozef geen specifiek interview voorzien, wel
zijn er een aantal informele gesprekken geweest n.a.v. bezoeken aan het ANB-regiokantoor te Hechtel. Om dezelfde redenen, nl het niet focussen op de ontwikkelingen in de particuliere bosbouwsector zijn de contacten met
J. Mampaey beperkt gebleven tot E-mailverkeer en een kort telefoongesprek. De bewoner van Blijlever 11, stond
me “onder het mom dat hij weinig te vertellen had” liever niet uitgebreid te woord. Nochtans deed de nog authentiek aandoende boerderijomgeving het beste verhopen (vooral met het oog op het inwinnen van informatie over
historisch grondgebruik en andere handelingen in de Bolisserbeek en Dommelvallei.
Vragenlijsten
Voor de interviews werd telkens dezelfde basisvragenlijst gehanteerd, die opgesteld werd specifiek voor het hoofdthema van het interview.
Bandopname
Alle interviews van 2013 zijn op band opgenomen, wat nergens op verzet stootte. Alle zegslui stonden gemakkelijk
toe dat het gesprek werd opgenomen om later te worden uitgetypt en verspreid te worden (weliswaar in beperkte
kring).
Geschreven bronnen
Alhoewel het aanvankelijk niet meteen de bedoeling was, bleek het uiteindelijk niet alleen noodzakelijk maar ook
bijzonder waardevol om als voorbereiding op gesprekken maar evengoed als toetsing ervan het zogenaamde
“Pijnven”-archief (aanwezig in het regiokantoor Hechtel van het Agentschap natuur en Bos (ANB)) en enkele zeer
relevante fondsen in het documentatiecentrum “De Barrier” te Lommel te raadplegen. De hier verkregen informatie
was in de meeste gevallen aanvullend, nuancerend en zeer relevant. Uit een eerste screening van het aanwezige
(relevante) materiaal in “De Barrier” is gebleken dat dit niet alleen behoorlijk omvangrijk is maar ook uiterst waardevol om verder te exploreren met het oog op het beter begrijpen van het spanningsveld dat er duidelijk was in
opvattingen en beleid t.a.v. het bosbeheer tussen gemeente (Lommel in dit geval) en Belgische staat, en in het
bijzonder het Bestuur Waters en Bossen.
Een bijzonder geval: het Thematisch dialectwoordenboek Eksel (Agten, 2012). Dit boek vormt een welgekomen
aanvulling en soms nuancering op de interviews. Het bevat een aantal voor het onderzoek relevante thema’s
waarbij de betekenis van de dialectwoorden niet alleen in het Nederlands geduid worden, maar soms ook uitvoerig
beschreven of met de nodige anekdotes geïllustreerd.
Fotomateriaal en kaarten
Indien de informanten oude foto’s hadden met betrekking tot het onderwerp van het gesprek werd telkens gevraagd
of deze mochten gekopieerd worden. Dat werd nergens geweigerd. De foto’s werden later op kantoor ingescand
(wvi). Enkele historische foto’s werden door Johan Agten digitaal ter beschikking gesteld. Er werd ook gevraagd
of het gebruik van de foto’s nadien geen probleem was. Er was nergens een bezwaar tegen het gebruik in een
eventuele publicatie. Bij eventueel terreinbezoek (met Jozef Winters, Johan en Clement Agten) werden telkens
aanvullende foto’s gemaakt en eventueel aanvullende informatie werd genoteerd.
De interviews van Burny (2010) zijn niet van foto’s vergezeld. Ruben Jarych zorgde voor scans van de historische
kaarten.
Verwerking
De interviews zijn op twee manieren verwerkt. In het hier voorliggende rapport zijn de interviews van Cosyns (2013)
letterlijk uitgetikt van de bandopname. In een tweede rapport is de bosbouwkundig relevante informatie aanwezig
in de interviews herschikt per thema en gekaderd met een beperkte selectie aan literatuur en gecombineerd met
geschreven informatie dat in hoofdzaak afkomstig is uit het Pijnvenarchief (ANB-regiokantoor Hechtel) en soms
6
interviews de Hoge Kempen | jan '14 | wvi
uit het documentatiecentrum “De Barrier” (Lommel, archief boswachter Berx en stukken over het beheer van de
gemeentelijke (onderworpen) bossen).
De vragen van de interviewer zijn weggelaten om het verhaal wat vlotter te laten verlopen. De interviewfragmenten
worden afgewisseld met stukjes literatuur om het geheel te kaderen.
Er is bewust gekozen om in de thematische rapportage nog niet een volledig nieuwe geïntegreerde tekst te maken. In dit stadium achten we het aantal interviews vaak nog te gering om te veralgemenen. Een weergave van de
thematische interviewfragmenten geeft eerlijker weer wat er gevonden is. In een later stadium kunnen meer bevestigende interviews of toevoeging van meer literatuur duidelijk maken welke fragmenten kunnen veralgemeend
worden en welke niet. Deze rapportage is dus uitdrukkelijk geen eindpunt, maar een tussenstap richting publicatie
van de gegevens.
Literatuur
Wat betreft de kadering van de interviews met bestaande literatuur zijn slechts een beperkt aantal bronnen verwerkt, omdat bij een gering aantal interviews anders zeer snel de literatuurgegevens de overhand zouden krijgen,
wat niet de opzet van dit onderzoek was.
In de eerste plaats zijn de schriftelijke bronnen verwerkt die door sleutelfiguren zijn aangereikt (bv. informatie uit
het thematisch Eksels dialectwoordenboek van C. Agten) of dat aanwezig was in het archief en bibliotheek van het
ANB regiokantoor te Hechtel (o.a. beheerplannen, brochures en kaartmateriaal i.v.m. Pijnven en de onderworpen
bossen van Hechtel) en het recent uitgegeven LIKONA-jaarboek 2012 dat helemaal in het teken van Bosland staat.
Verder zijn een beperkt aantal publicaties gebruikt die een absolute basis vormen voor dit soort onderzoek: met
Burny (1999), Dufrane (1985), Burny (2011), Bourgeois (2004), Mertens (2009), Jarych (2011), Adriaenssens &
Verheyen (2013), Gorissen (2013) Winters (2013) als belangrijkste.
Als toponymische bronnen is gebruik gemaakt van Mennen (2002), Agten (2012) en Mennen et al. (2013).
Li t e rat uur
Agten, C. 2012. Thematisch woordenboek van het Eksels dialect. Heemkundige kring Hechtel-Eksel v.z.w., tweede
druk, 1157 p.
Bourgeois, S. (2004). Bijdrage tot de geomorfologische opbouw van landduinen: het duinencomplex te Hechtel.
Verhandeling ingediend tot het behalen van de graad van licentiaat in de Geografie. KUL, 160 p.
Burny, J. 1999. Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen (1910-1950). Tweehonderd gesprekken samengevat. Natuurhistorisch Genootschap Limburg.
Burny, J. (2011). Over lokvogels en lijmstokken: historische vogelvangst in de Kempen. Rapport Regionaal Landschap Lage Kempen, 92 p.
Dufrane, F. 1985. Bos en heide in Limburg. Persoonlijke visie van een bosbouwer met 30 jaar ervaring in Limburg.
Ministerie van de Vlaamse gemeenschap. AROL Dienst Bos- en Groenbeheer.
Gorissen, D. 2013. Van arm bos tot rijk land. Een korte geschiedenis van Bosland. Likona jaarboek 2012 nr 22.
Provincie Limburg. p.6-11.
Jarych, R. (2011). De stille devolutie: een terreinonderzoek naar de daadwerkelijke verdwijning van de gemene
gronden op microniveau in de gemeentes Genk, As en Opglabbeek in de 19de eeuw. Proeve ingediend voor het
behalen van de graad van Master in de Geschiedenis. Academiejaar 2010-2011, VUB, 186 p.
wvi | jan '14 | interviews de Hoge Kempen
7
Mennen, V., Vanlook, W. & Burny, J. (2013). Koersel, van Neusenberg tot Spiekelspade. Het historische landschap
in het licht van de plaatsnamen. Natuurpunt, Beringen, 515 p.
Mertens, J. 2009. De Loonse Kempen. Verzamelde opstellen over het verleden van Noord-Limburg. Uitg. J. Mertens en heemkundige kring Hechtel-Eksel, Drukkerij Paesen nv, Opglabbeek, 448 p.
Neis, B., Schneider, D.C., Felt, L., Haedrich, R.L., Fischer, J. en Hutchings, J.A. 1999. Fisheries assessment: what
can be learned from interviewing resource users? Canadian journal of Fischeries and Aquatic Science 56, 19491963.
Winters, G. 2013. Van economische naar ecologische bosbouw in Bosland
Likona jaarboek 2012 nr 22. Provincie Limburg. P. 12-15.
8
interviews de Hoge Kempen | jan '14 | wvi
C LE ME NT AG TE N
Naam geïnterviewde Dr Clement Agten
Adres
Barreelstraat 11 , 3990 Wijchmaal (Peer)
Telefoon 011/ 73 29 13
E-mail-adres
[email protected]
Geboortedatum C. Agten: 13.april.1947, H. Agten : 25 februari 1920
Geboorteplaats allebei te Eksel
Beroep Boswachter: c. 1945-1985 (achtereenvolgens Maasmechelen, Hechtel-Eksel, Eksel)
Dr Geneeskunde-huisarts
Lokale betrokkenheid Clement is zoon van boswachter Henri Agten, Clement is tevens de auteur van het thematisch woordenboek van het Eksels dialect.
Datum interview dinsdag 28 mei 2013
Interviewer Eric Cosyns
Bandopname MP3-C. Agten
Opmerking tekst in juni 2013 nagelezen door C. Agten en hier en daar door hem nog aangevuld in cursief
Topografische kaart met aanduiding van locaties: Leopoldsburg-Peer: 17/7-8 uitgave NGI-ed. 1989-herziening
1986.
wvi | dec. ‘13 | interview Dr Clement Agten
1
INTE RV IE W ME T DR C LE ME NT AG TE N
Dr C. Agten demonstreert een door hem, tijdens zijn jeugd gemaakt meetinstrument om op eenvoudige wijze omtrekken te bepalen van naaldbomen (foto. E. Cosyns mei 2013).
Detail van het instrument
0.00 over documentatie (er is nog een en ander op houtvesterij kantoor te Hechtel van H. Agten)
+ identificatie geïnterviewde
1.45 Wanneer boswachter geworden?: Dat is onder de oorlog begonnen, toen hij 20 jaar was. Henri is niet naar
het leger gemoeten en ook niet naar Duitsland. Hij is begonnen in Maasmechelen, kort na de oorlog. Hij heeft de
wvi | dec. ‘13 | interview Dr Clement Agten
3
boswachtercursus gevolgd. Hij is dan in Maasmechelen begonnen. Hij reed naar zijn werk met een moto (brommer)
een Sarolea.
Toen Edouard Wuyts (Waâr Wuyts), boswachter in Hechtel, op pensioen ging, is daar een plaats vrij gekomen. Dan
heeft hij die plaats ingenomen, dat was in februari 1953.
Waar lag toen de boswachterij? dat huis is nu afgebroken, dat lag in het Gemeentebos, dat is militair domein,
maar ze zeggen Gemeentebos. (de locatie wordt op kaart getoond). Nu is dat huis afgebroken en die open plaats
(op kaart 1989) is nu bebost. Ik weet nog dat er daar toen ook een boomkwekerij was, een pepinière zegden ze
toen, maar die was volledig onderkomen. Dat perceel was volledig begroeid met brem. Vader heeft die brem toen
gekapt, het stuk omgedaan en ingezaaid met gras. Toen hadden wij een koe, iedereen die ging werken had toen
wel een koe. Tijdens de oorlog was dat een schaap maar na de oorlog was dat dan een koe.
Plaats in het noordoosten van het Gemeentebos te Hechtel, waar zich de voormalige boswachterswoning bevond (E. Cosyns,
juli 2013).
5.15 Die koe, werd die opgehaald om te hoeden? Nee, nee de weide was omheind met prikkeldraad en de koe
liep op die weide. Dat stuk werd ook gehooid en wij werden ook ingeschakeld om dat stuk te hooien en te tassen.
Dat stuk was bijna 4 ha groot.
Heb je dat nog geweten dat er koeien gehoed werden? … Gehoed nee, niet meer (na enige aarzeling en nadenken) – Ja toch, ik heb dat nog wel eens heel efkens gezien. Dat iemand (een vrouw) een koe hoedde langs de
kant van de weg. Op de kant (hier – op kaart getoond – zuidwest kant van Hechtel, “toponiem Bosveld”). Er stonden
daar toen heel weinig huizen, dat was een beetje de zelfkant van het dorp er woonde daar raar volk zoals men zei,
inteelt en dergelijke ‘familiale relaties’. De namen daar waren Oyen en Mandiau, dat was “vies” volk. Die vrouw had
toen breiwerk mee en zat daar langs de kant. Dat moet midden de jaren 1950 (1954-1955) zijn geweest. Maar veel
gebeurde dit niet meer, dat waren echt de allerlaatste uitlopers. Dat was misschien nog de enige plaats
6.45 Gemeentebos? Het heet zo, maar dat was toen al militair domein, het hoort bij het militair domein, de gemeente heeft daar niks in te koekeloeren.
7.00 Behoorde het tot het ambtsgebied van je vader? Ja, hij moest daar wonen. Daarnaast had hij ook Hechtel
en Wijchmaal. Later is de brigade van drie boswachters aangevuld met een vierde. Overpelt en Eksel zijn toen
gesplitst en in twee verdeeld. Toen het gesplitst werd (1963-1964), zijn wij naar Eksel verhuisd. Toen heeft hij ge4
interview Dr Clement Agten | dec. ‘13 | wvi
bouwd. Hij wou niet in Hechtel blijven, daar moest hij in het boswachtershuis wonen, maar het was niet zijn eigendom. Dat was van de militairen en werd door de militairen onderhouden. Als hij op pensioen zou gaan, dan zou hij
niks hebben. Daarom heeft mijn vader besloten om in Eksel een eigen woning te bouwen. Hij was van Eksel. We
zijn daar gaan wonen (op kaart getoond – ah, op het Hoksent – ja – dan volgt een passage met wat uitleg over de
lokatie)
9.00 Naast hun woning lag een boerderij met een boomgaard. Clement was toen 14-15 jaar en herinnert zich dat er
toen maar een drietal bomen meer stonden (een oude perelaar en appelaar). Het paard liep toen in die weide. De
landbouwer die daar toen woonde (een nonkel van zijn vader) is ondertussen overleden. Een dochter leeft nog en
woont daar ook nog. Ze heet Madeleine en is meer dan 80 jaar (er wordt gepeild of zij eventueel nog een en ander
over vroeger landgebruiken zou kunnen vertellen)
10.40 “Terug naar het bos”
Tot wanneer is vader boswachter gebleven? Hij is gestart kort na de oorlog Tot 1985, tot zijn pensioen, als hij 65
jaar was, hij is geen dag afwezig geweest.
11.10 Kan je zijn ambtsgebied eens beschrijven – is dat gewijzigd? Eerst was dat het Gemeentebos + Resterheide + hier Wijchmaal, (aan de spoorweg) met het proefveld van Wijchmaal. (het verhaal wordt verteld met aanduiding van de locaties op de stafkaart). Wij moesten daar dan wel eens in de winter op controle gaan. Er stonden
daar mooie dennen. En er werden er daar eind december elk jaar wel eens gepikt of de top uitgezaagd om als
kerstboom te gebruiken. Ik ben ook wel eens mee geweest gaan kou lijden, wat rondgaan en dan onder een boom
gaan kruipen en dan wachten tot het heel donker was. En dan mochten we naar huis.
12.00 Dat was de eerste periode? Overpelt en Eksel zijn toen dus gesplitst – er is een herorganisatie gebeurd.
Het Pijnven was toen al één afzonderlijk gebied met een boswachter. Eksel werd een afzonderlijk gebied (meer dan
400 ha bos) (op kaart aangeduid) (o.a. Paardshaagdorenheide en o.a. met Winnerheide en Vlasmer. Ik weet nog
dat mijn Pa toen op Winnerheide heeft bebost
13.10 Op Winnerheide heeft je pa nog bebost, heide bebost of herbebost? Nee, herbebost, heide was er niet
meer.
13.30 En, die bebossing hoe ging dat meestal in zijn werk? Ja dat hing er zo een beetje van af. Gewoonlijk was
dat na een kaalkapping. Dat bleef dan eventueel een jaar lang liggen, maar toch niet lang. Meestal werd er na een
jaar al bebost. Men mocht niet te lang wachten anders kwam daar al schaarhout op en dan viel dat niet meer te
bewerken. Heel vroeger maakten ze “plekskens” zoals men zei, met de heizeis werd dan een open plekje gemaakt
om de 2 meter of zo, waar de bovenlaag het gras en zo weg was, werd dan een den geplant.
Effectief geplant, dus niet gezaaid? Nee, zo niet. Ze lieten ooit wel eens een stuk liggen om spontaan te laten
verbossen via spontane zaaiing.
Echt zelf zaaien deden ze niet? Nee niet dat ik weet.
Later werden er voren geploegd en in die voren werd er dan geplant. De posten bleven zitten. Aanvulling na het
beluisteren van het interview met mijn vader: Op Pijnven werd dit niet toegepast. Dat gebeurde enkel voor de herbebossing van private bossen.
14.45 Posten uithalen deden ze niet meer? Nee, dat werd niet meer gedaan, nee.
Ooit zelf nog gezien? Neen, Ik heb dat ook nooit zelf nog gezien.
Werd er eventueel bemest of herbiciden gebruikt? Nee, herbiciden dat was het niet.
Onze Pa had ook eens een stuk grond gekocht om te bebossen, bij de Wijerbrug (toont de locatie op kaart). Dat
is toen geploegd geworden. Er kwamen dorens en gras op. Het eerste jaar moest dat worden vrijgesteld, met de
tuin- of de haagschaar werd alles geknipt om de dennetjes vrij te stellen. Dit gebeurde tot de dennetjes tot boven
wvi | dec. ‘13 | interview Dr Clement Agten
5
de dorens en boven de… hoe heette dat, het buntgras bovenuit kwam. Anders verstikten ze, gingen ze kapot. Dat
werd gedaan, ja. Ik heb dat ook nog zelf mee gedaan, dat was natuurlijk eigen bos, privé.
16.00 Maar op de dinges (nvdr. bedoeld is openbaar bos) was er werkvolk, dat waren de doppers, de mannen die
moesten doppen. Die werden dan in het bos tewerkgesteld, maar die werkten niet zo hard. Verplicht? Ja verplicht.
Toen waren er geen doppers, niet zoveel. Misschien drie vier vijf zes. Dat waren mensen die nooit werk hadden
gehad. Die werden toen tewerkgesteld. Die moesten dan van die karweien doen.
Werd er bemest? Dat heb ik nooit geweten. Wel bij de aanleg – met lupines en met kalk, met metaalslakken of
zoiets. Dat heb ik horen vertellen ja. Maar voor de rest nooit geweten
17.10 Er werd ook op jullie eigen stukje niet bemest? Nee, neenee
17.30 Als de bomen wat groter waren, bij de voorbereiding van de dunningswerken was je wel eens betrokken? Ja, die dennen stonden heel dicht bij elkaar, daar was niet door te komen. Daar werden eerst pijpen in
geslagen en later werd dat gekapt. Als ze sloegen met een stok bleven er zo van die tompen opstaan. Ze hadden
toen van die tekenhaken zonder bescherming en de kneukels lagen toen altijd open. Later hadden ze zo van die
tekenhaken met een beugel.
18.00 Dan is dat afgeschaft en dan werd er met een kapmes, met het “herstel “noemt dat hier, en met bijltjes, maar
meestal met het herstel werd dat schoon langs de stam afgekapt, die dorre takken.
Dan om de zoveel rijen, gewoonlijk 4-5 (Volgens mijn vader om de drie rijen) werd er een “piep” gemaakt door het
bos (een pijp, een gang).
18.30 Dan werd dat getekend. Het werkvolk moest de pijpen maken en de boswachters tekenden dan de bomen.
Iedereen had 1 pijp en links en rechts werd er dan getekend terwijl iemand anders (in andere pijp) hetzelfde deed
aan de andere kant.
18.45 Ze markeerden dan de bomen. De bomen die bleven staan? Nee, de bomen die weg moesten, kregen
een streep. Het jaar daarop werden ze dan verkocht. Omdat als ze afgedaan werden en een koopman of boeren
wilden foefelen dan kon die een boom meer afdoen en er zelf een streep opzetten. Door een jaar te wachten was
het verschil duidelijk tussen een verse en oudere streep.
Als die koopman zich miskocht had en teveel gegeven had, durfde die wel eens een boom meer afdoen.
Op de duur wisten ze ook wel wie al eens wat meer zou afdoen.
19.30-20.00 Het eerste dunsel werd aan de boeren verkocht. Dat werd gebruikt als bonenstaken en voor hoe heet
dat, voor hooioppers, allez. Dat werd hier ook gedaan hooi op oppers zetten,? Jaja, allez hoe heet dat? Ruiters? Ja ruiters. Op ruiters gezet . En voor brandhout ook, werd dat verkocht. Het eerste dunsel dat waren zelfs
bomen die daaronder kapot gingen, dat was maar een bonenstaak geworden. Dat moest dan afgedaan met de
gewone zaag of met de kortzaag en volledig uitgedragen naar de kant. Alles met de hand? Ja met de hand of op
de rug en volledige dingen, volledige bomen of de ganse dingen.
20.30 Vanaf wanneer werden bomen als mijnhout gebruikt (bedoeld is vanaf welke maat)? Dat was vanaf de
volgende dunningen, als het uitschot eruit was, dan na 4-5 jaar of als dat 3 jaar was, dat was volgens de beheerplannen. Dat was de tweede dunning. Als het wat doenbaar was dat voor de koopman. Dat waren allemaal kleine
paaltjes, piketten, dat was ook voor de mijn. Die moesten dan zo lang zijn. Dat werd ook eerst uitgedragen en dan
als volledig boomstammetje naar Eksel statie gebracht. Daar werd dat dan verzaagd. Dat werd op maten gezaagd
en van daaruit ging dat op de trein naar Beringen of naar de mijn zelfs in Luik.
21.50 Die koopman in Eksel wie was dat? Nelis van Duffel. Daar was vroeger een koopman onder de oorlog,
Driek van de Seel Hoef. Die hebben ze dan vermoord. En Nelis Van Duffel heeft dan die zaak overgenomen.
22.00 Nog even terug naar de bosaanplantingen. Waar kwam het plantsoen vandaan?
6
interview Dr Clement Agten | dec. ‘13 | wvi
Ja, ooit werd het wel eens zelf opgekweekt. Privé voor ons bos, hebben we dat ook zelf opgekweekt. Er waren ook
mensen in Hechtel of Eksel die dat deden, die zaaiden. Na 1 jaar werd dat “gerepikeerd”, Frans is dat, verplant.
Tweejarig werd dat geplant.
Zouden daar nog mensen van leven of die dat nu nog doen? Nee, ik denk het niet.
Het plantgoed dat kwam van over het kanaal in Dessel.
(korte pauze-koffieschenken)
23.00 Dat plantgoed werd dan geleverd en ingekuild. Bij jullie woning of in het bos? Meestal in het bos, waar er
moest geplant worden, meestal ergens aan de kant.
24.35 En dan werd er geplant. Je moest een dubbel “slup” maken zoals ze zegden. Je moest in de grond steken
(met de spade) en dan een beetje wikkelen (spade eruit) en dan ervoor steken (kort bij elkaar) en dan nog eens
losmaken en de plant er in steken. Dan nog aantrappen? Ja,
Ik heb dat zelf ook nog gedaan, toen ik een jaar of 12 was, mocht ik dat toch ook eens doen. En blijkbaar was dat
dan toch goed dat ik het van onze pa nog mocht doen. Je moest die dennenplant pakken en slaan zal ik zeggen,
dat die wortels goed naar beneden hingen en dan goed aantrappen ja. En dan trokken ze daar wel eens aan om te
zien of die vast zat of niet te hoog of te laag. Te laag was niet erg, maar te hoog was niet goed.
25.40 Wanneer werd er meestal geplant? Daar heb ik niet zo een idee van. In ieder geval niet als het vroor. Tot
laat, in de herfst niet. Dat hing er vanaf. Er was een verschil tussen loofhout en dennenhout. Loofhout werd er niet
zoveel geplant. Dat gebeurde meestal eerst, in de herfst. Het naaldhout kon over een langere periode worden geplant, ze zaten daar toch maar ingekuild. Er kon nog wel geplant worden tot april, soms, zoals nu (koud voorjaar)
zelfs tot wel in mei. Na de winter werd dit gedaan,als ik me goed herinner, tot laat zelfs nog april mei, dat weet ik
zeker.
26.30 Het was meestal naaldhout, maar af en toe toch ook loofhout? Later is dat gekomen zo. Maar de grond
is hier veel te slecht voor eiken, op zandgrond, duinen, stuifduinen, daar moet je geen eik op planten. Dat werd wel
eens gedaan bv. in Pijnven.
27.30 Loofhout werd wel geplant op de rand van de percelen, als brandpreventie. Dat was meestal , allez, hoe heet
dat, Amerikaanse vogelkers met wat eikjes bij. Maar dat mocht niet veel kosten (voor de gemeente) en men ging
hier in Eksel dan links en rechts wel vogelkers uittrekken om dan te planten.
27.50 Vraag naar mening over het feit dat in het archief ook melding wordt gemaakt van de aanplanting van
“kers”. Wat betekent dit? Is dit effectief boskers? Of is het een gemakshalve aanduiding van AM. Vogelkers.
Clement beaamt stellig dat dit zeker vogelkers moet zijn: Dat is Amerikaanse vogelkers, jaja. …Ik weet nergens dat
ze boskers of van die inlandse vogelkers geplant hebben. Ik heb dat nooit geweten. Dat was allemaal Amerikaanse
vogelkers.
Ik weet maar op enkele plaatsen boskersen staan. Die bomen zijn oeroud nu. Die zijn waarschijnlijk al weg, ja die
zijn afgedaan
28.30 Waar stonden die? Langs de grachtenkanten tussen de velden, niet in het bos.
29.00 Weet je in de buurt nog oude bomen staan? Ja, de dikke eik op Spikkelspade. We hebben met de Heemkundige kring nog geijverd om die boom te behouden. Hier staat die (op kaart getoond). Maar die is, allez de hele
grondstructuur is daar verdicht doordat het leger daar met legervoertuigen en tanks enz. heeft rondgereden. Daardoor is die boom ziek geworden.
Kun je daar naartoe? Ja het fietspad naar Koersel kapelletje loopt daar langs.
wvi | dec. ‘13 | interview Dr Clement Agten
7
30.00 Ook op het Pijnven staan er oude bomen. Van die oude Corsen. Dat moet je maar eens aan mijn broer vragen. De oudste zijn wel tot een drietal meter in omtrek.
31.00 En hier, hier woonde mijn grootvader (kaartlocatie nabij “Eikelbos”). De vorige eigenaars hier de familie Dree
(waren ook imkers – toevoeging na terreinbezoek met Clem 19/06/2013) op die boerderij, werkten toen op het
Pijnven. Die hebben toen enkele Corsen (en ook enkele andere bomen: lariks, (winter)eik en (nvdr en ook grote
zoete kersen stonden er – zijn omgezaagd maar tronk is nog te zien – zie foto terreinbezoek met Clem 19/06/2013!)
meegebracht en hier aangeplant (een stuk 4-6). Dat zijn nu bomen van 25-20m hoog en dik.
Anders oude bomen. Die eik (Spiekelspade) hier schatten ze tussen 500-600 jaar, die hebben ze geboord. Is dat
zomereik of wintereik? Hier is dat allemaal wintereik. Wat zeg ik, nee zomereik, zomereik is dat hier. We maakten
daar pijpkens van – nee dus zomereik
32.00 Ik dacht op de Brand toch enkele Wintereiken gezien te hebben? Ja, daar staan enkele wintereiken.
En op het Hobos, daar staan ook oude bomen. En op het proefveld in Wijchmaal aan de Diesterbaan. Daar hebben ze toen geprobeerd om een stuk of 5-10 dennekens aan te planten van allerlei soorten. Het moet toch zo iets
geweest zijn. Toeristisch was dat toen nog niet. Het was de opbrengst die telde. Het zal wel een proefveld zijn
geweest.
Was dat onder supervisie van Dufrane? Dat was zelfs al van daarvoor.
Dat waren gemeentebossen, van Wijchmaal. Die bossen waren “onderworpen zeiden ze”, onderworpen aan hoe
noemden ze dat toen de staat? Waters en Bossen, ja. Die werden beheerd door Waters en bossen maar de opbrengst ging naar de gemeente.
34.00 Je vertelde me eerder nog dat je als kind nog wel eens blauwe bosbessen ging plukken.
Dat was ook in het Gemeentebos? Ja, hier zo, hier stonden veel oud dennen (op kaart getoond) toen wist ik dat
zo, die plaatsen waar ze stonden. Dat waren oude bossen met dennen, oud dingen, daar stonden bosbessen, veel
zelfs.
Hoe plukte je die? Met de hand, niet met een kam, dat is pas later gekomen. Wij plukten die voor eigen gebruik
om er confituur van te maken. De ‘professionele’ (de plukkers die hun opbrengst verkochten) plukkers zijn pas later
gekomen.
Maar die mensen van hier (nvdr. Hechtel) vroegen aan de militaire overheid om er te mogen komen. Ze mochten
dat dan van zonsopgang tot zonsondergang. Er kwamen dan opkopers die dat dan opkochten. De mensen plukten
dan om een centje bij te verdienen. Zij gebruikten zo een kam. Dat was een houten bakje met houten tanden.
Heb je zelf zo en kam? nee
Wie waren die opkopers? Dat weet ik niet, ik weet niet van waar die kwamen, wij mochten eigenlijk geen contact
hebben met die mensen, dat was een vies volkje. Die gingen ook de kogels rapen hier op de heide (bedoeld = militair domein). Dat was voor de koper en het lood. Wij mochten dat niet, maar deden dat soms toch.
Waren daar schietstanden? Daar, weet ik niet, mogelijk waren die kogels nog vanuit de oorlog.
Op kaart wordt ook de watertoren aangeduid om het kamp te bevoorraden.
Werd met rode bosbes iets gedaan? Nee? dat was zeer zeldzaam en ergens anders heb ik nooit geweten Ik heb
nog een plekje gekend, nabij het standbeeld voor de weerstand (nabij het geheim kerkhof, juist voor de bergop).
Maar ook hier stonden er niet veel
Waren er andere zaken die werden geraapt of geplukt (paddenstoelen, nootjes)?
8
interview Dr Clement Agten | dec. ‘13 | wvi
Er was geen traditie van paddenstoelen zoeken? Nee dat bestond hier niet echt. Er kwamen wel eens Duitsers
paddenstoelen plukken. Vooral cantharellen werden wel eens geplukt. Mijn vader ging daar wel eens mee praten.
Maar ik weet niet van waar die mensen kwamen, hoe die dat wisten, en of ze toelating hadden.
(intermezzo over paddenstoelenplukken in Geel)
39.30 … alleen hier dus (op kaart) stonden wel oude grote dennen. Die waren versleten, er was opgroei onder van
zaailingen. Die werden dan soms in groepen gekapt, afgedaan./ de top die bleef liggen en dat werd dan verkocht
aan de mensen in de buurt. Die gingen dat ruimen allemaal. Verschillende hadden een ezelskarretje en gingen dat
hout dan opladen. Dat was voor brandhout. Die toppen daar was geen rechte weidepaal uit te halen.
40.30 Werd er wel eens strooisel weggehaald/verkocht? Nee, dat was verboden. Onze pa deed dat wel eens
voor zijnen hof. Daarna is er wel een periode geweest dat de Hollanders hier strooisel kwamen opkopen. Maar dat
was in private bossen, in de jaren 1980-90. Dat was met de bloembollen of de azalea’s. Dat is ooit geweest, maar
dat is dan ook verboden geweest.
Maar in de openbare bossen werd dat niet gedaan.
Soms werd wel eens in een gracht eikenstrooisel weggehaald. Dat gebeurde hier en daar. Vooral hier, je hebt hier
een duinengordel (ten westen van Hechteldorp). Die was vroeger beplant met eiken. Die werden gekapt, maar dat
gebeurt nu niet meer. Dat is allemaal verwaarloosd nu. Daar in die omgeving waren hier en daar “zonken” zoals
men zei, daarin hoopte strooisel op en daar werd dan het eikenstrooisel weggehaald. Van dennen werd dat niet
gedaan.
44.00 Heb je zelf ooit nog de stoven zien kappen? Nee, dat heb ik niet meer gezien. Je ziet wel dat dat hakhout
is geweest, maar ik heb ze niet meer zien kappen. Dus dat moet al gedaan zijn geweest in begin van de jaren 1950.
Nvdr. Er wordt dan naar een thesis verwezen die recent werd gemaakt aan de KULeuven (ik kreeg die thesis nadien mee om in te kijken en te kopiëren = Stefanie Bourgeois, 2003-2004: Bijdrage tot de geomorfologische opbouw
van landduinen: het duinencomplex te Hechtel).
Die eiken moeten zijn aangeplant om het zand tegen te houden (nvdr. verwijst naar de duinengordel die helemaal
ten westen van Hechtel van noord naar zuid verloopt).
44.30 Wanneer zouden die eiken zijn aangeplant? Zou je eens in de thesis moeten bekijken.
Wat ik wel nog heb geweten: achter het Pijnven was er nog struweel, wat schaarhout, berk en een verloren gelopen
eik, en wat heide. De parachutisten sprongen hier. Dat heb ik nog wel weten beplanten, dat was hei, woeste grond.
Dat heb ik nog geweten, ja. Dat werd toen afgestookt = afgebrand) en daarna geploegd. Onze pa heeft daar nog
een horloge gevonden van een parachutist.
De kluut broedde daar, onze pa heeft daar nog eieren van meegebracht. De kluut of wulp? De wulp, Ja de kluut
zeggen ze hier, de wulp, of de kluter zeggen ze hier.
Weet je nog plekjes waar de kluut/wulp gebroed heeft of waar er veel zaten? Ja hier op Eksel (op kaart wordt
naar Hoeverheide verwezen. Ik heb hem dit jaar nog horen roepen. Informatie is te bekomen bij Albert Geuens, de
ornitholoog. Hij zegt dat er waarschijnlijk maar 1 koppel meer zit, voor zolang het nog duurt.
46:50 Zag je als kind vroeger veel wulpen? Nee die zag ik niet veel. Ik weet alleen van mijn vader van die eieren
daar.
Eieren om op te eten? Nee, ze hadden een nest gevonden bij het afstoken zomaar. En ja wat doe je dan? We
hebben ze dan uitgeblazen, om een krans te maken. Ja wat moest je hier doen zo een hele zomer lang? Nesten
zoeken in het bos.
Weet je nog van andere merkwaardige vogels? Ja daar in dat bosje, daar in de hoek, dat waren eikenbosjes
(nabij de boswachterswoning in Hechtel) heb ik nog wielewaal gehoord toen we daar zijn komen wonen. Ik herinner
wvi | dec. ‘13 | interview Dr Clement Agten
9
me ook nog de hop. De hop? Amai? Ja ja eind de jaren 1950. En de oeverzwaluw ook op het Militair domein. De
tanks hadden daar een soort holle weg gemaakt en daar in die wanden zaten ze.
Dan ook nog de ‘heekniepper’, heikneuter, de kneu. Dat zijn zo wat de meest ultieme waarnemingen
En staartmezen ja.
De nachtzwaluw? Ja, maar niet hier nabij het boswachtershuis (Hechtel). Die zat wel in het Pijnven.
Anders van vogels niks speciaal
En slangen? Ja, de hazelworm dat heb ik nog veel geweten. Ook daar in het Gemeentebos? Ja ja, bijvoorbeeld
als we gehooid hadden, dan lag er wel eens een te zonnen op de hooiopper. Als je er een wou pakken, dan verloor
die wel eens zijn staart.
Ortolaan? Wel over gehoord. Als je van de vogels wil weten dan moet je Albert Geuens vragen.
De laatste die ik gezien heb dat is hier op de Mollem geweest, dat was ook de laatste van Limburg (zie kaart). Dat
moet in 1985 geweest zijn dat ik die zelf nog laatst gezien heb. Toen we hier in Wijchmaal zijn komen wonen.
Korhoender? Ja die heb ik hier nog zien baltsen, ook de laatste ja (op kaart-op het militair domein van Hechtel).
Dat was ook een 25 jaar geleden.
(uitweiding door mezelf over een BRT-uitzending over de korhaan met filmmateriaal van C. Verbruggen)
51.00 En Kraanvogels, ja kroennekrane, dat is eigenlijk nog. Als je dat ziet dan is je lente of herfst geslaagd.
Weet je plekken waar ze naar beneden komen? Als dat al eens gebeurt is dat bij het Pijnven. Maar meestal is dat
hier in het bronnengebied van de Dommel, Bolisserbeek.
Maar de gemeente Hechtel heeft het gepresteerd om daar weekendverblijven, bungalowpark toe te laten… Je kan
daar tegen protesteren maar het heeft niet geholpen, en meer kun je niet doen.
53.00 Tamme kastanje wordt niet zoveel toegepast? Nee, dat kwam niet voor. Ik heb het alleen geweten hier op
het marktplein van Eksel, rode en witte. Nee, dat was paardenkastanje.
Op het Hobos staan er wel (nvdr – later bevestigt door Jos Agten – het gaat om zeer omvangrijke en oude bomen!)
53.30 Nog andere merkwaardige bomen, hoekbomen, galgbomen, grensbomen…? Nee niet speciaal, ja de
dikke eik.
54.00… En hier werd turf gestoken (er wordt op kaart verwezen naar de omgeving van de “Rode bron” – Grote
Netevallei). Al die vijvers hier? Daar zijn veel kunstmatige dingen bij. Maar hier werd ook broek gehooid en werd
er geweterd.
55.00 zoals we zeggen. Al de boeren hadden daar broeken en gingen daar hooien. Al de boeren? Ook die van
Eksel? Ja, mijn vader woonde hier, aan de Stermolen (toont dat op kaart) en die moest naar de ‘Veewey’, de veeweide gaan hooien. (cfr een zelfde gebruik ook in de IJzer- en Handzamevallei)
56.00 - 01.02.00 Voor Hechtel was dat nabij Spiekelspade, Dat was nabij de “euverslag”, de Overslag.
Nabij het Fonteintje – in de buurt van het kapelletje.
Zijn daar dingen van beschreven door HK? Ja ik heb daar zelf eens een artikel over geschreven (Clement geeft mij
naderhand het jubileumboek 1999 van de Heemkundige kring Hechtel-Eksel mee met een artikel van Joël Burny
over landgebruiken in Kempense beekvalleien en C. Agten over “hooien een oude agrarische activiteit, methode en
werktuigen met verwijzingen naar de iconografie in middeleeuwse tekeningen en schilderijen).
10
interview Dr Clement Agten | dec. ‘13 | wvi
01.02.00 Nog even terugkeren naar de opleiding die je vader gekregen heeft.
Was die opleiding in de buurt?
Het was een avondcursus. De cursussen van onze pa zijn er nog, die moet mijn broer Jan hebben.
Het was een avondcursus. Pa vertelde wel eens dat hij ’s avonds moest studeren in een koude kamer, bij een klein
vuurtje. Zijn vingers verkleumden dan wel eens. Zijn grootmoeder zat daar dan ook bij. Was die cursus in Eksel? Nee, ik denk het niet. Ik ben dat vergeten. Was dat in Peer? Nee ik weet het niet – maar pa is begonnen op
de melkerij. Eerst mocht hij daar niet beginnen van zijn pa. Hij is in ieder geval daar toch begonnen en heeft dan
waarschijnlijk die cursus beginnen volgen.
Wie was toen zijn overste? Bodeux was de woudmeester en Steenackers was de houtvester en ook Timmermans is
er geweest. (Steenackers – familie van dezelfde Steenackers die de populierenveredeling deed? – die moet van de
kanten van Brussel geweest zijn – Eric geeft wat uitleg over het populierenstation – Vader Agten heeft ooit enkele
takjes meegebracht van een van die klonen)
Eerst was dat hier Italiaanse populier, later zijn dat die klonen geweest.
Eric weidt nog uit over de populieren in de wateringen van Lommel die ook aangelegd zijn door dezelfde firma als
in Geraardsbergen (Union allumetieres)
01.08.00 Weet je nog iets over het heidebeheer (heide plaggen-heide maaien)? Heb je daar nog iets van gezien? Nee dat was al voorbij. Ik heb wel onze pa daar over horen vertellen. Mijn vader heeft als boerenzoon karren
en karren heide gemaaid toen hij nog jong was. Ze hadden een paar koeien en een mager paard. Hij was niet de
voerman, hij moest ander werk doen. Hij moest maaien, en dat kon hij ook goed. Het was het bovenste stuk van de
heide dat werd gemaaid. Hei kappen zeiden ze ook wel met de heizeissie. Ik heb daar nog een fotofilm van – ik zou
daar nog eens moeten naar zoeken.
01.10.00 turf steken, ooit horen vertellen. Nee, maar wel daar in dat boek van Jef Agten als zegsman.
Ik heb wel nog eens turf gaan halen nabij de Wijerbrug, waar ze toen vijvers aan het maken waren en turf boven
kwam.
Er was zo een rage in de jaren 1960-1970: dan moesten ze vijvers hebben. Met tuinhuisje en wat exotische planten
erbij.
01.11.00 Op kaart loofbossen Bolisservallei enz. aangewezen en gevraagd of dat oude bossen zijn.
Dat zijn elzenbossen (achteraf nog bezocht en gefotografeerd à meso- tot eutroof elzenbroekbos met kwelverschijnselen)
01.14.40 Clement haalt de notitieboekjes boven die horen bij de casettebandjes met de geluidsopnamen die gemaakt zijn in voorbereiding op een mogelijk woordenboek voor Hechtel.
Enkele notaboekjes worden doorbladerd en hier en daar van nabij bekeken.
De geluidsopname wordt dan gestopt.
Nadien volgt nog een korte fotosessie waarbij een door Clement gemaakt boom-meetinstrument in de tuin wordt
gedemonstreerd. (zie foto’s – het betreft een handig instrument om snel de stamomtrek te kunnen aflezen).
Vragen die niet aan bod zijn gekomen.
Heeft hij de stiel geleerd van een voorganger?
Deed die voorganger dingen die hij zelf niet meer heeft moeten doen?
Mocht hij vooral zelf beslissen hoe de bossen beheerd werden of kreeg hij veel richtlijnen van iemand? Collega’s
uit Limburg? Oversten uit Brussel?
Volgde hij strikt de richtlijnen op of had hij zelf nogal een duidelijk idee van wat hij wilde?
Waren er soms conflicten over het te volgen beheer?
Heeft hij bepaalde bossen omgevormd? Waarom? Van welke soort naar welke? Van welke bedrijfsvorm naar welke
andere?
wvi | dec. ‘13 | interview Dr Clement Agten
11
Jeneverbes? à Clement had het in een eerder gesprek over het gebruik van jeneverbes als ornament nl. om een
sierboog te vlechten voor de processie.
Gagel?
Brem? Gaspeldoorn?
Lokale benamingen van de soorten van de struiklaag?
Maatregelen bij omzetten van heide naar bos?
Heb je ook nog het omgekeerde meegemaakt? Omzetten van bos naar heide?
Waar? Kaart?
Heb je nog imkers op de heide geweten?
Ervaring met knotbomen?
Welke soorten? Eikenknotbomen? Wilgen? Andere?
Welke knothoogte?
Welke knotfrequentie?
Waar stonden ze vooral?
Voor wat dienden ze?
Ervaring met hagen?
Welke soort?
Gevlochten hagen?
Doornhagen? Sierhagen? Eetbare kornoeljehagen?
Hagenvlechters?
Onderhoud van hagen? Scheren? Kalken? Wat met scheersel?
Waar?
Nog bewaard?
Foto’s?
Zijn er foto’s bewaard van jouw vaders’ carrière als boswachter? Ja – zie foto onder dikke eik van Spiekespade
en diverse foto’s waarop vader Agten bepaalde landgebruiken demonstreert i.b. het heimaaien (zijn opgenomen in
het Eksels dialectwoordenboek).
Is er nog mogelijkheid tot terreinbezoek? Ja – fietstocht is voorzien
Is er bereidheid tot filmen? Hier minder relevant – maar op zich zou het mogelijk zijn.
12
interview Dr Clement Agten | dec. ‘13 | wvi
HE NR I AG TE N
Naam geïnterviewde wijlen Henri Agten
AdresEksel
Telefoon geen
Geboortedatum 25 februari 1920
Geboorteplaats allebei te Eksel
Beroep Boswachter: c. 1945-1985 (achtereenvolgens Maasmechelen, Hechtel-Eksel, Eksel)
Datum interview 2000 (navragen bij Dr. C. Agten Bareelstraat 11, Wijchmaal)
Interviewer Eric Cosyns
Bandopname 2000 door dr Clement Agten, interview met zijn vader.
Topografische kaart met aanduiding van locaties: Leopoldsburg-Peer: 17/7-8 uitgave NGI-ed. 1989-herziening
1986.
.
wvi | dec. ‘13 | interview Henri Agten
1
INTE RV IE W HE NR I AG TE N
Oudste zomereik in Hechtel-Eksel te Spiekelspade (1982). De boom heeft een omtrek van 4,60 m en is circa 20 m hoog. Rechts
op de foto brigadechef Henri Agten, links boswachter Jozef Winters.
wvi | dec. ‘13 | interview Henri Agten
3
Het Pijnven en dennen planten
Vroeger was dat heide zeker? Dat was een ven hé Toen gingen de boeren daar allemaal schoepen en om de
schoepen schoon te krijgen, gingen ze dat gaan wassen in het water. In 1905 of 1906 zeker heeft de gemeente
403 ha verkocht aan de staat voor 80Bef/ha. En toen heeft waters en bossen er een proefveld van gemaakt om de
studenten te ontvangen. Er was toen Corsicaanse den en gewone den, alle dennesoorten.
Dat was heide toen. Dat werd nog allemaal afgevlagd hé. De oudste boswachter was Emile Claes.
Jef Smiskens, Pier looys, (Hans van de Kant?), Jef Smeets de Booy dat waren de voornaamste werklui. Dan moesten ze al die percelen uitpalen
Toen werd dat geploegd door Smeets. Die had zo een locomotief met 3-4 ploegen achter (er bestaat daar een foto
van). Dan zaaiden ze daar 1-2-3 jaar lupinen op en dan begonnen ze te planten.
Op het duin werd Corsicaanse den geplaatst en elders gewone den. En op dat ven werd Amerikaanse eiken
geplant. Jef van Smisken moest dan die wegen af. Rosseels was de houtvester (nvdr. 1909-1928 houtvesterij
Beringen-Hechtel) en toen hadden ze een pantometer, ik weet niet wat dat was. En dan moest ze recht op recht…
En dan 5 m schaarhout rond de percelen hé en een weg van 12 m.
Toen was dat rond de 400 ha, en die tussenstukken, hebben ze dat al? Nu is dat al bijna 1000 ha.
Ze hebben kavelkens bijgekocht en zo heeft de staat nu al 1000 ha. En nu geven ze al 600.000 Bef/ha. Zo gaat dat.
Iemand die toen goed werkte kreeg toen 1 Bef per uur en de anderen driekwart en daarbij moesten ze te voet naar
het Pijnven gaan en hun eigen tuig meenemen.
Waar de parachutisten sprongen, dat was 120 ha. Daar was nog heide? Ja dat weet ik nog. Dat hebben ze geruild
met de gemeente, dat staat ergens beschreven. De gemeente had dan elders een stuk gekocht. Ze zijn van voor
beginnen planten. Dat staat op dat plan. En zo naar achter. Achteraf, onder de oorlog is een deel afgebrand, dat
was onder boswachter Croone (schrijfwijze?) een 50 ha. Dat is dan weer opnieuw opgeplant. Dat staat in een
verslag die ik geschreven heb. Zelfs Miel (Ludo,) de boswachter had bos in het Pijnven en heeft dat aan de staat
verkocht (juist zoals wij = Fam. H. Agten?)
Die hei afvlaggen dat was voor de potstal of om te stoken? Ja afvlaggen, voor de potstal, als de mest eruit was
dan moest daar een kar hei heen anders lagen de dieren in hun urine (zeek) want die vloer dat was veel harder, dat
klitte samen. Er moest daar een kar heen. Een dries afvlaggen, dat was zoals een bos, tot genoeg voor een stal.
Ik heb wel 100den karren moeten kappen, dat was mijn werk. Ah man, altijd alleen dat was wat! Werden de wortels
mee afgekapt? Nee, de hei werd afgekapt juist boven de grond, de wortels niet. Je moest de hei mijden als het
gevroren was, dan was het mos en hei, dat betekende dat je goed in de grond zat
Die jonge hei werd dat ook gevoederd? Ik heb dat nooit gezien.
Na 4-5 jaar was dat opnieuw groot. Ik ging altijd zo waar die dingskens waren. Als het regende dan spoelde dat
zaad uit naar beneden, en dat was zo bruin. En tik, dat was een soort gras,… tik zeiden ze. In (het strik-)ven (nvdr
= borstelgras nabij Strijkersven?) zoals ze zegden, daar staken ze flaggen en dat (zoden) deden ze rond de open
haard en aan de kant binnenin “mull” (= betekenis?), schillen en posten. En vroeger, de boswachters, eerst deden
ze de bomen af, en dan schilden ze de bomen, dat doen ze nu niet meer. En dan de “booi” eraf, de schil eraf en
verkocht, in loten hé en die takken werden verkocht, dan de posten getrokken. En dan was alles weg hé, alles!.
Niks ging verloren!
Ik heb ook nog post getrokken met zo een postmachine. Met het machine van Smitske? Nee van Roy Truyaers.
Ah dat was zo een. Met twee man, God dat was werk! Met katrollen werd dat eruit gehaald. Dan kwam de post
omhoog. Een den die gezet was, die hadden allemaal een piel (een penwortel). De derde man had dan een bijl,
daarmee werd de penwortel doorgehakt.
8.20? En als men naalden nodig had, werden die dan geplukt?
Er was eens 80 ha afgevreten door de nonvlinder, nee de dennenbladwesp. Dat was nog jong bos, dat is toen
afgedaan ik moest tussen die bomen de naalden wegdoen en dan omspitten. Toen de camion kwam…(?). …die
schup stak niet.
Jef Voors, en Toine Stencils en…de kandidaat bosbouwers moesten daar werken.
(er volgt dan een anekdote met een slechte schup…)
Een schup maken, kijk, dat ging zo, je nam ijzer en je legde daar staal tussen en dan weer ijzer en er werd met
hamers boem boem. Met voorhamers. Dat was slecht gedaan. En toen ik aan het spitten was, ging dat los, dat
was niet goed gedaan en toen ik aan het spitten was, ging dat los, dat stak niet 10:00 hé. Dat staal was een plaat
4
interview Henri Agten | dec. ‘13 | wvi
vanonder? Nee die zat tussenin eerst ijzer en dan staalblad en dan weer ijzer. En dat werd dat heet gemaakt en
dat werd dan aan elkaar geslagen opdat het goed zou in elkaar zitten en het staal beneden zat. Dat ging dan los
met plakken en ik moest dat er af doen, dat stak niet hé.
Dan op het Pijnven de takken die er nog oplagen dat stookten ze dan op. Ze werden eerst enkele meters opzij
gelegd en dan gestookt. Dan mesten ze opnieuw met metaalslakken, kaïniet en kalk(mergel). Er werd tussen de
posten gespit? tussen de posten werd er gespit, Dat werd helemaal omgespit? Nee, banen werden er gespit, 2
schuppen breed tussen de rijen in. Als er veel gras opstond dan was dat geen probleem, dan maakten ze plakken
60 op 60. Dat werd met de schup afgestoken. Dan gooiden ze het om, dan werden 4 schuppen langsheen omgespit
en daar werd dan de den op geplant. Toen was dat nog 100-80 cm, 12000 dennen/ha. Nu planten ze heel dicht.
Toen ze dat vroeger deden, dat waren wissen, die ze gebruikten om te vlechten in het huis. Om de leem te vlechten.
Ook van dennenbomen? Ja. En ook appelstiepen, dat moest aan de tak (om te ondersteunen, dat ging dan naar
Sint-Truiden). En ook hopstiepen, Heb je dat nog geweten Hop? Nee.
En mutteren? Mutteren binden. Er werden ook mutters gemaakt voor de put (nvdr voor de steenkoolmijnen).
Onder de put hadden ze een machine en daar legden ze de takken in… ging de put in. En voor waterwerken. En
onder de oorlog, de Duitser die moest die hei hebben om de abris aan de kust mee te bedekken, de hei werd daar
opgetast. En de posten, onder de oorlog, die gingen de stad in om te stoken. De mensen stookten allemaal hout,
post. Op het Pijnven, als er posten werden getrokken, werden die allemaal op hopen gezet en te koop aangeboden.
De bakkerij kocht post hé om zijn oven te stoken. Men gebruikte alles wat men vond hé.
3.04 Bomen planten (vervolg band 2)
En dan hebben ze zo van alles wat geprobeerd, alle soorten dennen. Maar het was enkel Corsicaanse den die het
goed deed. En lork, vroeger op het Pijnven…(?), er is nog een lorkenkwekerij geweest en daar stonden schoon
lorken.
Het planten hoe gebeurde dat, omspitten, plekskens maken, en wat doen ze nog… ploegen of wat, een voor
ploegen? Nee, op het Pijnven hebben ze dat nooit gedaan. Met een staartploeg tussen de posten door,… daar
werd dan geplant. Particulieren plantten wel op die manier. Was dat een ploeg met zo 2 scharen dat langs beide
kanten ploegde? Nee, met 1 schaar waarmee langs 1 kant werd geploegd.
En als ze nu moeten planten? Die hei van 120 ha is afgestookt en is er toen geploegd?
Ja dat is volledig geploegd door LIBOS. Diep geploegd, 30 cm diep. We hebben toen nog die steen opgehaald …
Vermelding van koraal, dat was een koraalsteen. Die heeft nog op een tentoonstelling gelegen in Antwerpen.
wvi | dec. ‘13 | interview Henri Agten
5
H. Agten bedoelde waarschijnlijk een steen gevormd uit gefossiliseerde koralen, zoals men die nog steeds in het Waalse Maasbekken, hier en daar kan aantreffen. De stenen die bij diepe grondbewerking worden bovengehaald zijn ooit door de Maas afgezet
(gesteenten van de puinwaaier) Recent zijn opnieuw stenen naar boven gewerkt n.a.v. voorbereidende werkzaamheden voor het
FORBIO-project, foto E. Cosyns juli 2013 Pijnven.
Dennen planten, dat gebeurde door met de schop een dubbel “slup” te maken? Zo was dat op het Pijnven en
dan aanstampen. Zeker als het droog was, als het regende keek men minder nauw.
Dat was altijd 15 -16 man, allemaal doppers.
En werd er aan de koord gewerkt of werd er zomaar geplant? Als het geploegd was dan werd met een dubbele
koord gewerkt. Aan de koord waren “lettekens” (latjes) vastgemaakt, voor de afstand. Want je plantte dan hier en
daar, in verband zo.
Een dubbele koord wat was dat dan? Dan legden ze twee koorden, twee hulpstukken. En als ze achteraan kwamen dan konden ze één omgooien. En als ze dan weer terug waren dan werd de andere koord omgegooid. Je hebt
dat toch ook nog gedaan?
Het eerste jaar werd er dan vrijgesteld? Nee, het eerste jaar gebeurde dat nog niet. En dan later, als er kruid was,
dan werd er vrijgesteld. Dorens en zo? Op het Pijnven zitten geen dorens in Hechtel wel. Onder wilgenroosje daar
gingen de dennen niet onder kapot. Dat was steviger nog (dan bramen), dat viel niet om hé.
Dan stonden die daar nog zo tot 15-20 jaar, volgens de groei en dan werden ze gesleund hé (nvdr. volgens sommige documenten werd soms al vanaf 10 jaar gedund). Dan gebeurden ook weer verschillende dingen zeker,
“piepen sloan zeiden ze”? ja,alle drie rijen met een kluppel, als het hout droog was, sloegen ze de (droge) takken
af. Nu wordt dat allemaal mooi opgesleund maar toen, toen mocht het allemaal niks kosten hé. Ik heb de Haagdorens (nvdr bedoeld is toenmalig boswachter Nijs (Dionysius) Haagdorens te Eksel) nog horen zeggen, als ze
op bezoek waren de studenten… (iets over een kost van duizend frank en nu…onduidelijk)
8.15 Dat gebeurde dan met het “herstel”? Met het kapmes. Vroeger moest er altijd een stumpken aan de boom
blijven en dan ineens mocht dat niet meer, moest de stam helemaal glad zijn. Toen moesten die mannen (de bosarbeiders is bedoeld) dat leren hé.
Als we het bos afdeden dan moest de schil van de post er allemaal af. De schil moest er af, tot aan de post. Dat
was tegen de dennensnuiters. De bomen moesten toen vierkant geschild worden. Dat was toen de wet hé. De
6
interview Henri Agten | dec. ‘13 | wvi
boom steken was dat. Met de schilbeitel, als de bomen nog recht stonden, moest de schil er allemaal af. Het derde
jaar kwam die dennensnuiter uit de post hé. En als er dan kleine dennen langs stonden, dan vraten ze dat allemaal
af. Dan moesten we koten (bedoeld is putten) maken. Je moest toen takken gaan leggen van de Weymouth, dan
konden ze er niet meer uit.
Ik heb ooit van mijn leven nog poppen gevangen van de nonvlinder. Voor de juf van de school. We moesten dan in
het bos poppen gaan vangen. En ik had er 200 en kreeg 2 Bef. De tweede dag gingen we terug en we moesten een
putje maken waar we de poppen dienden in te steken. Ik was teruggegaan en was ze toen weer gaan uithalen…
(hilariteit). En toen was het geregeld, iedereen kreeg toen 2 Bef. Iedereen hetzelfde van de gemeente.
10.10 Hoe vingen ze die dennensnuiters, zei je, met koot maken, langs de post of zo? …Nee, Als er dennen
afgevreten waren, dan maakten ze koten en dan legden we daar Weymouthtakken op en daar kropen ze dan onder. (nvdr bedoeld is dat het afdekken van gaten met (Weymouth) takken’ gebeurde om de rupsen en vlinders te
vangen, die zich verstopten onder die takken. Ze konden dan later gemakkelijk verzameld en vernietigd worden.
Het is niet zo dat ze er niet meer uit konden)
Ik heb ook nog poppen gevangen van de nonvlinder, dat is weer iets anders, dat moest de schooljuf doen. Die hingen langs de boom Dat waren van die witte vlinders. Die zaten ook nog in het bos. Er zaten er veel hoor, dat was
een inval. Ik heb toen ik in begin ging om boswachter te leren dan moest ik van de Haagdorens: We moesten, er
stond daar een oude den en langs een kant zaten rupsen van, hoe heet die, die vlinder, dat was de dennenbladwesp. En die rupsen, die zaten allemaal samen die rupsen.
Ik moest dan met de Haagdorens, met een zak die rupsen kapotpietsen. In het begin ging dat nog goed, die zak
was toen nog droog, maar naarmate we meer rupsen hadden gedood, hoe plakkerig dat werd. We hebben dat zo
dagen en dagen gedaan. Zaten er dan zoveel? Ja ja. Zei de Haagdorens ik ben weg en zal later eens komen
kijken om te zien of je het werk goed hebt gedaan. Maar nu moet dat niet meer, men besteedt de bestrijding uit.
Maar vroeger was dat een langdurig en smerig werkje dat dagen kon in beslag nemen. Het was het vuilste werkje
dat ik ooit heb moeten doen 12.20 Was je toen al boswachter? Nee dat was toen ik boswachter lessen volgde.
Kandidaat boswachter en we moesten toen gaan werken. Ze konden toen (voor de 2de oorlog) immers geen volk
krijgen, een boerenjongen, toen kon meer verdienen met de verkoop van zijn producten (1 kg koren?) dan in het
bos te komen werken.
12.35 Dan hebben Tjeu sjoes en Jaak Tjussken (= Jaak Hermans) ook nog veel bomen opgesleund. Van die rechte,
van die Amerikaanse eik, die werden opgesleund en dan kwam die waterscheut in augustus en dan moesten we
(ze?) ook nog eens terug om die scheuten met de beitel af te steken. Die werden opgesleund om mooie bomen te
krijgen. Maar er is niet veel van gekomen van die Amerikaanse eiken.
13.05 En als het op piepen was geslagen, wat gebeurde er toen? Dan werd er getikt. Dan had je het eerste
dunsel. Het eerste kapsel. En de houtkoopman, die kocht hier alles en het ging naar de put van Luik. In het Pijnven,
daar kwamen niet zoveel boeren, ze hadden dat niet zo graag. Het Pijnven, vroeger was dat een heiligdom hé, je
mocht daar niet komen. Op het gouvernement Verkochten ze dan aan de boeren? Ja Dat was voor het stoken,
voor geriefhout of zo? Ja ook wel en wat zwaarder hout voor weidepalen en geriefhout.
En dikke boomstammen die werden ook verkocht. Voor (weide)palen en als putrol? Ja voor alles.
Onze pa heeft daar ook ooit een koop hout gekocht, rond dat water (Pijnven) was dat allemaal Amerikaanse eik.
De Haagdoren zei: “en niet met paard in het bos”. We moesten toen alle stukken op onze schouder uitdragen,
stammen van 2-3m lang. Man, we hebben toen onze piere gezien hoor! En hij zei: manneken pas maar op dat ge
nondeju genen boom kapot doet hé, want ik zal komen kijken zei de Haagdorens.
14.30 Haagdoren was dan boswachter op het Pijnven?
Nee, eerst was het Claes en dan Haagdorens en dan Rubens en dan ben ik kunnen komen maar ik ben niet gegaan. Ik was toen juist in Eksel. Ik zei ik moet Pijnven niet hebben. Ik zei ik doen het niet, ik heb daar niks verloren.
Ik wist dat je met Haagdorens niet echt kon geneiren. Ik kende die, ik was te gewillig, ik deed altijd wat hij zei hé.
15.30 En toen als de eerste oogst voorbij was, hoe dikwijls werd er dan gedund?
In het begin was dat om de 3 jaar. Boven de 50 jaar was dat maar om de 6 jaar. Maar toen was dat allemaal zo nog
niet stipt bepaald, er was zo geen boek, geen echte bedrijfsregeling, later kwam die nog. Al die percelen, wij kozen
die dan zelf uit. En we tikten het zelf.
wvi | dec. ‘13 | interview Henri Agten
7
16.00 Maar ineens ging dat allemaal niet meer. En toen kwam die bedrijfsregeling. Je had vroeger toch zo een
boek waar in stond waar wat moest gebeuren in een bepaald jaar? Ja, ik denk dat onze Jan dat heeft
16.20 Tikken en dan was het opmeten zeker of wat gebeurde er dan? Ja, Bij kaalkappen worden alle bomen
gemeten. Bij een dunning ging er eender hoe, ongeveer 20% uit, dan wordt er zo geteld en worden al die categorieën vermenigvuldigd met de algemene deler. En vroeger was dat tellen met de brute kop. Dat was dan een
geraas, een geroezemoes dat uitrekenen. En toen kregen we van de Haagdorens elk een vermenigvuldiging en
dan moest je tellen.
17.00 Op het einde was het met de lintmeter zeker? Ja. En dan later met een klem. En was er ook niet zo een
(winkel-)haak geweest? Heb ik dat niet eens gemaakt dat je tegen de boom moest leggen (zie foto met Clement
Agten, thuis). Ja zo een klem, dan maten we de doormeter en dan moest je 2 keer meten. Ik heb zo nog iets liggen,
zelf gemaakt. Je moest die doormeter dan in 2 richtingen meten en daarvan het gemiddelde nemen;
Foto: Het meetapparaat dat zoon Clement Agten tijdens zijn jeugd zelf gemaakt heeft.
Al die bomen van een dunning, die werden allemaal geteld? Ja dat wordt altijd gedaan! Maar het eerste dunsel
was voor de boeren. Dan werd er iets minder nauw gekeken. Dan werd er geschat. Dan wordt de kubiek gemaakt.
De meeste wisten dat niet. Maar opeens had dat toch iemand door omdat er niet getikt was. Hoe kon men dan het
houtvolume berekenen? Voor de boeren werden kopen gemaakt die te koop werden aangeboden
(dan volgt een korte anekdote van iemand die doorhad dat er niet gemeten werd maar wel geschat).
En dan de daaropvolgende dunningen was voor de houtkoopman. Ja dat werd opgemeten en er werd een staat
opgemaakt, die percelen zoveel stuks. Er werden verschillende percelen, die kort bij elkaar liggen samengevoegd
tot één lot. Zoals op het Pijnven er werden drie of vier loten gemaakt.
Dan was er een cataloog met daarin opgenomen de percelen die in die loten zaten en hoeveel stuks
Tot hier het eerste deel = kant A van de oorspronkelijke cassette.
8
interview Henri Agten | dec. ‘13 | wvi
Start Deel 2 = kant B cassette opname 2000.
Boommetingen
Tikken en meten werd dat allemaal in één werkgang gedaan?
Bij kaalkappingen werd de boom getikt en gemeten achtereen. Eén schreef op en de anderen tikten en deden de
meting. En als het heel dikke bomen waren dan werd er gehamerd.
Maar in een dunning, de stuks werden alles geteld, als het dikke waren en dan werden de stukken van dat perceel
opgeschreven.
1.30 In het Pijnven moet je nu hameren, je kan er immers nog moeilijk door (dan volgt een anekdote).
Ik had die bossen van Mielke op de Winnerheide ook gehamerd. Hij had vooraan een stuk of 5 bomen met een
kapmes ook gemerkt. Ik zag dat toen ik langs kwam en ik heb ze dan ook maar een streep verf gegeven. Al die
wegen, de mannen van de gemeente hadden daar gewerkt ondermeer slagbomen gemaakt. Ze hadden toch ook
wel die geverfde bomen afgedaan. Ik heb daar nog ferm op gezweet
Ze hadden alles afgedaan, Potverdorie hebben jullie die bomen afgedaan. Ja,ja ik wist niet wat doen. Ah ja? Zegt
onze pa wat moest je er mee doen. Onze pa zegt, ik zal eens naar Godelieve bellen.
Die geverfde bomen die moesten blijven staan. Potverdorie Dat is diefstal wat je doet dat.
3.00 Die van Berke Moes, die zei altijd goeien dag… eveneens een anekdote over wat schuine praktijken waarbij
niet getikte bomen toch werden afgedaan.
Er zijn er nog afgedaan die niet waren getikt. Ik heb toen aan Ludo niks gezegd
3.30 Dat uittellen dat was cuberen zeker? Ja, we hadden een boekje waarin al die cuberingen in stonden. Henri
licht dan de verschillende formules toe, – dat is het verval zogezegd.
Pagina uit een kuberingsboekje dat gebruikt werd om houtvolumes te berekenen (archief boswachter Berx, Lommel, documentatiecentrum de Barrier).
wvi | dec. ‘13 | interview Henri Agten
9
4.20 We hebben dat lang moeten doen voor Dufrane in al die percelen het verval zoeken. Dan heeft hij die tabellen
gemaakt, ik heb die ook nog liggen.
Vroeger werden de bomen met de hand af gedaan? Ja ja, met de zaag, dat was een Sandvik. Dat waren van
die zagen, een klampenzaag, die je moest opspannen en ook kon scheef zetten. Dat was het beste merk van zaag.
5.35 Dat was dan met 2 man bomen afdoen? Ja ja bomen afdoen dat was altijd met 2 man. Ze lieten de bomen
dan altijd naar het noorden vallen, dat was ook de kant met de meeste mossen op. Die kant is harder, dat is door
de kou.
Het opsleunen was dat met zo een “herstel” of een bijl dat er opgesleund werd? Dat was zo met een bijlken,
zoals Johan nu nog heeft. En het schillen was zo met een schilbeitel. In het bos? In het bos.
6.10 De bomen werden die uitgedragen of uitgesleept? Ja ja als ze het konden dragen, uitdragen, vroeger
mocht je nog niet met een paard in het bos komen. Je mocht zelfs nog geen boompje afdoen in een gracht voor een
knuppel. Toen werd er nog gewerkt in het bos. De dikke bomen werden met twee man uitgedragen.
6.45 Werden die op de kant gezaagd of ging de ganse boom naar de zagerij? De houtkoopman zond een paard
en houtwagen, dat waren vierwielers. Op die vierwielers werd eerst de helft geladen en dan nog een helft. En zo
werd de kar volgeladen en dan reden ze met de kar naar Eksel station.
De boeren die gebruikten natuurlijk hun boerenkar. Als er lange bomen waren, dan werd er soms geladen tot over
de kop van het paard, die waren daar op getraind. Ze werden dan gebonden met kettingen. Dat duurde lang voor
ze aan het station daar waren. Maar ja toentertijd kostte dat allemaal niet zoveel, de daglonen waren nog niet
zo hoog. Dat werd allemaal met de hand geladen. Men had aan die wagens een vork en dan keek men naar het
countergewicht.
8.05 Aan het station werd dat dan op maat gezaagd?
Ja, op de statie werd dat dan klein gezaagd. Alles werd met de hand gezaagd. Dat gebeurde met de bok. En Nelis
(Van Duffel is bedoeld) die kon een boom schatten, die is zo dik zei hij. Je moest goed kunnen schatten, die palen
hadden op de kop een bepaalde dikte, al wat te dik was, dat was verlies.
Dat waren fijn zagers, bij Nelis die haalden het maximum uit een boom, daar bleef hooguit een stompje over na het
zagen. Die palen, dat was voor al die putten (de koolmijnen).
In Luik hebben ze paalkens van 50, zo’n klein paalkes dat werd allemaal in bundels gebonden. Dun en “kroobos”
(schorshout?) werd in bussels gebonden, dat waren “woaten”, zeiden ze daar tegen. Dat ging ook allemaal onder
de put in om op te vullen, om stenen tegen te houden. “Woaten” zeiden ze daar tegen, een stuk of 5 bijeen en daar
een draad omheen en dat was voor in de put.
9.25 Dat werd ook allemaal gezaagd met die Sandvik? Ja dat was allemaal Sandvik
Die Sandvik dat waren goei zagen. Die mannen konden een zaag scherp maken hoor! Die zagen werden zo opgevijld dat het juist kattenagels zijn! God die mannen konden een zaag scherp maken. Dat was allemaal handwerk,
maar nu gebeurt dat allemaal niet meer.
9.50 Dat waren lange bokken waarop streepjes stonden (maat-aanduiding)? Ja, dat was zo
Nu heb je dat allemaal niet meer.
Nu hebben ze een moteurzaag en hup hup hup (alles is zo doorgezaagd)
Nu gaat dat allemaal zo niet meer het mijnhout. Nu is het allemaal vezelhout en voor schoon rechte palen en om
paletten te maken. En het vezelhout dat ging naar die oude vlasfabrieken in de Vlaanders. De camions gooien daar
het hout in een grote bak water en zo kunnen ze dat dan meteen meten. Dat werd daar gemalen en verwerkt tot
vezelplaten. In mijn jonge tijd bestond dat nog niet, triplex zeiden ze, dat bestond wel al, maar geen vezelplaten.
11.15 De kettingzaag van wanneer dateert dat? De Engelsen (in de WO, in 1944 heeft Henri dat voor het eerst
gezien) die hadden dat al bij. Dat waren zagen die langs twee kanten scherp waren.
Nelis is daar maar laat mee begonnen. Nooit zei hij, dat is teveel verlies. Maar uiteindelijk heeft hij niet anders
gekund.
10
interview Henri Agten | dec. ‘13 | wvi
11.45 Dat hout ging dan allemaal met de trein mee? Dat werd allemaal met de hand geladen, op de wagon. Dat
lag allemaal in het houtdepot in het station (van Eksel is bedoeld). Dat werd dan allemaal opgetast. Zo’n 500 kubiek
van die pakketten lagen er daar. Ze wouden die nog niet zo meteen verkopen, ze gaven niet genoeg op de put hé.
Hij was zo koppig tot hij zin kreeg.
… Je kon nog niet zomaar leveren aan de mijn. Je moest daar een contract voor hebben. Die moest dan zoveel
hout hebben. Het gebeurde dan wel eens dat iemand anders (dan Nelis) met zijn geld bos kocht, en Nelis moest
daar dan een % op hebben.
En dan kwamen er boeren, die wilden uitbreiden, die kochten dan bosgrond en dat werd dan goed gemaakt (=
omgezet naar akker of weiland). Maar als de mijnen goed gingen, dan was er nog veel te veel grond en dan is er
ook veel bos bijgekomen. Toen de putten opkwamen, dan werd er volop geplant hé. Het is met die putten dat er
zoveel bos is gekomen.
In boeken staat beschreven dat vroeger het begroeid was met eiken en met berk, dat is de natuur hé.
14.30 Op het Pijnven, dat heb ik niet geweten, maar elders gebeurde het dat de particulieren de hei afstookten. En
elke 20 m maakten ze koten en schoten waar het gebrand had wat grond over en daar gooiden ze wat zaad op.
14.45 Op de gemeente in Eksel, op de percelen die ze niet konden ploegen, zaaiden ze 3 kg zaad per hectare. Dan
werd dat een dennenbos maar ze stonden veel te dik.
Op het Pijnven hebben ze dat ook gedaan. Maar dan hebben ze een bosmaaier gekocht achter een tracteur. Zo
werd er gedund.
15.15 Dat was dan niet gemakkelijk om te sleunen of te tikken? Ja, Al die jonge dennetjes werden gekapt en uitgedragen, die stonden veel te dicht, dat waren dennetjes tot 2 m lang, het waren gelijk wissen. Ze stookten dat dan
op of men liet ze rot worden langs de kant, men kon daar toch niks mee doen.
In de kwekerij dennen geplant.
Mieke Tielis dat was een oud vrouwken.
Steenackers had een kg zaad besteld en de gepensioneerden van het dorp die hadden dat omgespit en de dennen
gezet. En dan bleven ze daar bij zitten tot dat “velleken” er af gevallen was want de
16.30 mussen die pikten dat er af. Daarom bewerkte men naderhand het zaad met rooie menie en dan bleven ze
er af hoor.
16.45 Dennebomen werden twee jaar niet verplant? Dat hoeft ook niet. Gewone den die kon al na 1 jaar worden
geplant, maar corsicaanse die was nog te klein, dat moest zeker twee jaar zijn.
Dan volgt een anekdote over houtvester Dufrane:
Dufrane, die kwam van de universiteit. Dan moest er plots van boven bemest worden, want anders heeft die boom
er niks aan. Het beste is toch onderploegen? Nee dan heeft die den er niks aan. Dan werd eens een den uitgespit
om te tonen dat de dennenwortels al snel heel diep zitten. Dan kwam hij enigszins tot inkeer.
Dan volgt een 2de anekdote:
We moesten dan een keer in de zomer 6000 planten verplanten. Wij waren overtuigd dat dat niet zou gaan. Ahwel
zei Dufrane de mensen planten toch ook porei in de zomer. Dus het moest. Daar ging bijna alles van kapot. Dat
weten we nu ook weer, zei hij dan.
18.20 Repiceren, dat is dennen verplanten zeker? Ja dat is waarschijnlijk een Frans woord. Dat is verplanten.
Gerepiceerd noemden we dat. Ja, vroeger die mannen van… (de houtvesters?), dat waren walen hé.
In Hechtel hadden ze een kwekerij werken. En de zussen van Jaak van Tusken Lisa en die ander die dood is die
moesten daar gaan werken en nog enkele andere. Ze moesten dennen zetten en daar een draad langs spannen.
Dan volgt een anekdote i.v.m. een werknemer in de kwekerij en met die draad.
19.50 En ja op het Pijnven daar hebben we nog posten laten trekken door loonwerkers en dat werd dan opgestookt.
Maar dat brandde niet goed. Vroeger moest alles rap gaan en het mocht niks kosten. Ik heb nog dennen moeten
gaan uitdoen (bedoeld is posten gaan uitdoen van zieke dennen). Dat was met een “peins” een “bluksken” met een
as van een auto onder. Dat was samen met nog enkele andere sterke kerels. Dat ging per stuk. Ik weet nog dat was
wvi | dec. ‘13 | interview Henri Agten
11
samen met enkele sterke kerels aan het werk waren. Die sterke mannen hadden na een uur of drie al een grote
hoop op de kant liggen en wij gingen dan op hun bedden de kleintjes gaan uitdoen, dat waren dan allemaal kleine
hoopjes. We moesten voortdoen of we zouden niks verdienen.
20.50 Dat was 1100 Bef om te helpen en 800 Bef in een maand huur, ik had toen 300 Bef over. Zo ging dat toen
(onder de oorlog was dat)
Klepelmaaien voor wat was dat? Dat was pas naderhand. Dat doen ze nog tegenwoordig denk ik.
Dat is gevaarlijk. Die stukken die vlogen ervan.
Hierna volgen nog een aantal anekdotes
22.00 Ik heb ooit nog zaad van de kirskens moeten plukken, we moesten dat dan op een hoop zetten. En dan al
die vettigheid er af vegen en dan konden die steentjes gezaaid worden 22.15 En Plantte dat goed? Dat zal wel,
het tweede jaar kwam dat uit. Toen ik nog aan de Maaskant werkte moest ik van Bodeux (houtvester) dan eens
kirskens (Am. Vogelkers) gaan halen op het Pijnven. Ik had dan een grote bundel achteraan op mijn fiets gebonden
en daarmee dus naar Zutendaal.
Ik kwam in Zutendaal aan, met de fiets met kirsen achterop. En die boswachter vroeg Wat heb jij bij makker? Wat?
Hij zei toen tegen zijn arbeider ”maak die eens koud”. Dat planten wij hier niet, nooit van mijn leven. Maak dat je
weg bent, die planten wij hier niet.
22.50 In Maasmechelen hebben we ook nog zaad geplukt van acacia. Daar hing veel zaad aan. We hadden een
hele zak vol, zeker 5 kg zaad… En bessen van lijsterbes dat stond er ook. Uiteindelijk moest men die oogst niet.
Alles werd weggegooid, echt gebeurd! (anekdote maar niet geheel letterlijk kunnen weergeven)
23.45 Ik moest altijd het geweer dragen. De Groote, de houtvester met al zijn papieren, die kwam dan af en toe
eens langs. Op een bepaald moment zei hij: “er zou hier een paviljoen moeten komen”. Hoe moeten we dat doen
vroeg de boswachter? Met stro! Er gingen dan palen in de grond er werd stro gekocht en er werd gebouwd. Dat
was dan een strooien hut? Ja
25.00 Volgt nog een anekdote van een excursie met een zogenaamd “bolleken” een klein, bolrond Fiatje. …Hij
kwam afgetuft met zo een klein bolleken. Eerst zien of we nog olie hebben… (anekdote)
25.50 Aan de Maaskant, ik denk daar nog vaak aan. Maar er is veel vernield door al die zandwinningen. Ik ben het
nog eens gaan bezoeken, samen met onze Jos. Vroeger moest het opbrengen en nu mag het geld kosten.
26.40 Nu wordt alles aan de kant van het bos gezaagd zeker? Ja, de oude methode is in het bos met dat machine.
Dat is toekomst zeggen ze. Hier is waarschijnlijk bedoeld een wagen met kraan (grijper) waarmee de bomen worden vastgegrepen waarbij de vastgegrepen stam wordt doorgezaagd en dan meteen op de vrachtwagen geladen.
Dit impliceert wel dat de vrachtwagen in het bos kan.
27.30 Ik zal eens zoeken wat ik nog heb van waters en bossen.
28.00 Het vervoer van zware bomen. Dat waren zwaar zaagblokken (boomstammen).
Onze pa heeft dat nog gedaan – met een nuts, (een mallejan wordt hier bedoeld). Dat vergde heel wat vaardigheid.
Onze pa kon dat naar het schijnt heel goed.
De in detail uitgeschreven toegepaste techniek met de mallejan resp. een “boerenkar” is te vinden bij C. Agten
(thematisch dialectwoordenboek Eksel, p. 517)
12
interview Henri Agten | dec. ‘13 | wvi
J O H A N AG TE N
Naam geïnterviewde Johan Agten
AdresEksel (werd niet verder ingevuld)
Telefoon 0479-679495
E-mail-adres
[email protected]
Geboortedatum werd niet ingevuld door Johan
Beroep Boswachter ANB - Pijnven
Datum interview juni 2013
Interviewer Eric Cosyns
Bandopname geen. Het interview is gebeurd aan de hand van een schriftelijke vragenlijst waarop Johan eveneens schriftelijk geantwoord heeft.
wvi | dec. ‘13 | interview Johan Agten
1
INTE RV IE W J O H A N AG TE N
J. Agten bij de dikste Corsicaanse den van het Pijnven (c. 3,15 m omtrek en 30-35 m hoogte). Alhoewel bij de eerste aan­
plantingen van het Pijnven quasi uitsluitend gewone den werd gebruikt, werd in de rand van enkele bestanden “geëxperimenteerd” met ondermeer Corsicaanse en Zeeden ( foto E. Cosyns, juli 2013).
wvi | dec. ‘13 | interview Johan Agten
3
1. De keuze voor en de opleiding tot boswachter
Van wanneer ben je boswachter? 1984
Over welk gebied? (welke deelgebieden – welke gemeente(n)) – zijn hierin wijzigingen gebeurd?
1984 - 1985 visserijdienst Zuid-Limburg
1985 - 1999 gebied Eksel –gemeente Hechtel-Eksel, vanaf 2000 gebied Hechtel en gebied Eksel samengevoegd
tot één gebied.
Vanaf 1999 tot heden Pijnven
Oppervlakte van het gebied? Van de deelgebieden?
Gebied Eksel 680 ha
Gebied Pijnven 1150 ha
Was u zelf afkomstig uit dat gebied of kwam u uit een ander gebied/streek?
Geboren en getogen in gte Hechtel-Eksel
Waar heb je uw opleiding gekregen ? (boswachtercursus gevolgd? Of andere –welk is je basisopleiding?)
Cursus gevolgd in 1974 te Heverlee
Examen in 1977-1978
Heb je het beroep geleerd van een voorganger?
Bij indiensttreding kreeg men een doos met alles in en dat was het. Gelukkig heeft mijn vader mij in het begin geholpen.
Deed die voorganger dingen die u zelf niet meer heeft moeten doen (bepaalde werken die men plots niet
meer nodig vond, of omgekeerd nieuwe dingen/werkzaamheden)?
Bijna alle werken van toen worden nu ook gedaan maar op een andere manier
Mocht/mag je vooral zelf beslissen hoe de bossen beheerd worden/werden of kreeg/krijg je veel richtlijnen
van de houtvester(s)/woudmeester – anderen? Eventueel van Collega’s uit Limburg? Oversten uit Brussel?
Is daarin veel verandering gekomen (vanaf wanneer?)
Wij moeten de beheerplannen volgen waar alles in beschreven staat. We kunnen wel voorstellen doen van bijkomende werken maar de regiobeheerder, hogere bazen of commissies beslissen hierover.
Was/ben je verantwoordelijk voor bestaande bossen of heb je zelf nog veel nieuwe bossen geplant?
De meeste bossen bestonden maar enkele kleinere stukken landbouwgronden zijn bebost (kankerbos Vlindervallei, braakliggende gronden, ….). Ook enkele landbouwstukken in andere gebieden (interim Overpelt en Hechtel)
aangeplant (Militair domein, Groten Hof, Wedel).
Is er bos bijgekocht tijdens uw carrière? Van wie? Waar? Wanneer?
Enkele honderden hectare bos en landbouwgrond (te veel voor op te noemen)
Op welke gronden werd er bebost? Landbouwgronden
Waar herbebost. Allerlei kaalkappen die uitgevoerd werden in functie van het beheerplan.
Omgekeerd ook plekken waar bos verdween bv. voor natuurontwikkeling, andere?
Sommige kaalkappen werden omgevormd tot open plekken (heide, natte depressies, graslandjes enz)
2. Bosbouw op het Pijnven (en elders)
2A. Grondbewerking
Wat gebeurde/gebeurt er precies wanneer er bebost/herbebost werd? (klemtoon ligt op eventuele veranderingen tussen 1980-nu?). Jozef Winters vertelde mij dat er een speciale plantmachine is ontworpen die in
3 rijen tegelijk plant en dat die machine in jullie loods zou (kunnen) staan. (klopt dit –kunnen we dat eens
bekijken? Nog veel gebruikt?)
4
interview Johan Agten | dec. ‘13 | wvi
Plantmachine is aangekocht en er kunnen twee rijen tegelijk mee aangeplant worden. Dit gaat enkel indien het
zuivere grond, losse grond is. Is aangekocht toen in Lommel 200 hectare landbouwgrond bebost werd.
Plantmachine waarvan sprake, in gebruik voor de aanplant van zomereik op voormalige landbouwgrond op “Kamert”, nabij het
bosgebied “In den Brand” te Hechtel (jaren 1990).
Was/is er een voorafgaande behandeling alvorens de grond te bewerken? (bv. afbranden, opruimen van
takken, verwijderen strooisel, uithakken of uittrekken van posten, …)
In de jaren 80 werden de kaalkappen nog afgebrand waarna meestal met de vorenploeg een grasvrije zone werd
geploegd waarin werd aangeplant.
Later werd een woelboor aangekocht waarmee er gaten gewoeld werden waarin aangeplant werd.
Eén enkele keer (1986) werd een kaalslag volledig ontstronkt en daarna geploegd (gebied Eksel winnerheide 60)
In de jaren 90 begin 2000 werden de kaalkappen volledig geklepeld (takken in fijnere stukken geslagen) waarna er
gaten gewoeld werden. Tegenwoordig schakelen ze meer over naar bosfrezen tot een diepte van ± 25 cm.
Welke type grondbewerking heb je nog laten toepassen of heb je weten toepassen? (spitten, ploegen, andere?… ) ploegen wat houdt dat in? een voor ploegen en daarin dan planten? Zie hierboven
Werd er soms geen grondbewerking toegepast, maar wel een andere handeling uitgevoerd alvorens te
planten/te zaaien? Heb nooit gezaaid (kunstmatig) en er werd steeds een grondbewerking toegepast voor zowel
kunstmatige of natuurlijke verjonging.
Werd er bemest? En met wat? Bekalkt? Werden er groenbemesters gezaaid (welke?)
Voor mijn periode werd er regelmatig bemest en groenbemesting toegepast. Ik heb nooit bemesting gebruikt.
Hoeveel tijd ging/gaat er voorbij tussen bv. kaalkap en herbebossen?
Vroeger (begin boswachter periode) was het gebruikelijk om 3 jaar te wachten tussen de kaalkap en de herbebossing. (cyclus snuitkevers was 3 jaar). Tegenwoordig wordt normaal gezien onmiddellijk weer geplant daar de stronken stukgemalen zijn en er geen of weinig gevaar bestaat voor een invasie van snuitkever.
wvi | dec. ‘13 | interview Johan Agten
5
Forbio project: wat is er hier precies van grondbewerking gebeurd? Is dat een gangbare techniek die ook
elders nog vaak wordt toegepast (of is dit uitzondering)
In bijlage het verslag van de Forbio-site waarin al de gegevens, werken staan vermeld.
Volgens je vader werd er vroeger ook gespit – gebeurt dat nog – is dat dan over het volledige terrein Bij
grondbewerking, zijn de posten dan weg? Zijn die uitgefreesd? Hoe diep? Spitten was in de tijd dat de lonen
nog beperkt waren. Ik heb dit nooit meegemaakt. Bij grondbewerking waren de posten nog aanwezig. Soms werd
er met een bosploeg tussen de stronken geploegd, soms werd met een vorenploeg voren gemaakt en soms werd
er dan nog met een diepwoeler (tand van 100 m lang) door de voren getrokken om de oerlaag (ijzerhoudende laag)
te breken. Nu met de bosfrees worden de stronken kapot gemalen tot een diepte van ± 25 cm.
2B. Spontaan of Planten of zaaien om te (her-)bebossen?
Spontaan laten verbossen/evolueren – gebeurt dat? Hoe frequent – hoeveel opp (bepaald streefdoel?)?
Vroeger werd er steeds aangeplant, slechts de laatste jaren worden spontane herbebossingen (berken en gewone
den) toegepast. Wanneer er geen omvorming moet gebeuren worden er in Pijnven natuurlijke verjonging toegepast.
In voorkomend geval, wat deed je het meest tot nu toe planten of zaaien?
Nooit gezaaid
Als er geplant werd:
Waar kwam het plantgoed vandaan?
Er werd een prijsaanvraag ingediend bij minstens drie boomkwekerijen en wie de beste voorwaarden en prijzen had
werd genomen. Ook kwam een deel van het plantsoen uit
eigen kwekerijen (Brasschaat, …)
Welke soorten heb je zelf het meest geplant?
In begin carrière werd er voornamelijk den aangeplant (nog stuthout voor de mijnen), later meer en meer loofhout
(inheemse soorten als Z.eik, W.eik, berk, beuk, linde, boskers …..) Dit voor omvorming exoten naar inheemse
soorten.
Planten met de spade, met machines… (welke technieken heb je zelf toegepast, weten toepassen, Waren er
hierbij dingen die je zeker moest weten, waar je rekening moest mee houden? Bv. met de spade –dubbele
slup? Gebeurt dat nog of is dat alleen maar van tel bij dennen?)
Slup = spleet in grond gemaakt met spade
Bij herbebossingen wordt meestal met spade geplant (behalve wanneer het voldoende diep gefreesd is of dat de
stronken gerooid zijn). Bij het maken van sluppen (plantspleten) wordt bijna altijd een dubbele slup gemaakt want
die blijven beter open.
Wanneer werd er gezaaid (beste tijdstip, mogelijke periode )
Nooit toegepast
Hoe dicht werd/wordt er geplant? Soms 1 x 1 soms 1,25 x 1,25 maar meestal is het 1.5 x 1.5 bij lork mag men
zelfs 2.5 x 2.5 planten
Had je zelf een favoriete techniek? Klepelen of bosfrezen, twee jaar laten liggen dan gaten woelen en planten
Uit het interview met je vader:
“En dan hebben ze zo van alles wat geprobeerd, alle soorten dennen. Maar het was enkel Corsicaanse den die het
goed deed. En lork, vroeger op het Pijnven, er is nog een lorkenkwekerij geweest en daar stonden schoon lorken…”
Hoe zit het met die lorken? Wat wordt er tegenwoordig geplant of mikt men meer op spontane (ver-/bebossing?) Welke soorten halen het ?
Wat is jouw visie op deze methoden? Hoe zie je zelf de bossen evolueren?
6
interview Johan Agten | dec. ‘13 | wvi
Voordat er lorken aangeplant werden was dat stukje bos een kwekerij. Nu staan er prachtige lorken die gedund
worden en het hout gebruiken wij als werkhout.
Tegenwoordig wordt Zomereik, Wintereik, lork, Douglas, gewone den, beuk, linde, spork, lijsterbes,.. aangeplant.
Men tracht kwaliteitshout te krijgen in de toekomst.
Op sommige plaatsen waar voldoende zaadbomen staan wordt spontane herbebossing toegepast.
Op het domein Pijnven verjongen bijna al de soorten die hier aanwezig zijn. De snelgroeiers halen het natuurlijk
maar om de andere soorten een kans te geven worden deze soorten vrijgesteld van de snelgroeiers.
Wanneer men de kosten kan drukken moet men dat natuurlijk doen maar om meer loofhout en inheemse soorten
in het boscomplex te krijgen moet men veel aanplanten.
“Dennen planten, dat gebeurde door met de schop een dubbel “slup” te maken”. Is dat nog zo? Kan je dat
eens (laten) demonstreren? En werd er aan de koord gewerkt of werd er zomaar geplant?
Zowel dennen als loofhout worden meestal met een slup geplant. Enkel wanneer het groot plantsoen is met een
hele wortelkluit dan wordt er soms een gat gemaakt. Een koord wordt normaal niet gebruikt omdat er met woelgaten
wordt gewerkt Een tractor rijdt in een rechte lijn en woelt om de 1,5 meter een gat. Enkel bij het Forbio project is er
gewerkt met een plantkoord omdat hier de planten juist op 1,5 meter moesten staan.
Vader sprak van werken met een dubbele koord wat is dat ? Doen jullie dat nog? Dan legden ze twee koorden, twee hulpstukken. En als ze achteraan kwamen dan konden ze één omgooien. En als ze dan weer terug
waren dan werd de andere koord omgegooid. (kan je die techniek uitleggen?)
Moet ik eens navragen.
Het eerste jaar werd (wordt) er dan vrijgesteld? Wanneer wel/niet? (cfr. jouw vader vertelde dat bv wilgenroosje geen probleem vormde – bramen daarentegen wel. Staan er veel bramen?
In deze streek staan er niet veel bramen. Wilgenroosje is een kruid en sterft ieder jaar af zodat het geen concurrent
was van de aanplantingen. Vrijstellen was in de meeste gevallen niet nodig wanneer men met naaldhout aanplant.
(snelgroeiend). In de eiken, beuken en linden moet men wel snel vrijstellen daar er hier veel lichtboomsoorten (snel
groeiers als den, lork, berk, douglas, enz) spontaan tussen komen.
2C. Na het planten- de dunningen
Welke handelingen werden er uitgevoerd de eerste jaren na het planten (tot hoelang erna werden ze toegepast?) De eerste twintig jaar werd er niet veel in gewerkt, soms enkel wat vrijstellen.
Wanneer begin je met dunnen? Tussen de 15 en 20 jaar werden er takken geslagen. D.w.z. het verwijderen van
de dode takken tot op een hoogte van 2 meter. Dan werd de eerste zuivering er uitgehaald (ritsen en verkopen)
Wat gebeurde er met dat hout? Het hout werd verkocht als boonstaken en/of brandhout.
Latere dunningen en houtverkoop:
Na drie jaar werd de tweed zuivering er uitgehaald, na drie jaar kwam de eerste dunning en vanaf dan werd er om
de drie jaar een dunning uitgehaald. Als het perceel ± 40-50 jaar was werd de omloopstijd op getrokken tot 6 jaar
en vanaf 60-70 jaar werd dit 9 jaar.
Was/is er een bepaald gebruik voor het hout dat uit bv. de 2de, 3de, … dunning kwam // volgens de afmetingen
die het had? Een deel van het hout ging naar de mijnen, een deel werd afgedraaid tot palen, een deel werd als
papier en/of vezelplaat verwerkt en een deel ging naar zagerijen voor bekisting en/of paletten. Later werd er ook
een deel vervoerd naar de elektriciteitscentrale in Nederland.
Hoe werd/wordt het hout uit het bos gehaald: bv. op de rug, met paard, tractor, treklier, …evolutie hierin
gezien? Enkel particulieren die brandhout gekocht hebben droegen het hout soms uit het bos. Met de lier heb ik
slechts een keer geweten. Het meeste hout werd door paarden uit het bos gehaald. De lichtere stammen werden
soms met 20 samen uit het bos gesleept. De dikkere stammen in zijn geheel en de heel dikke stammen werden
meestal ingekort tot 3-4-5 of 6 meter lengte.
Wie kocht/koopt dat hout? Ook particulier gebruik? Zijn die verkopen anders georganiseerd.
wvi | dec. ‘13 | interview Johan Agten
7
Er zijn houtexploitanten en houtkopers die het hout opkopen. Jaarlijks wordt een houtverkoop georganiseerd voor
de koopman en een houtverkoop brandhout voor de particulieren. Vroeger was dit steeds in oktober, tegenwoordig
is dit in mei. (reden: door de opgelegde schoontijd hebben ze een langere vellingstijd).
Hoeveel volume wordt er tegenwoordig verkocht? Dit varieert van jaar tot jaar. Soms is dit slechts enkele honderden m³ soms zijn dit enkele duizenden m³. Dit jaar was het volume van Pijnven 8.500 m³.
d. Overig bosbeheer
Heeft u bepaalde bossen omgevormd? Waarom? Van welke soort naar welke? Van welke bedrijfsvorm naar
welke andere? Bossen worden omgevormd om de gelijkvormigheid (soorten, ouderdom enz) te verminderen,
soms om de exoten te verminderen of soms om bos om te vormen naar open ruimte.
Er zijn Douglas, Corsicaanse den en Amerikaanse eikenbestanden omgevormd naar inheemse soorten. In de ecologische zone wordt geopperd om volledig inheems te gaan en de natuur zijn gang te laten gaan. In de andere delen
(houtproductie en recreatie delen) blijven dezelfde bedrijfsvormen als voorheen dus houtopbrengst in combinatie
met recreatie.
Hoe verloopt tegenwoordig de boommeting (nog met piepen sloan?)
Sloan = slaan
De omtrek van de bomen worden gemeten met de meetklem op 1,5 meter hoogte (schouderhoogte)
De hoogte wordt met een suunto-meter gemeten.
Worden er nog bomen opgesleund? Met welk materiaal?
Bomen worden nog opgesleund d.w.z. ontdaan van de onderste takken tot 2 meter. Het opsnoeien (tak vrij te maken tot 9 meter) van de stammen om zaaghout te krijgen in de toekomst wordt enkel nog gedaan in bestanden met
kwaliteitshout zoals douglas, lork en eiken. Voor het opsleunen wordt een kapmes gebruikt. Soms moet men ook
een zaag gebruiken wanneer de takken te dik zijn. Bij eiken wordt altijd een zaag gebruikt.
Bij het snoeien wordt een snoeistok gebruikt die uitschuifbaar is tot 9 meter. Bovenaan de stok zit meestal een zaag,
vroeger werd er soms een steekbeitel op bevestigd om takken af te steken.
Tikken en dan was het opmeten of wat gebeurde er dan? Ja, Bij kaalkappen worden alle bomen gemeten. Bij
een dunning ging er eender hoe, ongeveer 20% uit, dan wordt er zo geteld en worden al die categorieën vermenigvuldigd met de algemene deler.
Welke instrumenten heb je zelf nog actief gebruikt? En tegenwoordig? Kan je dat materiaal eens laten zien,
eventueel demonstreren? (foto’s) Tekenen wordt tegenwoordig gedaan met een koninklijke hamer (bijltje met
leeuwenstempel). Vroeger werd er meestal de rits gebruikt bij de minder dikke bomen en het bijltje bij de zware
bomen. Bij kaalkappen worden de omtrekken van alle bomen gemeten en wordt per categorie een gemiddelde
hoogte genomen (vb. omtrek 20 - 40 cm hoogte 8 meter, 40 - 60 cm hoogte 10 meter, 60 – 80 cm hoogte 14 meter).
Bij dunningen moet minstens 20% gemeten worden. De rest wordt geteld en verrekend naar aantallen per categorie. Zie voorbeeld:
8
interview Johan Agten | dec. ‘13 | wvi
REGIO NOORD
HAMERINGSFICHE
Dienstjaar:
Bos :
Bosplaats
Aard
Dunning
Kaalkap
Windval
Sanitair
Noodgeval
Andere
Aantal
Kwaliteit
Uitstekend
gehamerd
x
Goed
Aantal gemeten
Matig
Opname
Slecht
Rampzalig
percentage
Boswachter
Exploitatie
Uitstekend
x
Goed
Matig
Slecht
x
Hameringsdatum:
Agten Jos
Boomsoort: Gewone den
366
366
100%
Agten Johan
Deferm Wout
Holsters Jan
Ulenaers Eddy
(één boomsoort per blad)
Aantal
Hoogte
48
139
125
34
16
4
14
14
17
17
19
19
Bijzondere voorwaarden:
Vellen en ruimen verboden van
1/apr
Ruiming enkel toegestaan met paard:
Stammen moeten in geheel uit bestand geruimd:
Andere:
65
a
2,72
Boswachters b ehulpzaam b ij de hamering:
16/01/2012
Omtrek
25
35
45
55
65
75
85
95
105
115
125
135
145
155
165
175
185
195
Perceelnummer
Bestand
Oppervlakte
2013
Pijnven
Kanton III (IJzeren paal)
Omtrek
205
215
225
235
245
255
265
275
285
295
305
315
325
335
345
355
365
375
tot.
Aantal
geteld
281
gemeten
85
totaal
366
omtrek gemeten V.factor totaal /
/ cat
cat
8
4,31
34
45
14
60
55
29
125
65
21
90
75
11
47
85
2
9
95
85
366
Hoogte
31/aug
JA
JA
x NEEN
x NEEN
Hout enkel stapelen op stapelplaats
Niet over gasleiding rijden, legggen rijplaten op gasleiding bij uitrijpiste (zie plan)
Geen bomen laten vallen over galleiding, heidestroken.
Wandelpaden, ruiterpaden moeten takvrij en boomvrij blijven
Rekening houden met wandelaars, ruiters en andere bosgebruikers
3. Brandpreventie: hoe werd/wordt dat georganiseerd? Heeft u zelf nog de wacht opgetrokken (uitkijkpunten bemand, waar was dat? Anekdotes meegemaakt…) Heb je nog foto’s van de uitkijktoren(s), staan die er
nu nog? Waar? Het hoofd van beheer van de provincie bepaalt de gevaarcode (groen ----rood). Bij oranje worden
de torens bemand. Er staan drie torens in Limburg (Kolis, Pijnven, Zutendaal). De torens worden bemand door arbeiders en zij zitten er van ’s morgens 11:00 uur tot 19:00 uur. Op Pijnven hebben er vier torens gestaan. De eerste
twee waren van hout en waren een 15 meter hoog. De tweede was van ijzer met vier poten en was 25 meter hoog.
De huidige is een ijzeren met drie poten en is 40 meter hoog.
4. Samenstelling van het bos en verspreiding van bijzondere soorten:
Blauwe, rode bosbes? Jeneverbes (heb je die nog aangeplant? Waar – ook plaatsen met natuurlijke populatie?) Op pijnven staat blauwe bosbes onder oude dennenbestanden. Jeneverbessen staan er ook maar deze zijn
allemaal aangeplant. Enkel in Eksel en op Militaire domein staan nog struiken ouder dan 100 jaar.
Amerikaanse vogelkers –toestand in Pijnven?
De Amerikaanse vogelkers is bijna volledig bestreden op Pijnven. Toch moet er ieder jaar een nabehandeling gebeuren omdat vogels de zaden nog verspreiden.
Drents krentenboompje?
Geen
Wintereiken? (bestanden?)
wvi | dec. ‘13 | interview Johan Agten
9
Daar Pijnven een kunstmatig bos is, vinden we hier geen autochtone eiken. Er zijn verschillende percelen die aangeplant zijn met wintereik.
Dalkruid, Valse salie, Adelaarsvaren?
Adelaarsvaren komt op het afgebrande gedeelte (1976) veel voor. Dalkruid en valse salie komt niet voor.
Boompieper, nachtzwaluw, gladde slang, ijsvogelvlinder, grote houtkevers (vliegend hert? Andere?) groentje, aardbeivlinder…? Boompieper, nachtzwaluw, gladde slang, groentje zijn enkele van de zeldzame soorten die
voorkomen op Pijnven. Ook moerassprinkhaan, allerlei libellen, bont dikkopje, veldparelmoervlinder enz komen
voor op Pijnven. Op Pijnven zijn tot nu toe 460 verschillende kevers gezien, waar onder enkele nieuwe soorten voor
België en/of Limburg.
Boommarter, ree, everzwijn, heikikker, steenmarter, adder, hazelworm…
Ree, everzwijn, steenmarter zijn enkele dieren die hier voorkomen. De andere soorten zijn nog niet waargenomen
op Pijnven
5. Jacht(wild), verdelging en andere gebruiken
5.1. Insectenbestrijding: gebeurt dat nog? Wanneer en met welke middelen? “Als we het bos afdeden dan
moest de schil van de post er allemaal af. De schil moest er af, tot aan de post. Dat was tegen de dennensnuiters.”
De bomen moesten toen vierkant geschild worden (wat is dat?).
En als er dan kleine dennen langs stonden, dan vraten ze dat allemaal af. Dan moesten we koten maken. Je moest
toen takken gaan leggen van de Weymouth, dan konden ze er niet meer uit. Koter of kot = gaten of gat in de grond
Insecten worden normaal niet bestreden in de domeinbossen. Enkel de processierups wordt bestreden op plaatsen
waar deze hinder kunnen veroorzaken aan bezoekers of arbeiders, ergens anders niet. Ergens in de jaren 80 heeft
men nog de nonvlinder bestreden omdat deze ganse percelen den afaten. Dit werd met een sproeivliegtuig gedaan.
Heb je dat nog moeten doen, zien doen? Deze bestrijding met vliegtuig is vooral in Lommel gebeurd
Heb je nog gelijkaardige dingen moeten doen, bv. ook als kind? Geen weet van zulke bestrijdingen.
Heb je weet van invasies? En van (eventueel) grootschalige bestrijding
Wat bv. met processierupsen?
De processierups zit al jaren in deze streken. Hier hebben we enkel de hinderlijke nesten vernietigd door verbranden. Als je alle nesten probeert te vernietigen dan vernietig je natuurlijk ook de natuurlijke vijanden van deze soort.
Tegenwoordig horen alle organismen tot de natuur en proberen we ze binnen de perken te houden door een grote
diversiteit in de bossen te brengen.
5.2. Jacht
Werd/wordt de jacht in de openbare bossen (nog) verpacht/verhuurd?
Vroeger was er jacht op al het wild (klein en groot wild) Nu is de jacht enkel verpacht voor groot wild dus ree en
everzwijn. Jacht op klein wild is verboden in Pijnven.
Welke soorten werden/worden vooral bejaagd?
Vroeger was bejaging vooral op konijn, haas, ree, houtsnip,vos en fazant. Deze fazanten werden wel enkele dagen
voor de jacht uitgezet.
Heb je een verschuiving gezien in het wild (soorten die algemener zijn geworden, die zijn verdwenen, verminderd , nieuw zijn?)
De soorten die bij het biotoop horen zitten er nu nog, enkel het everzwijn is teruggekomen.
idem voor te verdelgen soorten: welke soorten (eekhoorn, rupsen, dennensnuitkever… wanneer was dat,
wie gaf hiertoe opdracht?)
De eekhoorn werd vroeger bestreden toen ik nog tiener was. Zolang als ik boswachter ben, hebben wij slechts enkel wat konijnen bestreden in Lommel daar er daar veel vraat was. De opdracht komt steeds van hogerhand (ofwel
provincie of wel Brussel)
10
interview Johan Agten | dec. ‘13 | wvi
Deed u controles op vogelvangst (wat werd er vooral gevangen? - gebeurde dat in de bossen onder uw
beheer of eerder op privaat terrein)
Vogelvangst was verboden en er werden af en toe controles gedaan. Sommige personen vingen alles wat ze maar
konden vangen. Vooral goudvinken, gewone vink, barmsys enz waren zeer geliefd. Er werd vooral op privégronden
gevangen.
Waren er nog lokale mensen die traditionele gebruiken in bossen bleven verder zetten?
Stropen? Bosbessen plukken, Paddenstoelen plukken, strooisel en of kegels verzamelen…Noten rapen?
Nu zijn er nog mensen die voor eigen gebruik paddenstoelen, kegels en bosbessen verzamelen. Stroperij is nooit
verdwenen en zal ook nooit verdwijnen. Strooisel ruimen uit bossen is nu verboden maar in begin dat ik boswachter
was, werd dit nog dikwijls uit privébossen gehaald. Nu niet meer.
6. Overige
Natuurbeheer – een nieuw takenpakket? Welke beheertechnieken heb je al moeten toepassen? Waar, met
welk doel? Door wie bepaald?
Eigenlijk zijn er geen nieuwe technieken maar zijn de bestaande technieken gemoderniseerd en geautomatiseerd.
Wel worden de oppervlakten anders ingedeeld.
Ervaring met beheer van of weet je merkwaardige bomen staan? Bv. dikste boom / dikste den, lork, … van
het Pijnven? En daarbuiten?
Er is vroeger een boek uitgegeven met merkwaardige bomen. Enkel een kornoeljehaag in Eksel stond in deze
boek. Deze haag is ondertussen al enkele jaren verdwenen. Waar de dikste Cors, Douglas, lork enz staat weten wij
wel. In Hechtel staat den dikke eik van Spikelspade, Op den Krien staat ook een dikke eik en enkele oude linden.
Boommetingen
Tikkenen en meten werd dat allemaal in één werkgang gedaan?
Tikkenen en meten werd inderdaad in één werkgang gedaan. Maar niet alles werd opgemeten. Zie hoger.
Bij kaalkappingen werd de boom getikkend en gemeten achtereen. Eén schreef op en de anderen tikkende en
deden de meting. En als het heel dikke bomen waren dan werd er gehamerd.
Maar in een dunning de stuks werden allen geteld, als het dikke waren en dan werden de stukken van dat perceel
opgeschreven.
Tikkenen = tekenen (merken) bomen
Verrekening zie hoger tabel
Volgens vader Agten (2000) In het Pijnven moet je nu hameren, je kan er immers nog moeilijk door de
schors.
Er is volgens het bosdecreet slechts een officieel merkteken en dat is de koninklijke hamer. In Pijnven en omstreken
(Hechtel-Eksel, Overpelt, Lommel) wordt nog gehamerd maar in de rest van Limburg wordt bijna overal getekend
met verf.
Er zijn er nog afgedaan die niet waren getikt. Gebeurt dat nog. Heb je weet van fraude/diefstal. Of valt dat al
bij al wel mee? Zijn er nog andere truken?
Te veel afdoen wordt nog altijd geprobeerd. In Pijnven heb ik al enkele malen houthandelaars betrapt op teveel af
doen. Dan krijgen zij een geldboete en worden ze tijdelijk uitgesloten op de erkenningslijst (d.w.z. Mogen zij een tijd
geen hout kopen en activiteiten doen in de bossen) Tegenwoordig met die machines is het moeilijker de overtredingen vast te stellen daar het gevelde hout soms nog geen dag in het bos blijft liggen. Ook wordt met de harvester zo
hard genepen dat de schors van de bomen is en het merkteken niet meer zichtbaar zou zijn.
Dat uittellen dat was kuberen zeker? Ja, we hadden een boekje waarin al die kuberingen in stonden Heb je dat
boekje nog? Heb je dat ook nog moeten doen?
Wat betekent dat precies het verval?
Het verval is eigenlijk het verloop d.w.z. het percentage dat een boom per meter dunner wordt. Het boekje is denk
ik een eierboekje van vroeger. Hierin stonden de vermenigvuldigingen. Anders is het een boekje waar de verlopen
instonden. Ik heb deze boekjes nog.
wvi | dec. ‘13 | interview Johan Agten
11
De bomen werden die uitgedragen of uitgesleept? Hoe gebeurt dat nu. Welke werktuigen/materieel wordt er
nu gebruikt? Wat laten jullie wel en niet toe?
Bomen werden met paarden uit het bos gesleept. Nu worden de bomen in bos op maat gezaagd en een uitrijcombinatie haalt deze stukken op en stapelt ze op de stapelplaatsen, vanwaar zij worden afgevoerd met vrachtwagens.
De “kettingzaag” heb je daar nog antiek materiaal van?
Waar gaat het meeste hout nu naar toe? Verschil tussen naald- en loofhout?
We weten niet juist wat met het hout gebeurt. De houthandelaar beslist over zijn hout. Het naaldhout dient voor
paletten (zaagrollen), paaltjes, vezelplaten, papier, verbrandingsovens enz.
Het loofhout (am. Eik vooral) dient voor brandhout, soms parket, soms doodskisten, carport enz
Wordt er nog gezaaid? Waar komt het plantmateriaal vandaan?
Zaaien doen wij niet dit doet de natuur voor ons. Het plantmateriaal komt vooral van privékwekers.
Klepelmaaien voor wat was dat? Dat was pas naderhand. Dat doen ze nog tegenwoordig denk ik.
Dat is gevaarlijk. Die stukken die vlogen ervan.
Klepelmaaien wordt nu gedaan op dichtgegroeide dreven om deze open te houden. Op de kaalkap wordt tegenwoordig meer bosfrezen gedaan. Hier worden de stronken en takken fijn gemalen en onder de aarde gemengd.
(20-30 cm diep).
12
interview Johan Agten | dec. ‘13 | wvi
J oze f Wint e r s
Naam geïnterviewde Adres
Telefoon E-mail-adres
Geboortedatum Geboorteplaats Beroep Lokale betrokkenheid Datum interview Interviewer Bandopname Jozef Winters
Sint-Trudostraat, 9 – Wijchmaal (Peer)
0496/696 643
via zoon Guido Winters: [email protected]
03/01/1938
Grote Brogel
Boswachter (Hechtel) 1966-1998
Boswachter voor de staatsdomeinen en de onderworpen bossen houtvesterij Hechtel (gemeentelijke eigendommen Hechtel + arboretum en bos te Wijch‑
maal (Begijnevijvers en Resterheide)
19 juni 2013
Eric Cosyns
MP3 - JWinters20130619_1 en _2
Topografische kaart met aanduiding van locaties: Leopoldsburg-Peer: 17/7-8 uitgave NGI-ed. 1989-herziening
1986.
Foto. Jozef Winters aan de rand van een dennenbestand in de Resterheide (Hechtel), een van de onderworpen bossen die onder
het toezicht en de bevoegdheid van Jozef viel (foto E. Cosyns, juli 2013).
wvi | jan. ‘14 | interview Jozef Winters
1
Int e r view Wint e r s J., vo ormalig b o s wac ht e r t e H e c ht e l
1. De keuze voor en de opleiding tot boswachter
Van wanneer tot wanneer was u boswachter? Vanaf 1 december 1966, en gestopt in juli 1998.
Heeft u nog ander werk gedaan? Ik werkte thuis op de boerderij
Ik heb de cursus gevolgd en ben dan een jaar of vier, 3-4 dagen in de week met een bosexpert gaan meten in de
Ardennen en ook in Brussel en zo.
Waar heeft u uw opleiding gekregen ? Dat was in Hasselt in het Atheneum, dat was iedere zaterdag een gans
jaar lang. Een ganse dag? Dat weet ik niet juist, een halve dag of …
Ik weet dat ik een brommer had en nam een kameraad mee en zo puften we naar Hasselt. En wie was die kameraad, een collega? nvdr. geen antwoord op deze vraag maar wel volgende info: “Nee Nee, die is het nooit
geworden”.
Ik had normaal 2 jaar vroeger boswachter kunnen zijn met Geebelen, maar ik was niet op de hoogte van het examen. Ik heb dan 2 jaar later meegedaan met dat vergelijkend examen. Mijn vader was toen op pensioen en ik kon
dan de boerderij verlaten. Ik had geluk, ik had Hechtel gekozen en ik was derde in de uitslag en zo werd mij Hechtel
toegewezen. Ik heb de ganse tijd in Hechtel kunnen werken.
Jullie vormden met meerdere boswachters een brigade?
Een brigade ja, met Overpelt, Pijnven, Eksel en Hechtel. Voor Eksel was dat H. Agten, mijn brigadier. Geebelen was
Pijnven en Oyen was Overpelt.
(uitweiding over contact met J Oyen die ik via Clement Agten heb gehad – E-mail)
H. Agten had twee zonen Jos en Johan. En Jos heeft Overpelt overgenomen en Johan Pijnven.
Henri was zeker 10 jaar ouder, ik heb zeker ook nog 10 jaren met Johan Agten samengewerkt. Johan had Eksel
overgenomen, in plaats van zijn vader.
6:00 Heb je Berx nog gekend (Lommel)? Ja die heb ik nog gekend. Ik heb die nog naar zijn graf gedragen.
Dufrane hield nogal stipt van die uniformen. Zelfs Mertens nog heb ik gekend. (ik zeg dan dat ik in het documentatiecentrum de Barrier, te Lommel, het overlijdensbericht van Mertens onder ogen heb gehad). Die dochter (van
Mertens) was toch boswachter te Gruitrode, die was ook van 1938. Die heeft zelfs nog onder Guido (de zoon van
J. Winters) gewerkt.
Kunnen we eens op kaart de gebieden bekijken die tot uw ambtsgebied behoorden + Oppervlakte van de
gebieden?
Eerst wijst Jozef de plaats van het boswachtershuis aan (Bsh).
Dat was het Gemeentebos. Zodus ik had een woning van de staat, een militaire woning. Dat was een 302 ha, militair domein.
Dan had ik hier de Brand en de Kamert. Daar hebben we nog achteraf landbouwgronden bijgekocht (circa 20 ha)
die we hoofdzakelijk met zomereiken hebben beplant (10:30 ev. dat was enkele jaren voor Jozef op pensioen ging
– Jozef heeft dat zelf nog machinaal laten beplanten met een machine die 3 voren kan maken waarin de planten
gestoken werden - van de machine heeft Jozef nog foto’s. De machine zou nog aanwezig zijn in de werkplaats op
Pijnven. Dat was een machine die de bosdienst had laten maken, ze zaten daar met 3 man op, dat was met schijven, en de eiken gingen tussen die schijven de grond in. De eiken lagen in bussels in een bakje en de plant werd
dan 1 voor 1 met de wortels mooi tussen de schijven naar beneden in de grond gestoken, we hadden meestal tot
95% resultaat, dat was ook goeie landbouwgrond). Dus op de Kamert. En daar nog particuliere bossen tot tegen
het militaire domein.
wvi | jan. ‘14 | interview Jozef Winters
3
Foto: Het machinaal planten van Zomereik op landbouwgrond in het gebied “Kamert” te Hechtel. Dit gebeurde op het einde van
Jozefs’ loopbaan (jaren 1990 – fotocollectie Jozef Winters).
8:15 Hier was het bureel van Dufrane, de weduwe woont daar nog (op kaart aangeduid)
Dan wordt de Resterheide en de Begijnenvijvers aangeduid (c. 175 ha) + De eerste tien jaar voor de gemeentefusie
had hij ook het Arboretum en aanpalende bossen te Wijchmaal erbij (c. 75 ha). Verder ook nog de Hoef en dan ook
nog Spiekelspade. Dat is allemaal onteigend geworden net voor ik in dienst kwam. Dat was ook van de gemeente.
Alleen de zone rond de AVT-voetbalvelden zijn nog van de gemeente en niet mee onteigend.
2. Het bosbeheer/bosbouw
Bebossen/herbebossen
11:00 Heb je ooit zelf nog heide bebost? Nee, we hadden niet zoveel heide, alleen in de Brand en op Kamert.
Dat was allemaal duinen. We maaiden dan die heide met cirkelmaaier. We voerden het maaisel af naar het militair
domein waar het werd uitgestrooid voor de zaden, daar was er minder.
12:00 Wanneer werd er dan gemaaid? Ja, we hadden één gebied langs de Kamperbaan. Er was een leraar van
Don Bosco die met zijn leerlingen een klein stukje heide plagde en allerlei andere werken deed. Die heide werd
geplagd. Hij kreeg daar subsidies voor. De grassen (Pijpestrootje) waren daar de baas. Wanneer gebeurde dan dat
maaien in de herfst of de winter? Nee, nee in de zomer, na de bloei, de herfst.
12:30 Dat was in het recreatiegebied (De Brand). Het stuk meer naar het centrum toe was particulier. Voordat het
Vlaamse Gemeenschap was, brandde het privaat gedeelte wel eens af.
13:00 Die branden was dat iets dat regelmatig gebeurde? Nee, alleen op het militair domein, bij de schietstanden daar brandde het wel eens regelmatig. Ik verdenk de militairen ervan dat ze dat wel eens opzettelijk in de fik
schoten. In het Gemeentebos heb ik wel eens lelijke branden gehad. Dat waren dennen van meer dan 100 jaar
oud, daar zat een dik laag strooisel. Dat was niet te temmen. Dat kon soms 14 dagen lang smeulen om dan weer
op te laaien.
14:00 Jozef verwijst naar de werkboeken om de precieze data van de branden te kennen. Na de brand hebben de
arbeiders “plaatskens” gemaakt en dan weer dennen geplant.
4
interview Jozef Winters | jan. ‘14 | wvi
15:00 Van wie heb je de stiel geleerd? We waren een brigade om te tikken. En ik had voordien al in de Ardennen
gewerkt met name met de zoon van Bodeux (de vroegere woudmeester) die ook bosexpert was. Die deed voor
de staat bosexpertise. En die nam hier de jongens mee die geïnteresseerd waren en ook de boswachterscursus
hadden gevolgd.
16:00 Over het bosbeheer werd daar onderling over gediscussieerd, of hoe ging dat? Dufrane besliste welke
planten er kwamen ook voor de gemeente. In september moesten we de bestekken klaar hebben voor het volgend
jaar. Ik zat met personeel van de staat. Om die vrij te maken moest dat op de begroting. De ingenieur ging dan mee
om de plaatsen te gaan bekijken.
De bestekken werden door de boswachters opgemaakt. Ik heb ooit meegemaakt dat we de bestekken voor de oude
stortplaats gemaakt hadden, maar de mensen bleven maar komen storten, autobanden, die maar bleven gestookt
worden. En wij hadden al plantsoen besteld. Toen hebben we moeten dreigen om daar komaf mee te maken. Na
Dufrane was het dan Van Bogout, en dat was hetzelfde.
Foto: Houtvester Dufrane , centraal in uniform, geflankeerd door bosarbeiders o.a. een zekere Maes (links)
18:00 Bosbeheer midden jaren 1960. Als we grotere planten hadden, werd er geboord. Alle 2 m werd er een gat
geboord, met onze eigen machine. In zandgrond, toch niet evident? Nee, het was alleen even loswoelen. Nadien
kwamen we met de spade en werd de “slup” gemaakt en de eiken geplant. (hier is bedoeld de dubbele slup).
En voor je ging bebossen, welke bewerkingen werden dan allemaal toegepast? Wel nabij het voetplein hebben we Corsicaanse dennen geplant. Dat was van de gemeente (Hechtel).
Wij zouden die heide gaan afstoken. Een nieuwe gemeentearbeider was al begonnen om 8 uur, wij hadden afspraak
om 9 uur. Die had al de zaak afgebrand toen we daar toekwamen. Het LIBOS van Hasselt kwam daar dan volledig
ploegen met zo een bosploeg en met schijfeggen gelijkmaken. Ik had dan gepensioneerden van de gemeente die
daar dan mochten per ha 1000 kg metaalslakken gooien. Werd er bekalkt? Met metaalslakken, dat zat erin.
21:00 Ik heb wel in het Gemeentebos eens lorken laten planten, en daar hebben we samengestelde mest gebruikt.
Die werd dan aan de planten gestrooid, op iedere plaats.
wvi | jan. ‘14 | interview Jozef Winters
5
21:40 Heb je nog met lupinen of andere groenbemesters gewerkt? Nee, het was iedere keer op open plaatsen.
De houtkoopman had het geruimd en dan werd er tussendoor met de vorenploeg geploegd en dat lukte heel goed.
In de voor werd er dan geplant. (vorenploeg met een ploegschaar links en rechts)
Wat bedoel je met de houtkoopman ruimde alles, wat moet ik me daarbij voorstellen? De houtkoopman kocht
het hout. Na de einddatum kwamen wij en ruimden wij de takken op. Door de onregelmatige bodem in het bos, kon
je niet volledig ploegen. Met die vorenploeg had je het nadeel dat je de humus en zo links en rechts, naar buiten
gooide. De dennen werden dan in de magere grond gezet.
23:00 Het was in jullie tijd niet meer de gewoonte om strooisel weg te halen? Nee, dat bestond niet. Hier en
daar eens iemand, in een sloot om in de tuin te gebruiken.
Het strooisel werd ook niet bewust ondergeploegd of met grond bedekt? Nee.
24:10 Als er gekapt was, plantte je dan vlug opnieuw? Ja. Er werd wel eens gezegd dat er schade was van
insecten, dennenscheerder en zo, die wel eens op de stronken kwam. Maar wij hebben daar nooit echt problemen
mee gehad. Ik denk dat onze plekken te klein waren voor een echte invasie.
Was het tijdens jouw periode nog de gewoonte om de schors van de stronken te doen? Nee. Maar voor mijn
tijd werd dat wel gedaan. Toen men nog met de handzaag bomen omdeed, stak men de schors weg tot even in de
grond. Dan had men ook geen zand in de zaag. Heb je dat nog zien doen? 25:20 Ja, toen ik nog thuis was. En
hoe ging dat? Met de schilbeitel, de bomen voor de mijn werden allemaal ontschorst. Men deed de schors tot de
wortels weg. Ze hadden wel niet de bedoeling om de insecten uit die bomen te houden.
26:00 Gingen jullie thuis wel eens bomen gaan zagen in het bos? Wij deden dat ieder jaar. We kochten dan
van de gemeente een lot dunning.
Waarvoor werd dat hout gebruikt? Voor weidepalen en voor de kachel. Het was allemaal geriefhout.
Was dat alleen den of kocht je ook ander hout? Nee, In Brogel was alles gewone den. Eikenhakhout? Ja, langs
de velden, de landbouwgronden daar hadden we hagen en die werden om de 7 à 8 jaar gekapt. En was er kaalkap
van de gemeente dan gingen we die takken bijeen gaan binden in mutsaarden voor de bakoven. Aan ieder huis zat
er een hoop, er kwam ieder jaar bij.
Gebruikte je ook naalden of denappels om te branden? Wij hebben dat niet gedaan. Toen ik naar school ging
bij de nonnekens moest wij de denappels in het bos gaan rapen. De boer kwam dan met zijn kar om de zakken op
te halen voor de school. Dat werd dan als aanmaakhout voor de kachel gebruikt.
De denappels werden niet verzameld voor het zaad? Nee, we zagen wel eens mensen op de heide de denappels plukken van de vliegdennen voor het zaad.
Bij ons kwam er een “voddenopkoper” langs die vodden en oude metalen opkocht, die kocht ook wel eens denappels voor de rijken, die daar geen tijd voor hadden. Wij als kind, voor het zakgeld, gingen dan wel eens denappels
rapen. Was dat ook op gemeentegrond? Particulier ook.
Juist voor de oorlog had mijn vader 5 ha grote Bossen gekocht. Tijdens de oorlog sloeg de prijs van het hout danig
op, dat ging naar de mijnen, dat mijn vader de bomen verkocht en daarbij nog winst had op de koopsom van het
bos. Hij kon hiermee dan zijn boerderij uitbreiden.
29:00 Terug naar het bos. Heb je zelf ooit bos gezaaid of alleen geplant? Nee, het was alleen planten. Zaaien
gebeurde dan niet meer? Jawel, ik denk dat mijn collega Geebelen, van het Pijnven (die is dan verongelukt). Die
heeft in de buurt van het huis van Dufrane bos gekocht (langs de kamperbaan, achter het huis). Hij heeft die kaal
laten kappen en heeft dan ook zo voren getrokken, en die heeft dan zaad gebruikt.
Opm . ikzelf verwijs in gesprek (30:10) naar zaaiproef die rond 1907 in het Pijnven werd opgezet.
Jozef wijst erop dat het arboretum van Wijchmaal eveneens rond 1907 werd opgericht. Spijtig, er is een heel deel
bos verdwenen, juist voor ik in dienst kwam (aanduiding op kaart van het stuk dat ontbost is geworden). De burgemeester wou de boeren aan landbouwgrond helpen. Als de boeren goed gingen ontstronken kregen ze die grond
10 jaar gratis, en deze hebben ze nog steeds voor een appel en een ei. Ik weet niet of die grond nu verkocht is of
niet. Tot 1964 is er daar bos geweest.
33:00 Waar was het plantsoen van afkomstig ? Voor de gemeenten kwam dat van particuliere kwekers in Dessel, Retie. Voor de staatsbossen kwam dat bijna allemaal van de kwekerij van Brasschaat. In het Gemeentebos
6
interview Jozef Winters | jan. ‘14 | wvi
hebben we 2 bestanden wintereik (dit zijn de bestanden 21 en 22 a+b. Wanneer deze veel eikels droegen dan liet
ik de arbeiders eikels rapen. Dat ging naar Brussel om te drogen en nadien naar Brasschaat om te zaaien. Na 2 tot
3 jaar kwamen die planten terug naar ons.
34:30 Op de Brand staat er geen wintereik. Daar ben je formeel over? ja. Ik had daar wel twijfels over. Ik weet
niet of wij op de grond van Martens wintereik zouden gezet hebben. Het was wel bedoeld als zomereik?
Als Brasschaat planten had, dan hadden we die anders kwamen die van grote kwekerijen in de Vlaanders of uit
Holland.
36:00 Ken je namen van kwekerijen? Ik ben die zelf nooit gaan bezoeken. Wel hier in Dessel. Dat waren de gebroeders Vandenberg. En dan nabij de kerk, de gebroeders (weet de naam niet meer). Deze kwekerij bestaat nog.
Zij hebben het plantsoen geleverd voor de bosaanplanting nabij de sportvelden van Hechtel. Jos Vandenberg was
de grootste leverancier voor Corsicaanse den.
We hebben ook veel veredelde gewone den (Pinus sylvestris) gezet.
37:00 Wanneer werd er geplant, in welke periode? Dat begon al vanaf november, december tot mei. Het hing
ervan af of er veel werk was of niet. Die mannen moesten ook naar Lommel, langs het kanaal, om er te werken voor
boswachter Tieu Vanbackel. Die had een deel van de staat en een deel van de gemeente. Die arbeiders gingen dus
rond, (naar de verschillende boswachterijen) binnen de houtvesterij. We beschikten over een vaste ploeg van 5-6
man. Daarnaast hadden we tijdelijke ploegen, voor een jaar lang. Dat waren doppers. Op het einde van mijn loopbaan heeft Leopoldsburg ook zijn bossen overgedragen en nadien ook Overpelt. Dan moest men ook daar naartoe.
Die ploegen waren verdeeld over Pijnven en het militair domein.
39:00 Jij hebt tijdens je carrière dan vooral dennen geplant? Ja, maar we hebben ook wel Zomereik geplant.
Was dat ook al zo van in het begin van je carrière? Nee, Dufrane wou dat niet. Hij was de man van de Corsicaanse den. Het was pas later dat we Zomereik gingen planten.
40:30 Uitzonderlijk toegepast was de techniek waarbij rogge of haver gezaaid werd en daartussen geplant
of gezaaid. Heb je dat ooit gedaan? Dat hebben wij nooit gedaan. Wat we wel ontdekt hebben, na de grote bosbrand in 1976, op het Pijnven was lupine. (Ik vertel over het gebruik van lupine bij de eerste bosaanplanten op het
Pijnven – verder ook nog wat uitwijding over lupine. Jozef toont ook lupine in zijn tuin. Ik vertel over twee soorten
gewone en gele lupine (42:00). Jozef pikt daarop in. Ja, je hebt twee soorten. De ene soort is bitter (als groenbemester), de ander werd gebruikt als veevoeder. Heb je dat nog weten toepassen als veevoeder? Jawel, ik heb
dat thuis nog veel gemaaid. Ik heb tot 29 jaar de boerderij gedaan. Op de gronden van de gemeente die we goed
hebben gemaakt, heeft nog lupine gestaan. Tijdens de oorlog, ik weet nog goed, de kogels vlogen ons rond het
hoofd. We waren de zaden aan het plukken van de lupine. We moesten dan de lupines met strooi samenbinden.
Ik weet dat nog als kind. Ik zie ook nog het stronkenmachine. Ik heb daar nooit moeten aan meehelpen, dat waren
de buren.
Die met gele bloemen werden gebruikt voor de veevoeding We trokken zelf het zaad en zaaiden zo weer opnieuw.
(ikzelf zag dat in het Zwarte woud nog gemaaid, dat waren wel blauwe).
45:00 Dat was ook zo met boekweit, je had ook verschillende soorten met verschillende smaak
45:20 Nog ander werk in het bos. Na het planten van het plantsoen werd rond de planten het onkruid verwijderd.
Aanvankelijk deden we dat met een riek of een haak, waarmee het gras werd verwijderd. Later gebruikten we hiervoor de bosmaaier. We hebben ook nog distels moeten maaien op klacht van Nederlanders (over de Nederlanders
wordt ook weer verder uitgewijd). Als je van Lommel naar Mol rijdt, daar heeft Van Bogout al die beplantingen laten
uitvoeren, dat waren allemaal arme gronden. De Nederlanders hebben zich daar laten uitbetalen (mestproblematiek)
47:45 Wanneer gebeurde de eerste dunning? Vanaf 15-16 jaar. Corsicaanse was iets later. Dat zat allemaal in
een bedrijfsregeling. Dat werd vooraf opgezet. Dat jaar begint ge en dan dat eerste kapsel. In de staatsbossen als
de arbeiders moesten gaan sleunen dan werden al die kleine afgekapt en tegen de grond getrokken. Dan kon je
een paar jaar langer wachten. Al dat materiaal bleef liggen.
wvi | jan. ‘14 | interview Jozef Winters
7
48:20 Er werd niks verkocht, ik verwijs naar verkopen in Lommel van dunsel? Ja dat is dunsel van de eerste
kapping. Om de drie jaar kwamen we dan terug. Vanaf 30 jaar en ouder. Dan kwamen we pas om de 6 jaar terug.
Jozef toont op de kaart van het Gemeentebos hoe per afdeling werd gewerkt. Daar waren drie afdelingen. In elke
afdeling werden om de drie jaar de nodige werken uitgevoerd in de jonge bestanden. Percelen die niet nodig waren,
werden uitgesteld dat kon tot 9 jaar gaan.
In het middendeel van het Gemeentebos stonden veel oude dennen (100 jaar). Hetzelfde ook op de gemeentegronden: de Hoef, Resterheide.
Wat gebeurde met het hout van de daaropvolgende dunningen, was dat allemaal bedoeld voor de mijnen?
In het begin wel. Zelfs de dunne, de paaltjes, werd in bussels samengebonden en meegenomen, dat waren de piketten. Dat werd allemaal opgestapeld en ging naar de mijnen (was ongeveer 1,50 m of een m – Jozef twijfelt over
de maten). Dat ging allemaal via de houtkoopman. Zijn arbeiders ruimden alles.
51:00 Bij de eerste dunning gingen er al piketten uit? Neenee, dat was bedoeld voor de bevolking, omdat zij
een aantal loten nodig hadden. Maar 2de en 3de kapsel gebeurde het dat er loten genoeg waren voor de bevolking
en dan ging de rest naar de houtkoopman. De koopman probeerde ook wel hout te bemachtigen op de particuliere
verkopen. Ik ben nog geweest dat ik 150 mensen achter mij had, want dat wordt ter plaatse verkocht. Ik moest een
nummertje maken tegen de boom, van daar tot daar. En dan tegen elkaar op. En de buitenste rijen dat bracht tot
het dubbele op. En Martens.
Martens was de houtkoopman van Hechtel (die ook hier veel kocht) en Vanduffel was de koopman van Eksel, die
kocht vooral op het Pijnven. Die gingen ook wel eens elders. Achteraf zijn er ook veel Hollanders bijgekomen.
52:40 Waar gebeurden de verkopen? Voor de bevolking gebeurde dat in het bos, je gaf ze een kijkdag en dan
komen de mensen om hun loten te bezien en ’s avonds was dan de verkoop.
De verkopen voor de houtkoopmannen ging door in een zaal. In Hechtel was dat bij de rotonde (is nu behangwinkel). Daar zijn we veel jaren geweest. Was dat den Toerist? Ja dat kan wel zijn. En achteraf was dat nabij Den
Bosco in café bij Jos. En nu is men overgeschakeld naar het parochiecentrum “De Schans”. Dus dat gebeurt nog
altijd? Jaja, vorige week is er nog een verkoop geweest, enfin Guido zei dat toch.
Foto: Affiche met de aankondiging van openbare houtverkopen in de rijksbossen dd. 1966. In de houtvesterij Hechtel wordt 3710
m3 dennenhout (mijn- en zaaghout) aangeboden. De verkoop ervan ging door op 17 oktober om 10 uur in café het Toeristenhof te
Hechtel (foto E. Cosyns, documentatiecentrum de Barrier, Lommel, archief boswachter Berx).
54:10 Hoe werden de stammen uit het bos gehaald? Hoofdzakelijk met paarden. Voor de oude bomen gebeurde
dat met de tractor. Dan had je plaats en kon je dat dus zo doen.
Wie werkte met die paarden? Dat was via de koopman, zij hadden ofwel zelf paarden en werklieden of werkten in
onderaanneming.
55:00 Wie waren die arbeiders? Voor Eksel was dat André Maes (aan de Winnerheide). Zijn er nog mensen? Ja
die van Overpelt is overleden. Dat was Jacques Hurkmans, die is nu een paar jaar dood. Aan de Maaskant is dat
Janneken Kremers.
56:00 Waar leerden die mensen hun stiel? Dat waren hoofdzakelijk boerenzonen. J. Hurkmans ging in het weekend ook met de huifkar rond, voor communiefeesten en zo.
Heb jij zelf nog met het paard gewerkt? Thuis altijd, ik heb daar nooit een tractor gehad. Ik had 2 paarden. Als wij
dunning kochten van de gemeente. Dat was allemaal handenarbeid. Dat werd uitgesleept.
57:00 Nog iets specifiek: plaatskens maken wat is dat , kan jij dat nog eens uitleggen? Ja natuurlijk. Dat werd
vooral toegepast in de duinen in zeer onregelmatig terrein, waar we niet met de machines konden komen. Je komt
met de zeis en kapt 4 flaggen weg. Je kreeg dan een plaats, een vierkant van pakweg 40 x 40 cm. Dan werden 4
spitten gezet en de plant kwam dan in het midden. Dus na verwijdering van de flag, spit je daarin, de grond losmaken en dan wikkel je daarin en plant je.
Op het militair domein paste ik die techniek nog wel eens toe omdat daar veel onregelmatig terrein is.
Ik vraag Jozef nog of hij op de hoogte was van de (meer dan nodig) toepassing van bovenstaande techniek tijdens
de Duitse bezetting (WO II) om meer mensen aan het werk te kunnen zetten zodat ze konden ontsnappen aan
verplichte arbeid in Duitsland (archieven Pijnven gelezen). Jozef heeft daar geen kennis van.
59:00 Brandpreventie, kan je daar iets meer over vertellen. Voor mijn gebied had ik daar niet zoveel problemen
mee. Ik heb wel eens een paar branden gehad maar zonder al teveel schade. Wij moesten dan mee rond. We hadden mensen op de uitkijktoren en die belden ons dan om te melden waar we eens moesten gaan kijken.
Ik vraag naar de locatie van deze torens op de topografische kaart. Voor Pijnven is dat nabij de aanduiding “toren”.
In het ambtsgebied van Jozef stond er geen toren. Nu heeft de gemeente Peer wel een uitkijktoren gezet bij de
Begijnevijvers maar dat is bedoeld voor de vijver, voor de recreatie.
1:01:30 Wat met loofhoutsingels? Die heb ik alleen aan de atletiekpiste (Hechtel),ook niet in het Gemeentebos.
Samenstelling van het bos
1:02:00 Amerikaanse vogelkers. In begin van mijn carrière werd dat nog vaak geplant. Maar Oyen van Overpelt
weigerde dat tegen Dufrane. Dufrane zei dan “ik stuur je naar Siberië”. Waarom was dat? Wel er waren jaren dat we
met 4 boswachters gingen schalmen. Dan gebeurde het wel eens dat we elkaar niet meer zagen lopen. Je moest
dan hard roepen naar elkaar om de maten door te geven en te zeggen waar je was. Oyen zag dat, en zag toen al
de problemen van de overwoekering.
Dufrane was op dat ogenblik nog een voorstander. Het was eigenlijk woudmeester Bodeux die vogelkers hoofdzakelijk heeft binnengebracht. Het gebeurde toen dat particulieren de vogelkers kwamen uittrekken om in hun eigen
percelen te zetten.
Waarom werd vogelkers aangeplant? Dat was vooral bedoeld als humus, als grondverbeteraar, anders had dat
geen enkel doel. En dat lukte hé. De vogelkers verspreidde zich overvloedig, via de vruchten die door de vogels
verspreid werden.
1:05 en Amerikaanse eik? Jozef wijst naar oude boerderij nabij Begijnevijvers. Daar heeft Jozef in perceel nr 2
Amerikaanse eik moeten aanplanten door Van Bogout (= Resterheide, op kaart aangeduid). Om de 10 planten
gewone den kwam er een Amerikaanse Eik. Dat plantsoen moest geleverd worden door een kweker van hier, maar
het materiaal kwam van Holland. Ik heb dan ook nog geplant in een ander perceel (in de buurt) met plantsoen dat
afkomstig was van Pijnven, dat was lork. In Pijnven had men 500 lorken willen planten maar er waren per vergissing
5000 planten besteld. We hebben die dan in Resterheide geplant. Er is toen meer centraal nog zomereik geplant.
wvi | jan. ‘14 | interview Jozef Winters
9
Foto: Amerikaanse eikenbestand in Resterheide (bestand 2) dat door Jozef werd aangeplant (fotocollectie J. Winters).
We hebben ook 2 groepjes een deel is zomereik een deel is wintereik geplant – nabij de expressweg (in de buurt
van de lorken op resterheide) – We spreken af om een en ander bij gelegenheid eens op terrein te gaan bekijken.
Hier hebben we grote groepen kaalgekapt waar we dan zomereik hebben geplant. Dat is allemaal goed gelukt. Alleen in het Gemeentebos, nabij het kerkhof is het niet zo goed gelukt. Dat was allemaal met de boor.
01:08 De struiklaag van het bos – wat stond daar van nature in? Er stond niet veel, overal waar Corsicaanse
dennen stonden, was er geen licht. Alleen als ze ouder waren.
Het was niet zo dat jullie bewust de onderetage wegkapten? Nee,
We zijn begonnen met het Pijnven vogelkersvrij te maken. En hier vind je er ook geen. Maar de gemeente kwam
niet overeen en de particulieren ook niet.
Er zou blijkbaar ook een ploeg bij het Regionaal Landschap Lage Kempen zijn die voor particulieren Am.
Vogelkers verwijdert. Ja. En ook de bosgroepering doet een en ander voor particulier bos.
4. Jacht(wild), verdelging en andere gebruiken
Blauwe bosbessen plukken, deed je dat al van in je jeugd? Ja van kleinsaf al. Deed je dat al met een kam?
Nee toen nog niet. (Jozef heeft zelf verschillende kammen gemaakt. Ik kreeg er eerder al een foto van, nl. van het
exemplaar dat zijn zoon Guido gebruikt(e). Jozef toont me uiteindelijk 2 kammen, van hetzelfde type nl. met soepele
metalen tanden, waarbij achteraan een houten verzamelbakje zit.
10
interview Jozef Winters | jan. ‘14 | wvi
Foto. Een van de bosbessenkammen die door jozef Winters is gemaakt voor zijn kinderen. Dit exemplaar werd gebruikt door zoon
Guido (foto door G. Winters, 2013)
Hierna start de 2de geluidsband (nadat Jozef de kammen is gaan halen en getoond heeft – hiervan werd helaas
geen foto genomen)
0:20 En die blauwe bosbessen waar gebruikte je dat voor? Meestal voor confituur. Maar in Overpelt bij Sint
Oda, kwamen 2 schoonbroers van Westmalle resp. Oostmalleen kochten daar de bessen op en gingen naar Brussel naar de nachtmarkt. En die 2 mensen kwamen bij mij thuis in het Gemeentebos (boswachterwoning) de bessen
ophalen die men thuis bracht (de plukkers kwamen daar hun oogst deponeren). Ik had ook particulieren die voor
eigen gebruik thuis bessen kwamen halen. Hoe heet dat in dialect. Blauwe beere
En wat met rode beere? Die vind je alleen in Overpelt, over Sint Oda, bij die windmolen. Daar kun je ook confituur
mee maken, of bereiden bij gevogelte, dat is zo een beetje als veenbes.
Stond hier ergens veenbes? Nee hier niet
2:45 En jeneverbes? Ja, ik heb er wel in het Gemeentebos geplant. En van waar kwam het plantsoen? Van As,
van Brasschaat eigenlijk denk ik, maar dus met zaad van As.
Wanneer is dat geplant? Ik denk in 1990. Dus toen er al wat belangstelling was. Ik weet niet waarom Van Boghout
die plaatsen uitkoos. Hier had ik er een heel oude staan (op kaart). Ik weet niet of ik die nog terugvind. Dat was
onder Corsicaanse den. Ik had die allemaal mooi laten opsnoeien, maar wat er nu mee gebeurd is weet ik niet. Er is
een nieuwe ingenieur gekomen maar weet niet wat die gedaan heeft, mogelijk is alles opgeruimd, want veel Corsen
zijn opgeruimd. Wat er in de plaats gekomen is, weet ik niet, toen was ik al op pensioen.
Gebruik van jeneverbes. Werd gebruikt om op te leggen in de jenever. En de takken werden die gebruikt? Nee
niet dat ik weet. Het kwam hier ook niet zoveel voor.
En gagel kwam dat hier veel voor? Nee, alleen bij Begijnevijver.
En als kind op Grote brogel? Nee. Dat kwam niet voor.
Het zijn de Hollanders die gagel komen pikken. Voor het bier? Ik weet niet, voor de geur?
Een en ander over de jacht.
Jacht verhuurd? De jacht in de staatsbossen was altijd verhuurd. Dat was Van de Put uit Zonhoven.
Aan Spiekelspade dat was Spoormans, de meelhandel uit het Antwerpse
wvi | jan. ‘14 | interview Jozef Winters
11
Er was ook een van Linde, Peer, die verhuurde dan verder aan deelgenoten.
Op welke soorten werd er gejaagd? Vooral konijnen. De fazanten kwamen ze dan zetten een paar dagen voor
de jacht open ging. Soms tot 200, Van de Put keek naar geen geld. Op de dag van de klopjacht met de genodigden
had men dan 15 fazanten. Waar was de rest dan naartoe? Naar de geburen, en door de vos opgegeten, die waren
niet gewoon van in de bomen te slapen.
Zat er wel eens hazen in het bos? In het bos minder, maar bij de boswachterswoning zaten er wel op de weide.
Maar in het bos heel weinig. Elders ook meer op de landbouwgronden.
En patrijzen? Ook wel, maar de laatste jaren ook minder
Kwartel? Nooit.
Houtsnip? dat wel, ik heb zelfs eens broedsel op de grond gevonden in het Pijnven, toen we bomen aan het merken waren. Wanneer was dat? Dat moet naar het einde van mijn carrière geweest zijn. Johan Agten was er al bij.
Dit was echt een reebos.
9:00 En ja ree? Ja die zat er wel. Toen ik met de jeep meeging met de jager, kon ik er niet aan uit dat er zoveel
reeën waren, ’s ochtends om 5 uur lagen die dan allemaal te slapen, ongelofelijk.
Ik heb nog geweten dat er ’s ochtends 15 op mijn weiland zaten in de sneeuw. Amai!
Je hebt daar gewoond tot op het einde van je carrière? Ja,
Het boswachtershuis is nu afgebroken en Van Boghout heeft de weide laten beplanten.
10:00 Ik heb daar zelf nog abies geplant en nu zijn dat al fameuze patatten. En ook een notelaar en een mooie
Tamme kastanje.
10:30 En everzwijn? Nu wel. Moest ik daar nu nog wonen. Want die kastanjebomen en notelaar, dat wordt allemaal
omgewoeld. En ook voor de deur hier was dat allemaal Douglas, 6 ha, geplant in 1932.
Die everzwijnen van wanneer zijn die hier? Ik denk na 2000, 2005 de eerste. Maar dat heeft iemand losgelaten,
dat kan niet anders.
12:00 Er is ook nog eekhoorn bejaagd, klopt dat? Begin van mijn carrière ja (ongeveer de eerste 10 jaar), Er
was een opkoper, Jansen van Balen, die kwam iedere week rond bij de boswachters en de jagers. Die dieren
werden opgezet en verkocht. De jagers waren daar niet zo mee bezig, de jachtwachters wel. Je kreeg 50 Bef per
exemplaar.
Muskusrat? In de bossen kwamen die niet voor alleen in de trekperiode. Hoewel, in de trekperiode heb ik er wel
eens gezien. Thuis is mijn hondje nog aangevallen door een muskusrat, die rat zat op haar achterste en vloog dan
naar de hond, z’n neus was dan kapot.
14:00 Moest jij daar op toezien? Nee
Ik weet wel nog dat H. Agten, is in As begonnen als boswachter. Hij reed daar met zijn moto naartoe en onderweg
spande hij de klemmen voor muskusratten. Hij kreeg dan op basis van de afgesneden poot een vergoeding. We
hadden wel contact met die rattenvangers.
Rupsen werd dat nog verdelgd? Die hadden we niet. Ja een keer voor Overpelt Pijnven, hadden we nonvlinder.
Over pelt heeft toen de bossen laten sproeien met het vliegtuig.
En een paar jaar vroeger had generaal Mateurs een eigendom te Lommel, dat is dan helemaal kaal gevreten, dat
moet al voor 1970 geweest zijn. Daar hebben ze toen erg te lijden gehad, en Overpelt ook denk ik.
16:00 Heb je ooit geweten dat van bosmieren eieren werden ingezameld? Als wij naar de lagere school gingen
kwam er ieder jaar een persoon met zijn fiets met zakken op. Die maakte een plaats vrij in het bos, en met een doek
of zoiets, en de mieren droegen die eieren dan naar een bepaalde plaats. Dat heb ik veel zien doen, dat gebeurde
ieder jaar. Dat was dus ook in Brogel? Ja.
En hier in het ambtsgebied? Nee, dat mocht niet, en op het Pijnven ook. Daar stond een draad rond de nesten
om ze te beschermen.
17:00 Werden er paddenstoelen in de bossen geplukt? Ja, dat waren vaak Poolse mijnwerkers die dat deden.
Ze kwamen hier naar de Brand en op Resterheide. Er kwamen hier ook mensen van Luik, dat was voor de handel.
Ze plukten vooral Eekhoorntjesbrood, Kastanjeboleet. Cantharellen? Hier, ja. Dat was geheim, hoewel ik die nooit
12
interview Jozef Winters | jan. ‘14 | wvi
geplukt of gegeten heb. Dufrane die wist die ook staan (de plekken worden op kaart aangeduid). Dat waren allemaal berken, en heuvelachtig en daar stonden ze. En daar stond ook een heel dikke een Sponszwam of hoe heet
dat, zo’n heel dikke voetbal, zo’n witte. Dat is Reuzebovist? Ja. Eric van Bogout nam daar een stukje van en begon
ervan te eten. (nog even conversatie hierover)
19:30 Het waren dus vooral Poolse mijnwerkers? Ja en ook in Hechtel woonden een aantal Polen, die kenden
dat ook. En dan in de duinen, de groenling noemden die ze. In de duinen kwam dan plots een bolleken uit. Ik heb
dat eens aan een Pool gevraagd, een groenling zei hij. Het had een groene schijn, het was een bolletje en dat werd
gegeten.
En dan de berkenboleet, maar dat was meer naar Overpelt.
En weidechampignons? Ja die hadden we bepaalde jaren in onze weiden (bij de boswachterswoning). Ik had
paarden en soms stonden die daar. At je daar van? Het zou kunnen maar ik kan me dat niet herinneren.
21:20 Thuis op de boerderij? we aten ze zelf niet maar er kwamen wel andere mensen ze plukken.
Eikels werd daar iets mee gedaan? Eikels werden opgekocht voor de zwijnen. Als Molenheide gestart is, ook voor
wilde zwijnen zeker, die hebben ze daar ook. De gemeente Helchteren kocht die op. Wij hebben die nooit geraapt.
22:30 de stropers raapten die voor de duiven in de winter, ze waren daar gek op.
22:43 Hoe zat het met de stroperij, kwam dat veel voor?
In iedere gemeente had je wel iemand die dat deed. Het is hoofdzakelijk stroppen zetten, voor konijn. Er werd wel
eens strop gezet, vooral door oudere mensen.
En de zwaardere stroperij bv. op ree? Ja, dat gebeurde wel. Die gast is overleden, dat was een heel zware. Dat
waren de Moors. Vader en zoon stroopten. Het is zelfs zo dat Moors als jager de bossen bij Molenheide huurde.
Zijn dochter bracht hem, want hij was slecht te been. Hij begon dan zelfs hier al in de gemeentebossen te jagen.
Op een ochtend waren wij hier aan het werk. Ik hoorde een schot en ging er naartoe. Ik kreeg hem te pakken en
hij had een konijntje geschoten. De burgemeester liet dat toe maar Dufrane, die zelf jager was, ging daarmee niet
akkoord. Ik moest hem dan proberen betrappen. Ik heb ze toen een verwittiging gegeven. Dat was die Moors, hij
had toen nog een jachtverlof.
Zijn zoon ging dan op Resterheide, hij schoot daar een ree en vertelde dat over de familie. Maar hij had er één
vergeten en die heeft hem overgedragen. Het vel om het te laten opvullen zat in Beringen al in zo een zoutvat. Hij
heeft dan een nieuwe ree moeten kopen. Wij hebben die dan in Polen gekocht voor 25.000 Bef. Wanneer was
dat? Dat was in 1976
Die zoon heette Soi, Soi Moors (François Moors)
26:00 Ik heb het meegemaakt, het was tijdens Hechtel kermis. Hij komt achter mijn huis, van de weg af, er was een
stronk zijn wagen draait onderste boven. Dat was in de namiddag hij was aan het kegelen.
Andere praktische vragen
Zijn er foto’s bewaard van uw carrière als boswachter? Jozef heeft zelf veel gefotografeerd, hij was zowat de
huisfotograaf van de brigade en houtvesterij.
wvi | jan. ‘14 | interview Jozef Winters
13
A n dr é Mae s
Naam geïnterviewde André Maes (samen met Dr. Clement Agten)
AdresStationstraat 65, Eksel
Telefoon /
E-mail-adres/
Geboortedatum 19 juli 1932
Geboorteplaats Eksel
Beroep Zagerij
Lokale betrokkenheid werkzaam in de houthandel van Nelis van Duffel te Eksel vanaf 1947 tot c. 1986 en 1 jaar dennen geplant op de gemeente, achter de huidige DKW. Toen was dat nog hei. Er stonden ook nog corsen, die stonden tot tegen Pijn‑
ven, een duim dik.
André was eigenlijk sorteerder en lader, dat heeft zolang geduurd als dat het hout de trein op moest. Dan is hij het bos ingegaan.
Datum interview 19 juni 2013
Interviewer Eric Cosyns
Bandopname MP3-AMaes 20130619
Topografische kaart met aanduiding van locaties: Leopoldsburg-Peer: 17/7-8 uitgave NGI-ed. 1989-herziening
1986.
Opmerking: Dit was een moeilijk gesprek, met veel verspringingen van onderwerp. Ik heb hierna geprobeerd om
alles enigszins te ordenen. Het is dus geen woordelijke weergave van het gesprek dat nog steeds kan beluisterd
worden.
Foto: André Maes, demonstreert wat hij tijdens zijn laatste jaren voor de houthandel Van Duffel uit Eksel het meeste deed: bomen
vellen met de motorzaag.
wvi | jan. ‘14 | interview André Maes
1
Int e r view A ndr é Mae s , z age r t e Ek s e l, z age rij Van D u f f e l
3:00 Dennenaanplant : heb 1 jaar dennen geplant op de gemeente, achter de huidige DKW. Toen was dat nog hei.
Er stonden ook nog corsen (nvdr Corsicaanse den), die stonden tot tegen Pijnven, een duim dik.
Werd er geploegd? Ja zo een voor en daar werd er in geplant. Jef Hagendoren was toen nog boswachter.
3:30: De houtoogst en -vervoer
Toen ze moesten laden op de camion dan ging alles rechtstreeks naar de put, dat was na het verdwijnen van de
trein. Toen werd alles in het bos op maat gezaagd. Als er dan nog hout overschoot, ging dat naar de zagerij bij het
station en daar werd het dan verder verwerkt.
Naar welke putten ging dat? Bergen, Zolder, Charleroi, Baudour, Argenteau, Werrensteier (zo uitgesproken door
André maar bedoeld is zeer waarschijnlijk Wérister, Société anonyme des Charbonnages de Wérister te Fléron en
Beyne-Heusay).
Jij bent daar nog met de camion naartoe geweest? Mijn broer reed met de camion.
Toen werd alles op de trein geladen. Dat was allemaal handwerk. Er was toen nog geen kraan. Dat waren palen
van 50 dik en 3 m lang. Die gaven ze me aan met twee en dan maar tassen op de trein.
Ze gaven dat hout aan met twee. Toen was ik sterk, Er is toen gewerkt man! Ik was sterk, man.
5:00 En om een camion te laden, dat was ook nog niet zo evident. Dat was in de dreef, het hout lag dan in de dreef.
Dat was wel niet zo een zwaar hout maar toch. Ze gaven dan het hout aan en je moest dan over de cabine heen
draaien en dan stapelen. Manneken dat was wat.
6:00 Toen was er nog geen heel zwaar hout maar toch, naderhand wel. Het was wel lang hout. Op ’t laatste heb
ik wel nog dikke bomen afgedaan, een voet dik. Manneken ik heb veel hout afgedaan. In Koersel, Peer, Bocholt,
Kleine Brogel en in Eksel heb ik nog 6 ha afgedaan achter de DKW. We waren met drie man, we waren maar met
3 meer. Ik, mijn broer en nog een. Zo hebben we jaren lang gewerkt. Wij verzaagden het hout in het bos en mijn
broer voerde het hout dan weg. Toen was Herman, de zoon, de baas. En toen zijn de putten gesloten en was het
gedaan. Ik was toen 54. En dan was het gedaan, ik heb dan nog 11 jaar gedopt.
Er wordt dan even uitgeweid over de werklozenperiode. André zegt nog dat hij helemaal kapot was gewerkt. “Ik
was stik op”.
9:00 In Eupen hebben we ook nog gewerkt. Die zoon woonde daar. Die kocht daar hout. Dat hout kwam dan naar
Eksel naar de zagerij. Naderhand had hij daar geen afdoeners meer in Eupen en wij moesten daar dan naartoe. Ik
heb daar ook nogal wat bomen afgedaan en ook windval. Dat was allemaal met de motorzaag.
Maar toen ik begon was dat allemaal met de handzaag. Alles met de handzaag, bos afdoen ook hé. Met twee
moest je niks anders doen dan bomen afzagen. Toen had je werk man! Het zou blijken dat dit met een zogenaamde
kerfzaag was (ik heb dat getekend en getoond, André bevestigt dat en de zaag wordt ook nog eens beschreven,
met 2 handvatten)
Juist na de oorlog toen de “Engelsen hier waren” die hebben al die bossen afgedaan langs de Eindhovense weg.
Ze hebben dat allemaal afgezaagd met zo een handzaag. Er was dan iemand die niks anders moest doen dan de
zagen scherp maken (uit het archief blijkt dat dit om Canadezen zou gaan, 1946-1947 –ANB archief Pijnven). Dat
hout ging allemaal naar “holtan” (?) in het Plat (Holland?). En er moest daar een strip door, en daar heeft men alles
afgezaagd met een handzaag
Wanneer met motorzaag beginnen zagen? Volgens C. Agten hadden die Engelsen of Canadezen al een motorzaag. Henri Agten had het al gezien dat die militairen een kettingzaag hadden.
wvi | jan. ‘14 | interview André Maes
3
Maar het heeft wel wat geduurd voor Van Duffel een motorzaag kocht. Hij vond dat daar teveel verlies mee gepaard
ging. Maar uiteindelijk zag hij toch in dat daar veel sneller mee gewerkt kon worden.
Er wordt ook nog gewezen op het belang van een scherpe zaag en de kunst van het vijlen. De zagen dienden elke
dag gevijld te worden.
Welke maten van mijnhout waren er? Was dat één maat of hoe zat dat? God man, zeker 50 maten daar aan
het station. Je moest dat op den duur allemaal kennen. Dat begon met paaltjes van 40 cm, 50, 60 en zo een meter
tot 3 meter dat was het langst. Dat werd allemaal getast daar aan de statie.
Gingen die in hun geheel naar de mijn, of werden die nog eens doorgezaagd? Alleen de langste van 3 meter werden nog eens met de cirkelzaag doorgezaagd, die gingen naar Argenteau, Je stak dat er door en trok dan de 2
delen uit elkaar. Platte bielen zeiden ze. Dat ging alleen naar Argenteau.
Foto: De Houthandel Van Duffel te Eksel tijdens de hoogdagen van de mijnhoutvraag. De foto dateert volgens A. Maes uit begin
de jaren 1960. De loods is eind de jaren 1950 of begin 1960 gezet. André wist dat niet meer zo goed (fotocollectie A. Maes).
4
interview André Maes | jan. ‘14 | wvi
Foto: Huidige situatie. De ondertussen verlaten houthandel Van Duffel met de voormalige loods en de nu omheinde buitenstapelplaats. Rechts het geasfalteerde fietspad op de voormalige spoorwegzate.
En het zagemeel? De mensen kwamen dat halen, waarvoor weet ik niet. Dat waren nogal een hopen man. We
waren blij dat dat weg was. Clement vertelt dat het zagemeel in zijn jeugd gebruikt werd op school om te vegen.
17:30 André vertelt dan tussendoor dat hij ooit zelf eens naar de mijn is geweest. Het was daar ongelofelijk stoffig.
Elke keer hij er een stap zette, steeg een wolk op. André toont dan een kleurenfoto van de uitstap (april 1987) die
met een 20 tal mensen is gemaakt naar de mijn.
19:20 - 23:00 André heeft ook enkele zwart-wit foto’s ondermeer 2 foto’s uit de zagerij en 1 van de Ekselse voetbalploeg waarin hij en zijn broer speelden. Het is een foto waarop een laadband te zien is. Die kon je dan wel eens
stil zetten als dat nodig was. Het zijn piketten die naar de put in Bergen moesten 12-14 dik, er konden er 10 van in
een bussel. Je had er ook van 6 en 8 in een bussel. Die van 1.80 m daarvan waren er 5 in een bundel.
wvi | jan. ‘14 | interview André Maes
5
Foto: De treinwagon is eigenlijk geladen met hout dat naar Holland moest om daar te laten afdraaien. De piket die André in de
hand heeft, hoeft daar niet met mee. Het was gewoon even voor de foto. De stapel hout rechts van de laadband is een stapel die
bedoeld is voor het stutwerk in de mijnen van Bergen (Mons-Henegouwen).
Hoe werden die bussels samengebonden? Ha dat was een kunst. Ik kon dat goed. André legt dan uit hoe dat
gebeurde. Soms werd er ook wel eens wedstrijd gehouden. Het blijkt dat de techniek zeer verwant is aan het
samenbinden van riet en hout door resp. rietsnijders en griendwerkers (hebben we nog gedemonstreerd gezien
in de Biesbosch, waarbij gebonden werd met wilgenwissen. Maar hier werden de bundels met ijzerdraad samengebonden op die specifieke manier. De dikte ervan varieerde volgens de bussel. Het was ook een techniek om de
ijzerdraad zonder tang door te “breken”.
23:20 Had elke mijn haar eigen maten? Ja dat was zo, elke mijn had haar eigen maten. De palen ook al de lengtes en zo. Luik bv. waren korte palen. Waar de kolen dik zitten, hadden ze langer hout nodig. In Zolder had men
spilhout nodig, dat was 1.10 m lang dat begon aan 35 tot 50 of hoe lang, dikkere.
In de Ardennen waar we eiken hadden afgedaan, zaagden we alles kapot en dat ging dan naar Zolder, dat was per
kg. Ze zaagden van de stammen een schub af en die dikke zaagden ze in het midden door. Dit werd dan op een
bepaalde manier gestapeld/gelegd onderaan in de mijn. Hier konden ze met dennen niet zoveel doen. Dat was voor
onderaan in de put. Eik was nodig, dat was zwaar dan kon men daar als koopman goed aan uit, men liet het dan
ook niet te lang in het bos liggen, want dan droogde het uit.
Man er is ooit hout in de mijn gestoken. Er stond daar een kraan die een hele dag niks anders deed dan hout in zo
een trechter gieten, dat ging dan de mijn in.
Er wordt dan een 2de foto bekeken van de zagerij. André vertelt dan wat hij deed. Hij deed niks anders dan sorteren,
er waren daar veel handen voor nodig. Er lag daar van alles in de stapelplaats. Een ander, Frans, taste dan op,
André reed rond met een karretje.
6
interview André Maes | jan. ‘14 | wvi
Naderhand veel hout naar het station gedaan (zagerij is bedoeld). André heeft het dan over een bepaalde manier
van laden. Het hout werd dan met een kabel samen gehouden en wanneer de camion moest gelost worden, dan
werd die kabel op een bepaalde manier losgemaakt waardoor het hout zo van de vrachtwagen schoot. Voordien
moest men blijkbaar alles manueel afladen.
29:00 uitleg over de foto van de voetbalploeg. Er blijkt ook een zekere Ludo Agten op te staan. Clement Agten vertelt dan het volgende: Ludo is begonnen als boswachter en opvolger van Henri Agten in Hechtel (1962-1963). Toen
kwam de houtvesterij van Leopoldsburg naar Hechtel en zocht men een klerk, iemand met een mooi handschrift.
De garde général, de houtvester, Dufrane, die zei dat H. Agten dat mocht doen, die kon mooi schrijven. Maar H.
Agten zag dat niet zitten.
32:00 Uitslepen, uitdragen van hout uit het bos. André heeft dat nooit gedaan. Hij bleef meestal op de zagerij. Hij
vertelt dat het uitslepen van de eerste dunningen gebeurde met het paard. Het uitsleuren gebeurde zo dat het hout
aan weerszijden van een strook (bestand?) kwam te liggen. Bij het kaalkappen was dat anders. Daar stak het niet
zo nauw, dan mocht het allemaal bij elkaar. Dan begon men met het ruimen en werden rijen gemaakt van takken en
hout en naderhand werden de stammen uitgesleept. Later met de motorzaag werden de dikke takken afgezaagd
en de rest met het bijl. En elke dag de zaag slijpen.
Voor de mijnen moest het hout geschild zijn. Dat gebeurde al in het bos.
Als het hout naar de zagerij kwam, werd dat opgetast, er was veel stock. Men kon inschatten hoeveel men ongeveer nodig had. Het hout werd ook even gestockeerd om het gewicht op de trein te beperken.
In de zagerij stonden geen vaste zaagtoestellen, alles gebeurde met de kettingzaag, men ging overal zagen. Werd
met de bok gezaagd? geen antwoord.
Vroeger stond er geen hangar (is er waarschijnlijk gekomen rond 1963), het was dan vaak allemaal slijk, waarin
zelfs de camions zich vastreden.
Het hout dat naar de zagerij kwam, werd gelost, dat was allemaal geen zwaar hout. Er stonden overal maten op.
Ze keken wat ze ermee konden doen. Het klein hout werd aanvankelijk met een handzaag op de bokken verzaagd.
Met de motorzaag werd zwaar hout verzaagd, dat tikten ze uit en daar stonden dan tekens op en daar werd dan
verzaagd.
38:00 Licht hout werd met een elektrische cirkelzaag verzaagd en later met een mazoutmotor. Met die mazoutzaag
kon je ook het bos in. Met twee kon je daar een stam opleggen en dan kapotzagen. Er is er daar ooit een van gestolen en teruggevonden in Holland.
In de zagerij werd vooral voor de mijnen gewerkt en voor Holland, dat was voor palen. Daarvoor had men Cors
nodig, die dan in Holland werd afgedraaid. Eerst ging dat met de trein later met de camion. We laadden daar een
hele dag aan.
Er ging ook nog veel hout naar de vezelplaatfabriek. Dat was allemaal krom hout en overschotten. Ze kwamen
daarvoor met een camion uit de Vlaanders. Men kon op die camions tot 60 stère laden, dat was veel hé. Ik pols of
het de fabrieken in Wielsbeke of Ooigem (Unilin etc.) zou kunnen zijn. Maar André wist dat niet meer. We hebben
ooit eens verbrand hout opgeladen en naar die vezelfabriek gezonden. We dachten daar klachten over te krijgen
maar dat is niet gebeurd. Manneken dat was wat, wij waren helemaal onder ’t zwart. Dat waren ook veel hectares.
wvi | jan. ‘14 | interview André Maes
7
Mar c e l, The o Ru t t e n
Naam geïnterviewde Marcel, Theo Rutten
AdresKapelstraat 54, Wijchmaal
Telefoon 011/63 53 09
E-mail-adres/
Geboortedatum 27/12/1938
Geboorteplaats Eksel
Beroep bosarbeider (6-tal jaar) – na het afzwaaien als militair begonnen in 1958 tot eind 1962, begin 1963
Lokale betrokkenheid is een paar jaar als bosarbeider tewerkgesteld geweest op het Pijnven.
Datum interview 19 juni 2013
Interviewer Eric Cosyns (samen met Dr. C. Agten)
Bandopname MP3-Trutten (48 minuten)
Opmerking Het interview is hier en daar gesynthetiseerd weergegeven, ik liet André ronduit vertellen over het
paardenwerk dat duidelijk een passie van hem was.
Topografische kaart met aanduiding van locaties: Leopoldsburg-Peer: 17/7-8 uitgave NGI-ed. 1989-herziening
1986.
Filmopname. Zou het maken van mutsaarden nog kunnen demonstreren (volgens eigen zeggen).
Foto: Theo Rutten, thuis in de tuin (foto E. Cosyns, 19 juni 2013).
wvi | jan. ‘14 | interview Theo Rutten
1
Int e r view me t The o Ru t t e n, b o s arb e ide r op he t Pijnve n e n
e l de r s
3:00 Wat waren uw belangrijkste taken als arbeider? Dennen planten. Toch niet het ganse jaar? Toch lang. En
dan opsnoeien, wegdoen en zo. Ik heb toch wel veel geplant hoor ondermeer de heide nabij Kerkhoven, dat was
120 ha, tegen Lommel aan, waar de parachutisten sprongen (zie aanduiding op kaart Bosland).
5:00 In welke maanden geplant? In de herfst en het begin van het jaar. Dan brachten ze een ganse camion dennen. Dat was zware arbeid op gebied van je lichaam, altijd krom lopen. Tussen de kavels waren er stroken loofhout.
Daarvoor gingen we tussen de dennen scheuten zoeken. Met de fiets, de scheutjes op de fiets en dan gaan planten
Wat was dat? Vogelkers, berkjes. Dingen die oppervlakkig groeien. En ook wel eik, Amerikaanse eik.
Opsleunen hoe gebeurde dat? Als het bos geplant was en het had een voldoende hoogte dan werden de takken
afgekapt. Met wat? Dat deden we met een kapmes, een herstel. We hadden dat allemaal zo een herstel. Ganse
dagen. Bosonderhoud zogezegd. Nog met de knuppel takken geslaan? Nee dat niet.
Wat gebeurde met het snoeisel? Dat bleef liggen. De boompjes die we afkapten die mochten wij houden. Dat
werd dan een stuk of 4-5 in de nek, uitgedragen, kapot gezaagd en gestookt in het Paviljoen (bij het Pijnven). Ik heb
dat nog helpen zetten het paviljoen (moet de jaren 1959-1960 zijn geweest).
8:00 Het merendeel van het jaar was dennen planten? Ja, en meststoffen zaaien. Wat gebruikte je? Zwarte
chimique, met de korf. Dat was uitgeteld hé. De korf vol en er stonden dan zakken en het was zo geregeld dat als
de korf leeg was, wij bij de zakken kwamen. Gebruikte je kalk? Dat zat er bij. Dat waren dus metaalslakken, ja.
En samengestelde mest? Nee, dat gebruikten we niet. (tussenkomst C. Agten die verbaasd is dat Theo met “chimique” moest zaaien. + tussendoor iets over een ongeluk die Theo is overkomen tijdens de bosarbeid, een zware
tak is tegen de schouder terechtgekomen waardoor Theo een drietal weken werkonbekwaam was)
Het snoeien hoe gebeurde dat, met een sleunmes? Nee het gebeurde met een zaag. Het waren vooral eikentakken van de bomen die in de dreven stonden.
12:00 Brandpreventie. We zaten een hele dag boven in die toren van 11 uur tot 19 uur ’s avonds. Je moest dan
alleen in de gaten houden, je kon wel contact opnemen met de andere toren als je iets zag “dompen”. We zaten
daar aanvankelijk helemaal alleen in.
Toch niet evident? Ah nee, je zat daar een hele dag alleen en je kan altijd iets aan de hand krijgen, daar van boven. Met twee zou dat beter zijn. Die toren was wel 14-15 meter hoog, het was een houten. Die komt nu niet meer
boven het bos uit. Er is trouwens een ijzeren gezet, die hoger is.
Had je kijkinstrumenten? Nee, niks alles met het blote oog. Als je iets zag, dan moest je de boswachter verwittigen en die moest dan gaan kijken.
Werd er op de grond extra gesurveilleerd, bv. naar recreanten? Alleen als het erg droge perioden waren dan
werd wel extra toegekeken. (vertelt kort een anekdote van jonge kampeerders die een vuurtje zaten te stoken midden het bos).
wvi | jan. ‘14 | interview Theo Rutten
3
Foto: De huidige metalen brandtoren van het Pijnven (Foto collectie boswachter J. Agten).
Dunningen
14:20 Hoe gebeurden de dunningen, deden jullie alles of hoe ging dat? De eerste dunningen deden wij, het
werkvolk. Het echte hout voor de nijverheid werd verkocht en dan kwam er ander volk. Bijvoorbeeld André Maes
(Winnerheide) kwam dan met zijn paard om het hout uit te sleuren. Die had een speciaal paard daarvoor, dat was
er op getraind. Jij hebt nooit met paard gewerkt? Nee. André(?) Van Kerkoven die had zo een klein paardje.
Daarmee werden voren geploegd waarin de dennetjes werden geplant.
15:40 Grondbewerking deden jullie dat? Nee nee, die hei, zoals die 120 ha, dat werd omgeploegd. In een
gewoon stuk bos moesten wij de “plekskens” maken en als de dennen er stonden dan moesten wij het gras wegmaaien of kreupelhout afkappen. Je zegt rond de boompjes maaien of gras wegtrekken? Dat werd ook weggetrokken als het gras was. Ik heb nog gehoord dat het gras werd weggetrokken met een riek? Wij hadden
gewoon een heizeisie bij en daarmee kon je het mooi zuiver maken. We hebben ook nog hei afgekapt om ze terug
mooi te laten uitschieten.
17:00 Waar deed je dat? In het staatsbos, daar stond op bepaalde kale plekken nog oude heide en door ze uit te
kappen kreeg je weer mooie nieuwe heide. En dat maaisel wat deed je daar mee? Dat lieten we gewoon liggen.
Die 120 ha werd afgestookt en dan geploegd (vraag dr. Clem. Agten) ja, die is afgebrand, er is brand geweest
toen hé en de hei is volledig afgebrand toen. De parachutisten hebben toen niet meer moeten springen.
18:20 Was er ergens nog heide tijdens je jeugd? Die 120 ha zeker (C. Agten) en de rest was bos en hier en daar
in de dreven, waar de vrachtwagens reden daar was nog wel eens een beetje heide. En uiteraard in het militair
domein daar was nog veel heide, maar daar mochten we niet komen.
Zelf geen ervaringen meer met heide maaien? Nee (..?)
Blauwe bosbessen? Dat stond er niet veel op het gouvernement, wel in Hechtel. En bij de vijvers zogezegd daar
stonden er meer (niet duidelijk wat hier bedoeld wordt, het Pijnven zelf?). Als ze gingen wandelen, dan met zo een
zakje, je kon ze niet wegjagen… Dat stond ook meer in de oude bossen (opm. C. Agten). Op het Pijnven was het
bos te dicht.
4
interview Theo Rutten | jan. ‘14 | wvi
Zelf nooit geplukt? Nee. En paddestoelen? Ook niet Wie waren dat? Van Hechtel waren de meeste. Ik heb er
nooit van Eksel gezien. Zou het kunnen dat het Poolse mijnwerkers waren? Nooit gehoord
Ik heb nog wel geweten dat het in Hechtel Duitsers waren (opm. Clem. Agten). Ze kwamen dan zoeken rond het
geheim kerkhof. Maar dat waren maar enkelingen. Het was niet georganiseerd.
22:00 Jeneverbes (stekeleirs), ken je dat? Nee. Bij het Pijnven, aan de vijvers hebben ze er wat geplant (C.
Agten)
De jeugd van Theo – op de boerderij
Ik woonde op een klein boerderijken, we hadden 1-2 koetjes. Vader werkte (bovengronds) in de mijn.
Waar kwam het hooi vandaan? Dat kwam van Kerkhoven, van hooivelden zogezegd. Ondermeer nabij “Prarie”,
daar was ook het stamcafé.
23:30 Hadden jullie daar zelf grond? Nee we huurden een stukje van een grotere boer die in die kleine stukken
niet geïnteresseerd was. Je kon dat hooi daar niet gemakkelijk uitkrijgen, je moest dat uitdragen van de beek uit.
We moesten dat op een draagberrie laden en zo uitdragen, de beek over. We tasten zo hoog op dat je daar niet
overheen kon kijken. En dan…pats zo een zouw in, dan kantelde de berrie ondersteboven en kon je alles opnieuw
opladen.
Die zouwen, moest je dat zelf onderhouden? Ja dat stukje, en dat deden we dan. Wanneer was dat? We deden
dat midden in de herfst als het hooi weg was. Dan werd het weer allemaal open gemaakt dat het water weer weg
kon. Dat moest dan omdat je dan wat er uitkwam op kant kon gooien. En had je daar speciaal werktuig voor?
Ja, dat was zo een redelijk lang steekmes, een zouwmes ja (Clem Agten). Ja; en daarmee kon je de kanten afsteken en dan een “nerk (?) “op kant zetten Je hebt dat zelf dus nog gedaan? Ja ik heb dat nog gedaan. Wanneer
was dat? Dat moet nog geweest zijn tot ’61-62, dan zijn we thuis gestopt met de boeren. Toen ging het niet meer,
moeder was gevallen met een ernstig knieletsel tot gevolg. Ze kreeg uiteindelijk het vuur in de knie en is eraan
overleden, ze was 53.
Beekvegen deed je dat? (vraag door Clem. Agten). Ja, dat stukje beek bij de grond, dat deden we ook. Dat deden
ze allemaal. Dan was ze geveegd. Het zat toen al vol met muskusratten. Ging je die soms vangen? Nee, daar
was een speciale kerel voor aangesteld, die deed niks anders.
26:00 Eekhoorns vangen deed je dat? Nee dat niet. Toch niet kunnen krijgen. Dat vliegt boven de lucht in. Aan
jonge boompjes kan je nog wel eens schudden. Ook nooit niet als je klein was om in een kooiken te steken met zo
een wielken in (Clem Agten)? Ik heb dat ooit wel eens gevangen, maar je kon beter een konijntje vangen. Deed
je dat wel eens? Vroeger wel eens. Als we dennen aan het planten waren, zag ik wel eens een plekje waar ze ’s
nachts hun behoefte kwamen doen. Daar legde ik dan wel eens een klemmetje onder. En ’s morgens vroeg ging je
dan kijken en had je er wel eentje
Van wie heb je die stiel geleerd? Als je gaat werken dan moet je je ogen gebruiken.
27:15 Thuis, bij de boerderij had je daar een boomgaard bij? Ja er was een stukje, te klein om te bewerken,
daar stonden wel enkele bomen een stuk of vier appelbomen. Alleen appels? Ja alleen appelbomen. En een grote
oude perenboom. Herinner je nog de rassen? De appels waren jonagold en de peren waren van die kleine die de
oven in gingen, bakkemuizen. Die de oven in gingen als het brood gebakken was.
Hadden jullie akkerland? Ja er was 1 ha land bij, om graan te zaaien en aardappelen. Er was ooit een stukje bij
waar gras gezaaid werd.
Werd boekweit geteeld? Nee dat was te mager voor de grond. Lupines? Nee ook niet dat ik weet en als ze ooit
gezaaid hebben was het om onder te ploegen als meststof. Seradella? Nee Spurrie? Nee, nooit gezaaid. Tegen
de herfst rapen hé.
29:20 Rond die akker stonden daar bomen rond? een gracht noemden ze dat toen, langs ene kant, langs de
andere kant stond niks. Als scheiding tussen twee eigenaars. En wat stond er in die gracht? Uitschot, eik en berk
en kerselaar en een hoop doorns, langdoorns zogezegd. Ene keer per jaar werd dat opgesnoeid, en de andere
wvi | jan. ‘14 | interview Theo Rutten
5
kant schoot maar gewoon op. En die kerselaar was dat Amerikaanse vogelkers? Ja. Je zegt daar ook kerselaar
tegen. Dat was toen een kerselaar, dat was van een vogelkers. Wat stond er voor de rest in? Eik, eikenbomen
allez stronken terug uitgeschoten. Jullie hebben dat nooit zelf afgedaan? Nee Ik weet niet. Heb je dat nog zien
doen dat die grachten werden afgedaan? Nee, ook niet gezien, ik was 12 jaar toen ik daar kwam wonen en toen
was het. (zin niet afgemaakt)
30:50 Terug naar het bos
Grondbewerking, je sprak al over voren, maar had je ook andere manieren van planten? Het was een vierkantig vak maken en in het midden werden de dennen geplant. Het was altijd maar dennen planten. Van die Amerikaanse dennen (begaat hier een vergissing), Corsen. Ze hadden vooral echt hout nodig toen. “Plekskens maken”
zeiden ze toen (C. Agten). Ja plekskens maken, alle meters een plek, en zo naast mekaar.
Gebruikte je de koord? (vraag C. Agten) Als het terrein mooi lag, zonder veel stronken deden we dat wel eens
anders was het planten waar er mogelijkheid tot planten was.
32:00 En ploegen? Nee, behalve die uitbesteding voor die 120 ha. Mus die kwam daar ’s morgens aan met een
hamer, sloeg die tractor in gang en moest hem dan een ganse dag latten bollen. Een andere mens kreeg die niet
in gang hé en het duurde te lang om die weer in gang te krijgen. Er zijn er nog andere bijgehaald omdat het te lang
duurde voor die plaats helemaal omgeploegd was. Dat was een stuk met voren van wel 200 - 300 m lang, en dat
ging altijd op en neer. Zo een hele dag rondrijden dat was hard hoor, dat is 120 ha!
Heb je nog andere technieken gebruikt? Ja ja, gewoon – van die plekskens maken. Op plaatsen die dan volledig
uitgeleefd waren, werd alles afgedaan en werd nieuw geplant. En wat was jullie werk dan precies? het takhout
opstoken. Dat was gewoonlijk herfstwerk, als het brandgevaar niet zo groot was, je moest erbij blijven tot het vuur
uit was. En wat deed je met de as? Dat werd dan uitgestrooid als meststof zogezegd. En als het niet moest, dan
werd het niet opgestookt en het hout op een rij gelegd, zogezegd en lieten ze het gewoon rotten.
Waarom werd de ene keer gestookt en de andere keer niet? Het hing ervan af of er plaats was om te stoken.
Als het maar een klein plekje was dan werd het niet opgestookt dan werd het ergens tussen geduwd omdat het op
1-2 jaar was het toch weggerot.
34:25 En als die bewerking gedaan was, dan kon je beginnen planten?
Plekskens. Vrijmaken en planten hé. Als er ergens planten gelost waren dan gingen we die met de fiets gaan halen.
Van waar was het dennenplantsoen afkomstig? (onduidelijk, weet het niet zeker zegt tenslotte, het kwam van
het bosbeheer zelf uit)
Ik weet wel dat Louis Maes wat plantsoen had staan, als er tekort was dan werd bij hem wel eens aangekocht.
35:40 Heb je ooit moeten zaden of kegels oogsten? Nee, nooit. Ook nooit gezaaid? Meststoffen wel, maar
dennen nooit. Waren er soms mensen die kegels kwamen kopen of rapen? Ik geloof, in die tijd mochten ze nog
rapen, maar nu mag dat niet meer. Misschien gebeurde dat wel eens aan de rand, maar midden in het bos daar
zag je zelden een mens. Voor wat werden die denappels gebruikt? Om vuur te maken bij hen thuis of om aan te
maken. Heb je dat zelf thuis gedaan? Nee, nooit niet gedaan.
Hadden jullie zelf een bakoven? Nee, we gebruikten een oven maar het was de oven van de gebuur, van Jef
Smeets, die gebruikte de bakoven niet meer en moeder ging daar gaan bakken, dat was 50 m van ons huis en ik
moest daar gaan stoken.
37:00 Dat hout van waar kwam dat? Dat werd altijd in de herfst bijeengebonden als mutterds zogezegd: dennenhout, eik, en dat werd dan opgestookt.
Als ergens een gracht werd gekapt dan werd dat hout niet opgestookt daar, maar samengebonden opgetast en
gedroogd. Heb je dat zelf nog gedaan, die mutters? Jaja. Hoe deed je dat? Met berkenhout, of als er wissen
stonden met wissen. Er werd een oog gemaakt het andere uiteinde werd daar dan doorgestoken, doorgetrokken
een paar keer mee gedraaid de wis(?) tussengestoken en dan bleef dat samen (dan vraag ik Theo of hij dat nog
zou kunnen, hij bevestigt en zou dat kunnen demonstreren bv. ter gelegenheid van een film).
6
interview Theo Rutten | jan. ‘14 | wvi
39.00 Om die band te maken gebruikte je wissen? Ja, als die er niet was, dan gebruikte ik ijzerdraad, maar
meestal was het toch met wissen.
Heb je weet van mensen die met die wissen vlechtwerk maakten? Nee, dat heb ik niet meer geweten. Hier
kwam een marchand die van alles bij had (Clem Agten). Clem Agten vertelt dat zijn grootvader nog manden gevlochten heeft. Clem heeft nog manden gezien die zijn grootvader gemaakt had. Hij vlocht ook bijenkorven van stro.
Daarvoor gebruikten ze bramen, die ze splitsten en dat werd rond het stro gebonden.
Terug naar de fruitbomen op de boerderij –stond er een haag rond de boomgaard? Nee, het was een draad.
Er liep daar dan wel eens een schaap of zo, of wat leghennen.
Had je thuis varkens? Ja we hadden er twee. Hoe mestte je die vet? Met aardappelen en gemalen graan. De
mensen hadden toen nog wat graan. De aardappelen werden gewassen, gekookt met schil en het meel werd er
naderhand ondergestompt.
42:10 Die varkens werden in het najaar geslacht? Ja, in het najaar, thuis. Hoe gebeurde dat? Het varken kreeg
een klop op de kop en dan werd het gestookt (waarschijnlijk vergeet Theo hier te vermelden dat eerst het bloed uit
het varken werd verwijderd door een diepe langssnede bij de keel te maken waarbij met een draai van het mes de
aders werden doorgesneden) en dan geschrobt met veel water. Dan werd het rechtgezet en opengesneden. En
was het werkendag (maar ook kermis).
43:05 Terug naar het bos
Heb je ooit nog zien strooisel weghalen uit het bos? Ik heb dat ooit nog gezien. Het waren speciale firma’s die
dat kwamen halen met een vrachtwagen, voor wat ze dat gebruikten weet ik niet, voor compost of voor ik weet niet.
Opm Clem Agten: dat gebeurde in het privaat bos, niet in de openbare bossen. Ja, maar één keer heb ik dat in
Hechtel toch zien gebeuren in het openbaar bos. Ik ben trouwens dan nog bij je pa begonnen (H. Agten).
45:00 Faunistische kennis
Theo somt voor de vuist en spontaan op: konijnen, hazen, eekhoorntjes, vogels, duiven.
Ik vraag of er geen speciale vogels zaten. Daarop komt het antwoord “ja, bij de vijvers (Pijnven) daar zat wel eens
een vreemde vogel. Welke? Er zat wel eens een pauw. En Kraanvogels (Krunekranen – Clem. Agten) ja die hebben
er ook gezeten. Die heb ik zien vallen.
En korhoenders? Ja, die zullen er ook wel eens gezeten hebben (maar heeft ze zelf niet gezien). Clem Agten:
maar dat was vooral op het militair domein .
Ree, zat dat er veel vroeger? Ree zat er wel maar niet zoveel. Nu zie je die wel eens bij het paviljoen.
Everzwijn. Ik heb er ooit één gezien. Clement voegt daaraan toe dat hij die vroeger ook nog gezien heeft, dat was
tijdens een zeer strenge winter 1956-1957-58 (waren toen blijkbaar uitgezwermd). Toen zijn die naar hier gekomen
en was er één geschoten. Die lag dan vooraan op het deksel van een volkswagen Kever.
En kluten (bedoeld is wulp)? Ja (bootst geluid na), die moesten een grote open plek hebben.
48:00 Tot hier het gesprek.
wvi | jan. ‘14 | interview Theo Rutten
7
A n dr é Mae s
Naam geïnterviewde André Maes
AdresWinnerstraat 84A, Eksel
Telefoon 011/73 47 23
E-mail-adres/
Geboortedatum 13/12/1938
Geboorteplaats Eksel
Beroep Zelfstandig bosarbeider – bomensleper met trekpaard
Lokale betrokkenheid was ondermeer vaak werkzaam in de bossen van Bosland in het bijzonder op het Pijnven. André is afkomstig van boerenfamilie (is de jongste van 16 kinderen) op Winnerheide (waar vroeger 10 boeren aanwezig waren).
Datum interview 02 juli 2013
Interviewer Eric Cosyns
Bandopname MP3
Opmerking Het interview is hier en daar gesynthetiseerd weergegeven, ik liet André ronduit vertellen over het
paardenwerk dat duidelijk een passie van hem was.
Topografische kaart met aanduiding van locaties: Leopoldsburg-Peer: 17/7-8 uitgave NGI-ed. 1989-herziening
1986.
Filmmogelijkheden: zeker, helaas niet meer met de paarden maar André bezit nog veel bosbouw-gereedschap o.a.
steekbeitel, 7 motorzagen (waaronder 1 oude Stihl) en een antiek heiploeg (gekocht van een kennis, die ze alleen
aan hem kwijt wou). André kan waarschijnlijk nog het samenstellen en binden van mutsaarden demonstreren. Hij
weet nog goed hoe je met twijgen bindt. André is een vrij vlot en redelijk duidelijk spreker (maar een beetje stil).
Foto: André Maes thuis bij een zogenaamde heiploeg die hij via een kennis in bezit kreeg.
wvi | jan. ‘14 | interview André Maes
1
Int e r view me t A ndr é Mae s (b o s arb e ide r me t t r e k paar d)
1:40 - 5:00 Mijn vader heeft dat vroeger ook gedaan, hout gesleept in de bossen. Vroeger werd er hard gewerkt in
het bos. Stammen dienden aanvankelijk met de hand uitgedragen te worden. Naarmate de bomen ouder werden
en de stammen dus zwaarder was het op de duur niet meer mogelijk, niet meer menselijk om boomstammen zondermeer uit te dragen. Vanaf dan werd er meer en meer met het paard gewerkt.
André verwijst naar zijn kozijn en naamgenoot (zie interview met zager A. Maes) die ook in het bos heeft gewerkt
en daar zeer zwaar werk heeft gedaan als (manuele) uitsleper. André verwijst ook nog naar het zware (en weinig
betaalde) werk op de zagerij van Van Duffel. André moest daar met de hand de treinwagons laden, althans vooraleer er een transportband was (zie ook foto van A. Maes-zager). Er werd zowel hout geladen in open wagens als in
volledig gesloten wagons. Daarin kon het in de zomer zeer warm worden, waardoor het nog zwaarder labeur was.
André verwijst ook naar de enorme (werk)kracht van zijn neef, die zelfs een treinwagon kon voortduwen. Er waren
nog 2 andere broers (neven) die op de zagerij gewerkt hebben. De ene zoon (Bert) is blijven werken als camionchauffeur (met een Magirius) de andere heeft de houtzagerij verlaten en is bij de douane gaan werken. Het waren
drie zonen van de oudste broer van André Maes, Henri.
5:00 - 9:00 diverse info over boswachters en houtvester Dufrane (kleindochter)
9:50 Wat was het doorsnee bosbouwwerk dat jij deed?
Wij sleurden stammen uit naar de kant (van de percelen), de boomkappers hadden die afgedaan. Vroeger was
dat alleen het zware hout, later deden we ook het lichter hout. Wij konden dat in bussels van bv. 10 -15 stuks laten uitsleuren, terwijl de dragers er maar 2 per keer deden. Op het einde van de dag hadden wij veel meer hout
gestapeld dan de manuele uitdragers konden doen. Zo hebben we geleidelijk meer en meer van het uitsleepwerk
overgenomen. Als er veel hout uit kwam, moest je natuurlijk zien dat je het kwijt kon (bedoeld is ergens kon stapelen
waar het geen hinder opleverde).
Dan anekdote over de uitsleep van het verbrande hout (1976 - zie ook interview A. Maes-zager: over hoe zwart de
bosarbeiders toen waren: bij nat weer was je een “zwarte piet”, bij droog weer zat je volledig onder het zwarte stof).
12:30 - 32:00 Dan volgt een volledige passage over het werk met het paard: hoe behendig het paard kon manoeuvreren en het belang om hierbij zeer geduldig te werk te gaan en het paard vooral zelf zijn weg te laten zoeken
tussen en over de stammen. André zou later ook het haam (= veldhaam = zwenghout) in plaats van over de grond
te laten slepen, verhoogd aanbrengen via een ingenieus riemensysteem dat geïnspireerd was op een systeem dat
bij scheepspaarden (die schepen voorttrokken) werd gebruikt. André had dat gezien bij een Nederlandse houtsleper. André zei dat dit vlotter en vooral ook veiliger werken was. Hij verwees daarbij naar de talrijke keren dat hij het
veldhaam tegen zijn scheenbeen heeft gekregen, waardoor het nu nog bultig aanvoelt. Een verhoogd veldhaam
bood verschillende voordelen: het bleef minder vasthangen, het was veiliger werken, gemakkelijker afkoppelen (je
hoefde je niet telkens meer te bukken)
André vertelt ook hoe het hout stapelen gebeurde. Daarvan zijn een aantal foto’s beschikbaar.
Het paard maakt daarbij een kruisende beweging met de al aanwezige houtstapel. Net voor de helft van de stapel
ging het paard de stapel over. Het paard kon zeer minutieus werken, de stammen lagen over het algemeen zeer
gelijk gestapeld. Er kon zeer hoog gestapeld worden, tot boven de kop van het paard.
André werkte niet meer met een gareel op de kop, noch met oogkleppen. Enkel een halster (kopstuk) werd gebruikt,
zonder oogkleppen. De gareels (bedoeld de kopstukken en de haams) liet André vroeger maken in de Ardennen.
Daar kon men dat zeer secuur maken. De eerste paar dagen moest het wel wat rekken, precies zoals een paar
schoenen, maar nadien zat het bijzonder goed en waren er geen verwondingen van het paard (schuurwonden die
snel optreden indien zaken niet goed zitten bv. herinner mezelf een toertocht in Ierland met een trekpaard, waarbij
op bepaalde plekjes wel eens wondjes dreigden te ontstaan door het optuigsel)
wvi | jan. ‘14 | interview André Maes
3
Fotos. A. Maes aan het werk tijdens zijn professionele loopbaan als bosarbeider gespecialiseerd in het met paardenkracht uitslepen van bomen (foto. Collectie A. Maes – niet gedateerd of gesitueerd).
Op de onderste foto is duidelijk de veldhaam te zien die verhoogd is aangebracht. Een idee van André om te voorkomen dat de haam al te vaak tegen het scheenbeen van de menner terecht komt.
4
interview André Maes | jan. ‘14 | wvi
André gebruikte altijd Brabantse trekpaarden, kloeke zware paarden. Tijdens de middagpauze werd er al eens
een vuurtje gemaakt ondermeer om de kledij te drogen indien nodig. Soms werd het ook gebruikt om een stukje
voedsel bv. brood te roosteren.
André werkte met 2 paarden, zodanig kon er over de middag een dier wat rusten. Ondertussen kreeg het wat haver.
De voerman had dan geen uren, het waren lange dagen. Meestal werd ter plekke al gestart vanaf 7.30 u tot 18.3019.00 ’s avonds. De paarden konden wel wat aan. Ze werden wel moe, maar ze waren maar zelden uitgeput. Ze
kregen elk 16 kilo haver naast wat hooi tijdens de middag, de paarden kregen elk een uur om te eten. ’s Morgens
kregen ze anderhalf uur voor het vertrek al eten. ’s Avonds stond het voeder ook al klaar (zijn echtgenote zorgde
daarvoor). In de zomer of tijdens warme dagen, als ze veel gezweet hadden dan werden ze afgespoten met water.
’s Ochtends waren ze dan weer helemaal fit. André heeft ooit een paard gehad die dat heel goed wist en uit zichzelf
naar de wasplaats ging. André zorgde heel goed voor zijn paarden, het was zijn werkkapitaal, maar André hield ook
van zijn dieren.
Men werkte in quasi alle weersomstandigheden. André kwam maar zelden naar huis omwille van de weersomstandigheden. André ging ook op verschillende plaatsen werken, vooral in de provincie Limburg. Niet in de Ardennen
omdat hij niet vertrouwd was met sterk hellende terreinen. In Limburg kwam hij ondermeer in Eksel, Hechtel, Zutendaal. André deed het werk vooral in opdracht van houtkoopmannen.
(een deel van het gesprek gebeurt aan de hand van foto’s waarvan ik er een tiental heb meegekregen. Zelf had ik
ook beelden bij van een opgetuigd paard dat sleepwerk deed)
31:00 Wanneer ben je met het werk begonnen? Vanaf leeftijd van 14 jaar (= 1942). André is de jongste van 16,
alle broers en zussen waren al getrouwd, zodus kwam er van onderwijs niet veel.
Gesprek over het boerderijleven
Een aantal passages zijn hier voor het leesgemak samengebracht.
Ploegwerk
Het eerste paard, toen hij getrouwd was, kreeg hij van zijn vader.
André ploegde voor eigen kost, ’s avonds na het boswerk, meer bepaald zo’n twee uur later, na het melken van de
koeien. Dit kon wel doorgaan tot 23.00 u ’s avonds.
André heeft maar een enkele keer in het bos voren geploegd, meer bepaald voorafgaand het zaaien (!) van dennen
op het Pijnven. Ook een heel perceel is nog ondergeëgd geweest om het uitgezaaide dennenzaad onder te werken.
33:00 André heeft ook nog (zien) ploegen met de heiploeg, hiervoor werden twee paarden gebruikt, dat was een
zware ploeg met een grote schaar (zie foto’s). Je kon dat niet helemaal keren, maar wel op de kant drukken; Normaal ging je daar het perceel mee rond, zonder te stoppen.
34:35 Verwijderen van posten. Dat was ook weer zoiets apart. We hadden toen al een tractor maar met een paard
gaat dat ook. We bonden daarvoor een kabel hoog in de boom, en naast de boom lag een grote rol hout. We trokken dan met de tractor de boom met wortels en al uit, die boom kwam daarop en hoep zo werd die er dan volledig
uitgetrokken.
Ik ben vroeger wel nog gaan zien op het Pijnven, naar mijn broers, die daar posten gingen trekken met een posten­
machine. Het was een systeem, driepikkel bestaande uit houten blokken met touwen en katrollen. Kabel op kamwiel ging naar onder. De zijwortels werden afgekapt en de stronk dan uitgetrokken.
Brandhout: er bleef altijd wat hout liggen, dat gebruikten we dan thuis als brandhout. André heeft altijd met hout
gestookt. Tegenwoordig gaat hij bij particulieren vogelkersen rooien in ruil voor het brandhout. Ik zag achteraf de
houtklompen liggen, dat waren gekliefde stukken hout ongeveer armdikte m.a.w. afkomstig van oude, dikke vogelkersstammen.
38:00 Waar haalde je het hooi voor de paarden? Dat maakten we zelf, we hadden in die tijd ook 25 melkkoeien.
’s Morgens na het melken ging ik eten en nadien ging ik het jongvee hooi geven. Het maaien deed ik dan ‘s avonds.
wvi | jan. ‘14 | interview André Maes
5
Soms deden de kinderen dat ofwel gingen de kinderen naar het bos met twee paarden, zij sleurden ook en ik kwam
dan naar huis.
38:40 Werd dat hooigras ingezaaid? ja, het was Italiaans raaigras dat ieder jaar opnieuw ingezaaid werd, nu is
dat meer blijvend grasweiden. Daarnaast zaaide André ook rogge, haver en zo. Dat was typisch voor deze streek.
Had je een bepaald teeltplan – vruchtwisseling t.t.z. een bepaalde volgorde? Boeren wisten wel dat eenzelfde
soort niet na elkaar mocht gezaaid worden. Na de rogge kwam er een najaarsteelt. Dat konden rapen zijn, spurrie
en seradel. En wat overbleef, werd ondergeploegd als groenbemesting.
(André weidt dan even uit over de huidige mestproblematiek en de Nederlanders die hier in de grensstreek hun
mest kwamen dumpen)
41:30 Bieten worden nu nog nauwelijks gezet, men laat veel voeder komen. Tegenwoordig ook veel inkuilvoeder:
voorgedroogd gras, soja, een soort roggemeel. De koeien komen tegenwoordig ook niet meer op de weide. Dat
scheelt in de melkgift. De koeien hebben ruimte in de stal en krijgen een welafgemeten rantsoen, aangepast aan
het individu. Dit gebeurt allemaal automatisch, computergestuurd. Het voedselprogramma wordt door een extern
voedingsdeskundige opgesteld (een landbouwingenieur). Dan volgt een uitweiding over het modern boerenleven,
de boer moet tegenwoordig meer in zijn bureau zitten dan wat anders ondermeer i.v.m. vergunningen, registraties,
controles etc.
45:15 Heb je nog het potstalsysteem gekend: ja, maar André heeft zelf geen heide meer gekapt. Als strooisel gebruikte hij vooral stro, uitzonderlijk eens hei. Iedere dag werd twee keer bijgestrooid. Een keer of twee per jaar werd
die stal dan leeggemaakt.
46:30 Hooien in de oude tijd, ik verwijs daarvoor naar het hooien op Kerkhoven. André beaamt dat zij daar ook
gingen hooien, in de Netevallei. André heeft er zelf nog gemaaid. Zijn vader voorzag dat hij ongeveer 40 are per
dag met de zeis kon maaien. Ik vraag hem daarbij naar het maaisysteem dat hij toepaste en laat hem dat op papier
tekenen. Je had namelijk op- en afmaaien en dat is dubbel gezwad zeggen ze. Als het heel smal is dan kan je alleen
maar enkel maaien. Normaal gezien wordt er dubbel gezwad gedaan.
48:10 Dan toelichting hoe de zeis scherp werd gemaakt. Dat werd gedaan met een houten “streek”, gemaakt van
speciaal eikenhout. Met een nagel werden daar putjes in gemaakt en dat werd dan ingestreken met klei. In Kerkhoven werd dat dan naast een slootje in de grond gestoken. Daar was zeer grof zand, en daarmee kon je de zeis
dan voldoende scherp houden. Pas na de middag mocht je dan eens de cementen streek nemen om te “wetten”.
Die mocht je dus zeker niet de ganse dag door gebruiken want dan was die “woad” zo weg. Wetten doe je in twee
keer: eerst de “snuit” of de punt van de zeis dan neem je de snuit vast en wordt de achterkant gewet. Wetten doe
je altijd door te “trekken”, maar dat ging bijzonder snel op en neer.
Sommige deden de zeis los van de steel. Die bewerking wordt door C. Agten in een het jaarboek van de HK-Eksel
gedetailleerd beschreven.
André benadrukt het belang van een goed gehaarde, scherpe zeis en van een zeis die correct aan de steel is
bevestigd. Wanneer de zeis, met de steel naar beneden, tegen een muur wordt geplaatst, dan moeten daar viervingers tussen kunnen (in de boog waarschijnlijk). Dan staat de zeis goed, d.w.z. er bestaat dan geen neiging om
voortdurend in de grond te maaien wanneer deze afstand kleiner is dan 4 vingers. In het andere geval moet je veel
meer maaibewegingen maken dan nodig, 5 keer op een meter, maar dat moet niet wanneer de zeis goed staat.
Over een ganse dag genomen weegt dat dan door. Dat scherp maken en zetten dat deden zijn broers, André was
daar niet zo bedreven in.
51:20 Werden de percelen in Kerkhoven geweterd? Nee, dat gebeurde wel in Lommel-kolonie, daar werden de
weiden in de winter onder water gezet. Hier in Kerkhoven gebeurde dat niet! In de herfst werden de slootjes proper
gemaakt zodat het overtollig water naar een grotere sloot kon die dan uiteindelijk uitmondde in de Nete. De afstand
van het perceel waar André hooide, in de lengte, tot de beek bedroeg 350 m. Al naargelang de nattigheid lagen er
meer of minder afwateringsgreppeltjes
Meestal werd er al van ’s ochtends 3.30 - 4.00 uur vertrokken om te maaien. Tegen 6 uur bracht men dan de boterhammen, dan werd er gewerkt tot 12 of 13 uur. ’s Namiddags werd dan al het gemaaide gras door elkaar gesmeten
6
interview André Maes | jan. ‘14 | wvi
om te drogen. En ’s anderendaags weer opnieuw gemaaid weer tot de middag en dan opnieuw door elkaar gooien
met de reif.
Hoe lang werd het gras gedroogd? Als het zonnig, droog weer was dan werd het 4 dagen gedroogd. Bij slecht
weer kon dat tot 2 weken blijven liggen. Gevraagd naar kwaliteitsverschillen, merkt André op dat het wel de helft
kon schelen: slecht hooi had een veel slechtere kwaliteit dan goed gedroogd hooi dat dan nog een zeer aangename
geur had. Hij benadrukt dat een aantal keer en wordt bijna euforisch over die lekkere, fijne hooigeur die toentertijd
over de “beemden” hing.
54:00 Hoe werd het hooi afgevoerd? Het hooi werd los op de wagen “getast” en naar de boerderij gereden waar
het op de schelf getast werd. In de natste delen van het perceel, waar de hooiwagen niet kon komen, daar werd
het hooi op een draagberrie geladen en naar een verzamelplek gedragen waar de hooiwagen met paard wel kon
rijden. Daar werd het dan overgeladen op de hooiwagen. De hooiwagen werd pas gehaald als er voldoende hooi
verzameld was. De draagberrie die André gebruikte, bestond uit 2 lange stokken van circa 3 m waarop dwarsplanken werden bevestigd. Het hooi werd hierop geladen en over het zompig terrein naar de kant gedragen. Dit was
geen sinecure; het hooi was vaak zo hoog getast dat de achterste drager nauwelijks of niet kon zien waar hij stapte.
De voorste drager diende daarom tijdig te waarschuwen waar zich greppels of andere moeilijk betreedbare plekken
bevonden. Uiteraard gaf dat af en toe aanleiding tot schavuitenstreken en hilarische toestanden. Meer dan eens
diende het hooi opnieuw op de draagberrie getast te worden.
Met paard en kar kon André maar tot halfweg het perceel komen, de rest moest dus met de berrie uitgedragen worden: veel werk dus! Toen iemand op Eksel de eerste kleine tractor had, dan kon hiermee wel tot helemaal onderaan
het perceel gereden worden, tot tegen de beek.
55:00 Aan welke dieren werd het hooi gevoederd? Er wordt twee keer per jaar gemaaid. De eerste snede was
nu ongeveer (dus 2de helft juni - begin juli). De twee snede was in augustus, die had dan minder kwaliteit. De eerste
snede was voor de melkkoeien en de paarden. De tweede snede was vooral voor het jongvee.
56:00 Tot wanneer heb je weten zeisen? Dat heeft geduurd tot we Italiaans raaigras zijn gaan inzaaien. Dat wordt
dan gemaaid en een dag of drie ingedroogd. Dan wordt het op ruiters gezet, er daarbij zorg voor dragend dat midden de ruiter er nog voldoende open ruimte was om zodoende de wind kans te geven om het hooi verder te doen
drogen. De ruiters bleven tot 14 dagen staan. Dan werd het hooi eraf gehaald en geperst. In die tijd (begin ’60?)
waren de eerste persen al in gebruik. Men maakte hiermee kleine hooibalen. Ruiters werden niet gebruikt in de
natte hooilanden van de Nete. Daarvoor was het te nat. “De palen zakten gewoon de grond in”.
André voegt hieraan toe, dat er met de zeis is gemaaid tot waarschijnlijk 1963. Met het persen had je minder plaats
nodig en daarenboven vlotte het beter.
58:10 Ben je zelf nog turf gaan steken in de Netevallei? Nee. Heb je het zelf nog geweten? Nee. Thuis werd
het ook niet gebruikt? Nee, altijd hout. Er is hier ook zoveel bos hé.
59.30 Hadden jullie bij de boerderij soms een boomgaard? Nee wij hadden dat niet, het is hier niet zo de streek.
1:00 - 1:10 Waren de akkers omgeven door houtkanten (grachten)? Ja, en dat is nog zo. Er stond vooral inlandse eik in. Nu heb je daar een vergunning voor nodig, dan mag je ongeveer 70 - 100 m kappen. De landbouwschool van Bocholt komt hiervoor dan kijken. Ze doen ondertussen ook de Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse
eik weg. Die worden dan gespoten. Waar nodig wordt er bijgeplant.
Vroeger werd om de tien jaar de houtkant gekapt. Zo een houtkant werd dan volledig afgezaagd. Maar nu is dat
wat minder evident, nu is daar allemaal regelgeving voor, soms teveel. Op den duur ben je zelf geen baas meer
over je eigen perceel.
Dan volgt een uitweiding over het privébos van André (3,5 ha met inlandse eik + een deel moeraseik, 19 jaar oud,
Bosstraat, Overpelt), de bosgroep en het werk dat André aan die bomen gedaan heeft.
André bestrijdt in het perceel ook de processierups, daarvoor gaat hij tweewekelijks gaan controleren. Dit jaar had
hij een zestal nesten die hij met een gasbrandertje te lijf is gegaan (rupsen worden verbrand). Vorig jaar had hij er
47. Moeraseik levert keihard hout.
1:09 Uitweiding over boswachter Ulenaers en het project nachtzwaluw (ik hoorde er zelf een in het Pijnven op
dinsdagavond 2 juli)
wvi | jan. ‘14 | interview André Maes
7
1.10 Wat gebeurde er met het afgekapte of afgezaagde hout van de houtkanten? Het stamhout werd gebruikt
als weidepalen en de rest om te verbranden. Het takhout werd opgebonden in mutsaarts om brood te bakken.
Waarmee werd er gebonden? Dat was nog redelijk speciaal. We namen daarvoor lange twijgen van zo een soort
hout die we dan zo draaiden. De top werd hiervoor vastgenomen en gezwierd. Met de nodige handigheid kon je
daar een oog in maken. De twijg werd dan op de grond gelegd. Het takhout kwam hier op te liggen en dan werd het
uiteinde van de bindtwijg door het oog gestoken. De voet op de takkenstapel gezet en dan werd de band aangetrokken even gedraaid en het uiteinde kwam in de mutsaart te zitten.
1:11 Ik laat dan het woord wis vallen. André kent dit duidelijk maar vermeldt uitdrukkelijk dat zij niet de wissen
gebruiken die voor het mandenvlechtwerk werden gebruikt (dus geen wilgen). Zij zochten andere twijgen bv. een
lange dunne eikentwijg. Met berk kon je dat ook wel doen maar dan had je van die heel lange berken nodig van
2 - 2,5 m lang. (André gebruikte dus vooral eik)
Nu zijn er mensen die bindtouw gebruiken dat gebruikt wordt om hooi en strobalen te binden.
Vader zette de kinderen altijd aan het werk. Aan hem heeft André veel geleerd.
Dan vertelt André in het kort hoe zijn vader met een kruiwagen met een houten wiel, en op zijn klompen naar de
markt in Hasselt ging om er biggen te (ver)kopen. Ze vertrokken dan om middernacht richting Hasselt. Tegen ’s
avonds 7 uur waren ze dan terug. Er werden ook biggen gekocht om op te vetten.
1:13:20 Hoe werden de (2-3) biggen vetgemest? In de eerste weken kregen de biggen nog melk. Later kregen
ze roggemeel en ook wat haver erbij. We hadden zelf een (wan-)molen om graan te malen (te pletten?). Van dat
gemalen graan werd dan een pap gemaakt dat de varkens naar binnen konden slokken. Er werden ook aardappelen gekookt, maar dan moesten de biggen toch al enig gewicht hebben. Dat gebeurde in zo een grote ketel. We
kookten aardappelen voor een week lang. De gekookte aardappelen werden dan in een emmer gedaan en daarin
fijn gestampt en een pap van gemaakt. Dat voedsel kwam dan in de trog terecht bij de andere slobber.
1:14:25 Werd het voedsel van de koeien gekookt? Ja vroeger wel. André vertelt dan dat in de oude boerderij
(een tweewoonst) die op de huidige woonplek stond, een koeienstal aanwezig was waarin een gat aanwezig was
dat uitgaf op een ruimte waarin een open haard aanwezig was. Daar stond een eikenhouten paal waaraan door
middel van houten pinnen een lat was bevestigd waaraan een ketel hing. De arm kon tot boven het haardvuur
worden gedraaid en kon ook door het grote gat passeren. Als het voedsel was gekookt, kon de ketel zo naar de
stal worden gedraaid.
1:15:20 Wat kregen de koeien dan als voedsel? Gekookt meel met veel water, wat aardappels. Elke koe kreeg
maar een klein schepje. Werden daar ook wortelen in verwerkt? Wortelen niet maar wel brandnetels. Die werden
daarvoor gemaaid. Werden nog andere kruiden gebruikt? Hierop antwoordt André dat er wel eens op bedevaart
werd gegaan naar de kapel op het Hoksent (Sint-Antonius). Ik merk op dat Sint-Antonius toch voor de varkens
werd aanroepen? Ja maar ook voor de koeien ging men er heen. Er werd daar ieder jaar (17 januari) ook wel een
big en kippen en konijnen per Amerikaans opbod verkocht (om de kapel een beetje recht te houden = te onderhouden)
1:17:38 De paardenstal stond die op een bepaalde plaats in de boerderij? Die stond aan het uiteinde van de
boerderij. Waarom? Dat weet André niet zo goed. Bij hem stond er een grote drinkbak op het einde van de boerderij
waar het regenwater werd in opgevangen. De paarden kregen echter nooit meer dan 2 emmers en een half om te
drinken. Buiten de paardenstal stonden twee palen die met een dwarsbalk verbonden waren. Hierover werd het
paardentuig in een bepaalde volgorde gehangen: vooraan de haam (= kraagvormig juk) in het midden het zadel en
achteraan het materiaal dat achteraan het paard hing als ze met de kar reden (de boks? Zoals ze zeggen, met de
veldhaam (zwenghout)?) Vroeger bestond het kopstuk nog uit oogkleppen. André vindt dat dit verkeerd was. Een
paard dat alles kan zien is beter, is daardoor rustiger want kan zien wat er om zich heen gebeurt.
1:19:20 André heeft veel tijd gespendeerd aan het opleren van de paarden. Hij kocht zijn veulens aan 4-5 maand.
Al aan 9 maand gingen de jonge paarden mee het bos in en werden ze opgeleerd. Het begon met zeer lichte arbeid
voor circa 10 minuten. Tegen dat ze 2-3 jaar waren, konden ze het sleepwerk goed uitvoeren. Met wat geluk kon
een paard tot 12-13 jaar het boswerk doen. Een goede verzorging was daarbij essentieel.
8
interview André Maes | jan. ‘14 | wvi
André heeft ooit geprobeerd om met merries te werken maar dat viel niet zo goed mee. Wanneer ze drachtig waren
(aan 8-9 maanden) en een veulen hadden, konden ze minder voor de arbeid worden gebruikt, ook als ze bronstig
waren, gaf dit wel eens problemen omdat ze dan minder handelbaar waren. Daarom gaf André uiteindelijk de
voorkeur aan ruinen alhoewel hij ook wel eens een hengst, Nero, heeft gehad, die zelfs heel goed werk verrichtte
en bijzonder attent was op de commando’s van André. André had trouwens zo zijn eigen tactieken om de paarden
te laten luisteren o.a. even de leikoord kort aanhalen waardoor het bit wat strakker kwam te zitten, wat niet aangenaam is voor het paard (er worden nog wat andere anekdotes in dit verband verteld maar André bleef uiteindelijk
weliswaar streng voor zijn paarden maar zwoer bij een goede verzorging en het NIET gebruiken van geweld, geen
slagen etc.)
1:23:50 Waar kocht je de paarden, had je een fokker waar je altijd bij kocht (in vertrouwen kon kopen)? Ja,
ik kocht ze gewoonlijk in Schulen, bij Kumpen. Die had goede paarden, goeie modellen.
Tweede deel (beperkte aanvullende opname, na het bekijken van schilderij waarop André met paard staat afgebeeld).
1:30 Waarom werden de stammen van de dennen vroeger geschild? Dat moest van de mijn. Was daar een bepaalde reden voor? Dat moest, maar waarom weet André niet met zekerheid. Misschien omdat het hout op die manier
beter aan elkaar sloot bij gebruik in de mijngangen. Of misschien omdat op de stapelplaatsen geen problemen met
de dennenkevers zouden optreden (ik stel later, op 3 juli dezelfde vraag aan Abrahams. Hij zegt dat de mijn alleen
voor het hout wou betalen, niet voor de schors (die misschien loskwam en mogelijk nog andere nadelen bood).
André heeft ook zelf nog stammen geschild. Hij heeft nog 2 schilbeitels en ook nog veel ander materiaal.
3:50 Wanneer zijn hier de eerste motorzagen in gebruik genomen? Bij Van Duffel al begin de jaren 1960. André heeft 37 jaar voor van Duffel gewerkt, later ook voor Goossens van Westerlo, Lambrechts van Beverlo en Van
Meeuwen (bij Diest). We sleurden soms enorm veel kilometer. We hebben eens meegemaakt, te Lommel dat we
op het einde van de dag, volgens mijn berekeningen 40 km hadden gesleurd.
Tot hier het gesprek, dan gaan we naar buiten om de heiploeg te bekijken en te fotograferen.
wvi | jan. ‘14 | interview André Maes
9
(Fe r di)Nand A b raham s
Naam geïnterviewde Ferdinand Abrahams
AdresSchansdijkstraat 14, Eksel
Telefoon 011/73 13 00
E-mail-adres/
Geboortedatum 17/02/1938
Geboorteplaats Eksel
Beroep Mijnwerker 1953-09/1979 Zwartberg (21 maand), rest Zolder
Lokale betrokkenheid kan info geven over stutwerk in de mijnen en het houtgebruik daar
(aansluitend op interview met André Maes-zagerij Van Duffel). Nand wist ook nog veel te vertellen over het landleven en zijn werk als (zeer jonge) boeren
knecht bij Jan Agten te Eksel
Datum interview 03 juli 2013
Interviewer Eric Cosyns
Bandopname MP3-Abrahams – circa 1:35 uur
Topografische kaart met aanduiding van locaties: Leopoldsburg-Peer: 17/7-8 uitgave NGI-ed. 1989-herziening
1986.
Filmmogelijkheden: misschien, Ferdinand is een goed spreker.
wvi | dec. ‘13 | interview Ferdinand Abrahams
1
int e r view Fe r dinand A b raham s
Het verkennend intro-gesprek gaat eerst over de zogenaamde “gouden jaren 1960”, Ferdinand illustreert een en ander aan de hand van de bouw van hun woning. Verder gaat het ook over de mijnstaking en
de macht van de mijnwerkers en metallo’s. Nadien komt het mijnwerk dat Ferdinand deed aan bod. Hij vertelt hier vrijuit over, zonder dat ik al teveel vragen stel. Daardoor verloopt het gesprek met de nodige uitweidingen, wat het niet altijd makkelijk maakt om volgen. Hieronder zijn de belangrijkste passages weergegeven. Wat relevant is voor de studie van Bosland is uitvoeriger weergegeven ondermeer de info over
het mijnhout. Er is ook informatie toegevoegd van de webstek: www.cosimo.be/eindwerk2/node/276/.
Deze info is cursief getypt.
10:30 -24.00: Het werk in de mijnen: Ferdinand is begonnen met stukwerk. Hij moest vooral ijzers kloppen in
het tij, in de pijler. Hij heeft nog met de piqueur (nvdr. soort drilboor - beitelhamer) gewerkt en dan is de schaaf
gekomen. Dat was een blok met stalen pinnen in en dat wordt getrokken door zware motors boven en onder. Een
pijler was gemiddeld tot 150 m lang. Dat waren zware kettingen, die op en neer dansten – dat was levensgevaarlijk.
Er zijn veel mensen daardoor zwaar gewond geraakt. De steenkoollaag wordt door de schaaf weggesneden. Die
bovenste steenkoolbrokken bleven nog wel eens hangen. Die moest men er dan afhalen met de piqueur, dat was
gevaarlijk werk met die kettingen (in de nabijheid). Er zijn daarbij verschrikkelijke dingen gebeurd.
Nadien is het systeem gemoderniseerd: de kettingen zijn dan in buizen gehuld waardoor de veiligheid van het
mijnwerk aanzienlijk toenam. Dat was het stukwerk. Naarmate de schaaf opschoof moest je dan onderstutten.
IJzeren paal diende geplaatst en later weggetrokken om dan 2 m verder opnieuw te plaatsen achter de schaaf en
zo telkens opnieuw.
Er was ook zogenaamd meterwerk: dat was in de kool. Dat was werkdag! Ferdinand heeft dat niet zoveel gedaan.
Ik heb ook nog aan het blokkenfront gewerkt, verstand op nul en… werken!. Men schoot dat ook kapot met dynamiet (waar de steen zat) en waar de kool zat schoot men met sjabriet.
Dat waren gangen van 5 m breed en 3 m hoog. Er werden hiertoe gaten geboord die dan gevuld werden met dynamiet. De steen die zo loskwam, moest weggewerkt worden met de schop, dat was zwaar werk (jaren 1956-1958).
Langzaam aan begint de modernisatie in de jaren 1960.
Dan krijg je de ijzeren man, te vergelijken met de huidige bobcats. Dat werd gebruikt aan de fronten, niet in de
bousementen.
Vanaf jaren 1970 – grote staking – heeft iets enorm teweeg gebracht op sociaal gebied, qua modernisatie enz., op
alle vlakken.
Begin jaren 1970 ook modernisatie van het stutmateriaal, dat gebeurde dan met zware metalen platen, die aan het
pantser waren bevestigd. Naarmate de boorkop opschoof, moesten de platen aangevuld worden.
Een deel van de modernisatie kwam uit Duitsland.
Naar het einde van de jaren 1970 was alles zo modern geworden dat het voor Ferdinand nog nauwelijks herkenbaar
was (hij ging nog een drietal keer terug na zijn pensionering). Naar het einde toe waren er ook steeds meer en meer
gediplomeerde werknemers (vooral A2-elektriciteit) nodig. Dit in tegenstelling tot de beginjaren van Ferdinand.
(bijkomende info van website www.cosimo.be/eindwerk2/node/276/.:
Met een enorm snijkoppensysteem werd de wand verbrijzeld en werd maandelijks een afstand van 180 meter
automatisch afgevoerd en ook de wandpanelen werden zo goed als automatisch geplaatst. Met staal gewapende
wandpanelen hebben pas begin jaren 1970 hun intrede gemaakt in Limburg. Met deze Tsjechische uitvindingen
kon een vooruitgang geboekt worden van vier meter per dag, terwijl met de klassieke betonblokken dit maar een
kleine twee meter per dag was. Toch waren die blokken, die samen een cilindrisch geheel vormen, aan de enorme
druk van het gesteende te weerstaan.
wvi | dec. ‘13 | interview Ferdinand Abrahams
3
Een mijn bestaat uit 2 delen: 1. Het ondergronds bedrijf : het gangenstelsel voor het ondergrondse transport en
de pijlers waar de kolen gewonnen worden
2. het bovengrond bedrijf : alles wat nodig is voor het functioneren van het ondergronds bedrijf en de afvoer van de
gewonnen steenkool.
Voor het dynamiteren werden een groot aantal springstofpatronen gebruikt. In de Nederlandse mijn van Heerlen
werden zogenaamde “Ammon Gelit” of “Wetter Energit” gebruikt. In Zolder waren er ook twee verschillende typen
springladingen in gebruik. Ferdinand spreekt in dat verband van dynamiet en “sjabriet”?? fonetisch
DAK: formatie boven de steenkoollaag die wordt ontgonnen
DIKTE: hoogte van de steenkoollaag, gemeten tussen het dak en de vloer van de laag.
PIJLER: verbinding tussen twee galerijen (kop en voet) daar wordt de steenkool ontgonnen
STUTTEN: handeling waarbij de pijler naarmate deze voortschrijdt met stutten wordt ondersteund om instorting te
voorkomen)
Het dagelijkse leven en de bedrijving in de verschillende Limburgse mijnen leken sterk op elkaar. De afwisseling
van drie werkposten op een dag was al bijna zo oud als de mijnontginning zelf. Voor de ochtendploeg was dat van
6 tot 14 uur; voor de middagploeg van 14 tot 22 uur en voor de nachtploeg van 22 uur tot ‘s anderendaags 6 uur.
Het verplichte zaterdagwerk hield stand tot in de jaren zestig. Verschillende mijnen hebben, om de productiepauze
tijdens de postwisseling te vermijden, tussen posten ingelast. Gezien de afstand van en naar de schacht kon die
pauze oplopen tot twee uren en meer. 24:15: houtwerk: in Zwartberg heb ik nog in de montage gewerkt. Het ijzer is pas goed gekomen in het midden
van de jaren 1950. De eerste ijzers in Zolder, een van de modernste mijnen trouwens ook qua sociaal model enz.,
Zwartberg was van Cockerill Sambre -daar gold een heel andere mentaliteit 26.41-35.00 (vloeken, straffen, mekaar
de duvel aandoen, accidenten, syndicaten, gestraft worden, begrafenis,…)
34:40-36:00 – Waarom geschild dennenhout? Naar het schijnt te maken met de dikte van het hout – de houthandelaar rekende de dikte van het hout aan. De schors was nutteloos. Men wou alleen voor het echte hout betalen.
De put betaalde alleen het goed hout.
36:00: In die tijd was er een massa hout nodig. In Zolder was er een zeer groot houtpark (4-5 ha), enkele hectaren
groot. En al dat hout werd toen nog uitgedragen op de schouder. Ferdinand vertelt dan hoe het hout uit de treinwagons gehaald en gestapeld wordt. Toen Ferdinand in Zolder kwam werken (c. 1955-56) moest hij eerst meehelpen
bij het uitdragen van het hout. Daartoe hadden ze een zelfde type schouderlap als de metselaars. Het hout werd op
de schouders uit de treinwagons gedragen en naar de stapelplaats gebracht. Daar werden hoge stapels gemaakt.
Dat kon gebeuren door het aanbrengen van stellingen. Hiervoor legde men ijzeren stukken over de houtstapel,
waarop terug hout kwam. Op de stukken van de dwarsbalken die uit de houtstapel staken, werden balken gelegd
waarop men kon stappen; de stelling groeide aldus als het ware mee in de hoogte.
De kortste stukken hout waren 75 cm dan 120 cm en de langste gingen tot 3 à 4 m. Wat we heel veel gedragen hebben waren deze van 1,50 m. Zo een stapel werd opgebouwd door te beginnen met het op de grond uitleggen van
de 1,50 m palen. Daarop kwam dan over een lengte van 30-40 m het te stapelen hout. Men bouwde tot ongeveer
1 m hoogte. Vervolgens kwamen hierop ijzeren stukken en terug wat hout. Op het ijzer, aan de buitenkant van de
houtstapel kwamen de planken van de “stelling”. En zo gingen ze tot 8-9 m hoog. Veiligheid was natuurlijk minimaal.
Ferdinand heeft nog de eerste kranen weten in dienst komen. Dat was precies in die beginperiode.
Ook na de ramp van Marcinelle (1956) werkte Nand terug een tijdje in het houtpark (er was een Ministerieel verbod
waardoor mannen jonger dan 18 niet meer in de put mochten werken). Het was toen dat die kraan, met een kabel,
is gekomen.
40:30: Nadien zijn er stoomkranen gekomen die op een spoor reden. Dat was om kolen te laden en lossen. Toen
Nand terug in de put ging, waren er al 4-5 kranen. Dit geeft een idee over het volume hout dat in de mijn gebruikt
werd.
4
interview Ferdinand Abrahams | dec. ‘13 | wvi
Het is dan vrij snel allemaal gemoderniseerd waardoor het houtgebruik stelselmatig ging verminderen. Het begon
met het gebruik van ijzeren stutten. Men moest nog alleen hout hebben in de “bosementen”. Ze moesten alleen nog
semelten (biels) hebben. Dat waren bomen van een bepaalde dikte waarop ze de kaders zetten. Die kaders waren
van metaal (staal?). Dat waren aanvankelijk afgekeurde stukken die opnieuw in de oven gingen en rond geplooid
werden. Van boven werden daar 2 gaten in geboord, van onder 1 gat. Vanonder zat er ook een “klep”, die maakten
ze vast met een “boulon” (een grote dikke vijs), en die klep kwam op die semelts, op dat hout. Waar de ijzers tegen
elkaar kwamen, werden er klissen op gezet (zie foto hierna - website). Zo werd dat gekoppeld. Toen werd nog veel
hout gebruikt. Maar aan de fronten wordt er praktisch geen hout meer gebruikt. Dat was allemaal al een heel pak
verminderd toen Nand in 1979 op pensioen ging.
43.30: Hoe ging het hout de put in? Dat ging met “berlins” Dat waren zware ijzeren wagentjes van 3 meter op c.
1,5 m hoog. Dat ging dan de kas in (de schachtlift) en dan op spoor naar de plaats i.e. de pijler waar het nodig was.
Het was de nachtpost die het definitieve stutwerk deed. Tijdens de nacht werd er geen steenkool gewonnen maar
werd de mijn als het ware op orde gezet om de volgende ochtendploeg opnieuw steenkool te laten winnen. Het was
de nachtpost die in feite alle materiaal in de put bracht zodat de dagwerkers hiermee aan de slag zouden kunnen.
De nachtpost moest bijwerken en transporten doen. De put moest top zijn zodat de ochtendploeg kolen kon maken.
http://www.cosimo.be/eindwerk2/node/276/
DE ONDERSTEUNING IN DE PIJLERS
De hangende gronden door de kolenafbouw blootgelegd, moeten terstond ondersteund worden in afwachting dat
de voortgebrachte ruimte gevuld is. Deze ondersteuning wordt verwezenlijkt door een min of meer volledige stutting, die afhangt van de aard en de helling der gronden. De ondersteuning is in hout of in metaal. De meeste
gangbare houtsoort is naaldhout; dit hout is goedkoop, doorgaans recht van vorm, daardoor gemakkelijk te
bewerken en te plaatsen; daarenboven is het enigszins elastisch, ‘t is te zeggen het buigt door alvorens te breken;
het kraakt en waarschuwt dus de mijnwerkers, als gebergte er op begint te drukken. Sedert ettelijke jaren wordt
de metalen ondersteuning meer en meer in de pijlers gebezigd. Men tracht steeds de beste en goedkoopste
oplossing te vinden door een doelmatige aanpassing der ijzeren stijlen en kappen bij de gedraging van het gesteente, die zeer verschillend is van laag tot laag en zelfs voor één zelfde laag veranderlijk kan zijn. Wegens de
grote verscheidenheid van de pijlerondersteuningen, zijn we verplicht ons tot een korte beschrijving van enige
typische stuttingen in hout en metaal te beperken.
A. PIJLERONDERSTEUNING IN HOUT.
1) Algemeen. - In sterk gesteente is het genoeg, rechtstandig tussen dak en vloer der laag, houten balken te plaatsen, - stijlen of stutten geheten, - die gelijnd staan volgens met het front gelijklopende rijen. De stijlen zijn meestal
in een vloergat gezet; ze zijn daarom licht aangepunt aan het dunne uiteinde dat onderaan komt, terwijl de kop plat
blijft en als steunvlak voor het dak dient. Soms plaatst men nog een stuk hout tussen stijl en dak om het steunvlak
te vergroten.
2) Is het dak minder goed, dan plaatst men er kappen tegen van 2 tot 3 m lengte en van 10 tot 15 cm doormeter,
dit om ongevallen te vermijden door steenval en om de drukking beter over de verschillende stijlen te verdelen.
De koppen van de stijlen zijn dan op voorhand van een ‘mees’ voorzien (meestal machinaal op de bovengrond
bewerkt) waarin de kappen komen rusten. De dikte der stijlen is in verhouding met de dikte der kap en de mees
moet juist volgens de doorsnede der kap uitgehold zijn. Om de kappen te sluiten slaat men wiggen tegen het dak
juist boven de stijlen. Het dunne uiteinde van de stijl wordt altijd naar onder gezet om bovenaan een breder
steunvlak voor de kap te hebben en minder steen uit te moeten hakken voor het vloergat. Deze vloergaten
zijn van grote betekenis, de stijlen staan daarin vast, kunnen tijdens het zetten en erna niet wegschuiven. De stijlen
worden rechtstandig tussen dak en vloer of, zoals in de mijntaal zegt, ‘bergslag’ gezet, zoniet schuiven ze weg
en de betimmering stort ineen zodra het begint te zakken. Is de muur brokkelig, dan maakt men het vloergat tot op
harde steen; ligt deze te diep, dan plaatst men de stijlen op stevige of op vloerkappen; deze laatste zijn op ongeveer
dezelfde wijze aangebracht als de kappen tegen het dak. De uiteinden der verschillende kappen moeten elkander
raken om een stevig geheel uit te maken.
wvi | dec. ‘13 | interview Ferdinand Abrahams
5
3) Een broos en brokkeling daar eist een min of meer volledige verpakking; men steekt boven de kappen
knuppels of vertrekhouten en zo nodig afval van planken of takkenbossen boven deze knuppels. Deze betimmering
moet des te meer verzorgd zijn naarmate de helling steiler is. 4) In de steile lagen is het niet genoeg dat bekleed is, de muur moet ook hard zijn opdat de stijlen in een vloergat blijven staan. Als dit niet het geval is, dan worden dak en muur op dezelfde wijze betimmerd. Welke ook de gebruikte
betimmering zij, eens dat de laaghoogte 1,50 m overtreft, is het voorzichtig in steile hellingen schoren tussen de
stijlen te plaatsen en de spanwijdte te verminderen. 2. Soorten ondersteuning.
- Naargelang de wijze van plaatsen van de kappen kan men spreken van drijvende stutting of stijgende stutting. a) Drijvende stutting of stutting met langskappen.
Deze stutten bestaan gewoonlijk uit een met het front gelijklopende kap van 3 m lengte met 3 of 4 stijlen eronder en
eventueel met knuppels of schaalplanken bedekt. Bij de stutting met langskappen drage men zorg dat de onderste
langskap van de stutting tegen de kap van de galerij komt.
Dit is zeer belangrijk voor een goede stutting en alzo is het nooit nodig een stijl weg te nemen en een draagkap in
de plaats te zetten, wat overigens slecht en overbodig werk is.
Daarom moeten de stuttingsramen der galerij in de mate van het mogelijke zo gezet worden dat de afstand tussen
de ramen met de pandbreedte overeenkomt.
De stijlen bergslag zetten met de voet in een vloergat, en goed aansluiten met wiggen. - De twee uiteinden der
kappen moeten altijd goed tegen elkaar komen.
Een goed dak vraagt weinig of geen verpakking, bij slecht dak maakt men gebruik van knuppels of schaalhout.Alvorens zijn stock te verbouwen is de kolenhouwer verplicht een voorlopige stutting te plaatsen om steenval te
voorkomen.
Zwakke punten moeten versterkt worden; zo kan men verzakking van het dak en dwarskap onder de langskappen
leggen. Bij zulke verzakkingen moet de stutting altijd versterkt worden, omdat daar het dak afgesneden is, soms
op grote hoogte. Bij een stroring in de laag de stutting verstevigen door dwarskappen onder de langskappen te
plaatsen. Opmerking: Stutting bij het aandrijven van een pijler die van de ophouw vertrekt. Wanneer men de langs
een opbouw een pijler begint, zet men de eerste kappen gelijklopend met de helling en tegen de uiteinden der
dwarskappen van de opbouw, dit om vandaar de dakbekleding te kunnen maken van het eerste pand langs vooral
nodig, omdat het dak langsheen de helling gewoonlijk min of meer gebroken is. De drijvende stutten wordt gebezigd
zowel in langs- als in dwarspijlers.
b) Stijgende stutting of stutting met dwarskappen. - Door stijgende stutting of stutting met dwarskappen verstaat
men een ondersteuning bestaande uit ‘ramen’ of ‘bouwen’ op gelijke afstanden van elkaar en rechtvaardig op het
front (dezelfde betimmering als in een opbouw). De afstand tussen 2 ramen hangt van de hoedanigheid der grondstof af. In goede gronden gebruikt men dwarskappen van 2 m en soms meer, wat de snelle voortzetting der fronten
mogelijk maakt. Tussen twee dwarskappen in worden dan vertrekhouten gelegd. Enkel dwarskap is door 2 of 3
stijlen ondersteund. De ramen zijn onafhankelijk en de stutting vormt dus geen geheel zoals de drijvende stutting.
De ondersteuning met dwarskappen is eenvoudiger, maar om het pand recht te houden is het noodzakelijk dat de
dwarskappen altijd dezelfde lengte hebben en deze gord tegen de uiteinden van het vorige pand aan te sluiten.
c) Versterkte ondersteuning. - In sommige gevallen (zeer slechte gronden, gebergtedruk enz.) gebruikt men de
gemende ondersteuning van langskappen versterkt door dwarskappen versterkt door langskappen. Deze uitbouw
vraagt natuurlijk meer materiaal en altijd (kostelijk).
d) Samenvatting. - De voornaamste punten die men in ‘t oog dient te houden voor de pijlerondersteuning zijn: De hoedanigheid van het hout en de wijze van plaatsing. - De aard der gronden en de zwakke punten die moeten
6
interview Ferdinand Abrahams | dec. ‘13 | wvi
versterkt worden. - In losse gronden moet de dakbekleding zo dicht zijn om steenval te beletten. - Het hout moet in
voldoende hoeveelheid ter beschikking van de houwer zijn om tijdverlies te voorkomen. - Het is van belang het pand
zo breed mogelijk te nemen, dit is bezuiniging van hout en tijdbesparing; nochtans mag de veiligheid der werklieden
daardoor niet in gedrang gebracht worden. 3. De houtdienst. - Elke dag bestelt de opzichter het hout dat hij nodig heeft met een bon die door de ingenieur
ondertekend wordt. Het hout wordt op de bovengrond geladen: kort houten, knuppels, planken, takkenbossen in
de gewone mijnwagens; lang hout wordt op houtsleden vervoer; op de wagens en de houtsleden wordt de bestemming aangeduid. Hout en materiaal dat langer is dan de kooibreedte van de schacht worden rechtstaand in de
kooi geleden. De opzichters zorgen voor de verdeling van het hout in hun werkplaats; er moet altijd een voldoende
reserve zijn opdat de werklieden niet hoeven te wachten. De houtjongens moeten het juiste aantal hout met de
gewenste afmetingen bezorgen: dit alles op de gepaste tijd. Zodra in de pijler geroepen wordt ‘hout in de goot’ is
ieder kolenhouwer verplicht zich van het hout te voorzien. De opzichters moeten het hout op maat bestellen om alle
te vermijden, daarbij mogen ze niet dulden dat lang hout doorgekapt wordt, dat er een enkel stuk bruikbaar hout
verloren gaat, dat er stukken in de vullen geworden. Te dik en te lang hout betekent verkwisting; te dun of te kort
hout gebruiken is ondoelmatig, gevaarlijk en geeft knoeiwerk. Oud en onbruikbaar hout wordt terug naar de bovengrond gezonden, waar het nog voor andere diensten kan gebezigd worden. Voor elke werkplaats wordt iedere
dag houtverbruiker per voorgebracht ton kolen in dm3 berekend: deze cijfers zijn van groot nut voor de onderlinge
vergelijking der werkplaatsen. © E.C. 45:45: Gebruiken en gewoonten in de ouderlijke thuis.
Ouders woonden in een driewoonst. Vader werkte eveneens in de mijn (en werd later zwaar ziek) en moeder (was
een zeer vooruitstrevende vrouw) verdiende wat bij met legkippen. Ze hadden na de oorlog een stal waarin een
500-600-tal dieren waren gehuisvest. Die zaten allemaal op “polen” (rekken) hieronder lag stro en er waren ook
houten legbakken door vader gemaakt. De kippen konden ook naar buiten. Dat was zo tot Nand trouwde.
Nand denkt dat zij een van de grotere kippenhouders van Eksel waren.
48:00 e.v. Vader bewerkte de grond: aardappelen, haver en koren. We hadden ook nog wat schapen, een geit en
een varken. Dat waren varkens van 175-180 kg. Dat werd toen geslacht. Dat was dan zo. Een varken dat 100 kg
woog, werd niet geslacht. We hadden daarvan dan dikke hespen en spek (met een dikke laag vet – zo wou moeder
het graag, bij de slacht ging moeder met haar hand even meten hoe dik de vetlaag was).
De bakoven moest Nand stoken, dat moest precies gebeuren. Moeder kwam kijken of de stenen van de oven
voldoende (gloeiend) wit zagen. Zoniet moest er bijgestookt worden. In de schouw van de oven werden de varkens­
hespen gerookt. De bakoven was uit bakstenen opgetrokken, het was koepelvormig gebouwd en de stenen waren
afgedekt met een laag leem.
Als de oven op temperatuur was dan haalde Nand er een deel van de as uit, het andere deel werd opzij getrokken
met een soort riek die zijn vader gemaakt 49:26 had (omwille van de warmte). Pas dan gingen de broden de oven
in. De broden lagen op bakpannen. Ze werden in de oven geschoven middels een soort plaat die op een lange steel
was bevestigd. Moeder bakte 2 x per week, telkens 8-9 broden per bakbeurt, allemaal wit en ook zwart. De overschot van deeg daar stak ze dan een appel, peer of kersen in, of ander seizoengebonden fruit. Dat was lekker man!
Ook dat brood smaakte toen zo groot. Welk rijsmiddel werd gebruikt? Voor 51:00 zwart brood gebruikte ze “euvel/
euver (cfr. over hebben)”. Dat was een stuk deeg dat in de kelder werd bewaard. Voor het werd weggezet, smeerde
men dat in met wat koffie. Men liet dat dan altijd 1 week staan. Soms kwam daar schimmel op, of een korst, die
er dan met een mes afgesneden werd alvorens de euvel te gebruiken. Die korst kwam op de mesthoop terecht of
aan de hennen gegeven. Ik geloof dat ze het euver dan in het water deed. En dan kon er deeg gemaakt worden.
Zwart brood was van het echt koren. Dat is rogge? Ja rogge.
Voor wit brood werd gist gebruikt? Ja dat was gewoon gist. Ons moeder deed bij het deeg ook wat melk en eieren en uiteraard bloem. Dat was toch goeie kost! Ons moeder kon goed bakken. Dat 52.44; konden toentertijd al
die vrouwen goed, maar poetsen pff (er viel ook weinig te poetsen). Eten dat was belangrijk! Mijn ouders maakten
toen alles zelf, ze waren zelfbedruipend. Toen werden er 2 varkens geslacht. De hespen werden dan in de schouw
wvi | dec. ‘13 | interview Ferdinand Abrahams
7
gerookt. Mijn vader had die zelf gemetst, die was een meter of 4 hoog. Om de hespen te roken moesten we naalden
in het bos gaan halen. Er werden ook oude heiflaggen aan toegevoegd om het goed te laten dompen. Alvorens
te roken werden de hespen 6 weken gepekeld. Ook het spek werd zolang gepekeld en dan gedroogd. Het kon
dan lang bewaard worden. Het hing dan meestal (in de huiskamer) aan de schouw. Ook de hespen hingen aan de
schouw. We hielden er telkens twee voor onszelf en de rest werd verkocht. Dat was zeer lekker. Dat waren hespen
van 17-18 kg.
Soms zaten er wel eens maden in de hesp. Dan gebeurde het dat men er ofwel extra zout en peper in stak ofwel
haalde men er de knook uit. De knook werd dan in de soep meegekookt, lekker man!
Op de hesp kwam er ook wat zwart en wit (schimmel of zoutneerslag), dat werd er afgeschreept en in de soep
gedaan.
56:00 – 59.20 Koeien hoeden-boter maken.
Ik herinner me nog, het moet nog 1946-47-48 geweest zijn, er waren mensen die toen een koeike hadden voor de
melk, maar zelf over te weinig grond beschikten om die koe te voeden. De kinderen of de vrouw, of de man als hij
tijd had, gingen dan met het dier op stap en lieten het dier zich vol eten langs de baan. Met de melk maakten ze
zelf de boter. De mensen gingen ook met de sikkel gras afmaaien en hooiden (pas op hé, als je honger had, deed
je veel hoor). In 1951 -52 is dat veranderd. Boter stoten dat deden wij vroeger zelf hé.
We hadden toen grote (glazen) bokalen van 1-2 liter. De room van de geitenmelk of het schaap ging daarin, en er
moest ook nog wel iets bij (stremsel?), en dan moesten wij die bokaal (heen en weer) over de tafel rollen of schudden, een halfuur lang, dat moest boter worden. We kregen toen wel huiswerk mee van de schoolmeester, maar
eerst moest de boter gemaakt, het huiswerk kon wachten (m.a.w. de voedselvoorziening dat telde!, Nand slaat
daarbij eens op zijn buik). De ”klets”, zo noemden ze dat, Dat kreeg toen de hond of het varken. Ook de overschot
aan melk werd aan het varken gevoederd. Pas op geitenmelk of schaapsmelk dat is vettig hé. Ik heb geweten dat er
een boer was die 10-12 schapen hield om die melk bij de koeienmelk te gieten om zo het vetgehalte op te drijven.
Je had daar wel veel werk aan, maar het was zo.
59:30 Het werk als knecht: Nand is als knechtje bij de boeren gaan werken vanaf zijn 10 jaar, waar dat kon (nvdr
bedoeld is hier en daar klusjes opknappen). Vanaf zijn 14de is Nand effectief als knecht gaan werken bij de Ekselse
boer Jan Agten. Een knecht moest alles doen.
Ben je nog op de hei gaan flaggen? Nee dat heb ik niet meer moeten doen, dat was van de tijd van mijn vader,
van voor de oorlog. Ik heb dat niet meer meegemaakt. Vader heeft dat nog verteld. Wat ik nog wel even geweten
heb tot even na de oorlog (1947-1948) is het steken van oude flaggen om op de (dak)vorst te leggen. In Bokrijk
kan je dat nog zien op verschillende oude boerderijen. Om de zoveel jaar moesten die flaggen dan eens vervangen
worden. Vorstpannen waren er niet. Dat was goed, dat zat goed dicht, tot na een 3-4 jaar dan is dat niet meer zo
dicht, is dat kapot.
1.01.00: Heb je nog moeten hooi maken, en waar was dat dan? Ja ja, maaien met de zeisie. Hier op het Hoksent. Dat wordt nu nog veel gedaan door natuurpunt. En dat hooi werd uitgedragen met de “burg” (draagberrie),
want onder kon het paard niet komen, rot hé, slecht. En dat was feitelijk voor het paard en de vaarzen, niet voor de
koe (melkkoe). Als deze dat te eten kregen dan stonden ze op enkele weken droog. Dus dat hooi dat was alleen
voor de paarden en de vaarzen. Dat was ook het geval voor het hooi van “de Prairie”. Waar was dat? Dat was in
de Netevallei (aan het Pijnven), dat gebied dat nu ook natuurreservaat is. Janneken Agten had daar 2 grote stukken
grond, weiden, liggen. Dat was allemaal te maaien met de zeisie.
Hoe maaide je die percelen – op of afmaaien? Hoe bedoel je? (ik schets dan een perceel en vraag of hij rond het
perceel gaat of telkens weer van vooraf aan begint) We kwamen telkens weer terug en begonnen van voor af aan
opnieuw te maaien. We begonnen van ’s ochtends vroeg als het licht begon te worden tot een uur of 9 à halftien. Tot
het droog begon te worden, dan sneed het allemaal niet meer zo goed. Hectares hebben we met de zeis gemaaid,
een paardenwerk man! Dat gebeurde met 3-4 man en we werkten dan elk in een strook van een meter of twee.
1.03.30: Als het gras gemaaid was, wat gebeurde er dan? Dan moest je met de reek hooien (waarschijnlijk wordt
hier de hooireif bedoeld), alles met de hand. En hoe lang liet je het gras drogen? Als het goed weer was 4 dagen.
8
interview Ferdinand Abrahams | dec. ‘13 | wvi
Het hooi werd dan ook nog eens op “heukels”gezet. Een boertje hier wat verder, die doet dat nog. Hij heeft ook nog
een paar koeikes en hij werkt nog op het systeem van vroeger. (1.04.00 ik vraag wie dat is – maar Nand wil op die
vraag niet echt ingaan en zegt dat het Eddy Fransen betreft, die voor Natuurpunt nog werkt, maar dat ik toch geen
kans maak om die man te interviewen)
1.05.00. Hoe werd het hooi weggehaald? Waar het paard niet kon komen gebruikten we een berrie. We maakten
die van 2 berken (een arm dik zowat – toont Nand) waarop balkjes (niet duidelijk wat Nand precies zegt) werden
bevestigd. Daarop werd het hooi getast en zo uitgedragen naar voor of naar achter, daar waar het paard (met kar)
kon komen. Dat was toen een werk! Die broeken worden nu niet meer gebruikt. Na de jaren 1960 is alles geweldig
veranderd. Die broeken worden nu niet meer gebruikt. Dat kwam door de meststoffen en zo heeft men die broeken
niet meer nodig. Vroeger had men alles nodig. Er werd ook gemaaid om strooisel te hebben voor de potstal. Men
deed er dan wel niet zoveel werk aan, maar men vergaarde het en haalde het op om in de stal te gebruiken. Het
kon ook gebruikt worden om bv. de patatten af te dekken. Alles werd eigenlijk gebruikt. Alles had een nut!
1.06.50: Heb je een idee hoeveel karren hooi uit zo’n broekland werd gehaald, bv. van 1 ha? Oh dat kan ik zo
niet zeggen. Dat lag eraan hoe zwaar je paard was, hoeveel hij kon trekken. Bij Janneken Agten haalde ik uit een
halve ha 5-6 karren. Pas op bij Jan was dat al een (hooi)kar op luchtbanden, dus niet zo een kar zoals in Bokrijk
met die houten wielen, dat was een slagkar met van die hoge wielen. Dat was in de jaren 1954-1955 (de kar met
luchtbanden). Jan was toen al een grote boer.
1.08.00 Werd het land geweterd? Nee daar werd er niet geweterd. Ik heb dat niet geweten. Waar het water een
bepaalde vette had werd er geweterd maar hij, nooit geweten. De Nete was daar niet goed voor zogezegd. In de
Prairie en in Kerkhoven werd er niet geweterd. In Pelt heb ik dat wel geweten.
1.09.25: Als de percelen zo nat waren lagen daar dan geen greppels, zouwen, in? Zouwen?, jaja. Een wetering
dat waren heuvelachtige dingen, dat was heuvelachtig, dat was speciaal aangelegd, dan stopten ze de beek af.
Maar zouwen, dat lag er wel maar niet zoveel, wel veel grachten. En de beek die moest gekuist worden. Je was
daartoe verplicht en ook de zouwen moesten onderhouden. De Booi riep dat in het voorjaar af, op de steen aan de
kerk, dat er moest geveegd worden en hij ging dan controle maken en wie niet in orde was kreeg een proces. Hij
riep dat af op zondag aan de kerk. Nu is dat allemaal onderkomen.
Heb je dat ook nog moeten doen, beken vegen? Nee ik heb dat niet meer moeten doen. Zouwen heb ik wel veel
geveegd. Hoe deed je dat dan? Met een zouwmes. Dat was ongeveer een meter lang, en vooraan scherp. En
achteraan zat daar zo een ronde ring aan en een steel. En met een riek werden de zoden dan uitgeworpen. Dat
was allemaal werk voor in de winter, dat was knechtenwerk.
De boeren zelf deden dat niet.
Hoeveel keer werd het land gemaaid? Tweemaal. Een eerste snede was ongeveer nu, nog iets eerder (= half
juni-begin juli) en een volgende snede was in augustus, dat was respectievelijk de hooisnede en de “tumot” (= toemaat) snede. Het hooi was veel beter voor de beesten dan de toemaat, die ook minder opbracht. Globaal was de
opbrengst minder dan nu het geval is.
1.11.40: En wat gebeurde na de tweede snede? Men liet het land liggen. Ik heb nooit geweten dat er beesten
opkwamen. Dan zou het kapot gelopen worden. Bij Janneken gebeurde dat niet. Misschien was dat ook wat te
ver. Met het paard was het altijd een uur en een kwart rijden tot circa Kerkhoven (Prairie). Ik heb dat 100den keren
gedaan. In feite kon je maar twee keer op een dag op en neer rijden met paard en kar om het hooi te gaan halen.
Pas op het moest ginder nog opgeladen worden en op de boerderij dan afgeladen en op de schelf gestapeld. En
dat gebeurde nog allemaal met de riek, het hooi was nog niet gebonden in bussels of balen. ’s Middags kon je dan
op de boerderij snel een boterhammetje eten met een tas zwarte koffie en dan weer vertrekken. Drie karren dat
ging niet, uiteindelijk vergde dat veel tijd. De hooikar werd getrokken door één zwaar paard. Het paard kreeg dan
wat brood of een zak haver.
1.14.30 Werd er ook op andere plekken dan de natte valleien gehooid? Ja, dat gebeurde als ze land teveel
hadden. Toen is dat raaigras beginnen opkomen. Toen was ik als knecht al weg. Dat moet zowat in de jaren 1960
wvi | dec. ‘13 | interview Ferdinand Abrahams
9
geweest zijn. Ik werkte al in de mijnen, maar ik ging soms nog wel eens een handje helpen. Toen was er ook al
kunstmest en waren er hier en daar al de eerste machines. Zo bijvoorbeeld machinale hooischudders, die aanvankelijk nog door het paard getrokken werden. Het raaigras werd op die manier gedroogd. Toen is eigenlijk ook bij de
boeren de moderne tijd begonnen.
1.16.00: Tussendoor vertelt Nand nog even over zijn leven als jong knechtje op een grote boerderij in de Condroz.
Ik heb eigenlijk een hard leven gehad.
1.17.35: Hoe gebeurde het melken van de koeien bij Jan Agten? Alle koeien werden tweemaal daags gemolken,
’s ochtens en ’s avonds. Zogende koeien werden door de boerin (de knechten mochten dat niet) een derde keer
gemolken over de middag. Verder deed ik vooral het zware landwerk, ploegen ondermeer. Het was een hard leven,
we moesten zelfs apart eten.
1.19.10. Hoe groot was de ploeg? Dat was een Melotte ploeg met 1 schaar. Ik heb ook nog een beetje geploegd
met een zogenaamde staartploeg die je bij de “staart” moest vasthouden. En later is dan de 2 en 3-scharige ploeg
gekomen in de loop van de jaren ’60. Ik ploegde soms de hele dag, ’s ochtends beginnen en ’s avonds stoppen,
dat was het knechtenleven.
1.20.00: Hoeveel deed je dan per dag? Als je een halve hectare (60-70 are) kon ploegen dan had je al flink je best
gedaan. Het hing ook af van de kracht waarmee het paard kon trekken, het dier werd uiteindelijk ook moe.
1.20.00: Werd er voordien bemest? Ja, maar in die tijd was dat weinig. Dat was wat men had, met mest uit de
koestal. Ik heb nog geweten dat we met het tonneken uitreden, dat was een 400-500 liter mestkar, door het paard
getrokken. Met de hand of voetpomp werd de aal (de zeik) daarin gepompt. Dat was ergens vanaf (midden) de
jaren 1950. Voordien was het systeem potstal hier nog in gebruik, terwijl elders in Vlaanderen al aalputten waren.
Hier is dat allemaal wat later gekomen.
1.22.00: Uitrijden van de mest, hoe gebeurde dat? Er werd met de mestkar (een speciale bakvormige kar met
grote (houten) wielen) naar het land gereden, en de mest werd dan afgeladen waarbij in rij mesthoopjes werden gemaakt die dan nadien met de riek werden uitgespreid. Op de mestkar lag toen mest voor 10-12 (15) zulke hoopjes.
Het paard moest daar serieus aan trekken. De houten wielen zakten altijd wel een beetje de grond in.
Bij Jantje hadden ze twee karren: zo een mestkar (ook een “slakar” genoemd) en een hooikar met van die hoge
wielen (tot wel 1,5-2 m hoogte) die gebruikt werd om het koren en hooi en haver op te halen. De opbrengst van
het land was naar verhouding. Op de kar werd nog extra tuig gezet, die ze zelf maakten (om op te hogen = hoog
te kunnen stapelen)
1.23.35. Wat werd er zoal gezaaid en geplant? Aardappelen, koren en haver. Tarwe werd ook wel eens gezaaid.
Dat werd bij Jan goed bemest, dat was voor de bloem, voor eigen gebruik. Koren wat was dat dan? Dat was
rogge, nu is het vooral triticale. Zwart brood werd van de rogge gemaakt.
Werd bij Jan boekweit gezet? Ja, voor eigen gebruik, daar bakten ze koek van nadat het gemalen was.
1.24.50: Als het koren van het land was, werd er dan nog iets gezet of bleef het land liggen? Dan zaaiden
ze groen, dat waren rapen voor de beesten. Wortelen werd dat gezaaid? Ja ja wij noemden dat ook groen. In de
winter werd dat geplukt om aan de beesten te geven En serradella? Ja werd ook direct gezaaid en serradel werd
gezaaid zodat men juist genoeg had tot de winter. Want het vroor kapot. Het werd voor de beesten gemaaid. Ook
spurrie werd daartoe wel gezaaid.
Werd er luzerne gezaaid? Dat ken ik niet.
De mais dat is waarschijnlijk pas later gekomen? Ja, dat heb ik nooit geweten.
1.26.45: Grachten (houtkanten) uitmaken deed je dat wel eens, bomen kappen? Ja ja, dat gebeurde tussen
de 9 -12 jaar. Met wat moesten de mensen stoken? De bakoven werd elke week met fijn hout 1.27.15 gestookt
10
interview Ferdinand Abrahams | dec. ‘13 | wvi
hé. Daarvoor gebruikten ze musaards (mutterts). Het hout die men afkapte was armdikte, het werd voor brandhout
maar ook als weidepaal gebruikt.
Heb jezelf nog mutsaards gemaakt ? (instemmende lach), natuurlijk, veel. Hoe deed je dat? Op het laatst deed
men dat met draad, maar ik heb nog geweten dat men bond met jonge eiken. Daartoe nam men een vingerdikke
twijg van anderhalve meter zowat. Dan nam men het ene einde en gaf hiermee een bepaalde torsie, dat was wel
een kunst. Daarna maakte men aan één uiteinde een oog. Dan legde je die twijg op de grond de takken erop en dan
stak je het uiteinde door het oog. Je zette er dan je voet op, spande aan legde er een knoop in en het vrije uiteinde
werd zodanig geplooid dat het in de mutsaart zat.
Deze techniek werd toegepast tot begin de jaren 1950, daarna begon men met binddraad.
Die binddraad dat was ijzeren draad van een rol. Voordien was het zoeken van de nodige bindwissen een tijdrovend
werkje, je vond die benodigde twijgen niet zomaar, daar moest je de omgeving wat voor afzoeken.
Later, toen de kolen volop (en goedkoop) beschikbaar kwamen, (nvdr de mijnwerkers kregen die zelfs gratis) verdween vrij snel het gebruik om grachten te kappen. Voordien bleef echter geen takje liggen, ook in het bos niet.
1.29.00: Je ging soms naalden halen in het bos? Ja, ja de boeren moesten dat kopen van de grootgrondbezitters
(de Smets en de Truyens). Ik herinner me dat nog goed, nu mag dat niet meer. Maar ik heb nog meegemaakt dat
men met camions de humus uit het bos kwam halen. Met hectaren is dat gebeurd, dat was voor de rododendrons.
En dat werd goed betaald.
1.30.20. Had je thuis een boomgaard? Ja, iedereen had dat in die tijd. Appelen, peren, kersen, pruimen. Ken je
daar nog rassen van? Nee. Ja dat was allemaal hoogstam in die tijd. Ja weet je wat, die je ’s ochtends in de pan
kon doen, Boskoop, daar hadden we twee bomen van staan.
1.31.20. Zaten er onder de peren geen speciale peren? Die in de bakoven gingen? Ja, hoe noemde die ook
weer, Flipkens. Die ander was om op de zolder te leggen. En die andere peren werden geschild en in een steriliseerbokaal gedaan. We hadden ook notenbomen, ja ja. We hadden ook een appelboom met rooie appeltjes,
verdomd dat waren lekkere appels. De naam ken ik niet meer. Maar ik ben ze nog een aantal jaren na ons huwelijk
gaan plukken.
1.33.00: Tussenkomst van Mevr. Abrahams, merkt op dat haar man toch een bijzonder goed geheugen heeft.
Ik toon vervolgens nog wat foto’s over boswerk i.v.m. “mijnhout”. Nand beaamt dat er inderdaad met het paard
werd gewerkt en dat het mijnhout inderdaad op een bepaalde manier werd “getast”.
Ik toon ook nog de foto’s van de zagerij van Nelis van Duffel. Ken je de mensen op de foto? Ja Dat is thieu Maes
en zijn broer André (dat klopt inderdaad). De derde persoon is waarschijnlijk Van Herck (maar dat klopt niet – het is
Jef Keynen – dan herinnert Nand zich inderdaad die naam en persoon).
André heeft zich krom gewerkt in de zagerij. Ik heb tegen Thieu dikwijls gezegd dat ze elders moesten gaan werken,
in de mijn. Daar zouden ze veel en veel meer kunnen verdienen hebben. De houtzagerij betaalde slecht.
Hier eindigt het gesprek. Dan volgt nog de foto-opname van Nand in mijnwerkersvest – buiten bij hem thuis in de
tuin.
wvi | dec. ‘13 | interview Ferdinand Abrahams
11
NE L IS VA N DU FFE L
Naam geïnterviewde Nelis Van Duffel
Adres
Barreelstraat 11 ,3990 Wijchmaal (Peer)
Adres zagerij Van Duffel: Stationstraat Eksel
Telefoon 011/ 73 29 13
E-mail-adres
Clement Agten : [email protected]
Geboortedatum 16/09/1900 in Eksel (93 jaar) Overleden: 04/05/1993
Geboorteplaats
Eksel
Beroep houtkoopman
Interviewer Dr C.Van Agten
Bandopname geluidsbandjes cassetterecorder: opnamen op 26/03/1993 en 16/04/1993 – bewaard door Clement Agten en in bruikleen gegeven voor het onderzoeks‑
project.
w v i | j a n . ‘ 1 4 | i n t e r v i e w N e l i s Va n D u f f e l
1
INTE RV IE W NE L IS VA N DUFFE L
Nelis Van Duffel was de zaakvoerder van de gelijknamige Ekselse houthandel, gelegen naast het Ekselse spoorwegstation. Op
de foto de verlaten loods en openlucht stapelplaats van de voormalige houthandel (foto, juli 2013, E. Cosyns).
Opmerking: Hierna volgen de samenvattingen van de onderwerpen die aan bod komen op de 3 geluidsbanden
(A+B kant). Stukken die minder relevant zijn voor het Historisch-Ecologisch onderzoek zijn slechts beperkt weergegeven. Tijdens het gesprek werden maar weinig vragen gesteld, het was telkens eerder een lange vertelling,
daarom zijn de belangrijkste onderwerpen in vet gezet.
Cassette 1 – A-kant (30’) –
Eerst wordt gezinstoestand beschreven.
Vader was kleermaker (geboren 1865 en moeder van 1875)
Nelis is naar de dorpschool geweest en heeft daar ooit een ruit gebroken die hij zelf moest betalen (1 frank of zo)dan wat uitleg over het schoolgebouw en de schoolomgeving.
Onderwijs werd gegeven door nonnen. Nelis somt dan enkele namen op van nonnen.
Hij verwijst ook naar melkerij.
Wat moest je doen op de lage school? “Niksken” – er worden verschillende zaken opgesomd door de interviewers
– maar er komt weinig reactie hierop.
Vraag ook naar de kledij die gedragen werd: o.a. iets over klompen.
Dan wat uitleg over de (eerste) communie – het volgen van catechismus voorafgaand aan de communie. In hetzelfde jaar deed Nelis op 11 jarige leeftijd 1ste communie (februari) en plechtige communie in april.
Er was nog geen schoolplicht (klopt dit wel? nagaan)
Onderwijs was gratis. Er was 1 maand vakantie (in september)
Verhaaltje over boterkoopman (een zeker “Pierke”) die met kar en ezel rondging en bij de boeren de boter opkocht.
Nelis is als kind met nog enkele makkers eens van school weggebleven om op de kar met de ezel te kunnen mee
rijden. De dag nadien was de onderwijzer hierover boos en maakte de toespeling dat zij “de ezels waren”.
w v i | j a n . ‘ 1 4 | i n t e r v i e w N e l i s Va n D u f f e l
3
Er wordt ook verteld over de spelletjes die werden gespeeld o.a. met (stenen) knikkers. Met de mik schieten (als
projectiel werden ondermeer pitten of vruchten gebruikt – o.a. van knotsepeer??/ klotsepeer?) Ook hinkelspel en
spel met de dop en de kernel (er is een verschil tussen dop en kernelspel – Nelis legt dit uit – maar ik begrijp het
niet helemaal)
Er zijn nog enkele spelletjes die de revue passeren.
Casette 1 – B-kant (30’)
Als je 12 jaar was naar het college? In Peer? Nee (uitleg waarom niet) – te voet naar het station en dan naar Neer
(Neerpelt?). Er waren enkele kinderen die hetzelfde deden. Nelis vertelt daarover maar is moeilijk te begrijpen.
Het waren 2 voorbereidende jaren en 3 middelbare – Nelis volgde dit en geen Latijnse (6 jaar?). Er werd les in het
Nederlands gegeven maar er was ook Franse les (Franse taal), voorts meetkunde, aardrijkskunde, wetenschappen. In de middelbare jaren werd de les in het Frans gegeven. Tijdens de eerste wereldoorlog was er geen trein,
dan ging hij met de fiets en het laatste half jaar van de oorlog te voet. Maar er waren ondertussen ook wel problemen en Nelis kon niet altijd naar school.
Nelis heeft nog herinneringen aan WO I. Er is wel wat verwarring met gebeurtenissen uit 2de WO.
Toen de oorlog uitbrak was het juist grote vakantie. Er stond de laatste dag van school een soldaat in het station
(Jef Backx?), die opgeroepen was.
Er werd een wacht opgericht om de oogst te beschermen (de aren van het koren werden afgesneden, aardappelen gestolen enz.). Nelis was bij die wacht betrokken. De wacht werd door de boeren georganiseerd.
Wat deed Nelis na schoolperiode en na WO I? werk gezocht. Ergens was iemand een bedrijf aan het oprichten
(niet verstaan welk – ik vermoed i.v.m. de steenkoolmijnen) en Nelis is daar heen gegaan (nvdr. Dat was niet zo
evident, er was nog niet zoveel werk?) maar hij kon beginnen in het atelier. Ik begrijp dat hij daar de hamers moest
herstellen van de “pikeurs”. Ik denk dat hij ook vertelt dat de kolen opgehaald werden in tonnen die via kettingen in
de mijnschacht neergelaten en opgehaald werden.
Nelis is uiteindelijk uit de steenkoolmijn weggegaan toen er een staking was (toen al !).
Nelis ging met de fiets naar de mijn (via de Hechtelse baan?).
Na de mijn ging Nelis (in een smidse?) of bij (de Heer) Smits werken. Hij had gehoord dat daar iemand was weggegaan en kon meteen beginnen.
Maar Nelis moest ook nog zijn dienstplicht vervullen (gebeurde na het Smidse-werk). Opmerkelijk hij moest toen
minder dan een jaar dienen (6 of 8 maanden). Dat had er mee te maken dat men in feite een inhaalbeweging moest
doen. Door de oorlog moesten de mannen van de “klasse 1914 e.v.” nog hun dienstplicht vervullen. Nelis was van
de klasse 19(19)? En deed 6-8 maanden dienstplicht (eens checken of dat effectief zo georganiseerd was). Legerdienst was nog in het Frans. Nelis kon door bemiddeling (niet goed begrepen hoe) uiteindelijk op het secretariaat
van een majoor werken en was daar een soort “loopjongen” die allerlei berichten moest overbrengen naar de verschillende compagnies e.a. geledingen. Ook post behandelen?
Nelis had ook de taak om indien nodig bv. voor soldaten zaken te vertalen van (dialect_Vlaams) naar het Frans en
andersom (orders).
Na de troep is Nelis terug naar Smits (de smidse) gaan werken. Dan iets over oprichting Jaak Smits?.
Maar er was nauwelijks werk voor 2 man en Nelis is dan ook weggegaan. Hij vond het niet kunnen dat hij weinig
om handen had.
Hoe precies is mij niet helemaal duidelijk uit het gesprek maar Nelis gaat dan zijn eigen houthandelsbedrijf oprichten. Volgens C. Agten ging dat als volgt:
Nelis Vanduffel is bij Driek ‘van de Seelhoef’ (Hendrik Gielen, houthandelaar) op de bureau beginnen werken (administratief werk) een tijdje na zijn legerdienst. In de jaren dertig vóór de oorlog werden de kinderen van die man
groter en (één van) zijn dochters namen het administratief werk over, terwijl zijn zoon mee in de houthandel stapte.
Nelis mocht dan in onderling overleg in 1932 toch als zelfstandige beginnen, deels nog in samenwerking met Driek.
Toen Driek en zijn zoon vermoord werden in de oorlog heeft Nelis dan ook die zaak overgenomen.
4
i n t e r v i e w N e l i s Va n D u f f e l | j a n . ‘ 1 4 | w v i
Hij vertelt dat in die periode alleen de mijnen Genk en Zwartberg al actief waren en dat het meeste mijnhout eigenlijk
nog naar Charleroi ging. Nelis kon hier zaken doen omdat hij ondermeer het Frans machtig was. Hij vertelt ook dat
hij een aantal mensen opleidt – maar het is me ook niet duidelijk wat hier precies bedoeld is en hoe een en ander
gebeurt.
In ieder geval blijkt dat Nelis door het onderwijs dat hij genoten had, zijn kennis van het Frans (aangescherpt in het
leger) en de algemene situatie op dat moment er toe geleid heeft dat hij zijn eigen bedrijf heeft opgericht.
Cassette 2 – A-kant (30’) – geen B-kant opname
Vanaf 1936 e.v. – oorlogsjaren (tweede wereldoorlog). Relaas echter moeilijk verstaanbaar.
Nelis kende Duits en trad op als vertaler. Nelis werkte tijdens de oorlogsjaren in de steenkoolmijnen.
(van Genk?). Hij reed ook met zijn vrachtwagen (voor de Duitsers).
Het kamp van Beverlo-Leopoldsburg is toen gebombardeerd geweest. Nelis was daarbij aanwezig (zat in een loopgraaf samen met de Duisters). Zijn vrachtwagen stond daar ook ergens in de buurt.
Ook in de oorlog werd er in de mijnen gewerkt en dus was er ook hout nodig om het stutwerk te doen. Nelis was
getrouwd in 1921, onmiddellijk na zijn legerdienst.
Er zijn 2 mensen (een vader en zoon – mogelijk bedoelt Nelis hier de zaakvoerder en zijn zoon van de houthandel
die Nelis dan zal overnemen) doodgeschoten door de zogenaamde “zwarten” – de postbode had die mensen gevonden (in een gracht?). Het verhaal is me echter niet geheel duidelijk (veel ruis op geluidsband);
Casette 3 – A-kant (45’) – vrijdag 16 april 1993
Over het Pijnven
Heb je dat nog gekend als heide?
Wel nog als jong beplante hei.
Er was daar nog een vijver en men kwam daar met de schapen.
Geleidelijk aangekocht, eerst vooraan aangekocht (bedoeld is het zuidelijk deel, later is geleidelijk uitgebreid naar
het noorden)
Hoe werd de hei ingeploegd? Smeets deed dat in die tijd. Ik weet niet of Smeets dat gedaan heeft (op het Pijnven),
hij had wel van die machines
De eerste ontginningsjaren, daar heb ik geen herinneringen aan.
Achter stond een steen er stonden er drie, gemeten in de jaren 1800 en zoveel;
De IJzeren paal is eigenlijk bedoeld.
Foto. De door Nelis bedoelde “IJzeren paal” werd opgericht door het Belgisch leger in 1851. Deze paal was een referentiepunt voor exacte afstands- en hoogte­
metingen. De paal is een geodetisch signaal dat deel uitmaakt van een geo­
detisch driehoeksnet.
w v i | j a n . ‘ 1 4 | i n t e r v i e w N e l i s Va n D u f f e l
5
De vuurtoren: er heeft nog een houten gestaan en nu is het een metalen.
Daar weet ik niks van.
1923- vanaf dan kwam ik daar
Eerst geploegd dan geplant door de mannen van de staat
Ze hadden een eigen kwekerij ofwel kochten ze die boompjes.
In het begin gewoon den en later Cors en dan was het ook niet anders.
De eerste bossen waren alleen grove den
Cors was mooi recht
Na het planten: eerst 15 jaar niks en dan dunnen –( nvdr. Nelis weet daar niet zo heel veel van)
Piepen sloan, Alle 3-4-5 jaren piepen sloan
Tikken met de tikken hoak
Sleunen dat is de takken afkappen
Opsleunen: takken afdoen zodanig dat je door kan
Tegenwoordig 1 rij doen en de rest dan niet.
De dunning werd dan op stam verkocht, wij kochten dat dan; het dunsel.
Metingen: hierover gaat een groot deel van het gesprek idem over de prijsvorming – Nelis is duidelijk houtkoopman
Mat jezelf ook op?
Bij particulieren wel en soms als je de boswachter niet kende deden we ook wel eens een meting. Er werd ook
geteld We telden elke 3 rijen de bomen. Er werd telkens langs dezelfde kant getikt (soms ook wel eens andersom
dat was dan moeilijk om te dunnen) Je telde dan een paar rijen en dan extrapoleerde je (gemiddelde omvang is dan
gekend) Het hing ook af van de variabiliteit, op de duur had je daar wel wat ervaring mee.
Door ervaring kon Nelis houtvolumes schatten. In een gelijk Corsbestand liep hij een keer of 3-4 door, als het min
of meer egale bestanden waren dan kon je zo volume bepalen.
Omtrek x omtrek x hoogte (op de helft) is dan de kuub (bv. x 8 m als gemiddelde hoogte) (meten op 1.50 – je kon
hiervoor ook nog compenseren) maar je moet de dikte in het midden hebben. Thuis rekende ik dan alles uit. Je
moet dan het verval kennen. Je moet dat allemaal zien – dat tel je dan allemaal: je bepaalt dan wat in een boom zit.
Nelis legt enorm veel de nadruk op de ervaring “dat is allemaal oog”
Je deed een aantal steekproeven. Je hebt de stuks, de lengte van de bomen (gemiddeld), zoveel dennen.
Nelis gaf dan een prijs op basis van zijn berekening. Dan werd er met de eigenaar gediscussieerd over de prijs. De
ligging van de bestanden of van het bos had ook invloed op de prijsvorming
Gemeente of staat: gewoonlijk per opbod
Soms bleef er wel eens een bestand onverkocht of werd op een bepaald bestand meerdere biedingen gedaan
Openbare verkoop – zonder notaris (staat) met notaris (particulier) in een café
1 of 2 koopdagen (2de koopdag meestal 14 dagen nadien)
Indien eerste dag te
Dan wordt door Nelis een meetstaat getoond
Verkoop: zoveel meter, zoveel kuub, een ster is opgestapeld (opgetast) in een kubieke meter
Kubiek is echt gemeten
Als er gekocht was dan moest er betaald worden (staat of gemeente) volgens de verkoopsvoorwaarden. We kregen
de verkoopsvoorwaarden, bestek der werken. Je kon ook inschrijven i.p.v. openbare verkoop.
De onderschrijvingen werden pas geopend na de verkoop (met 10% erbij)
Koopdag particulieren:
Vaak kleinere loten, openbaar verkocht per opbod, werd op kopen gezet: meestal kwamen de boeren daar om
6
i n t e r v i e w N e l i s Va n D u f f e l | j a n . ‘ 1 4 | w v i
Als je de koop had:
- vroeger met de hand gezaagd
- Klampenzaag; kon je onder een hoek zetten?
Tegenwoordig met moteurzaag
Zagen gebeurde zo kort mogelijk bij de grond “elke cm telde”
Soms koord eraan om bepaalde valrichting te hebben
Zaag moest scherp gemaakt worden met een vijl.
Cassette 3 – B-kant (45’)
Over de zagerij/houthandel
Nelis had mensen die in het bos werkten en dan mensen die in de zagerij werkten, en die de stiel kenden. Het was
nodig om bv. te weten welke houtmaten de koolmijnen nodig hadden.
Bv. hout van 1.80 m enz.
Kort over het boswerk:
Licht hout werd door mankracht uitgedragen, zwaarder hout werd eruit gesleept met het paard. De menner van het
paard werkte in onderaanneming van Nelis. Ook de bosarbeiders (de vellers) waren door Nelis “aangenomen” (dus
werkten ook in soort onderaanneming).Deze mensen werkten per stuk dit in tegenstelling tot de staats-bosarbeiders die een dagloon hadden.
Het hout voor de mijnen werd in het bos geschild. Dat werd door de mijnen gevraagd. Zaaghout en heipalen dat
hoefde niet geschild. In het schillen was er verschil: ofwel werd er (ongeveer) helemaal geschild ofwel vierkant.
Tegenwoordig bestaan daar machines voor.
Het hout was niet noodzakelijk afkomstig van kaalkap, maar vaker van dunningen.
In Eksel op de zagerij stond de ploeg op werkuren. In de Ardennen was het dan weer per kub geproduceerd hout.
in Eksel hadden de werkmannen van alles te doen. Behalve zagen moest er ook geladen worden enz. (zie ook
interview met André Maes, de zager + foto’s)
Zagen gebeurde op bokken dat kon in het bos zijn maar ook op de zagerij.
Dat was wel een stiel apart. Voor de steenkoolmijnen moest er hout geleverd worden in verschillende maten
(doorsnedes) en lengte. De lengte kon variëren van 60 cm tot 3.00 en zelfs 3.60 m. De omtrek varieerde voor een
zelfde lengte bv. een stam van 1.80 m kon in dikte variëren vanaf 20-24, 24-28 cm enz. per 4c versprong de maat
(klassebreedte 4 cm)
De zagers deden dat op het oog. Op de bok werd er gemeten indien nodig, ze hadden een lintmeter bij.
1.20 m met diktes variërend tussen 20-24; 24-28; 28-32
Er werd dus maatwerk geleverd volgens de bestellingen die er waren en volgens de bestemmeling (elke mijn had
haar eigen maten en wensen).
Het hout werd naar Eksel vervoerd met aanvankelijk paard en kar, later met de vrachtwagen.
Zware bomen werden door het paard op de kar getrokken;
Die paarden kenden dat hoor! (er wordt even naar André Maes verwezen).
In het bos werd er gesleept
Heb je nog het werk met de mallejan of de nuts gekend? Jawel
Dat was voor de dikke bomen. Maar voor dennen bestond dat praktisch niet. Dat was vooral voor eiken. Die bomen
werden door het paard opgetrokken met een ketting.
Boeren laden hele stammen op hun kar, dat was een kunst maar dat ging goed, kwestie van evenwichten. Een
zware stam kan je altijd opheffen aan een uiteinde, zo leg je dat op de kar en dan naar voor duwen. Dat lukte wel.
Aan het station werd er gelost op een hoop. De bokken werden dan eventueel weggezet en dan werd er gelost.
w v i | j a n . ‘ 1 4 | i n t e r v i e w N e l i s Va n D u f f e l
7
Na het zagen werden de paaltjes gesorteerd.
Nelis heeft altijd met de putten gewerkt, in het begin gebeurde het transport alleen met de trein, later ook met de
camion. Dat was de massa
Er was ook hout voor andere bestemmingen bv. heipalen, die gingen naar Nederland om behandeld te worden.
Grote stammen werden later met een kraan die op de vrachtwagen was gemonteerd, getild.
Voor heipalen werd meestal hout uit de Ardennen gebruikt, die waren rechter. Picea dat is recht hé, dennen zijn
minder recht.
Zaaghout verkochten we ook aan de zagerijen: timmerhout was dat. Voor allerlei doeleinden ondermeer in de bouw.
Papierhout: 1 m of 2 m of1.5 m afhankelijk van de fabriek dikte ongeveer 20-40 cm. Dat werd ook op bestelling
geleverd en per kubieke meter geleverd
Sierpaaltjes werden ook geleverd, meestal van dunningen 1.20 tot 1.60 die ze vroegen ook weer volgens dikte.
Ook hier
De resten als brandhout
Vezelplaten: ook wel van afval maar ook hier leveren per kubiek en bepaalde maten
Het mijnhout werd gebruikt om te stiepen in de mijn
60-70% van wat Nelis verkocht ging naar de mijn
Ben je wel eens in de put geweest? Jawel zo wist je ook wat ze nodig hadden.
In Luik waren de putten kleiner: hier paaltjes van 50 cm tot 1.20 m.
Voor Nelis werkten tussen 80 à 100 man.
De treinwagons werden bij de NMBS besteld (het waren wagons van 8 à 12 m), Nelis ging daarvoor naar de stationschef in Eksel.
De wagons stonden dan op een zijspoor bij de zagerij, dat was een spoor voor Nelis zelf. Maar in het station was
er ook een zijspoor, daar kon iedereen gebruik van maken. Daar stonden bijvoorbeeld treinwagons met kolen (voor
bv. de kolenhandelaar die ze daar kon komen ophalen) maar deze wagens konden dan nadien wel gebruikt worden
om hout te laden. Nu zijn de sporen weg.
Wanneer hangar gezet: in de jaren 1950 (1958?), voordien stond er niks (checken met gegevens van André Maes).
Wanneer is de houthandel wat beginnen slabakken? (geen duidelijk antwoord hierop)
Vezelplaten werden in de loop van de jaren wel belangrijker.
Posten trekken: Smeets maakte zo’n machine – soort van driepikkel. Het werkte met stalen kabels. De kabels
gingen door een soort katrol. Dat stond schuin. Onderaan die kabels hing een grijper, met punten waarmee die in de
posten konden gekapt worden. Dan werd het omhoog getrokken door te draaien manueel of later met een moteur.
Dat werkte als een hefboom
8
i n t e r v i e w N e l i s Va n D u f f e l | j a n . ‘ 1 4 | w v i
Foto: De ontstronker, of “postentrekker” naar het gebrevetteerd ontwerp van de firma Smeets.
Na het posten trekken werd er geploegd.
Naarmate kolen belangrijker werden en de posten niet meer als brandhout in trek waren, bleven de posten zitten.
Dan werd er soms niet geploegd maar werden plekskens gemaakt met de heizeis.
Ook gebeurde het dat er met de vorenploeg tussen de posten werd geploegd. Als het kon werd er tussen de rijen
geploegd en werd het plantsoen in de voren gezet.
Dan nog wat conversatie over het al dan niet opnieuw “opplanten” van bos en de opbrengst ervan.
w v i | j a n . ‘ 1 4 | i n t e r v i e w N e l i s Va n D u f f e l
9
06.
limburg.be
provincie Limburg
Universiteitslaan 1
B-3500 HASSELT
Historische ecologie in Limburg
Deelstudie Bosland - Interviews