Marit van de Mortel 1 ‘ S t a y D u t c h , d a m n i t ’ De invloed van de ethnic revival op old-‐stock Amerikanen van Nederlandse afkomst Naam: Marit van de Mortel Studentnummer: 3848450 Datum: 3 mei 2014 Docent: Jaap Verheul Woorden: 9119 2 Marit van de Mortel Inhoudsopgave Inleiding 3 Hoofdstuk 1: De constructie van grenzen 7 Hoofdstuk 2: De herinterpretatie van tradities 15 Hoofdstuk 3: De Nederlands-‐Amerikaanse mythe Conclusie 28 Bibliografie 31 21 Marit van de Mortel 3 Inleiding ‘No longer, then, need there be any contradiction between being American and asserting an ethnic identity. Increasingly, they are accepted as the same thing’, schrijft socioloog Richard Alba in Ethnic Identity over de impact van de ‘ethnic revival’ van eind jaren zestig en de jaren zeventig. 1 Nazaten van Oost-‐ en Zuid-‐Europese immigranten en Ieren benadrukten na een periode van assimilatie opnieuw hun Europese achtergrond, hetgeen zich onder andere uitte in populaire cultuur, wetenschap en politiek.2 Deze revival heeft, aldus Alba, veranderd ‘what is quintessentially American’.3 Hij stelt dat er twee vormen van (blanke) identiteit naast elkaar gingen bestaan: de Europees-‐Amerikaanse en de oudere, ‘unhyphenated’ Amerikaanse identiteit van de dominante blanke Amerikanen die afstammen van de eerste immigranten uit Engeland, Schotland en Nederland – de ‘old-‐stock’ Amerikanen. Etnische identificatie met een Europese achtergrond is volgens hem een keuze en de laatste groep kiest daar meestal niet voor.4 Historicus Matthew Frye Jacobson beweert in Roots Too zelfs dat door de ethnic revival ook de Amerikaanse nationale identiteit en mythe veranderde: ‘It [revival] relocated that normative whiteness from what might be called Plymouth Rock whiteness to Ellis Island whiteness.’5 Hij stelt in Whiteness of a Different Color dat nakomelingen van Oost-‐ en Zuid-‐ Europeanen en Ieren, die in de tweede helft van de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw naar Amerika emigreerden, tijdens de revival een afstand tussen blanke, dominante ‘Nordic’ of ‘Angelsaksische’ Amerikanen en henzelf creëerden – soms zelfs onderdrukking door de dominante Amerikanen benadrukkend.6 Dit paper onderzoekt echter of ook de nakomelingen van ‘old-‐stock’ Amerikanen door de ethnic revival anders zijn gaan denken over hun identiteit. Daartoe is een conceptualisering van het begrip ‘etniciteit’ noodzakelijk. De revival ging gepaard met en werd versterkt door een sterke toename van academische literatuur over etniciteit, aldus Jacobson, Kathleen Conzen en anderen.7 Belangrijk is allereerst dat er volgens Jacobson een paradigmawisseling optrad in de jaren zestig; waar ‘etniciteit’ voorheen duidde op de mogelijkheid tot snelle assimilatie, kreeg zij nu een particularistische betekenis: ‘Jewish or Irish or Greek ethnicity represented a distinguishing from – either people of color or other “whites”, depending on the circumstance – not a merging with.’8 1 R. Alba, Ethnic Identity: The Transformation of White America (New Haven, CT 1990) 319. 2 Alba, Ethnic Identity, 312-‐314. 3 Alba, Ethnic Identity, 314. 4 Alba, Ethnic Identity, 61; Alba, Ethnic Identity, 315; Alba, Ethnic Identity, 319. 5 M.F. Jacobson, Roots Too: White Ethnic Revival in Post-‐Civil Rights America (Cambridge, MA 2006) 7. 6 M.F. Jacobson, Whiteness of a Different Color: European Immigrants and the Alchemy of Race (Cambridge, MA 1998) 275-‐276. 7 Jacobson, Roots Too, 31; K.N. Conzen, D.A. Gerber, E. Morawska, G.E. Pozzetta en R.J. Vecoli, ‘The Invention of Ethnicity’ (oorspronkelijk 1992), in: J. Gjerde (ed.) Major Problems in American Immigration and Ethnicity (Boston, MA 1998) 22-‐29, 22. 8 Jacobson, Roots Too, 36. 4 Marit van de Mortel Conzen e.a. stellen dat er daarbij verschillende definities van etniciteit zijn. Een eerste definitie, gebaseerd op inzichten van antropologen Clifford Geertz en Harold Isaacs, is primordialistisch of essentialistisch: etniciteit is volgens deze visie fundamenteel, onveranderlijk, en inherent aan de afkomst – bloed, ziel of verleden – van een groep die een cultuur deelt.9 Daartegenover staat de notie van etniciteit als culturele constructie, die is gearticuleerd in Eric Hobsbawms en Terence Rangers concept van ‘invented traditions’ in The Invention of Tradition (1983) en in Benedict Andersons Imagined Communities (1983). Historicus Werner Sollors is met Beyond Ethnicity (1986) en het idee van etniciteit als veranderlijke ‘collectieve fictie’ in The Invention of Ethnicity (1989) een belangrijke vertegenwoordiger van deze constructivistische definitie van etniciteit, waarbinnen ook Alba en Jacobson zich positioneren.10 Sollors onderscheidt ‘descent’ (afkomst bepaald door natuur) en ‘consent’ (keuzes van onder andere politieke systemen) en beschouwt de term ‘etniciteit’ als een vehikel om de conflicten tussen beide te beschrijven.11 Volgens hem delen Amerikanen in ‘het huidige klimaat’ – in 1986, vlak na de revival – aannames, retoriek en waarden (consent) en zien zij ‘etnische verschillen’ daarom als cruciaal, hoe klein die ook zijn. Deze verschillen baseren zij schijnbaar uitsluitend op afkomst, maar zijn geselecteerd en geconstrueerd.12 Conzen e.a. bouwen voort op dit idee van etniciteit als constructie, maar benadrukken meer dan Sollors de historische context waarin die constructie plaatsvindt. Volgens hen is etniciteit geen ‘collectieve fictie’, maar een proces van constructie dat ‘incorporates, adapts, and amplifies preexisting communal solidarities, cultural attributes and historical memories.’13 Door veranderende realiteiten binnen een etnische groep en de ‘gastsamenleving’ wordt etniciteit voortdurend opnieuw uitgevonden.14 Evenzo stelt Jacobson, eveneens een constructivist, dat de herlevende etniciteitsconstructie in de jaren zeventig berustte op historische voorwaarden: de burgerrechtenbeweging maakte blanken bewuster van en ongemakkelijker over hun ‘huidskleurprivilege’; en Black Nationalism en de opkomst van multiculturalisme boden een nieuwe taal voor een identiteit die niet simpelweg ‘Amerikaans’ was. Culturele, politieke en institutionele krachten droegen bovendien bij aan de nieuwe etnische trots. Ook politici beriepen zich op hun etnische erfgoed.15 Het is aannemelijk dat deze context ook de ‘etnisch neutrale’ Amerikanen heeft beïnvloed. 9 Conzen e.a., ‘The Invention of Ethnicity’, 22-‐23. 10 Conzen e.a., ‘The Invention of Ethnicity’, 23. 11 W. Sollors, Beyond Ethnicity: Consent and Descent in American Culture (New York City, NY 1986) 5; Sollors, Beyond Ethnicity, 39. 12 Sollors, Beyond Ethnicity, 13. 13 Conzen e.a., ‘The Invention of Ethnicity’, 23. 14 Conzen e.a., ‘The Invention of Ethnicity’, 23. 15 Jacobson, Roots Too, 2-‐4. Marit van de Mortel 5 Drie mechanismen van etniciteitsconstructie lijken belangrijk in de literatuur. Ten eersten noemen zowel Sollors als Conzen e.a. de constructie van grenzen tussen etnische groepen. De relatie met ‘Anderen’, zowel andere immigrantengroepen als de dominante cultuur, vormt volgens Conzen e.a zelfs een ‘essentiële component’ van etnische zelfdefinitie. Deze relatie kan competitief zijn maar ook coöperatief of conflictueus.16 Een tweede mechanisme is volgens Conzen e.a. de (actieve en bewuste) heronderhandeling over en herinterpretatie van ‘tradities’, oftewel de ‘expressieve symbolen van etniciteit’.17 Positieve zelfdefinitie speelt dus eveneens een rol bij etniciteitsconstructie, hetgeen Sollors ook lijkt te menen: in Theories of Ethnicities citeert hij instemmend Joshua Fishmans bewering dat er geen grenzen kunnen zijn zonder ‘kern’ van etniciteit.18 Tot slot is een mechanisme, aldus Alba en Jacobson, de constructie van een ‘self-‐ legitimating historical account’.19 Dit is de mythe, aldus Alba, van de arme en gediscrimineerde, maar hardwerkende Oost-‐ of Zuid-‐Europese immigrant die ‘het maakt’ in het nieuwe land – ‘the American pattern of “making it”.’20 Jacobson doelt op een soortgelijke zelfdefinitie met zijn duiding van een nieuwe ‘national myth of origins’ gebaseerd op de ‘vertrapte maar vastbesloten’ Ellis Island-‐immigranten; met dit verhaal onderscheid(d)en de blanke immigranten zich enerzijds van niet-‐blanken en anderzijds van old-‐stock Amerikanen.21 Dit paper onderzoekt in hoeverre deze mechanismen aanwezig zijn bij de identiteitsconstructie van niet typisch etnische Amerikanen tijdens de ethnic revival, toegespitst op nazaten van Nederlandse immigranten. Daartoe onderzoekt hoofdstuk één op welke wijze deze groep grenzen construeerde. Vervolgens analyseert hoofdstuk twee de manier waarop de nakomelingen van Nederlandse immigranten hun tradities herinterpreteerden. Hoofdstuk drie behandelt de vraag in hoeverre deze groep een zelf-‐legitimerende geschiedenis construeerde en in hoeverre deze afwijkt van de volgens Jacobson inmiddels dominante Ellis Island-‐mythe. Deze kwesties onderzoekt dit paper middels een historisch-‐interpretatieve benadering van het driemaandelijkse tijdschrift de Halve Maen (opgericht in 1922) van de Holland Society of New York. Deze organisatie is in 1885 opgericht voor nazaten van Nederlandse pioniers en lidmaatschap is voorbehouden aan mannen met voorouders die voor of in 1675 in New Netherland woonden. 22 Dit paper richt zich op de jaargangen van 1977 tot 1979. Enkele indicatoren van een revival onder Nederlands-‐Amerikanen vonden namelijk pas eind jaren zeventig of later plaats – de oprichting van de Association for the Advancement of Dutch-‐ 16 Sollors, Beyond Ethnicity, 27-‐28; Conzen e.a., ‘The Invention of Ethnicity’, 23. 17 Conzen e.a., ‘The Invention of Ethnicity’, 23. 18 W. Sollors (ed.), Theories of Ethnicity: A Classical Reader (New York City, NY 1996) xxiv. 19 Alba, Ethnic Identity, 318. 20 Alba, Ethnic Identity, 313-‐318. 21 Jacobson, Roots Too, 7. 22 D. Voorhees, ‘Formation of a Society’, http://www.hollandsociety.com/history.html (18 maart 2014). 6 Marit van de Mortel American Studies in 1977 en van het tijdschrift Origins over Nederlanders in Noord-‐Amerika in 1983, zoals historicus Hans Krabbendam beschrijft.23 Daarnaast analyseert het paper De Nieu Nederlanse Marcurius van 1986 tot 1988, de onregelmatig verschijnende nieuwsbrief van het New Netherland Institute, dat in 1986 is opgericht om ‘America’s long-‐neglected Dutch roots’ onder de aandacht te brengen middels de vertaling en publicatie van koloniale documenten. Secundaire literatuur ondersteunt de analyse.24 Dit onderzoek is maatschappelijk relevant, omdat het inzicht biedt in processen van identiteitsvorming van schijnbaar ‘etnisch neutrale’ Amerikanen. Daarmee kan het aantonen dat etniciteit niet enkel van toepassing is op (zichtbare) minderheidsgroepen binnen de samenleving, maar ook op dominante groepen. Dit is een belangrijk inzicht in het licht van hedendaagse debatten over etniciteit en immigratie, waarbij een ‘niet-‐etnische’ dominante groep zichzelf vaak tegenover ‘etnische minderheden’ positioneert. Daarnaast is de identiteitsconstructie van old-‐stock Amerikanen onderbelicht in het academische debat. In de literatuur over de revival richten velen, zoals Alba en Jacobson, zich voornamelijk of uitsluitend op nakomelingen van ‘nieuwe immigranten’ die zich afzetten als ‘not-‐quite-‐white’ tegenover de ‘Nordic mainstream’ (en als ‘blank’ tegenover niet-‐blanken).25 Zij lijken dus ‘etnische neutraliteit’ van dominante blanken te veronderstellen; dit paper daagt die aanname uit. Daarnaast focust dit paper niet alleen op de verschuivende grenzen van ‘whiteness’, zoals Jacobson doet, maar ook op de constructie van etniciteit vanuit de binnenkant. Het paper onderzoekt dus niet alleen hoe veranderingen binnen de blanke bevolkingsgroep afhangen van verschuivende grenzen, maar ook van de verschuivende definitie van het begrip ‘etniciteit’. 23 H. Krabbendam, Vrijheid in het verschiet: Nederlandse emigratie naar Amerika 1840-‐1940 (Hilversum 2006) 327. 24 New Netherland Institute, ‘About the New Netherland Institute’, http://www.newnetherlandinstitute.org/about-‐nni/ (3 maart 2014). 25 Jacobson, Roots Too, 1-‐2; Jacobson, Whiteness of a Different Color, 275. Marit van de Mortel 7 Hoofdstuk 1 – De constructie van grenzen ‘Different from others’ ‘My own experience indicated that, whether they thought so or not, people of even partially Dutch extraction did have some characteristics in common which made them different from others’, stelt de Nederlands-‐Amerikaanse historica Alice Kenney in 1979 in de Halve Maen.26 Met deze uitspraak definieert zij ‘Nederlands-‐Amerikanen’ als anders dan anderen; zij definieert dus haar etnische identiteit op negatieve wijze. Dit hoofdstuk richt zich op de vraag op welke manier de nazaten van Nederlandse immigranten grenzen tussen hun eigen groep en andere groepen construeerden en daarmee hun eigen etnische groep definieerden. Daarbij onderzoekt het op welke manier de constructie van grenzen is veranderd door de ethnic revival. Het hoofdstuk focust daarom op grensafbakeningen die een teken zijn van de revival. Zoals in de inleiding aangegeven, zullen de Halve Maen en De Nieu Nederlanse Marcurius dienen als bronnenmateriaal. De Halve Maen is het tijdschrift van de Holland Society of New York en bestaat sinds 1922 – het bestaan van het tijdschrift is dus niet zozeer een teken van de revival. In het tijdschrift staan voornamelijk artikelen over de koloniale Nederlands-‐Amerikaanse geschiedenis en berichten over activiteiten van de Society, geschreven door zowel professionele historici als amateurs. De Marcurius is de nieuwsbrief van het New Netherland Institute dat in 1986 is opgericht – het bestaan van deze nieuwsbrief is dus te begrijpen als een teken van de revival. De nieuwsbrief is minder groot dan de Halve Maen, maar bevat waardevolle informatie over activiteiten, interesses en onderzoeksonderwerpen van Nederlands-‐Amerikanen; de redacteur is de Nederlands-‐Amerikaanse historicus Charles Gehring.27 Dit hoofdstuk licht drie opvallende grensconstructies uit. Ten eerste analyseert het de etnische zelfdefinitie van ‘Dutch-‐Americans’ als niet-‐Engels (of beter gezegd: niet-‐Engels-‐Amerikaans). Vervolgens bespreekt de tweede paragraaf de relatie van Nederlands-‐Amerikanen met de white ethnics van Zuid-‐ of Oost-‐Europese afkomst. De laatste paragraaf richt zich op de wijze waarop Nederlands-‐Amerikanen zich enerzijds deels verbonden met Europese Nederlanders en anderzijds zich deels tegen hen afzetten. 26 A.P. Kenney, ‘Getting in Dutch’, de Halve Maen 54:1 (1979) 2. 27 New Netherland Institute, ‘Marcurius Newsletter’, http://www.newnetherlandinstitute.org/about-‐ nni/newsletters/ (18 maart 2014). 8 Marit van de Mortel §1.1 ‘Non-‐English heritage’ ‘Through projects such as the rebuilding of the Half Moon and the recently instituted Hendricks Manuscript Award, Andrew Hendricks hopes to acquaint the people of the former New Netherland area and this country as a whole with their non-‐English heritage’, schrijft de Marcurius in 1987 over de pogingen van de Nederlands-‐Amerikaan Andrew Hendricks om het Nederlands-‐Amerikaanse erfgoed – zoals het schip de Halve Maen waarmee Hudson Amerika bereikte – onder de aandacht te brengen.28 Daarbij typeert de Marcurius het Nederlands-‐Amerikaanse erfgoed door het tegenover het Engels-‐Amerikaanse erfgoed te plaatsen, een grensconstructie die vaak voorkomt in de bronnen. Deze duiding van Nederlands-‐Amerikanen als ‘niet-‐Engels-‐Amerikaans’ is wellicht deels historisch gegrond. De Marcurius en de Halve Maen focussen immers op de geschiedenis van New Netherland, dat in 1664 na veertig jaar officieel bestuur door de West-‐Indische Compagnie (WIC) in Engelse handen viel en in 1674 definitief Engels werd.29 Cultuurhistoricus Willem Frijhoff toont in Going Dutch aan dat deze confrontatie van de Nederlandse cultuur – nu de minderheidscultuur – met de Engelse ertoe leidde dat de voormalige kolonisten van New Netherland zichzelf etnisch gingen identificeren als ‘de Nederlanders.’ Het is dan niet verwonderlijk dat de definitie van een Nederlands-‐Amerikaanse achtergrond die tot deze periode teruggaat, zoals in de onderzochte bladen, gepaard gaat met de constructie van een Engelse ‘Ander’. Dit is evenwel in strijd met Frijhoffs bewering dat de interesse voor Nederlandse cultuur en geschiedenis ‘as a constituent part of American identity’ voorgoed vervaagd is sinds het begin van de twintigste eeuw.30 Uit de bronnen blijkt echter duidelijk een hernieuwde belangstelling hiervoor eind jaren zeventig en tachtig, waarbij wederom een grens tussen het Nederlands-‐Amerikaanse en Engels-‐ Amerikaanse erfgoed werd geconstrueerd. Daarbij stellen meerdere teksten ten eerste de net opbloeiende aandacht voor de Nederlands-‐Amerikaanse geschiedenis tegenover de Engels-‐ Amerikaanse dominantie in de geschiedschrijving – een teken van de revival. In 1978 prijst de Halve Maen bijvoorbeeld de toename van onderzoek naar de Nederlandse koloniale periode en stelt het: ‘In marked contrast to the large number of books and material available on the founding and settlement of New England and Virginia, the Dutch colonial era in America has received little attention.’31 Evenzo prijst Kenney in 1979 in de eerder genoemde toespraak hoe de vertaling en publicatie van koloniale documenten ‘voor de eerste keer’ een basis heeft gelegd ‘for contrasting the 28 C. Gehring (ed.), ‘Plans to rebuild the Half Moon’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987) 3. 29 W. Frijhoff en J. Jacobs, ‘The Dutch, New Netherland, and Thereafter (1609-‐1780s)’, in: H. Krabbendam, C.A. van Minnen en G. Scott-‐Smith (ed.), NL-‐USA: Four Centuries of Dutch-‐American Relations (Amsterdam 2009) 31-‐48, 31. 30 W. Frijhoff, ‘Dutchness in Fact and Fiction’, in: J.D. Goodfriend, B. Schmidt en A. Stott (ed.), Going Dutch: The Dutch Presence in America 1609-‐2009 (Leiden 2008) 327-‐358, 346, 352-‐353. 31 Editorial Committee, ‘Putting New Netherland Into Print’, de Halve Maen 53:4 (1978) 19. Marit van de Mortel 9 experience of English colonists with those of other ethnic origins.’32 Het bovenstaande citaat over Hendricks getuigt van hetzelfde sentiment, dat bijna tien jaar later nog heerste. De teksten typeren zo de Nederlands-‐Amerikaanse geschiedenis als een ‘underdog’ die na jaren van Engels-‐Amerikaanse dominantie aandacht verdient. Deze Engels-‐Amerikaanse dominantie en hun eigen identiteit markeerden de Nederlands-‐ Amerikanen ten tweede met ‘typisch Nederlands-‐Amerikaanse karaktereigenschappen’ die zouden zijn blijven voortbestaan ondanks de dominante Engels-‐Amerikaanse cultuur – ‘the avalanche of English culture and English religion’, in de woorden van de Halve Maen-‐hoofdredacteur Howard Hageman. Zo wijst de Nederlands-‐Amerikaanse Wilfred Talman, een erelid van de Society, in 1977 in de Halve Maen op de bedreiging van het Nederlandse karakter van Nederlands-‐Amerikanen door de Engels-‐Amerikaanse cultuur en spoort hij zijn mede-‐Nederlands-‐Amerikanen aan om deze eigenschappen te behouden na een periode van assimilatie, wat duidt op de ethnic revival. ‘For almost a century Dutch descendants haven’t seemed to care whether they remained Dutch or not. They have been commuting to cities where corporate discipline and association with Yankees and others have squeezed the distinction of being Dutch right out of them. (…) “Stay Dutch, damnit”.’ Deze distinctieve Nederlandse eigenschappen, die volgens Talman al eeuwen oud zijn, typeert hij als direct, halsstarrig, uitgesproken, geopinieerd en soms enigszins koppig.33 Alice Kenney, een zeer belangrijke historica op het gebied van Nederlands-‐Amerikaanse geschiedenis, onderscheidt in de bovengenoemde toespraak eveneens ‘typisch Nederlandse’ karaktereigenschappen waardoor Nederlands-‐Amerikanen verschillen van ‘anderen’, daarbij vooral doelend op Engels-‐Amerikanen, maar trekt ze wat breder: liefde voor geld (gierigheid, maar ook een goed gevoel voor zakendoen), liefde voor familie en gemeenschap (‘that devotion to stable homes which makes many Dutchmen’s firesides beacons of warmth and cheer in a cold, dark and hostile world’), liefde voor God, een grote mate van tolerantie en grote waardering voor individuele vrijheid. Ook zij wijst erop dat de eerste Nederlandse immigranten deze eigenschappen al hadden. Deze specifieke combinatie van eigenschappen hebben Nederlanders volgens haar behouden na de Engelse verovering en dominantie, waarmee Kenney benadrukt dat deze karaktertrekken verschillen van Engelse eigenschappen – al maakt ze niet duidelijk wat Engelsen dan typeert.34 32 A.P. Kenney, ‘Getting in Dutch’, de Halve Maen 54:1 (1979) 1; zie voor soortgelijke redeneringen ook: C. Gehring (ed.), ‘Plans to rebuild the Half Moon’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987) 3; C. Gehring, ‘Exhibitions and Conferences’, De Nieu Nederlanse Marcurius 2:2 (1986) 2; C. Gehring, ‘Research Interests’, De Nieu Nederlanse Marcurius 2:2 (1986) 2. 33 H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978) ongenummerde pagina. ; W.B. Talman, ‘Acceptance by the Society’s Medalist’, de Halve Maen 52:1 (1977) 5. 34 A. Kenney, ‘Getting in Dutch’, de Halve Maen, 54:1 (1979) 1-‐2, 10; zie voor deze ‘typisch Nederlandse eigenschappen’ ook: Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:4 (1978) 14; D. de Kay, ‘The Administration of Peter Stuyvesant: Part III’, de Halve Maen 53:3 (1978) 7-‐8; H. Stryker-‐Rodda, ‘St. Nicholas Day and Christmas’, de Halve Maen 54:3 (1979) 11-‐12. 10 Marit van de Mortel Het is aannemelijk dat deze hernieuwde oppositie jegens de Engels-‐Amerikanen niet enkel aan de hierboven geschetste historische achtergrond van de Engelse overname is toe te schrijven, maar ook aan de ethnic revival. De Nederlands-‐Amerikanen lijken zich namelijk, evenals de nakomelingen van Oost-‐ en Zuid-‐Europeanen in de jaren zeventig volgens Jacobson deden, af te hebben gezet tegen de ‘Anglo-‐Saxon standard’.35 Hoewel deze Nederlands-‐Amerikanen als nazaten van old-‐stock immigranten doorgaans tot de dominante blanke Amerikanen werden gerekend, definieerden ze zichzelf immers door de oppositie met de dominante Engels-‐Amerikaanse cultuur en geschiedenis als de ‘niet-‐geheel-‐dominante-‐blanken’. Kortom, de etnische identiteit van Nederlands-‐Amerikanen werd vaak geconstrueerd in oppositie met een Engels-‐Amerikaanse identiteit. Daarbij benadrukken artikelen ten eerste de dominantie van Engels-‐Amerikanen over Nederlands-‐Amerikanen in de geschiedschrijving. Ten tweede onderscheiden artikelen ‘typisch Nederlandse’ eigenschappen die ondanks de Engels-‐ Amerikaanse dominantie zijn blijven voortbestaan – al duiden ze zelden deze Engels-‐Amerikaanse eigenschappen expliciet. De relatie met Engels-‐Amerikanen is een dominante component van de etnische zelfdefinitie van Nederlands-‐Amerikanen; de volgende paragraaf richt zich op een minder dominante component van negatieve zelfdefinitie, die in de context van de revival wel relevant is om te bespreken. §1.2 Nieuwe immigranten In de context van de ethnic revival is het aannemelijk dat de Nederlands-‐Amerikanen zich niet alleen tegen de Engels-‐Amerikanen zouden afzetten, maar ook tegen de white ethnics die in de jaren zeventig prominent op de voorgrond traden: de nakomelingen van Zuid-‐ en Oost-‐Europeanen en Ieren. De Halve Maen en De Nieu Nederlanse Marcurius besteden echter opvallend weinig aandacht aan deze white ethnics. Slechts één keer komt de groep nazaten van ‘nieuwe immigranten’ aan bod in de Halve Maen. Daarbij voert juist een vertegenwoordiger van deze groep het woord, namelijk de operazangeres Beverly Sills, de dochter van een Russin en een Roemeen, die in 1977 een medaille van de Holland Society ontving voor haar artistieke prestaties. Dat haar dankwoord is afgedrukt, terwijl elke maand verschillende speeches door gerenommeerde Amerikanen werden gehouden bij bijeenkomsten van de Society, is veelzeggend; Sills’ dankwoord lijkt dan ook een bevestiging van de etnische eigenheid van zowel haar etnische groep als die van de Nederlands-‐Amerikanen: 35 Jacobson, Roots Too, 2. Marit van de Mortel 1 1 In case you are wondering what a half-‐Russian, half-‐Rumanian girl is doing here at the Holland Society. (…) I think in the last few days we have all become terribly conscious of America’s heritage and I have come to realize that this is really a very great country. The greatness of the country is in the component parts and we are those component parts. We, the Dutch, the German, the Rumanian and 36 Russian, my husband from the Mayflower – it’s all part of it. It’s all part of what makes us great. Allereerst benadrukt Sills in haar speech de etnische grenzen tussen de Nederlands-‐Amerikanen en haar eigen Russisch-‐Roemeense achtergrond – een grensconstructie die voor zowel haar identiteitsvorming als voor die van de Nederlands-‐Amerikaanse lezers van belang is. Sills wijst vervolgens subtiel op de revival (‘we have all become terribly conscious of America’s heritage’) en beaamt het belang van verschillende etnische groepen voor de Amerikaanse samenleving – ook dat van Nederlands-‐Amerikanen. Zo fungeert Sills als new-‐stock spreekbuis voor de lezer van de Halve Maen, die de grenzen tussen verschillende etnische groepen bevestigt en als buitenstaander het belang van de Nederlands-‐ Amerikaanse groep voor de Amerikaanse samenleving onderstreept. Op deze wijze construeerden de Nederlands-‐Amerikanen hun identiteit in relatie met de white ethnics in de onderzochte bronnen. Aangezien deze grensconstructie slechts één keer in de bronnen voorkomt, lijkt deze echter geen grote rol te hebben gespeeld in de etnische zelfdefinitie van de old-‐stock Amerikanen. §1.3 ‘The Dutch Experience’ ‘Dutchness in America is necessarily different from Dutchness in the Netherlands, from the very beginning of the settlement in New Netherland’, stelt Frijhoff. Een cultuur kan immers niet simpelweg één-‐op-‐één worden overgebracht naar een nieuwe streek.37 De Nederlands-‐Amerikanen die in de jaren zeventig en tachtig hun Nederlandse identiteit benadrukten, behielden dan ook nadrukkelijk tevens hun Amerikaanse karakter. Zij zetten zich dus niet enkel af tegen etnische Amerikaanse groepen, maar ook tegenover de Nederlanders uit Nederland. Hun relatie met ‘Nederlandse Nederlanders’ is echter gecompliceerder dan die met Engels-‐Amerikanen of white ethnics. Enerzijds benadrukten zij immers continuïteit met Nederlandse eigenschappen en de cultuur van de Oude Wereld, zoals de twee voorbeelden van Talman en Kenney in paragraaf één aantonen. De herhaaldelijk gebruikte term ‘Dutch heritage’ duidt eveneens op deze continuïteit.38 Uit 36 Editorial Committee, ‘Beverly Sills Wins Holland Society Hearts’, de Halve Maen 52:4 (1977) 1. 37 Frijhoff, ‘Fact and Fiction’, 344, 357. 38 M. Wagman, ‘Staten Island Roots: The Dutch Heritage’, de Halve Maen 53:2 (1978) 7; A. Kenney, ‘Getting in Dutch’, de Halve Maen 54:1 (1979) 10; C. Gehring (ed.), ’News from the New Netherland Project’, De Nieu Nederlanse Marcurius 2:1 (1986) 1. 12 Marit van de Mortel meerdere artikelen blijkt bovendien een interesse in de Nederlandse geschiedenis die losstaat van de Amerikaanse. Zo heeft de Halve Maen in 1977 een artikel gepubliceerd over Nederlanders in Zuid-‐Afrika en wijst De Nieu Nederlanse Marcurius in 1987 op een herdenking van de Nederlandse revolutie van 1787; daaruit blijkt een gevoel van verbondenheid met de ‘Nederlandse Nederlanders’.39 Zo ook duidt de belangstelling voor ‘heritage tours’ in Nederland op een gevoel van verbondenheid met het ‘Europese Nederland’.40 Anderzijds zetten de Halve Maen en de Marcurius de huidige Nederlandse cultuur en ‘Nederlandse Nederlanders’ neer als anders dan de Nederlands-‐Amerikaanse cultuur en Nederlands-‐Amerikanen, waarbij Nederland wordt gedefinieerd als de pastorale, pittoreske Ander van een modern Amerika. Opvallend daarbij zijn de overeenkomsten met de ‘Holland Mania’ van eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw, waarin volgens kunsthistorica Annette Stott in Holland Mania een stereotiep verhaal van een voormodern, landelijk Holland met molens en tulpen gevestigd werd. 41 De hoofdredacteur van de Halve Maen beschrijft bijvoorbeeld in 1979 zijn ‘Dutch experience’ (zijn reis naar Nederland), waarbij hij aangeeft wat hij – als Amerikaan – vooral van Nederland kent: ‘We Americans are much better acquainted with the large cities in the west of the country, to say nothing of the cheese and flower markets and (in the right season) tulip displays.’42 Opvallend is ook dat de hoofdredacteur zichzelf opeens als slechts Amerikaans duidt in zijn beschrijving van Nederland – daarmee wordt de ‘otherness’ van Nederland wellicht nog meer onderstreept. In ‘In the Netherlands with our Members’ van 1978, een item in de Halve Maen gewijd aan de zogenaamde ‘heritage tours’ van Nederlands-‐Amerikanen, komen dezelfde stereotypes van Nederland naar voren. Zo beschrijft een lid van de Holland Society Nederland als een pittoresk attractiepark: ‘Holland is a clean, neat country – we almost feel like we are in Disney World, it is so clean and picturesque. And it is flat, and all those canals! They really do have thatched roof houses. And windmills everywhere. (…) Yes, they really do wear their Klompen.’43 De Nederlands-‐Amerikanen voelden zich dan wel verbonden aan Nederland, Nederland was voor hen tegelijkertijd de pittoreske Ander. Dit lijkt op het proces dat Sollors beschrijft met de 39 G. Heyd Evans, ‘The Dutch at “the Cape of Storms”: Part I’, de Halve Maen 52:3 (1977) 7-‐8; G. Heyd Evans, ‘The Dutch at “the Cape of Storms”: Part II’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978) 7-‐8; C. Gehring (ed.), ‘Symposium At Folger Institute’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:1 (1987) 1; zie voor interesse in ‘Europees-‐Nederlandse geschiedenis’ bijvoorbeeld ook: C. Gehring (ed.), ‘Hendricks Manuscript Award Winner’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987) 5; C. Gehring (ed.), ‘Exhibitions and Conferences’, De Nieu Nederlanse Marcurius 2:2 (1986) 2 (over een tentoonstelling in Nederland over de Beeldenstorm). 40 H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 54:2 (1979) ongenummerde pagina; C. Gehring (ed.), ‘Upcoming Conferences, Etc.’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987) 2. 41 A. Stott, Holland Mania: The Unknown Dutch Period in American Art and Culture (Woodstock, NY 1998). 42 H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 54:2 (1979), ongenummerde pagina. 43 W. Van Winkel, ‘In The Netherlands With Our Members: A Visit To Winkel’, de Halve Maen 53:4 (1978) 8. Marit van de Mortel 1 3 term ‘self-‐exoticization’ of ‘pastoralization of the in-‐group’: het exotiseren en tot een Ander maken van de eigen groep.44 Door deze verbintenis met hun Nederlandse achtergrond gaven de Nederlands-‐Amerikanen hun ‘gewone’ Amerikaanse identiteit dus een exotisch, geïdealiseerd tintje. Nederlands-‐Amerikanen benadrukten dus enerzijds dat de waarden en eigenschappen die de Nederlandse kolonisten meenamen vanuit het vaderland nog altijd bij hun nakomelingen aanwezig waren en maakten duidelijk dat ze zich verbonden voelden met Nederland. Anderzijds zetten zij het eigentijdse Nederland neer als de exotische Ander van het moderne Amerika. Daarmee trad er een proces van ‘self-‐exoticization’ op: de Nederlands-‐Amerikanen zetten zichzelf middels de nadruk op hun pittoreske achtergrond neer als exotische buitenstaanders van mainstream Amerika, terwijl zij tegelijkertijd nadrukkelijk Amerikaans bleven – Nederland was ook voor hen immers een exotisch land. De aangehaalde voorbeelden bevatten geen expliciete verwijzingen naar de revival, maar de reizen naar Nederland (waarbij Nederlands-‐Amerikanen zowel hun verbondenheid met Nederland als hun ‘anders-‐zijn’ markeerden) zijn wellicht te begrijpen als een uiting van deze revival. De Society organiseerde weliswaar al in 1963 en 1973 een reis naar Nederland, maar de bronnen, die samen de periode van eind jaren zeventig tot eind jaren tachtig beslaan, bevatten vele verwijzingen naar nieuwe reizen, vaak door Nederlands-‐Amerikanen op eigen houtje. 45 Dat de Halve Maen in 1978 een artikel wijdde aan reizen van leden, voor het eerst in de onderzochte nummers, zou ook kunnen duiden op een vergrote belangstelling voor reizen naar Nederland. Tot slot wijst de term ‘heritage preservation tour’ in De Nieu Nederlanse Marcurius van 1987 wellicht nog wel het meest op een revival onder Nederlands-‐Amerikanen: het woord ‘preservation’ of ‘behoud’ signaleert immers het gevaar dat het Nederlandse erfgoed verloren kan gaan en tegelijkertijd een hernieuwde wens om dit te voorkomen.46 Kortom, een veelvoorkomende vorm van grensconstructie door Nederlands-‐Amerikanen is de typering van hun achtergrond en eigenschappen als niet-‐Engels en daarmee ook als niet-‐ dominant. De bronnen benadrukken het belang van aandacht voor de niet-‐dominante Nederlands-‐Amerikaanse geschiedenis en wijzen op ‘typisch Nederlandse eigenschappen’ die de Nederlands-‐Amerikanen ondanks de Engelse dominantie behouden hadden. Zo dient de 44 Sollors, Beyond Ethnicity, 31. 45 Editorial Committee, ‘In Memoriam’, de Halve Maen 53:2 (1978) 17; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:4 (1978) 15. Bijvoorbeeld: Editorial Committee, ‘Here and There With Members’, de Halve Maen 54:1 (1979) 9; Editorial Committee, ‘Here and There With Members’, de Halve Maen 52:3 (1977) 10. 46 C. Gehring (ed.), ‘Upcoming Conferences, Etc.’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987) 2. 14 Marit van de Mortel constructie van grenzen ook om bepaalde eigenschappen te duiden als typisch voor de eigen etnische groep. Tegelijkertijd zetten de Nederlands-‐Amerikanen zich niet alleen af tegen de dominante Amerikaanse groep, maar ook tegen de niet-‐dominante white ethnics. Dit is echter een weinig voorkomend thema. Tot slot was voor de constructie van hun Nederlands-‐Amerikaanse etniciteit niet alleen de afbakening van grenzen met andere etnische Amerikaanse groepen nodig, maar ook met Nederland. Daarbij trad een gecompliceerd proces op waarbij de Nederlands-‐Amerikanen zich enerzijds sterk verbonden met Nederland, maar anderzijds Nederland ook als exotische Ander neerzetten – en dat gaf hun Nederlands-‐Amerikaanse achtergrond een exotisch karakter. Opvallend is het geringe aantal verwijzingen naar white ethnics van Zuid-‐ of Oost-‐ Europese afkomst in de bronnen. Dat de Nederlands-‐Amerikanen zich vaker afzetten tegen de Engels-‐Amerikanen is deels te verklaren doordat de bronnen gericht zijn op het koloniale Nederlandse verleden waarin de Engelsen een grote rol speelden, maar deels wellicht ook doordat Nederlands-‐Amerikanen en Engels-‐Amerikanen vaak tot dezelfde dominante groep werden gerekend. De door de revival verschuivende grenzen bepaalden dus waarschijnlijk in grote mate tegen welke groepen de Nederlands-‐Amerikanen zich afzetten: omdat Nederlands-‐ Amerikanen tijdens de revival doorgaans tot de dominante groep van ‘Nordic Americans’ werden gerekend, lijkt voor hen de constructie van grenzen binnen de dominante groep belangrijker te zijn geweest dan de constructie van grenzen met white ethnics, die zichzelf al duidelijk buiten deze dominante groep hadden geplaatst. Zo positioneerden de Dutch-‐Americans zich als de ‘net-‐niet-‐dominante’ groep in hun zoektocht naar een ‘particularistische’ etnische identiteit. De ‘zelf-‐exotisering’ van de Nederlands-‐Amerikanen is ook te verbinden aan dit volgens Jacobson en Alba veranderde concept van etniciteit: in een periode waarin het juist ‘Amerikaans’ werd om ‘anders’ te zijn, zijn de stereotiepe exotische beelden van Nederland tijdens de (waarschijnlijk) toenemende reizen naar Nederland te begrijpen als toenemende pogingen om meer dan een ‘gewone’ Amerikaanse identiteit te creëren (al probeerden leden van de Society, immers gericht op hun Nederlandse afkomst, dit wellicht ook al in enige mate voor de revival). De veranderde definitie van ‘etniciteit’ en de verschuivende grenzen tijdens de revival lijken dus invloed te hebben gehad op de constructie van een Nederlands-‐Amerikaanse identiteit ten opzichte van andere etnische groepen. Marit van de Mortel 1 5 Hoofdstuk 2 – De herinterpretatie van tradities ‘Separated from each other by the same culture?’ Niet alleen negatieve zelfdefinitie speelt een rol bij de constructie van etniciteit, maar ook positieve zelfdefinitie. Een belangrijk mechanisme daarbij is de herinterpretatie van ‘tradities’, door Conzen e.a. omschreven als ‘expressieve symbolen van etniciteit’.47 Net als etniciteit zelf, worden tradities hierbij begrepen als constructies. Eric Hobsbawm biedt met zijn term ‘invented traditions’ een in dit verband relevante definitie: ‘“Invented tradition” is taken to mean a set of practices, normally governed by overtly or tacitly accepted rules and of a ritual or symbolic nature, which seeks to inculcate certain values and norms of behaviour by repetition, which automatically implies continuity with the past.’48 De voornaamste functie van deze invented traditions is volgens Hobsbawm de vorming en symbolisering van sociale cohesie of groepslidmaatschap – in dit geval ‘lidmaatschap’ van de Nederlands-‐Amerikaanse groep.49 Dit hoofdstuk onderzoekt op welke wijze de herinterpretatie van tradities door Nederlands-‐ Amerikanen tijdens de ethnic revival bijdroeg aan de constructie van hun etnische identiteit. Daarbij probeert het verschuivingen in de interpretatie van tradities te duiden die kunnen wijzen op een revival onder Nederlands-‐Amerikanen. De twee tradities die in de bronnen het meest dominant zijn, zullen worden behandeld. Paragraaf één behandelt de viering van ‘anniversaries’, waarna paragraaf twee ingaat op bepaalde rituelen die zich hebben gevormd rondom ‘dinners, toasts and oratory’, een frase van Hobsbawm.50 §2.1 Jubilea De Halve Maen en de Marcurius verwijzen herhaaldelijk naar jubilea, door Hobsbawm aangemerkt als belangrijk voor de binding van een natie, of in dit geval: van de etnische groep.51 Zo noemt de Halve Maen meerdere keren de viering van het 350-‐jarige bestaan van de Nederlands-‐hervormde Kerk in Amerika die in 1978 plaatsvond.52 De Nieu Nederlanse Marcurius vermeldt daarnaast de 47 Conzen e.a., ‘The Invention of Ethnicity’, 23. 48 E. Hobsbawm, ‘Introduction: Inventing Traditions’, in: E. Hobsbawm en T. Ranger (ed.), The Invention of Tradition (Cambridge 1983) 1-‐14, 1. 49 Hobsbawm, ‘Inventing Traditions’, 9. 50 Hobsbawm, ‘Inventing Traditions’, 6. 51 E. Hobsbawm, ‘Mass-‐Producing Traditions: Europe, 1870-‐1914’, in: E. Hobsbawm en T. Ranger (ed.), The Invention of Tradition (Cambridge 1983) 263-‐307, 281. 52 H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978) ongenummerde pagina; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978) 10; Editorial Committee, ‘Society 16 Marit van de Mortel viering van het vierhonderdjarige bestaan van de Nederlandse gouden dukaat.53 Het is opvallend dat deze jubilea gevierd werden, maar uit de bronnen blijkt niet in hoeverre de vieringen nieuwe of herinterpreteerde tradities waren en dus op een revival duiden. Dat vieringen van het Nederlandse erfgoed al voor de periode van de revival bestonden, blijkt bijvoorbeeld uit de verwijzing van Alice Kenney naar het Tulip Festival dat de bewoners van Albany al sinds de adoptie van Nijmegen als ‘zusterstad’ na de Tweede Wereldoorlog vierden.54 Een jubileum van Hudsons aankomst in Amerika, waarnaar de bronnen meer refereren dan naar andere jubilea, is echter een duidelijke indicatie van een revival onder Nederlands-‐Amerikanen. Belangrijk is dat in 1909, ten tijde van de ‘Holland Mania’, al in Amerika gevierd werd dat Hudson driehonderd jaar geleden de Nieuwe Wereld bereikte op zijn schip de Halve Maen, zoals het tijdschrift de Halve Maen herhaaldelijk beschrijft. Een replica van het schip, gebouwd in opdracht van de Nederlandse regering maar ook gewenst door de (Nederlands-‐)Amerikaanse bevolking, voer toen de rivier Hudson op ter herinnering aan Hudsons aankomst driehonderd jaar eerder. Eind jaren twintig en in de jaren dertig daalde de belangstelling voor de replica echter, waarna zij roemloos verging. Desalniettemin werd in 1959 het 350-‐jarige jubileum van Hudsons reis gevierd, maar dan met een kleiner model. 55 In 1987 kondigt De Nieu Nederlanse Marcurius vervolgens een nieuw jubileum van Hudsons reis naar Amerika aan voor 1989, maar nu een 380-‐jarig jubileum. Net als bij de viering in 1909 voer de Halve Maen in 1989 over de Hudson, bemand door mensen in ‘authentieke’ Nederlandse kostuums, waarbij het schip gedurende het gehele jaar 1989 allerlei verschillende steden aandeed langs de Hudson, Connecticut en Delaware Rivers, die hun eigen New Netherland Festivals vierden. Bij beide jubilea (in 1909 en 1989) konden bezoekers van het schip daarnaast memorabilia kopen, zoals Delftsblauwe tegeltjes met een afbeelding van het schip en stukken hout van het schip.56 Dat Nederlands-‐Amerikanen in deze periode besloten Hudsons aankomst te vieren op een behoorlijk willekeurig moment, 380 jaar na dato, is een duidelijk teken van een hernieuwde belangstelling voor het Nederlandse erfgoed die zich uitte in deze ‘herhaling’ van het verleden. Activities’, de Halve Maen 53:1 (1978) 9; H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 53:2 (1978) ongenummerde pagina; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:2 (1978) 10; H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 53:3 (1978) ongenummerde pagina; G. Van Sickle, ‘In The Netherlands With Our Members: Indianapolis Member wins interview with Queen Juliana’, de Halve Maen 53:4 (1978) 7. 53 C. Gehring (ed.), ‘Other Publications’, De Nieu Nederlanse Marcurius 2:2 (1986) 2. 54 A.P. Kenney, ‘Getting in Dutch’, de Halve Maen 54:1 (1979) 2. 55 A.P. Kenney en G.O. Zabriskie, ‘The Founding of New Amsterdam: Fact and Fiction’, de Halve Maen 52:1 (1977) 11; J.A. van der Kooij, ‘Saga of the Half Moon of 1909: I’, de Halve Maen 52:3 (1977) 3-‐4, 14; J. A. van der Kooij, ‘Saga of the Half Moon of 1909: II’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978) 3-‐4, 15. 56 C. Gehring (ed.), ‘Plans To Rebuild The Half Moon’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987) 2-‐3; C. Gehring (ed.), ‘Upcoming Meetings and Events’, De Nieu Nederlanse Marcurius 4:3 (1988). Marit van de Mortel 1 7 Met de viering in 1989 suggereerden de Nederlands-‐Amerikanen zo opnieuw, na twee eerdere jubilea, continuïteit met een zorgvuldig uitgekozen verleden. Zij vierden namelijk nadrukkelijk een verleden dat hun ‘hyphenated identity’ benadrukte: zij herdachten de aankomt van de Nederlandse WIC-‐vloot in Amerika. Het jubileum van Hudsons aankomst in het huidige New York markeerde voor de Nederlands-‐Amerikanen daarnaast een gedeeld verleden dat hen onderscheidde van met name de Engels-‐Amerikanen, blijkens een passage in de Marcurius waarin de viering wordt afgezet tegen Engels-‐Amerikaanse jubilea: ‘Massachusetts at Plymouth Plantation with the ship Mayflower II; Virginia at Jamestown Festival Park with the Goodspeed; Maryland at St. Mary’s City with the Dove; and North Carolina at Roanoke Island with the Elizabeth II.’57 De rondtocht van de Halve Maen, vertegenwoordiger van het Nederlands-‐Amerikaanse erfgoed, bood tegenwicht. Tegelijkertijd is het aannemelijk dat ook andere Amerikanen aan de festiviteiten konden deelnemen, daar het jubileum volgens de Marcurius bedoeld was om de midden-‐Atlantische staten ‘a sense of their founding or their early heritage’ bij te brengen. 58 Zo beschouwd konden alle inwoners van deze staten het erfgoed van hun staat, niet zozeer hun eigen achtergrond, vieren bij dit jubileum. Alba’s observatie dat ‘etnische festivals’ open zijn voor mensen met verschillende etnische achtergronden, omdat daarin ‘etniciteit’ in plaats van een specifieke etnische achtergrond gevierd wordt, is in dit verband relevant. 59 Zoals zojuist aangetoond, lijkt deze observatie echter te simplistisch in het geval van het Halve Maen-‐jubileum: dit jubileum maakte zowel de viering van de eigen etnische achtergrond voor Nederlands-‐Amerikanen mogelijk als de viering van ‘etniciteit’ voor alle inwoners van de staat. Kortom, in de onderzochte periode vonden er meerdere jubilea plaats die een Nederlands-‐ Amerikaanse achtergrond vierden. Van deze jubilea is het niet gemakkelijk vast te stellen in hoeverre zij op een ethnic revival onder Nederlands-‐Amerikanen duidden – zij kunnen evengoed wijzen op onveranderde oudere tradities – maar de viering van het 380-‐jarige jubileum van Hudsons aankomst in de Nieuwe Wereld in 1989 is een goed voorbeeld van de heronderhandeling over traditie: het moment van viering, 380 jaar na Hudsons reis, duidt op een revival. Deze traditie bood Nederlands-‐ Amerikanen daarbij de kans om hun eigen achtergrond te vieren, maar stond tegelijkertijd open voor Amerikanen met een andere achtergrond, waarmee het jubileum het belang van ‘heritage’ in de Amerikaanse samenleving in het algemeen onderstreepte. 57 H. Krabbendam, C.A. van Minnen en G. Scott-‐Smith (ed.), NL-‐USA: Four Centuries of Dutch-‐American Relations (Amsterdam 2009) 17; C. Gehring (ed.), ‘Plans To Rebuild The Half Moon’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987) 3. 58 C. Gehring (ed.), ‘Plans To Rebuild The Half Moon’, De Nieu Nederlanse Marcurius, 3:2 (1987) 3. 59 Alba, Ethnic Identity, 104. 18 Marit van de Mortel §2.2 ‘Dinners, toasts and oratory’ Hobsbawm stelt dat zich een ‘krachtig ritueel complex’ kan vormen rond gelegenheden als diners, toosten en retorica.60 Bij de Holland Society waren rituelen bij vooral de eerste twee (diners en toosten) duidelijk aanwezig; sommige daarvan waren al decennia oud en bleven in de jaren zeventig onveranderd, maar andere werden aangepast in de context van de revival. De nieuwe interpretatie van tradities rondom maaltijden tijdens de revival blijkt ook uit de berichtgeving van De Nieu Nederlanse Marcurius. Rondom diners en toosten van de Society hadden zich eind jaren zeventig tradities gevestigd die al lang leken te bestaan, omdat ze geenszins als nieuwigheid geduid worden in de Halve Maen.61 Deze tradities getuigen van een sterk gevoel van verbondenheid met Nederland én Amerika: tijdens diners toostten leden steevast op zowel de Nederlandse koningin als de Amerikaanse president; zij deden de Pledge of Allegiance (een ritueel rondom de Amerikaanse vlag); leden van de Burgher Guard – een in 1935 opgerichte groep binnen de Society gebaseerd op de Burgher Guard van New Netherland – voerden ‘the customary parading of the Beaver’ uit (al is het voor niet-‐ingewijden niet duidelijk wat dit inhoudt; bekend is wél dat de bever een van de belangrijkste handelsproducten van New Netherland was); en leden zongen zowel het Nederlandse als het Amerikaanse volkslied.62 Deze tradities wijzen dus niet zozeer op een revival onder Nederlands-‐Amerikanen, maar tonen juist aan dat onder de Nederlands-‐Amerikanen van de Holland Society al tradities gevestigd waren die een Nederlands-‐Amerikaanse achtergrond bevestigden en versterkten – niet zo verwonderlijk gezien de aard van de Society – en die tijdens de revival deels onveranderd werden doorgezet. Toch zijn er in de bronnen herinterpretaties van sommige tradities waarneembaar in de periode van de revival; Nederlands-‐Amerikanen leken daarbij vooral naar (nog) meer ‘authenticiteit’ te zoeken. Zo stelde de Burgher Guard in 1979 voor om tijdens rituelen als de beverparade uniformen te dragen die leken op de uniformen uit Stuyvesants tijd, waaruit valt af te leiden dat de Burgher Guard dit voorheen niet deed. Ook maakte de Society haar eetgelegenheden ‘authentieker’. De Society stelde in 1977 bijvoorbeeld een maandelijkse Dutch Treat Round-‐Table Luncheon in na enthousiasme over een eerste ‘traditionele’ lunch, wat suggereert dat er nieuwe belangstelling was 60 Hobsbawm, ‘Invented Traditions’, 6. 61 Zie bijvoorbeeld een nummer uit 1960 waarin enkele van deze rituelen al plaatsvinden: Editorial Committee, ’Dr. Killian of M.I.T. Receives Medal Award at 75th Banquet’, de Halve Maen 34:4 (1960) 1. 62 Bijvoorbeeld: Editorial Committee, ‘Annual Meeting’, de Halve Maen 52:1 (1977) 1; Editorial Committee, ‘Society Activities’ , de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978), 9; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:2 (1978) 9; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:4 (1978) 9; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 54:1 (1979) 11. Marit van de Mortel 1 9 onder leden voor ‘traditioneel’ Nederlands eten, dat niet geserveerd werd bij de hierboven beschreven diners.63 Deze, waarschijnlijk hernieuwde, nadruk op ‘traditioneel Nederlands eten’ is ook bij andere gelegenheden terug te vinden. Zo schrijft de Halve Maen over een nieuw boek dat ‘zeer nuttig’ is voor wie wil teruggrijpen naar ‘the Dutch-‐related way of life’, vol recepten voor onder andere ‘koekjes’ en ‘rolletjes’. De Nieu Nederlanse Marcurius kondigt daarnaast in 1988 een diner met gerechten uit een koloniaal Nederlands kookboek aan. In datzelfde jaar konden Nederlands-‐ Amerikanen (of andere Amerikanen) een rijsttafel eten. 64 De aankondiging van deze gelegenheden in de Marcurius, dat elk nummer slechts enkele evenementen noemt, impliceert dat zij uitzonderlijke nieuwigheden waren, die onder de aandacht van de Nederlands-‐Amerikaanse gemeenschap moesten worden gebracht. Daarom zijn ze te begrijpen als tekenen van een revival. Volgens historici Thomas Sugrue en John Skrentny ging de ethnic revival in het algemeen bovendien gepaard met een nieuwe belangstelling voor ‘authentiek’ eten; ook daarom zijn de ‘traditionele’ maaltijden onder de Nederlands-‐Amerikanen als tekenen van een revival te beschouwen.65 Het is echter wel de vraag hoe ‘traditioneel’ alle nieuwe eetgelegenheden waren: soms hadden ze vooral een erg eigentijds Amerikaans karakter met enkele Nederlandse elementen. Een goed voorbeeld is een ‘Old Fashioned Picnic’ van de Society, waarbij het volgende werd geserveerd: ‘Along with all American hot dogs and hamburgers the Consul General was introduced to the famous Dutchess County Corn-‐on-‐the-‐Cob. This was rounded off with salads, dessert and Heineken’s Beer.’ Ook bij een aantal andere gelegenheden lijken Nederlandse kaas en Nederlands bier de voornaamste etnische markers te zijn geweest.66 Hoe ‘traditioneel’ of niet de eetgelegenheden bovendien ook waren, zij zullen vermoedelijk slechts ‘exotische’ uitstapjes naar de eigen Nederlandse achtergrond zijn geweest, daar ze zo weinig plaatsvonden. Rondom diners en toosten waren dus in de Holland Society al meerdere tradities met een uitgesproken Nederlands-‐Amerikaans karakter gevestigd in de jaren voor de ethnic revival, maar tijdens de revival vond er wel een herinterpretatie van enkele tradities plaats. De Burgher Guard besloot bijvoorbeeld om traditionele uniformen te dragen en de nadruk op ‘authentiek’ eten nam toe. Zo versterkten deze tradities waarschijnlijk een besef van een Nederlandse achtergrond en 63 Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 54:2 (1979) 11; H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 52:2 (1977) ongenummerde pagina. 64 Editorial Committee, ‘Review of Books’, de Halve Maen 52:3 (1977) 18; C. Gehring (ed.), ‘Upcoming Meetings and Events’, De Nieu Nederlanse Marcurius 4:1 (1988) 1; C. Gehring (ed.), ‘Upcoming Meetings and Events’, De Nieu Nederlanse Marcurius 4:3 (1988) 1. 65 J. Skrentny en T. Sugrue, ‘The White Ethnic Strategy’, in: B.J. Schulman en J.E Zelizer (ed.), Rightward Bound: Making America Conservative in the 1970s (Cambridge, MA 2008) 171-‐192, 173. 66 Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978) 11; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 52:3 (1977) 9; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:4 (1978) 9; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 54:1 (1979) 13. 20 Marit van de Mortel droegen ze bij aan een gevoel van verbondenheid onder Nederlands-‐Amerikanen. De tradities waren echter niet altijd bijzonder ‘traditioneel’, noch vonden ze (‘traditioneel’ of niet) vaak plaats. Daarom moet de kracht van deze tradities waarschijnlijk niet overschat worden: ze lijken eerder kortstondige uitstapjes naar de Nederlandse achtergrond van doorgaans ‘gewone’ Amerikanen te zijn geweest, dan een constante bevestiging en versterking van de eigen etnische identiteit. Kortom, de besproken tradities getuigen deels van een ethnic revival onder Nederlands-‐Amerikanen. Opvallend is dat deze tradities een notie van een Nederlands-‐Amerikaanse etniciteit versterkten, maar dat zij tegelijkertijd geen sterke invulling aan die identiteit gaven. De viering van jubilea gebeurde – en gebeurt – immers maar eens in de zoveel tijd en was bovendien geen uniek Nederlands-‐Amerikaanse aangelegenheid, aangezien ook Amerikanen met andere achtergronden konden deelnemen aan de viering. Evenzo waren de rituelen rondom diners niet alleen bij vlagen wel heel erg (eigentijds) Amerikaans (zoals de ‘ouderwetse’ picknick), maar bedacht moet ook worden dat de officieel vastgelegde diners en lunches in paragraaf twee hoogstwaarschijnlijk niet tot de orde van de dag van Nederlands-‐Amerikanen behoorden. Oftewel, deze Nederlands-‐Amerikanen woonden sporadisch dergelijke etniciteit-‐versterkende gelegenheden bij, maar veruit de meeste van hun normale diners (bijvoorbeeld thuis) zullen ongetwijfeld niet ‘etnisch’ gemarkeerd zijn geweest. De conclusie die uit beide paragrafen kan worden getrokken, sluit daarom aan bij een observatie van Werner Sollors in Beyond Ethnicity dat ‘ethnic groups in the United States have relatively little cultural differentiation, that the cultural content of ethnicity (the stuff that Barth’s boundaries enclose) is largely interchangeable and rarely historically authenticated.’67 In Theories of Ethnicity stelt Sollors dan ook dat etniciteit meer lijkt te liggen in het belang dat mensen eraan hechten, dan in de daadwerkelijke inhoud van die etniciteit. Wat betreft tradities, dus de uitingen van deze etnische inhoud, lijkt deze bewering van toepassing op Nederlands-‐Amerikanen.68 Door de ethnic revival nam waarschijnlijk het belang dat Nederlands-‐Amerikanen aan hun achtergrond hechtten toe, maar hun Nederlands-‐Amerikaanse etniciteit had slechts een beperkte inhoud: middels tradities uitten zij alleen maar sporadisch hun Nederlands-‐Amerikaanse etniciteit, terwijl hun etniciteit hoogstwaarschijnlijk meestal ongemarkeerd bleef. ‘Are ethnics merely Americans who are separated from each other by the same culture?’, vraagt Sollors zich dan ook af.69 67 Sollors, Beyond Ethnicity, 28. 68 Sollors, Theories of Ethnicity, xviii. 69 Sollors, Theories of Ethnicity, xix. Marit van de Mortel 2 1 Hoofdstuk 3 – De Nederlands-‐Amerikaanse myth of origins ‘The many fine attributes brought to our nation by our Dutch forebears’ Een tweede middel van positieve zelfdefinitie is de constructie van een Nederlands-‐Amerikaanse geschiedvertelling. Volgens Jacobson leidde de ethnic revival tot een nieuwe ‘national myth of origins’ met als toetssteen Ellis Island en als heroïsch centraal figuur de ‘downtrodden but determined greenhorn’.70 Evenzo beweert Alba dat de nakomelingen van nieuwe immigranten een ‘self-‐legitimating historical account’ construeerden, een geschiedenis die mythische elementen bevatte. Alba bedoelt daarmee niet dat white ethnics een fictief verleden construeerden, maar dat zij bepaalde elementen uit hun geschiedenis uitvergrootten en generaliseerden. De gehele groep nazaten van nieuwe immigranten kon zich zo definiëren door deze gedeelde geschiedenis, die het idee van een ‘gedeelde afkomst’ versterkte en die diende als een ‘claim of membership’ bij deze groep.71 De nakomelingen van Nederlandse immigranten die zich al eeuwen geleden in Amerika gevestigd hadden, konden zichzelf uiteraard niet plaatsen binnen deze specifieke ‘myth of origins’, maar het is aannemelijk dat zij in de context van de ethnic revival hun eigen ‘mythe’ uitwerkten en versterkten. Dit hoofdstuk onderzoekt daarom in hoeverre deze groep een zelf-‐legitimerende geschiedenis construeerde in de context van de revival. Daartoe behandelt de eerste paragraaf de centrale rol van vrijheid en tolerantie in de Nederlands-‐Amerikaanse mythe; vervolgens wordt de constructie van ‘founding fathers’ die deze waarden personifieerden besproken. De laatste paragraaf richt zich op het belang dat Nederlands-‐Amerikanen hechtten aan genealogie. §3.1 ‘The Building of the Nation’ ‘Each ethnic group arrived bearing its own particular brand of the work ethic, and each brought a unique dish to the national banquet’, schrijft Jacobson over de nieuwe ‘nationale vertelling’ die de nazaten van nieuwe immigranten tijdens de revival creëerden. Zo zouden de Ieren als ‘uniek gerecht’ hun politieke talent naar Amerika hebben meegenomen.72 Ook Alba stelt dat de nieuwe immigranten in hun mythe benadrukten hoe hun voorouders door hun harde werk hadden bijgedragen aan ‘the 70 Jacobson, Roots Too, 7. 71 Alba, Ethnic Identity, 313-‐318. 72 Jacobson, Roots Too, 37. 22 Marit van de Mortel building of the nation’.73 Evenzo onderstreepten de Nederlands-‐Amerikanen in hun ‘self-‐legitimating historical account’ de bijdragen van hun voorouders aan Amerika: vrijheid en tolerantie. Wellicht was een dergelijke mythe niet geheel nieuw, maar buiten kijf staat dat er in de jaren zeventig en tachtig een revival plaatsvond in de aandacht voor de Nederlands-‐Amerikaanse geschiedenis. De oprichting van het New Netherland Institute in 1986, dat de Marcurius uitgeeft, om ‘America’s long-‐neglected Dutch roots’ meer onder de aandacht te brengen markeert bijvoorbeeld een toegenomen belangstelling voor Nederlands-‐Amerikaanse geschiedenis.74 Ook merkt Hageman in de Halve Maen eind jaren zeventig al geregeld op dat er veel meer onderzoek wordt gedaan naar deze geschiedenis en dat het tijdschrift meer geschiedkundige artikelen ontvangt dan ooit.75 In deze geschiedschrijving benadrukten de Nederlands-‐Amerikanen ten eerste dat hun voorouders (religieuze en etnische) tolerantie en respect voor pluraliteit naar Amerika zouden hebben gebracht. Zo schrijft de Halve Maen in 1978 over ‘the many fine attributes brought to our nation by our Dutch forebears such as individual liberty, religious tolerance and public education, qualities unknown elsewhere except in 17th century Holland.’76 Daarbij wordt veelal benadrukt dat New Netherland in dit opzicht een unieke plaats innam in de geschiedenis. De Halve Maen schrijft in 1978 bijvoorbeeld over een ‘melting pot of nations’ in New Netherland en stelt dat ‘it would be difficult to find, in any other colony at the time, such a diverse assortment of family names, representing a variety of ethnic backgrounds.’ 77 Daarmee markeren de bronnen religieuze en etnische tolerantie als Nederlandse bijdragen aan de Amerikaanse natie.78 Ten tweede zouden de Nederlanders vrijheid, verbonden met het bovenstaande element, naar Amerika meegenomen hebben, zoals al blijkt uit het bovenstaande citaat waarin ‘individual liberty’ ook een Nederlandse bijdrage wordt genoemd. ‘The liberty of conscience, speech and the press […] were native characteristics of the Dutch people’, beweert amateurhistoricus Drake de Kay 73 Alba, Ethnic Identity, 315. 74 New Netherland Institute, ‘About the New Netherland Institute’, http://www.newnetherlandinstitute.org/about-‐nni/ (3 maart 2014). 75 H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978) ongenummerde pagina. Zie ook: H. Hageman, ‘Editor’s Corrner’, de Halve Maen 53:1 (1978) ongenummerde pagina; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:2 (1978) 17; Editorial Committee, ‘Society Activities, de Halve Maen 53:2 (1978) 9; Editorial Committee, ‘Review of Books’, de Halve Maen 53:3 (1978) 10; Editorial Committee, ‘Review of Books’, de Halve Maen 53:4 (1978) 11; C. Gehring (ed.), ‘News From the New Netherland Project’, De Nieu Nederlanse Marcurius 2:1 (1986) 1. 76 Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen, 53:4 (1978) 14. 77 F.W. Bogert en C. Hoagland, ‘New Netherland People, Places and Practices’, de Halve Maen 53:1 (1978) 14. 78 Andere artikelen waarin deze eigenschappen als unieke Nederlandse bijdragen worden neergezet zijn: F.W. Bogert, ‘Westchester’s Unknown “Dutch”’, de Halve Maen 52:1 (1977) 13; H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 53:2 (1978) ongenummerde pagina; M. Wagman, ‘Staten Island Roots: The Dutch Heritage’, de Halve Maen 53:2 (1978) 7; D. de Kay, ‘The Administration of Peter Stuyvesant: III”, de Halve Maen 53:3 (1978) 7; A. Kenney, ‘Getting in Dutch’, de Halve Maen 54:1 (1979) 10-‐11. Marit van de Mortel 2 3 in 1978. 79 De Nederlandse vrouwen zouden daarnaast ook al vanaf het prille begin van New Netherland vrij zijn geweest, zoals onder anderen Kenney stelt: ‘Their [Nederlands-‐Amerikanen] womenfolk have never needed to become liberated, for they were so already.’80 Vrijheid en tolerantie zijn in de Nederlands-‐Amerikaanse vertelling dus beide inherent aan de Nederlanders en worden gepresenteerd als belangrijke, unieke bijdragen van Nederlandse immigranten aan de Amerikaanse samenleving. Zo construeerden de Nederlands-‐Amerikanen een ‘self-‐legitimating historical account’, een gedeelde mythe waarbij zij etnische eer putten uit bepaalde waarden (tolerantie en vrijheid) die hun voorouders naar Amerika zouden hebben gebracht. De nadruk op deze waarden in de Nederlands-‐Amerikaanse vertelling is opmerkelijk: zij spelen immers ook een rol in de ‘myth of origins’ van nieuwe immigranten. Deze mythe draait om de zoektocht van immigranten naar vrijheid, die ze in Amerika vonden en verdienden door hun moed en harde werk in een land dat hen mogelijkheden bood, aldus Jacobson. Daarmee creëerden de nazaten van nieuwe immigranten een nationale vertelling waarin zij centraal stonden, volgens Jacobson: ‘If America is defined solely by the “freedom” the immigrants sought, so, finally, is America composed solely of these seekers and their descendants.’81 De Nederlands-‐Amerikaanse mythe lijkt dan de belangrijke inleiding van deze nationale vertelling: de New Netherlanders zochten deze vrijheid niet maar brachten deze naar Amerika, evenals de mogelijkheid voor iedereen (tolerantie) om ervan te profiteren. Beide mythen hebben dus verschillende uitgangspunten, maar hebben gemeen dat ze de immigranten in kwestie verbinden met de grootheid van een Amerika dat zij allen ‘gebouwd’ hebben. 3.2 ‘Our founding fathers’ De heroïsche figuren die deze twee waarden (tolerantie en vrijheid) belichamen, zijn in de Nederlands-‐Amerikaanse geschiedvertelling doorgaans niet de anonieme ‘downtrodden but determined’ immigranten, maar prominente Nederlands-‐Amerikaanse voorouders – ‘our founding fathers’, in Hagemans woorden.82 De constructie van deze ‘helden’ gebeurt hoofdzakelijk middels artikelen in de Halve Maen, die gewijd zijn aan deze figuren en hen een speciale plek in de geschiedenis toebedelen. 79 D. de Kay, ‘The Administration of Peter Stuyesant: Part III’, de Halve Maen 53:3 (1978) 7. Zie bijvoorbeeld ook: M. Wagman, ‘Staten Island Roots: The Dutch Heritage’, de Halve Maen 53:2 (1978) 7; J. Tanis, ‘The Dutch Reformed Church And The American Revolution-‐I’, de Halve Maen 52:2 (1977) 1; A. Kenney, ‘Getting in Dutch’, de Halve Maen, 54:1 (1979) 11. 80 A. Kenney ‘Getting in Dutch’, de Halve Maen 54:1 (1979) 2. Zie ook: S. Penney en R. Willenkin, ‘Dutch Women in Colonial Albany’, de Halve Maen 52:1 (1977) 9-‐10, 14-‐15; S. Penney en R. Willenkin, ‘Dutch Women in Colonial Albany’, de Halve Maen 52:2 (1977) 7-‐8, 15-‐16. 81 Jacobson, Roots Too, 67. 82 H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 54:2 (1979) ongenummerde pagina. 24 Marit van de Mortel Belangrijk is bijvoorbeeld Jonas Michaelius, de eerste dominee van de Nederlands-‐ hervormde Kerk, naar wie de Halve Maen geregeld verwijst. Het is zijn aankomst die gevierd werd bij het 350-‐jarige jubileum van de Nederlands-‐hervormde Kerk in Amerika, waarnaar in het vorige hoofdstuk verwezen is. De Halve Maen wijdt ook een lovend artikel aan hem.83 De auteur, dominee J.J. Ferdinand van Melle, spoort zijn lezers aan om de waarden van deze ‘worthy founder of the Church’ voort te zetten, vooral zijn respect voor pluralisme (‘ability to think beyond language, race and nationality’) en zijn kritische inzicht (‘insisting on the freedom [mijn nadruk] of the gospel and the seriousness of its commandments’, in een strijd tegen de corrupte en machtsbeluste WIC).84 Naast deze ‘founding father’ van de kerk, hebben nog enkele ‘pioniers’ van de kolonie een prominente rol in de bronnen gekregen. Ook zij lijken vrijheid, tolerantie of beide te belichamen. Amateurhistoricus Koert Burnham prijst bijvoorbeeld dominee Godfrey Dellius om zijn respect voor indianen en zijn strijd voor een rechtmatige regering tegen een onderdrukkende Engelse gouverneur. Daarnaast portretteert Burnham Arent van Curler, de officiële Indian Commis’ van New Netherland, als de held van indianen die door zijn integriteit en goedheid geliefder en invloedrijker was bij hen dan elke andere ‘blanke’ uit zijn tijd.85 De verering van ‘nationale helden’ middels standbeelden creëert en voedt volgens historici Brian en Geraint Osborne een collectief geheugen en sociale cohesie: de standbeelden ‘personifiëren’ de abstracte ideeën van een natiestaat. 86 Het is aannemelijk dat de beschreven constructie van eigen helden in de Nederlands-‐Amerikaanse mythe – een discursieve constructie in plaats van een materiële – dezelfde functie vervulde voor Nederlands-‐Amerikanen. Kortom, in een zelf-‐legitimerende mythe waarin vrijheid en tolerantie de belangrijkste bijdragen van de Nederlandse immigranten waren, maakten deze ‘founding fathers’ of ‘pioniers’ de mythe concreter voor de Nederlands-‐Amerikanen van de jaren zeventig en tachtig. 83 J.J. Ferdinand van Melle, ‘In Search Of Jonas Michaelius’, de Halve Maen 53:3 (1978) 1. Voor verwijzingen naar Michaelius, zie onder andere: H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐ 1978) ongenummerde pagina; H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 53:3 (1978) ongenummerde pagina; G.F. De Jong, ‘The Founding of the Dutch Reformed Church on Long Island’, de Halve Maen 54:2 (1979) 1. 84 J.J. Ferdinand van Melle, ‘In Search Of Jonas Michaelius’, de Halve Maen 53:3 (1978) 13. 85 K.D. Burnham, ‘Arent Van Curler Alias Corlaer’, de Halve Maen 53:1 (1978) 8; K.D. Burnham, ‘Godfrey Dellius: An Historical Obituary by a Protagonist’, de Halve Maen 54:2 (1979), 4-‐6, 14-‐15. 86 B.S. Osborne en G.B. Osborne, ‘The Cast[e]ing of Heroic Landscapes of Power: Constructing Canada’s Pantheon on Parliament Hill’, Material History Review 60:1 (1998) 35-‐47, 43. Marit van de Mortel 2 5 §3.3 Genealogie Niet alleen vond er tijdens de jaren zeventig en tachtig onder Nederlands-‐Amerikanen een revival plaats in de belangstelling voor de geschiedenis van de gehele groep, ook de belangstelling voor de eigen familiegeschiedenis, oftewel voor genealogie, nam toe. Tekenend voor deze revival is dat De Nieu Nederlanse Marcurius in 1988 de publicatie van de tweede jaargang van de Dutch-‐American Genealogist vermeldt: kennelijk was genealogie zo belangrijk geworden dat de Nederlands-‐Amerikanen er een speciaal blad voor hadden opgericht.87 Ook eind jaren zeventig was deze belangstelling voor familiegeschiedenis al toegenomen, getuige de verwijzingen van de Halve Maen naar toenemend gebruik van de bibliotheek van de Society voor familieonderzoek. De Halve Maen plaatst de Nederlands-‐Amerikaanse belangstelling voor genealogie daarnaast duidelijk in de context van de revival. Zo stelt erelid Wilfred Talman in zijn speech in 1977 dat genealogie ‘has become the nation’s third most popular indoor hobby’.88 Alba en Jacobson noemen beiden deze vergrote belangstelling voor genealogie een kenmerk van de revival. Alba stelt daarover dat het begrip van een etnische achtergrond voor sommige ‘hyphenated Americans’ niet verder ging dan een begrip van de eigen familiegeschiedenis.89 Het is echter aannemelijker dat genealogie voor Nederlands-‐Amerikanen (en voor andere etnische groepen) eerder een manier was om zichzelf duidelijk in de gedeelde geschiedenis van de etnische groep te plaatsen – hetgeen Jacobson ook lijkt te suggereren met zijn opmerking dat ‘this interest in refashioning the national narrative intersected with a widespread passion for genealogy.’ 90 Zo hielden de leden van de Holland Society meerdere malen voorstelrondjes waarbij zij anekdotes over hun familiegeschiedenis gaven.91 De rondes lijken daarmee bedoeld om de notie van een gedeelde geschiedenis te versterken: elk lid plaatste zich immers met anekdotes zonder twijfel in de categorie ‘van Nederlandse afkomst’. Opvallend zijn ook twee lange artikelen in de Halve Maen tussen 1977 en 1979 over de Nederlandse voorouders van familie Van den Bongard en van familie De Mandeville.92 87 C. Gehring (ed.), ‘Recent Publications’, De Nieu Nederlanse Marcurius 4:2 (1988) 2. 88 Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:2 (1978) 10; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978) 9; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:4 (1978) 14; Editorial Committee, ‘Here and There With Members’, de Halve Maen 52:1 (1977) 6; W. Talman, ‘Acceptance Address by the Society’s Medalist’, de Halve Maen 52:1 (1977) 5. 89 Jacobson, Roots Too, 4; Alba, Ethnic Identity, 314-‐315. 90 Jacobson, Roots Too, 41. 91 Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 52:2 (1977) 11; Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:2 (1978) 9. 92 P.H. Bogaard, ‘Dutch Ancestry of Cornelis Janszen Bongaert: Part II’, de Halve Maen 52:2 (1977) 5-‐6, 16; P.H. Bogaard, ‘Dutch Ancestry of Cornelis Janszen Bongaert: Part III’, de Halve Maen 52:3 (1977) 5-‐6, 14-‐ 16; P.H. Bogaard, ‘Dutch Ancestry of Cornelis Janszen Bongaert: Part IV’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978) 26 Marit van de Mortel Dat een blad dat nadrukkelijk is gericht op de Nederlandse koloniale geschiedenis in het algemeen (‘the magazine of the Dutch Colonial period’, in de woorden van Hageman) zoveel aandacht besteedt aan persoonlijke familiegeschiedenissen duidt op een sterk gevoel van verwevenheid van familiegeschiedenis en de bredere Nederlands-‐Amerikaanse geschiedenis.93 De toenemende aandacht voor deze familiegeschiedenissen is dus te begrijpen als een middel voor Nederlands-‐Amerikanen om zich te beroepen op lidmaatschap in een gedeelde geschiedenis. In dit verband lijkt Sollors’ term ‘descent’ relevant, waarover hij stelt: ‘Ethnicity truly was in vogue in the 1970s, and new primordialist and even old biological interpretations of the power of descent affiliations became fashionable again.’94 ‘Afkomst’, een factor bepaald door natuur, werd voor de constructie van etniciteit tijdens de ethnic revival kennelijk ook voor Nederlands-‐ Amerikanen belangrijker (al was ‘descent’ voor leden van de Holland Society altijd wel in enige mate belangrijk, gezien de aard van de Society). Een deel van de etnische identiteit berustte immers op de bewering dat de eigen voorouders – natuurlijke bloedverwanten – hadden deelgenomen aan de Nederlands-‐Amerikaanse geschiedenis, die in de vorige twee paragrafen is behandeld. Gedeelde afkomst, zoals geuit in de ‘myth of origins’, en individuele afkomst versterkten elkaar op deze wijze, en lijken tezamen in de jaren zeventig en tachtig belangrijker te zijn geworden voor de zelfdefinitie van Nederlands-‐Amerikanen. ‘Onderzoek naar de “Dutch-‐American experience” verricht door Nederlanders of Amerikanen met Nederlandse wortels ontkomt vaak niet aan een sterke bewondering, soms zelfs eerbied voor de eigen groep’, meent Hans Krabbendam in Vrijheid in het verschiet.95 Deze uitspraak lijkt, zoals uit dit hoofdstuk blijkt, zeker van toepassing op de auteurs van de artikelen in de Halve Maen en De Nieu Nederlanse Marcurius. Middels hun teksten construeerden zij een Nederlands-‐Amerikaanse ‘myth of origins’, een geschiedenis die alle Nederlands-‐Amerikanen deelden en die hen zo verenigde. Net als de mythe van nieuwe immigranten volgens Alba en Jacobson deed, ‘legitimeerde’ de Nederlands-‐ Amerikaanse vertelling de komst en aanwezigheid van de groep: door een herhaalde nadruk op de belangrijke bijdragen van de Nederlandse immigranten aan Amerika, gepersonifieerd door geconstrueerde ‘helden’, konden hun nazaten ‘etnische eer’ putten uit hun afkomst. Om een ‘claim of membership’ te kunnen maken op basis van een gedeelde geschiedenis, moesten Nederlands-‐Amerikanen deze ‘afkomst’ wel steeds meer bewijzen: in de context van de ethnic revival nam hun belangstelling voor genealogie dan ook toe. Gesteld kan dus worden dat de 5-‐6, 17-‐19; P.H. Bogaard, ‘Dutch Ancestry of Cornelis Janszen Bongaert: Part V’, de Halve maen 53:1 (1978) 5-‐6; F. Frick, ‘The Mandeville Genealogy’, de Halve Maen 54:3 (1979) 14-‐17, 29. 93 H. Hageman, ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 53:1 (1978) ongenummerde pagina. 94 Sollors, Beyond Ethnicity, 21. 95 Krabbendam, Vrijheid in het verschiet, 328. Marit van de Mortel 2 7 Nederlands-‐Amerikanen daarmee suggereerden dat hun ‘etnische eigenheid’ – zoals geuit in de in dit hoofdstuk beschreven ‘mythe’, maar ook in de in hoofdstuk twee beschreven tradities die immers ook een band met het verleden construeerden – gebaseerd was op hun afkomst en dus bepaald was door de natuur, terwijl deze eigenheid geconstrueerd en geselecteerd was, zoals Sollors beweert. 28 Marit van de Mortel Conclusie Dit paper heeft onderzocht in hoeverre de identiteitsconstructie van niet typisch etnische Amerikanen is beïnvloed door de ethnic revival van de jaren zeventig (en de jaren tachtig). Daarbij heeft het onderzocht in hoeverre drie mechanismen van etniciteitsconstructie aanwezig waren in het tijdschrift de Halve Maen en de nieuwsbrief De Nieu Nederlanse Marcurius: de constructie van grenzen tussen etnische groepen; de herinterpretatie van tradities; en de constructie van een ‘self-‐ legitimating historical account’ voor de eigen etnische groep. Ten eerste hebben de veranderde definitie van ‘etniciteit’ als particularistisch (‘distinguishing from’ in plaats van ‘merging with’) en de verschuivende grenzen tijdens de revival invloed gehad op de constructie van een Nederlands-‐Amerikaanse identiteit ten opzichte van andere groepen. Nederlands-‐Amerikanen benadrukten tijdens de revival sterker dan voorheen de grens tussen Engels-‐Amerikanen en henzelf. Daarbij stelden zij de nieuwe aandacht voor de eigen geschiedenis tegenover de dominante Engels-‐Amerikaanse geschiedvertelling en onderstreepten zij ‘typisch Nederlandse’ eigenschappen die zij ondanks de Engels-‐Amerikaanse dominantie hadden behouden. De Nederlands-‐Amerikanen construeerden daarmee een ‘net-‐niet-‐dominante’ etnische identiteit, wat opvallend is omdat zij tijdens de revival doorgaans tot de dominante ‘Nordics’ werden gerekend. Echter, juist daarom zetten zij zich wellicht minder af tegen de nazaten van nieuwe immigranten, die zichzelf al als niet-‐dominant hadden neergezet. Tot slot was het veranderde concept van etniciteit als particularistisch zichtbaar in de zelf-‐exotisering van Nederlands-‐Amerikanen. Dit proces past bij de notie dat het juist Amerikaans was om ‘anders’ te zijn, die sterk werd tijdens de revival. Ten tweede valt bij de herinterpretatie van tradities op dat er in de periode van de revival veel jubilea werden gevierd, waarvan het 380-‐jarige jubileum van Hudsons aankomst in de Nieuwe Wereld het meest prominent voorkomt in de bronnen. Daarnaast zetten zich sommige rituelen rondom maaltijden en toosten onveranderd voort, maar herinterpreteerden Nederlands-‐Amerikanen andere daarvan. Zij leken daarbij vooral te zoeken naar meer ‘authenticiteit’, met name traditioneel eten. Voor beide tradities geldt dat zij ten eerste dienden om de Nederlands-‐Amerikaanse groep te verbinden, ten tweede een uitgesproken Nederlands-‐Amerikaans karakter hadden en ten derde niet getuigden van een sterke inhoud van de Nederlands-‐Amerikaanse etniciteit. Oftewel, het belang dat Nederlands-‐Amerikanen hechtten aan hun etniciteit nam toe, maar de beschreven tradities speelden een dusdanig kleine rol in hun dagelijks leven dat de inhoud van hun etniciteit, zoals geuit door tradities, niet veel groter lijkt te zijn geworden tijdens de revival. Hun etnische achtergrond konden Nederlands-‐Amerikanen daarentegen wellicht wel meer ‘invullen’ met de constructie van een eigen ‘myth of origins’. Zij benadrukten in deze mythe de bijdragen van de eigen groep aan de Amerikaanse natie, waarbij ‘founding fathers’ de waarden en Marit van de Mortel 2 9 waarde van de Nederlands-‐Amerikanen personifieerden. Zo diende de vertelling van een gedeelde geschiedenis om de Nederlands-‐Amerikaanse groep te verbinden en ‘etnische eer’ te geven, gebaseerd op de gedeelde afkomst. Daarbij versterkten een hernieuwde belangstelling voor de ‘gedeelde afkomst’ (de gedeelde geschiedenis) en voor de ‘individuele afkomst’ (genealogie) elkaar tijdens de revival: mensen plaatsten zich immers in deze gedeelde geschiedenis en namen deel aan de bijbehorende etnische trots op basis van hun individuele afkomst. De Nederlands-‐Amerikanen suggereerden zo dat hun etnische eigenheid gebaseerd was op ‘afkomst’, terwijl deze eigenheid geselecteerd en geconstrueerd was. Kortom, de ethnic revival lijkt te hebben beïnvloed op welke manier Nederlands-‐Amerikanen dachten over hun etnische identiteit. Zij positioneerden zichzelf als ‘net-‐niet-‐dominante’ groep immers duidelijk in het nieuwe landschap van etnische groepen en streefden net als andere groepen naar een particularistische identiteit. De observatie in de literatuur over etniciteit dat de revival vooral het belang vergrootte dat groepen hechtten aan hun etniciteit, terwijl de inhoudelijke verschillen tussen verschillende groepen in Amerika zeer klein waren (maar wel uitvergroot werden), lijkt daarnaast bevestigd in de Nederlands-‐Amerikaanse bronnen. Ten slotte kregen Nederlands-‐ Amerikanen steeds meer aandacht voor de constructie van een eigen ‘myth of origins’. Deze verschilde weliswaar in veel opzichten van de mythe van nakomelingen van nieuwe immigranten, maar beide groepen benadrukten de bijdragen van hun eigen groep aan de Amerikaanse natie en verbonden zo de immigranten aan de grootheid van Amerika; ook maakten beide groepen ‘afkomst’ een belangrijk element van de etnische identiteit. Dit paper toont zo aan dat het label ‘etnisch’ ook van toepassing is op schijnbaar ‘etnisch neutrale’ Amerikanen, hetgeen in de literatuur over de ethnic revival onderbelicht is, zoals in het werk van Alba en Jacobson. Niet alleen nazaten van nieuwe immigranten, maar ook Nederlands-‐ Amerikanen construeerden immers tijdens de ethnic revival een etnische identiteit. Hoewel de bronnen beide te klein zijn om zeer grote beweringen te ondersteunen, lijken ze immers te bevestigen dat de drie processen van etniciteitsconstructie die in de literatuur zijn beschreven ook bij Nederlands-‐Amerikanen een rol speelden, namelijk de constructie van grenzen, de herinterpretatie van tradities en de constructie van een ‘myth of origins’. Daarnaast laat dit paper zien hoe veranderingen binnen ‘whiteness’ niet alleen afhangen van verschuivende grenzen, maar ook van een verschuivende definitie van ‘etniciteit’: mede door deze verschuivende definitie veranderde de zelfdefinitie van leden van de blanke dominante groep tijdens de ethnic revival. Dit onderzoek vormt bovendien niet alleen een toevoeging op de huidige literatuur over de revival, maar biedt ook een belangrijk inzicht voor hedendaagse debatten over etniciteit en immigratie: het onderscheid tussen de dominante oftewel ‘niet-‐etnische’ groep en niet-‐dominante 30 Marit van de Mortel oftewel ‘etnische groepen’ blijkt onhoudbaar; de constructie van ‘etniciteit’ gebeurt bij zowel dominante als niet-‐dominante groepen. Toch zijn er naar aanleiding van dit onderzoek nog veel nieuwe vragen te stellen. Onderzoek naar de constructie van etniciteit onder Nederlands-‐Amerikanen over een langere periode, van bijvoorbeeld begin jaren vijftig tot eind jaren tachtig, zou bijvoorbeeld nog meer kunnen verduidelijken wat er precies veranderd is in hun etniciteitsconstructie. Ook zou dit onderzoek gebaat zijn bij meer mainstream bronnen waarin een Nederlands-‐Amerikaanse etniciteit tot uitdrukking komt, voor zover deze te vinden zijn. Marit van de Mortel 3 1 Literatuur Alba, R., Ethnic Identity: The Transformation of White America (New Haven, CT 1990). Conzen, K.N., D.A. Gerber, E. Morawska, G.E. Pozzetta en R.J. Vecoli, ‘The Invention of Ethnicity’ (oorspronkelijk 1992), in: J. Gjerde (ed.), Major Problems in American Immigration and Ethnicity (Boston, MA 1998) 22-‐29. Frijhoff, W., ‘Dutchness in Fact and Fiction’, in: J.D. Goodfriend, B. Schmidt en A. Stott (ed.), Going Dutch: The Dutch Presence in America 1609-‐2009 (Leiden 2008) 327-‐358. Frijhoff, W. en J. Jacobs, ‘The Dutch, New Netherland, and Thereafter (1609-‐1780s)’, in: H. Krabbendam, C.A. van Minnen en G. Scott-‐Smith (ed.), NL-‐USA: Four Centuries of Dutch-‐American Relations (Amsterdam 2009) 31-‐48. Hobsbawm, E., ‘Introduction: Inventing Traditions’, in: E. Hobsbawm en T. Ranger (ed.), The Invention of Tradition (Cambridge 1983) 1-‐14. Hobsbawm, E., ‘Mass-‐Producing Traditions; Europe, 1870-‐1914’, in: E. Hobsbawm en T. Ranger (ed.), The Invention of Tradition (Cambridge 1983) 263-‐307. Jacobson, M.F., Whiteness of A Different Color: European Immigrants and the Alchemy of Race (Cambridge, MA 1998). Jacobson, M.F., Roots Too: White Ethnic Revival in Post-‐Civil Rights America (Cambridge, MA 2006). Krabbendam, H., Vrijheid in het verschiet: Nederlandse emigratie naar Amerika 1840-‐1940 (Hilversum 2006). Krabbendam, H., C.A. van Minnen en G. Scott-‐Smith (ed.), NL-‐USA: Four Centuries of Dutch-‐American Relations (Amsterdam 2009). New Netherland Institute, ‘About the New Netherland Institute’, http://www.newnetherlandinstitute.org/about-‐nni/ (3 maart 2014). New Netherland Institute, ‘Marcurius Newsletter’, http://www.newnetherlandinstitute.org/about-‐ 32 Marit van de Mortel nni/newsletters/ (18 maart 2014). Osborne, B.S. en G.B. Osborne, ‘The Cast[e]ing of Heroic Landscapes of Power: Constructing Canada’s Pantheon on Parliament Hill’, Material History Review 60:1 (1998) 35-‐47. Skrentny, J. en T. Sugrue, ‘The White Ethnic Strategy’, in: B.J. Schulman en J.E. Zelizer (ed.), Rightward Bound: Making America Conservative in the 1970s (Cambridge, MA 2008) 171-‐192. Sollors, W., Beyond Ethnicity: Consent and Descent in American Culture (New York City, NY 1986). Sollors, W. (ed.), Theories of Ethnicity: A Classical Reader (New York City, NY 1996). Stott, A., Holland Mania: The Unknown Dutch Period in American Art and Culture (Woodstock, NY 1998). Voorhees, D., ‘Formation of a Society’, http://www.hollandsociety.com/history.html (18 maart 2014). Marit van de Mortel 3 3 Bronnen De Halve Maen (1977-‐1979) Bogaard, P.H., ‘Dutch Ancestry of Cornelis Janszen Bongaert: Part II’, de Halve Maen 52:2 (1977). Bogaard, P.H., ‘Dutch Ancestry of Cornelis Janszen Bongaert: Part III’, de Halve Maen 52:3 (1977). Bogaard, P.H., ‘Dutch Ancestry of Cornelis Janszen Bongaert: Part IV’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐ 1978). Bogaard, P.H., ‘Dutch Ancestry of Cornelis Janszen Bongaert: Part V’, de Halve Maen 53:1 (1978). Bogert, F.W., ‘Westchester’s Unknown “Dutch”’, de Halve Maen 52:1 (1977). Bogert, F.W. en C. Hoagland, ‘New Netherland People, Places and Practices’, de Halve Maen 53:1 (1978). Burnham, K.D., ‘Arent Van Curler Alias Corlaer’, de Halve Maen 53:1 (1978). Burnham, K.D., ‘Godfrey Dellius: An Historical Obituary by a Protagonist’, de Halve Maen 54:2 (1979). Editorial Committee, ‘Dr. Killian of M.I.T. Receives Medal Award at 75th Banquet’, de Halve Maen 34:4 (1960). Editorial Committee, ‘Beverly Sills Wins Society Hearts’, de Halve Maen 51:4 (1977). Editorial Committee, ‘Annual Meeting’, de Halve Maen 52:1 (1977). Editorial Committee, ‘Here and There With Members’, de Halve Maen 52:1 (1977). Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 52:2 (1977). 34 Marit van de Mortel Editorial Committee, ‘Here and There With Members’, de Halve Maen 52:3 (1977). Editorial Committee, ‘Review of Books’, de Halve Maen 52:3 (1977). Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 52:3 (1977). Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978). Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:1 (1978). Editorial Committee, ‘In Memoriam’, de Halve Maen 53:2 (1978). Editorial Committee, ‘Society Activities’ de Halve Maen 53:2 (1978). Editorial Committee, ‘Review of Books’, de Halve Maen 53:3 (1978). Editorial Committee, ‘Putting New Netherland Into Print’, de Halve Maen 53:4 (1978). Editorial Committee, ‘Review of Books’, de Halve Maen 53:4 (1978). Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 53:4 (1978). Editorial Committee, ‘Here and There With Members’, de Halve Maen 54:1 (1979). Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 54:1 (1979). Editorial Committee, ‘Society Activities’, de Halve Maen 54:2 (1979). Frick, F., ‘The Mandeville Genealogy’, de Halve Maen 54:3 (1979). Hageman, H., ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 52:2 (1977). Hageman, H., ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978). Hageman, H., ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 53:1 (1978). Marit van de Mortel 3 5 Hageman, H., ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 53:2 (1978). Hageman, H., ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 53:3 (1978). Hageman, H., ‘Editor’s Corner’, de Halve Maen 54:2 (1979). Heyd Evans, G., ‘The Dutch at “the Cape of Storms”: Part I’, de Halve Maen 52:3 (1977). Heyd Evans, G., ‘The Dutch at “the Cape of Storms”: Part II’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978). Jong, G.F., De, ‘The Founding of the Dutch Reformed Church on Long Island’, de Halve Maen 54:2 (1979). Kay, D., de, ‘The Administration of Peter Stuyvesant: Part III’, de Halve Maen 53:3 (1978). Kenney, A. en G.O. Zabriskie, ‘The Founding of New Amsterdam: Fact and Fiction’, de Halve Maen 52:1 (1977). Kenney, A.P., ‘Getting in Dutch’, de Halve Maen 54:1 (1979). Kooij, J.A., van der, ‘Saga of the Half Moon of 1909: I’, de Halve Maen 52:3 (1977). Kooij, J.A., van der, ‘Saga of the Half Moon of 1909: II’, de Halve Maen 52:4 (1977-‐1978). Melle, J.J.F., van, ‘In Search of Jonas Michaelius’, de Halve Maen 53:3 (1978). Penney, S. en R. Willenkin, ‘Dutch Women in Colonial Albany’, de Halve Maen 52:1 (1977). Penney, S. en R. Willenkin, ‘Dutch Women in Colonial Albany’, de Halve Maen 52:2 (1977). Sickle, G., Van, ‘In The Netherlands With Our Members: Indianapolis Member Wins Interview With Queen Juliana’, de Halve Maen 53:4 (1978). Stryker-‐Rodda, H., ‘St. Nicholas Day and Christmas’, de Halve Maen 54:3 (1979). 36 Marit van de Mortel Talman, W.B., ‘Acceptance by the Society’s Medalist’, de Halve Maen 52:1 (1977). Tanis, J., ‘The Dutch Reformed Church and the American Revolution – I’, de Halve Maen 52:3 (1977). Wagman, M., ‘Staten Island Roots: The Dutch Heritage’, de Halve Maen 53:2 (1978). Winkel, W., van, ‘In The Netherlands With Our Members: A Visit to Winkel’, de Halve Maen 53:4 (1978). De Nieu Nederlanse Marcurius (1986-‐1988) Gehring, C. (ed.), ‘News from the New Netherland Project’, De Nieu Nederlanse Marcurius 2:1 (1986). Gehring, C. (ed.), ‘Exhibitions and Conferences’, De Nieu Nederlanse Marcurius 2:2 (1986). Gehring, C. (ed.), ‘Other Publications’, De Nieu Nederlanse Marcurius 2:2 (1986). Gehring, C. (ed.), ‘Research Interests’, De Nieu Nederlanse Marcurius 2:2 (1986). Gehring, C. (ed.), ‘Symposium At Folger Institute’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:1 (1987). Gehring, C. (ed.), ‘Hendricks Manuscript Award Winner’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987). Gehring, C. (ed.), ‘Plans To Rebuild The Half Moon’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987). Gehring, C., (ed.), ‘Upcoming Conferences, Etc.’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987). Gehring, C. (ed.), ‘Upcoming Meetings and Events’, De Nieu Nederlanse Marcurius 3:2 (1987). Gehring, C. (ed.), ‘Upcoming Meetings and Events’, De Nieu Nederlanse Marcurius 4:1 (1988). Gehring, C. (ed.), ‘Recent Publications’, De Nieu Nederlanse Marcurius 4:2 (1988). Marit van de Mortel 3 7 Gehring, C. (ed.), ‘Upcoming Meetings and Events’, De Nieu Nederlanse Marcurius 4:3 (1988). -‐ 38 Marit van de Mortel
© Copyright 2024 ExpyDoc