WANNEER JE TOCH NIET ALLEEN BLIJKT TE ZIJN… ! Martine Wouters Benieuwd hoe forensisch onderzoek in zijn werk gaat? Helaas gebeurt het vaker dan we denken: je raakt betrokken bij een strafrechtelijk onderzoek. Niet enkel als dader, maar ook als slachtoffer of getuige kan er forensisch onderzoek worden verricht op jouw lichaam of andere eigendommen. ! In dit artikel lees je hoe forensisch onderzoek in elkaar steekt. Forensisch onderzoek: Cold Case?! ! Strafrechtjuristen hebben niet veel kennis van bètawetenschappen en daarom worden voor forensisch onderzoek deskundigen ingeroepen om rapport uit te brengen. Echter, de verhoudingen tussen de verschillende wetenschappen is vaak groter dan we denken. Achtereenvolgens wil ik de volgende onderzoeksvragen beantwoorden: wat is het belang van het onderzoek? Waarom gaat het fout? Wat zijn de mogelijkheden voor de advocatuur? Waar zal dit toe leiden? Ik hoop met dit onderzoek meer inzicht te brengen in het forensisch onderzoek en het deskundigenrapport in de strafrechtszaak. ! ! ! Rechtsdwaling Lucia de B. Al vele malen gehoord, maar toch in dit onderzoek weer van belang: hét typische geval van rechtsdwaling. In deze zaak werd een deskundigenrapport buiten toepassing gelaten. Heeft het Openbaar Ministerie de mogelijkheid te kiezen welk bewijs zij voorleggen aan de strafrechter? Hoe beïnvloedt dit de waarheidsvinding in het strafproces? ! In haar zaak van onafscheidelijk belang: onverklaarbaar overlijden of onverklaard overlijden. Slechts na medisch onderzoek kan worden gesproken van onverklaard overlijden. Zolang medische evidentie ontbreekt, dient een extra kritische beoordeling van de wel beschikbare onderzoeksresultaten te worden geboden. [1] Indien dit niet wordt gedaan, zoals in de zaak van Lucia de B. aan de orde was, schuilt het gevaar voor cirkelredenering. Bewijsmiddelen worden dan bekeken afhankelijk van het perspectief van een mogelijk eindoordeel. Voor degenen die de zaak kennen: het hof sprak hier over de tarotkaarten en het dagboek. Hier ligt een belastende strekking voor het oprapen. Een reeds bestaande overtuiging geeft op deze manier invulling aan het bewijsmiddel. Allerlei op zichzelf niet draagkrachtige feiten en omstandigheden kunnen elkaar dusdanig versterken, dat zij toch een deugdelijke bewijsconstructie lijken te kunnen vormen. [2] Een andere manier waarop het fout kan gaan: er ligt één belastend bewijsmiddel en het gehele eindoordeel wordt daarop gebaseerd. Met steunbewijs kan zo een zaak (onjuist) rond worden gemaakt. Zo loopt de verdachte risico als schuldige te worden ingepast in een overtuigend verhaal wat niet correspondeert met de werkelijkheid. ! In haar zaak van onafscheidelijk belang: onverklaarbaar overlijden of onverklaard overlijden. Slechts na medisch onderzoek kan worden gesproken van onverklaard overlijden. Zolang medische evidentie ontbreekt, dient een extra kritische beoordeling van de wel beschikbare onderzoeksresultaten te worden geboden. Indien dit niet wordt gedaan, zoals in de zaak van Lucia de B. aan de orde was, schuilt het gevaar voor cirkelredenering. Bewijsmiddelen worden dan bekeken afhankelijk van het perspectief van een mogelijk eindoordeel. Voor degenen die de zaak kennen: het hof sprak hier over de tarotkaarten en het dagboek. Hier ligt een belastende strekking voor het oprapen. Een reeds bestaande overtuiging geeft op deze manier invulling aan het bewijsmiddel. Allerlei op zichzelf niet draagkrachtige feiten en omstandigheden kunnen elkaar dusdanig versterken, dat zij toch een deugdelijke bewijsconstructie lijken te kunnen vormen. Een andere manier waarop het fout kan gaan: er ligt één belastend bewijsmiddel en het gehele eindoordeel wordt daarop gebaseerd. Met steunbewijs kan zo een zaak (onjuist) rond worden gemaakt. Zo loopt de verdachte risico als schuldige te worden ingepast in een overtuigend verhaal wat niet correspondeert met de werkelijkheid. [3] ! Schiedammer Parkmoord [4] Ook in deze zaak speelde de discussie of het Openbaar Ministerie ontlastend bewijs had achtergehouden. Zo presenteerde Peter van Koppen in Netwerk: ”In het eindrapport zoals het NFI dat in de rechtszaal en later bij het hof presenteerde, is het daderprofiel echter geschrapt. Over het DNA dat op drie plaatsen op het moordwapen werd aangetroffen, wordt niets vermeld. (…) [De deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut, red.] heeft onder ede niet de hele waarheid vertelt aan het hof.” [5] ! Minister Donner geeft in zijn brief aan de Tweede Kamer [6] een rapport weer van de fouten die zijn gemaakt in de Schiedammer Parkmoord. Er is te weinig betekenis gehecht aan de ontlastende waarde van ontbrekende technische sporen. Ook geeft de minister toe dat de twijfels die bij de medewerkers van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) leefden met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het feit, hun weg naar de behandeling ter zitting niet hebben gevonden. Uit het rapport dat de minister heeft laten maken naar aanleiding van de gemaakte fouten blijkt dat een partieel profiel kon worden vastgesteld van een onbekende derde, niet zijnde verdachte B. Deze feiten waren opgenomen in de deskundigenrapportage van het NFI en maakten deel uit van het strafdossier. Hieruit blijkt dat de informatie dat er mogelijk een onbekende derde in het spel was, bij de rechtbank en het hof bekend was. De deskundige van het NFI heeft verklaard dat deze sporen van velerlei herkomst kunnen zijn en geen relatie met het delict behoeven te hebben. Alleen als zou vaststaan dat deze sporen door de dader achtergelaten zijn, zou dat ontlastend voor de heer B. [7] zijn. Deze laatste twee zinnen staan natuurlijk open voor discussie, en dat is net het heikel punt waar Peter van Koppen en minister Donner over vallen. Dat de twijfel van de medewerkers van het NFI over de betrokkenheid van de heer B. bij de feiten niet aan de strafrechter is voorgelegd, had volgens de minister wel horen te gebeuren. [8] Ik kan dan ook stellen dat er in deze zaken zeker duidelijke fouten zijn gemaakt. Het NFI heeft hierin een rol gespeeld. De grootst mogelijke fout die kan worden gemaakt is het weglaten van ontlastend bewijs. ! Interpretatie van het deskundigenbewijs Lucia de B. en de Schiedammer Parkmoord zijn zeker niet de enige zaken waarin er fouten zijn gevonden waar het NFI bij betrokken was. Op dit moment loopt de discussie van de Deventer Moordzaak [9]. Hoe komt het dat het in een zaak mis gaat? ! De waardering van het deskundigenbewijs behoort tot het exclusieve domein van de strafrechter. [10] Het deskundigenrapport is niet meer dan een bron van informatie voor de strafrechter. De strafrechter bepaalt zelf de interpretatie en betrouwbaarheid van de informatie. De deskundige is enkel nodig voor het overleggen ervan. De deskundige vertelt de strafrechter welke waarde kan worden gehecht aan bepaald gevonden bewijs, bijvoorbeeld bloeddruppels op een schoen. Van wie is het bloed? Is het afkomstig uit dit misdrijf? Het is hier van allergrootst belang dat de communicatie tussen de strafrechter en de deskundige op één lijn zit. De strafrechter moet de deskundige begrijpen en vice versa: de deskundige moet begrijpen wat relevant is voor het strafproces. De oorzaak lijkt veeleer te zijn gelegen in het daadwerkelijk verkeerd interpreteren van de bevindingen van de forensisch deskundigen door de strafrechter. [11] Een deskundigenrapport is dan ook allerminst makkelijk. Bij forensisch onderzoek draait het steeds om drie vragen: Wat is het? Hoe classificeer je het? Kun je het ergens aan linken? Er kan geen absoluut antwoord worden gegeven op de vraag of het bewijsmateriaal gelinkt kan worden. Dit zal altijd in termen van waarschijnlijkheid worden gedaan. Dat maakt het lezen van deskundigenrapporten lastig. [12] Een bètawetenschapper is geneigd om de foutmarge in een onderzoek te vermelden, terwijl een jurist hier niet zoveel mee kan. Deze spraakverwarring komt vaak voor bij statistiekstukken. [13] De kans dat het niet die persoon betreft is minder dan één op een miljard. Maar je kan dit niet omdraaien, omdat er een foutmarge inzit. Dit is voor juristen lastig te begrijpen en uit het rapport te interpreteren. Daarbij komt dat juristen vaak denken dat ze het begrijpen, terwijl uit de praktijk blijkt dat dit niet het geval is. De combinatie van kennisoverschatting en complexiteit van onderzoeksrapporten kan tot onjuiste oordelen leiden over schuld of onschuld van de verdachte die niet op tijd worden ontdekt. [14] Alhoewel justitie meerdere stappen [15] heeft ondernomen om dit in de toekomst te voorkomen, blijkt een herhaling niet onvermijdelijk. Een mogelijk oplossing kan zijn om de deskundige vaker op de zitting te laten verschijnen. Indien een deskundigenrapport voor het bewijs wordt gebruikt doet de strafrechter er verstandig aan om de deskundige zelf te horen. De deskundige kan dan zelf op de zitting zijn conclusies verduidelijken. [16] Juist daarom is het zo van belang dat de deskundige zijn rapport zelf mondeling kan toelichten. Mengprofielen Vanaf 2001 is het mogelijk om op grote schaal een nieuwe techniek toe te passen waardoor van heel weinig lichaamscellen een DNA-profiel gegenereerd kan worden. Deze technologie is erg gevoelig voor fouten, wat betekent dat matches niet altijd op de goede plek verschijnen. Hierdoor wordt irrelevante digitale informatie als gevolg van technische tekortkomingen weergegeven. Daardoor kan het zijn dat onderzoeksresultaten niet kloppen of niet volledig zijn. Interpretatie van deze onderzoeksresultaten is dus erg ingewikkeld. Dit komt vaak voor bij mengprofielen: hierin zijn de DNA-profielen van meerdere personen gevonden. Even terug naar de Schiedammer Parkmoord; de deskundige heeft alleen gerapporteerd dat de sporen (van de linkerlaars en de nagel) konden worden toegewezen aan één of beide slachtoffers, aangezien geen verantwoorde conclusies konden worden getrokken over de herkomst van de overig in deze mengprofielen aanwezige kenmerken. Vanuit wetenschappelijk oogpunt wordt het NFI immers geacht alleen te rapporteren over onderzoeksresultaten die een zekere mate van betrouwbaarheid hebben. [17] Wel waren de deskundigen het erover eens dat er een profiel van een onbekende derde was gevonden en dat het profiel van Kees B. niet terug te vinden was in de mengprofielen. Je voelt het hier al aankomen; essentiële informatie is achter de deur gehouden. Naar mijn mening dient het NFI altijd te rapporteren, ook al is er een zekere mate van onbetrouwbaarheid. Deze onbetrouwbaarheid dient zij overigens wel te vermelden in haar rapporten. Echter, dit mag niet worden aangehouden als bewijs, omdat het onvoldoende betrouwbaar is. Maar zo kunnen wel eventuele misvattingen bespreekbaar worden gemaakt. ! Advocatuur Naast strafrechters en het Openbaar Ministerie missen ook advocaten de nodige forensische kennis om tot een goede interpretatie van een deskundigenrapport te komen. Het is van belang dat je als advocaat de kracht en de beperkingen van het Forensisch onderzoek goed begrijpt. Het NFI werkt niet enkel voor het Openbaar Ministerie: ook de advocatuur kan een beroep doen op onderzoek. Advocaten moeten toegang krijgen tot deze kennis. [18] Wat kan de advocatuur doen? Zij hoeven niet louter toe te kijken hoe het Openbaar Ministerie in haar samenwerking met het NFI mogelijk fouten maakt. Er bestaat voor de advocatuur de mogelijkheid om aan het Openbaar Ministerie of de strafrechter te verzoeken om nader onderzoek te doen te doen ten behoeve van de verdediging. Maar dit niet alleen, advocaten hebben zelf ook direct de mogelijkheid tot het verzoeken om onderzoek aan het NFI. Enig nadeel kleeft er wel aan: indien de advocatuur zelf om onderzoek vraagt, dienen zij zelf de kosten te dragen van het onderzoek. Het NFI kan ook enkel een opdracht accepteren als het Openbaar Ministerie niet op dat moment of in een eerder stadium in dezelfde zaak (soortgelijk) onderzoek bij het NFI heeft uitgezet. [19] De ultieme vraag voor de advocatuur blijft: zijn er sporen gevonden die niet zijn onderzocht? Daar zullen zij zelf een actieve houding toe moeten innemen. Indien een advocaat zich actief in het onderzoek mengt, verandert de reikwijdte van het onderzoek als gevolg van zijn input. Het onderzoek wordt evenwichtiger. [20] De resultaten van tegenonderzoek zijn positief: onderzoekers blijven scherper en alerter. Ze zijn zich bewuster van hun manier van werken en ze besteden meer aandacht aan de wijze van rapporteren. [21] Maar de advocatuur hoeft zich niet enkel bij het NFI te melden. De verdachte heeft op grond van art. 6 EVRM recht op tegenonderzoek. Daarom is er naast het NFI nog een onderzoeksinstituut opgericht: het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (FLDO). Het FLDO is flink wat kleiner dan het NFI, en een enkele blik op de kostenpagina zegt voldoende waarom de advocatuur hier geen gebruik van maakt. Zeker in een pro deo zaak valt hier voor de advocatuur veel te verliezen. Niet enkel juristen dwalen op het gebied van deskundigenrapporten. Ook de deskundigen van het NFI zelf kunnen niet geheel uit de weg met de vragen van het Openbaar Ministerie. Regelmatig wijzigen de deskundigen de vragen of vullen zij deze nader in. Ook hier ligt het gevaar van verkeerde interpretatie. Het wijzigen van vragen is niet geheel zonder risico omdat deskundigen mogelijk uitgaan van een ander scenario dan het Openbaar Ministerie voor ogen had. [22] ! Waarheidsvinding ”Het strafrecht streeft er door de context- en doelgebondenheid van waarheidsvinding ook niet naar om de waarheid te achterhalen, maar alleen die waarheid die noodzakelijk is om tot een strafvorderlijke beslissing te komen. Voor de strafrechter geldt dat hij de feiten moet vaststellen die ten laste zijn gelegd. Alle overige, niet in de tenlastelegging tot uitdrukking komende feiten zijn in beginsel aan het oordeel van de strafrechter onttrokken.” [23] Hier ben ik het niet helemaal mee eens. Wanneer enkel de tenlastelegging aan waarheidsvinding is onderworpen, doet zich hier sneller het gevaar van tunnelvisie voor. Wanneer de officier van justitie en de strafrechter enkel toewerken naar de waarheidsvinding omtrent de tenlastelegging, kunnen een boel feiten achterwege blijven, die uiteindelijk een enorme impact kunnen hebben op hetgeen bewezen. Even terug naar de zaak van Lucia de B.: het openbaar ministerie had enkel oog voor het bewezen verklaren van de tenlastelegging, waarbij alle feiten zo werden geïnterpreteerd dat zij pasten binnen de tenlastelegging. Indien de strafrechter en de officier van justitie enkel hiervoor oog hebben, vergeten zij juist uit het oog dat juist deze feiten ook een ander beeld van de situatie kunnen schetsen. Zodoende wordt ontlastend bewijsmateriaal op een verkeerde manier ingekleurd. Het is zelfs heel gevaarlijk om als strafrechter enkel te concentreren op waarheidsvinding omtrent de tenlastelegging. De rechtstaat eist dat de waarheidsvinding in strafzaken een zindelijk proces is waarbinnen optimaal en professioneel functionerende actoren en de door hen te leveren kwaliteit een stabiel en voorspelbaar gegeven is. [24] Indien er sprake is van twijfel over de schuld van een verdachte moet het Openbaar Ministerie worden verwacht dat het redelijke twijfel die voorkomt uit de resultaten van het onderzoek ter beoordeling aan de strafrechter overlegt. [25] Het Openbaar Ministerie heeft niet de keuze te bepalen welk bewijs zij voorleggen aan de strafrechter. Indien het Openbaar Ministerie niet alle informatie die voor het strafproces van belang zijn voorlegt aan de strafrechter, kan dit de waarheidsvinding beïnvloeden. Ik het kader van de waarheidsvinding moet men er wel voor opletten dat er geen niet-realistisch onderzoek wordt gedaan om een tunnelvisie te voorkomen. Dan wordt de waarheidsvinding juist niet in de hand geworpen. Men dient hier een middenweg te vinden, waarbij men niet op een tunnelvisie afgaat, maar ook niet om juist deze tunnelvisie te voorkomen niet-realistisch onderzoek gaat doen. Je leest hier een dubbele ontkenning: het is moeilijk om te zeggen hoe het wél moet. Het doen van tegenonderzoek (door de verdediging) kan een oplossing bieden; de strafrechter gaat nu eenmaal in het grof van de gevallen uit van de deskundigheid van deskundige. ! Toenemend belang DNA-profielen worden ingewikkelder om te interpreteren omdat de analysetechnieken gevoeliger zijn geworden en er meer onvolledige mengprofielen komen. [26] Het opleidingsniveau van de leden van het Openbaar Ministerie moet aansluiten bij de complexe technische ontwikkelingen op bijvoorbeeld het gebied van DNA-onderzoek, gelet op het toenemend belang van de kwaliteit van het sporenonderzoek, het onderzoek op Plaats Delict en de samenwerking tussen het NFI, de politie en het Openbaar Ministerie. [27] De technische ontwikkelingen zullen echter sneller gaan dan dat juristen kunnen worden opgeleid. Een goede communicatie tussen deskundigen en juristen is dan ook van allergrootst belang. ! Conclusie Het verhaal is niet compleet met een link uit een deskundigenrapport en een goed verhaal over hoe een spoor zich verhoudt tot een misdrijf. Maar het gaat ook om het bewaringsprotocol dat een technisch-wetenschappelijk object transformeert in overtuigend bewijs. [28] De stappen die zich hiertussen bevinden, zoals een goed tegenonderzoek, juiste interpretatie en het oprecht willen komen tot waarheidsvinding in plaats van een snelle veroordeling zijn van essentieel belang om rechtsdwalingen te voorkomen. Het Openbaar Ministerie dient haar tunnelvisie los te laten, de verdediging dient tegen onderzoek in te stellen en de strafrechter dient goed te communiceren met de deskundige. Want zolang de technologie zich blijft ontwikkelen, blijft deze materie actueel. 1. Gerechtshof Arnhem 14 april 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BM0876, rov. 3.1.1 2. Gerechtshof Arnhem 14 april 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BM0876, rov. 3.1.2. 3. V. Toom, De wereld achter DNA-bewijs: Betrouwbaarheid in een Nederlands laboratorium voor DNA-onderzoek, NJB 2009, 328. 4. Gerechtshof ’s-Gravenhage 8 maart 2002, ECLI:NL:GHSGR:2002:AE0013. 5. Uitzending Netwerk, 31 oktober 2005. 6. Brief van minister Donner aan de Tweede Kamer, 5374195/505, 13 september 2005. 7. F. Posthumus, Evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord, rapportage in opdracht van het College van procureursgeneraal, 2005. 8. Idem. 9. Hoge Raad 22 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5714. 10. J. Crijns, P. van der Meij & J. ten Voorde, Forensisch onderzoek voor ’Dummies’, Hoe leren de deskundige en de strafrechter elkaar te begrijpen? AA juli/augustus 2010, p. 528-537. 11. Idem. 12. T. Scheltema, Forensisch onderzoek ontleed, Advocatenblad mei 2013, p. 46-47. 13. T. Scheltema, De waarde van forensisch onderzoek is maar net zo groot als de manier waarop juristen het gebruiken, Advocatenblad 10/11 2010. 14. M. Malsch e.a., DNA-rapportage: aanleiding voor debat?, DD 2014/2. 15. Project Motiveringsverbetering in Strafvonnissen en Wet van 3 februari 2009, Stb. 2009, 33 16. J. Crijns, P. van der Meij & J. ten Voorde, Forensisch onderzoek voor ’Dummies’, Hoe leren de deskundige en de strafrechter elkaar te begrijpen? AA juli/augustus 2010, p. 528-537. 17. F. Posthumus, Evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord, rapportage in opdracht van het College van procureursgeneraal, 2005. 18. T. Scheltema, De waarde van forensisch onderzoek is maar net zo groot als de manier waarop juristen het gebruiken, Advocatenblad 10/11 2010. 19. Advocatenblad, 7 juni 2012, Actualiteiten, Advocatuur kan NFI direct inschakelen. 20. T. Scheltema, De waarde van forensisch onderzoek is maar net zo groot als de manier waarop juristen het gebruiken, Advocatenblad 10/11 2010. 21. R. Salet en J. Terpstra, ’Tegenspraak bij de politie. Distantie, betrokkenheid en doorwerking’, Proces 2013-1, p. 18-28. 22. M. Malsch e.a., DNA-rapportage: aanleiding voor debat?, DD 2014/2. 23. J. Crijns, P. van der Meij & J. ten Voorde, Forensisch onderzoek voor ’Dummies’, Hoe leren de deskundige en de strafrechter elkaar te begrijpen? AA juli/augustus 2010, p. 528-537. 24. Kamerstukken II 2005/2006, 30 300 VI, nr. 31, p. 1 25. F. Posthumus, Evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord, rapportage in opdracht van het College van procureursgeneraal, 2005. 26. M. Malsch e.a., DNA-rapportage: aanleiding voor debat?, DD 2014/2. 27. F. Posthumus, Evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord, rapportage in opdracht van het College van procureursgeneraal, 2005. 28. V. Toom, De wereld achter DNA-bewijs: Betrouwbaarheid in een Nederlands laboratorium voor DNA-onderzoek, NJB 2009, 328.
© Copyright 2024 ExpyDoc