woondorp vlaanderen

Woondorp Vlaanderen
Oswald Devisch
DRAFT
(in: Grafe, C., 2014. Architectuurboek Vlaanderen N° 11 – Architectuur middenin. Vlaams
Architectuurinstituut. Pp. 165-190)
Een land van dorpen
België is een land van dorpen. Ten minste, dat was het in de hoofden van heel wat
beleidsmakers en politici. Terwijl de buurlanden massaal nieuwe steden1 bouwden als
antwoord op de explosieve bevolkingsgroei in de eerste helft van de vorige eeuw, werkte
België gestaag verder aan de uitbouw van een fijnmazig spoor- en buurtspoorwegennetwerk
en aan de eenmaking en liberalisering van de grondmarkt. Eerder dan ruimte te maken voor
nieuwe stedelingen, probeerde de overheid om de plattelandsbewoner met goedkope
treinabonnementen, lage grondprijzen en gunstige leningen in zijn dorp te houden.2 De Belg
werd een professionele pendelaar.
Het dorp is met andere woorden het Belgische antwoord op de uitwassen van de industriële
revolutie. Het dorp staat hierbij symbool voor solidariteit en zelfredzaamheid. De redenering
is dat de arbeider, in tijden van crisis, altijd moet kunnen terugvallen op een sterk sociaal
netwerk en op de groenten in zijn tuin. Dat hij daardoor niet massaal op straat komt, zoals in
de buurlanden, is mooi meegenomen.
Van autonoom dorp naar woondorp
Dorpen veranderen en het denken over het dorp verandert. Zo beschrijft Frans Thissen de
transitie van autonome dorpen naar woondorpen.3 Een autonoom (of autochtoon) dorp is een
plek waar mensen geboren en getogen zijn, waar mensen werken, wonen en winkelen. Een
woondorp is een plek waar mensen enkel wonen, sommigen heel hun leven, anderen kort,
aangetrokken door een grote tuin of een open landschap.
Het is een transitie waarbij voorzieningen wegtrekken, de bevolking homogener wordt, het
belang van de auto toeneemt, en het aantal (traditionele) ontmoetingsplekken afneemt.4
Anders gezegd, het is een transitie waarbij het dorpsleven ‘interioriseert’, in de woning (die
hoe langer hoe minder relaties aangaat met de straat), in de tuin, in de auto op weg naar de
winkel, enzovoort. Het dorp zelf wordt tot decor of achtergrond voor het singuliere wonen.
Iets waar je door moet om tot aan je oprit te geraken, iets wat de eigen woning meer status
geeft.
1
Denk aan de new towns in Groot-Brittannië, de wederopbouwwijken in Nederland en de HLM-ontwikkelingen
in de banlieues in Frankrijk.
2
De Meulder, B.; Schreurs, J.; Cock, A. & Notteboom, B. (1999). Sleutelen aan het Belgische stadslandschap.
in: OASE (52), 78-112.
3
Thissen, F; Droogleever Fortuijn, J. (1998). Sociaal-culturele veranderingen in dorpen. Van autonoom dorp
naar woondorp. In: Noorderbreedte. Themanummer ‘Dorpslandschappen deel 2’, 85-89.
4
In zijn boek ‘Hoe God verdween uit Jorwerd’ illustreert Geert Mak op prachtige wijze hoe het Nederlandse
dorp Jorwerd tussen 1945 en 1995 geruisloos transformeert van autonoom dorp tot woondorp.
Deze transitie is begonnen in het midden van de vorige eeuw en vindt plaats in heel Europa.
In Vlaanderen werd ze lange tijd als negatief beschouwd, als een verlies, een verschraling en
een potentiële aantasting van de zo belangrijke solidariteit en zelfredzaamheid.5 Het gevolg is
dat het beleid vaak in het teken stond van het herintroduceren van het autonome karakter van
woondorpen. Dat uit zich in pogingen om er terug voorzieningen naartoe te sluizen, er
oneigenlijke ontwikkelingen toe te laten of scholen koste wat het kost open te houden.
In dialoog met het singuliere wonen
Ondertussen hebben dorpelingen leren omgaan met deze transitie. Het merendeel van de
Vlamingen leeft al lang niet meer op het ritme van het dorp, maar meer en meer op dat van de
ruimere regio. De dagelijkse pendelbeweging van en naar het werk is vandaag een lijdensweg.
Van de woning naar de school van de kinderen, daarna naar het werk dertig kilometer verder,
’s avonds opnieuw naar de school, nog even langs de supermarkt in de naburige gemeente, en
terug naar huis. Allemaal met de auto natuurlijk, want voor de tram was er plaats geen meer.
De uitdaging ligt volgens Thissen dan ook niet langer in het onvoorwaardelijk in stand
houden van solidariteit en zelfredzaamheid, maar eerder in het stimuleren van sociale
vitaliteit. Een leefbaar dorp draait volgens hem niet meer op voorzieningen, maar op
gemeenschapsinitiatieven. Een blik achter het decor van twee woondorpen leert dat
dorpsbewoners op dit vlak erg actief zijn. Zo telt Merkem, een dorp van iets meer dan 2.000
inwoners, negen verenigingen, vier sportclubs, een heemkring, een jongerenkoor, een
harmonie en een toneelvereniging. In Bocholt (ongeveer 7.000 inwoners) zijn een 160-tal
socioculturele verenigingen actief, gaande van podiumkunstverenigingen en hobbyclubs, tot
buurtcomités, zorggroepen en schutterijen. Over beide dorpen later meer.
Ook architecten vinden stilaan hun weg in de geschetste transitie. Tenminste, als het over de
individuele woning gaat. Zo beschrijft Stefan Devoldere in het vorige Architectuurboek
Vlaanderen hoe architecten, in samenspraak met hun opdrachtgevers, het Vlaamse
woonidioom van de eigen (vrijstaande) woning naar hun hand trachten te zetten om ruimte te
scheppen voor andere levensstijlen binnen de dwingende (culturele en stedenbouwkundige)
regels van woondorp Vlaanderen.6 Hij heeft het over woningen als een ambachtelijk werkstuk
precies op maat van het wonen, als een kunstinstallatie die lucht en ruimte geeft aan
improvisatie, als een knutselwerk waarin een pertinente discussie over wonen vervat zit, of
nog, als architectuur die het wonen accommodeert maar het evengoed in de weg staat.
Deze projecten gebruiken architectuur – zo schrijft Stefan Devoldere – als een commentaar op
of een dialoog met het (generieke) wonen. De architecten zien het woondorp niet als een
verlies, maar als een gegeven, als context waarbinnen antwoorden gezocht moeten worden op
prangende demografische, economische en ecologische vraagstukken. Een aantal projecten in
dit Architectuurboek zetten deze zoektocht verder en komen opnieuw met originele
5
In het rapport ‘Wroeten voor wonen op het platteland’ beschrijft Pascal De Decker hoe de leefbaarheid van een
dorp lange tijd afgemeten werd aan het aanwezige voorzieningenniveau. Een afname in het aantal lokale
voorzieningen zou de leefbaarheid aantasten en uiteindelijk tot een afname in bevolking leiden (p. 22).
6
Devoldere, S. (2012). Een aangepast woonkader. In: Grafe, Ch. (Ed.). Radicale Gemeenplaatsen. Europese
architectuur uit Vlaanderen. Vlaams Architectuurinstituut (VAi). 162-175.
antwoorden.7 De vraag is echter of dit ook geldt voor woondorpprojecten die de schaal van de
individuele woning overstijgen.
Kwaliteit en openheid
Langzaam groeit het besef bij gemeenten dat de transitie van autonome dorpen naar
woondorpen onvermijdelijk is, en in het beste geval een beetje vertraagd kan worden.8 De
drijvende krachten zijn immers te complex. Neem bijvoorbeeld bereikbaarheid. Hoe beter de
bereikbaarheid van een dorp, hoe sneller de transitie verloopt. Een lokaal bestuur heeft echter
niet onmiddellijk een greep op factoren zoals bereikbaarheid. Of neem bijvoorbeeld de positie
van het dorp in de ruimere regio. Ook hier geldt: hoe groter de centra in de buurt, hoe sneller
de transitie verloopt. En ook dit ligt buiten het bereik van een enkele gemeente.
Dat wil niet zeggen dat een lokaal bestuur niets kan doen. Zo verwezen we eerder naar het
belang van sociale vitaliteit. Een dorp zonder school of bakker kan ook best dynamisch zijn.
De dynamiek kan (bij)gestuurd worden. Thissen schetst vier voorwaarden voor dynamische
woondorpen of dorpen waar de lokale gemeenschap initiatieven neemt.9 Twee van deze
voorwaarden zijn ruimtelijk van aard en kunnen dus de inzet zijn van de architect,
opdrachtgever en lokale overheid. De eerste voorwaarde gaat over de kwaliteit van de
woningvoorraad en woonomgeving, de tweede over de aanwezigheid en openheid van
ontmoetingsplekken.
Kwaliteit en openheid zijn natuurlijk relatieve begrippen waarvan de invulling telkens
opnieuw onderhandeld moet worden met alle betrokken actoren. Daar komt nog bij dat elk
dorp in een eigen transitieproces met een eigen dynamiek verwikkeld is. Dat vraagt om een
aanpak op maat. De projecten in dit Architectuurboek zijn dan ook in de eerste plaats
geselecteerd om een gevoel te krijgen voor de verscheidenheid van dit maatwerk. Daarnaast
wil de selectie ook duidelijk maken dat we nog maar aan het begin van een zoektocht staan.
Het is een zoektocht naar ruimtelijke modellen, gebouwtypes of architectuurtalen die ingezet
kunnen worden om de kwaliteit te verbeteren van woonomgevingen die alsmaar meer
inwisselbaar worden. Om open ontmoetingsplekken te creëren voor bewoners die zich
alsmaar meer verstoppen achter gesloten gordijnen.
In wat volgt passeren negen projecten de revue. Met aan de ene kant een stadhuis, gelegen aan
een historisch dorpsplein in een relatief autonoom dorp, en aan de andere kant een
jeugdverzamelgebouw, verstopt achter een woonlint. Een plek waar elke burger welkom is,
versus een plek waar de jeugd niets verkeerd kan doen.
7
Zie o.a. de Villa Zeegers-Dumon van BARAK architecten en de Urban Villa van OFFICE Kersten Geers David
Van Severen.
8
Het Vlaams Plattelandsbeleidsplan stelt expliciet dat een dorpenbeleid dat zich richt op het behouden van
‘basisvoorzieningen’ onvoldoende perspectieven biedt. Het plan houdt een pleidooi voor ‘een regionale
benadering waarbij individuele dorpen zich ontwikkelen op basis van hun lokale potenties en er allereerst
gestreefd wordt naar voorzieningen en voorzieningenclusters die kwaliteit hebben. Niet de directe aanwezigheid
van voorzieningen en diensten, maar welde kwaliteit van de woonomgeving, bereikbaarheid en de sociale
cohesie zijn van toenemend belang.’ (p. 58)
9
Thissen, F.; De Roo, N. en Linseele, W. (2001). Leefbaarheid in de dorpen van West-Vlaanderen. In: Ruimte
en Planning, 21 (4), 333-346.
We bespreken de projecten per type van opdrachtgever. Elk type blijkt immers een eigen
strategie te volgen ten aanzien van de geschetste transitie. Eerst krijgt de lokale overheid het
woord, dan het OCMW,10 en ten slotte de particuliere ondernemer.
Een bundelende overheid
In vijf van de negen projecten is de (lokale) overheid de opdrachtgever. Wat opvalt, is dat de
vijf overheden onafhankelijk van elkaar dezelfde ruimtelijke strategie gebruiken om de
transitie van weerwoord te dienen, namelijk het concentreren van voorheen verspreide
activiteiten in één gebouw. Het achterliggende idee is dat concentratie zal leiden tot meer
dynamiek. Wat verschilt, is hoe deze strategie uiteindelijk vorm krijgt. Welke activiteiten
worden bijvoorbeeld gebundeld en waar moet de dynamiek plaatsvinden? De ruimtelijke
vertalingen door de architecten versterken deze verschillen nog eens.
Stadhuis Lo, noAarchitecten
Lo-Reninge is een wederopbouwgemeente in West-Vlaanderen, gelegen tussen Ieper,
Diksmuide en Veurne. Lo-Reninge bestaat uit vier kernen, met Lo als grootste kern (1.200
inwoners). Lo functioneert nog relatief autonoom en is vooral gericht op toerisme en
landbouw. Het centrum van Lo bestaat uit een marktplein en een waterput. Aan het
marktplein ligt het voormalige klooster van de Grauwzusters. In 2007 besliste de gemeente
om het klooster aan te kopen en te herbestemmen als stadhuis. Hierdoor wordt het bestaande
centrum versterkt en krijgt een beschermd monument een tweede leven. Het zijn twee
ingrepen die de kwaliteit van de woonomgeving ontegensprekelijk ten goede komen.
noAarchitecten slagen erin om het klooster te transformeren van een besloten gemeenschap
tot een ‘huis-van-de-stad’. De ceremoniële ruimtes zoals de trouwzaal en de vergaderzalen
krijgen een plaats in het oude klooster. De loketfuncties, kantoren en archief zijn
ondergebracht in een nieuwbouw, op de plaats van een uitgeleefde aanbouw. De architecten
beschrijven de nieuwbouw als een schuur. Ze is uitgevoerd in een houten structuur met een
stenen buitenschil. De fijne detaillering, de uitgekiende verhoudingen, de uitkragende
dakranden en de precieze raamuitsnijdingen maken dat de ‘schuur’ erg warm en huiselijk
aanvoelt. Dit geldt ook voor het toekomen. Men betreedt het gebouw langs een glazen gang
die het voormalige klooster en de nieuwbouw met elkaar verbindt. De gang is ingepakt in een
ontdubbeld, geschraagd houten raamwerk. De bijzondere structuur maakt dat de bezoeker,
vanaf het betreden van het gebouw het gevoel krijgt in een andere wereld binnen te stappen.
Dit gevoel wordt nog versterkt doordat de gang uitgeeft op de voormalige kloostertuin.
Vroeger was deze enkel toegankelijk voor de zusters. Vandaag kan iedereen, via de gang,
langs een pad door een vlindertuin, onder een groepje fruitbomen op een bankje gaan zitten,
in het hart van de ‘hortus conclusus’. Het project versterkt niet enkel de werking en het
aanzicht van het centrale marktplein, maar creëert ook een unieke semipublieke
ontmoetingsruimte in de coulissen van het plein.
10
Het OCMW, of het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, moet het welzijn van elke burger
verzekeren. Elke gemeente of stad heeft een eigen OCMW. Het is o.a. verantwoordelijk voor het voorzien van
gezondheidszorg en betaalbare huisvesting.
Stationshuis, Merkem, Rapp+Rapp
Merkem is een deelgemeente van Houthulst, gelegen op twaalf kilometer van Lo. Merkem telt
ongeveer 2.250 inwoners. In tegenstelling tot Lo heeft Merkem niet echt een centrum, maar
eerder een reeks pleinen (of plekken). Er zijn amper voorzieningen, maar wel heel wat
initiatieven van de gemeenschap. Merkem is duidelijk een dynamisch woondorp. Om die
dynamiek te versterken, heeft de gemeente beslist om een ‘dorpshuis’11 te bouwen op het
plein langs de Stationsstraat. Vroeger was hier een tramhalte. Vandaar de naam Stationshuis.
Tot een aantal jaren geleden deed de ruimte voornamelijk dienst als parking. Langs de ene
kant is het plein omgeven door rijwoningen, langs de andere kant door vrijstaande woningen.
Met het dorpshuis creëert de gemeente niet enkel een nieuwe ontmoetingsruimte, maar
verbetert het ook de kwaliteit van de woonomgeving door de overmaatse parking een
duidelijke identiteit en bestemming te geven.
De uitwerking van dit project door Rapp+Rapp is verrassend. Het dorpshuis is vormgegeven
als een colonnade met daarin een dubbelhoge zaal en een ommuurde tuin. Het is een
architectuurtaal die veeleer verwijst naar de talrijke oorlogskerkhoven waarvoor de regio zo
gekend is,12 dan naar een plek waar dorpelingen samenkomen om te kaarten of te oefenen
voor de jaarlijkse toneelvoorstelling. Maar misschien is de oneigenlijke en op het eerste
gezicht afstandelijke architectuurtaal juist nodig in een dorp waar lang niet iedereen elkaar
meer kent, laat staan wil kennen. De architecten noemen hun gebouw een podium. Zo lijkt het
ook te werken. De centrale ruimte is omringd door dubbelhoge ramen en is daardoor erg
transparant. Dat was een eis van de omwonenden. Die waren immers hun zicht kwijt. Het
gevolg is wel dat de verenigingen praktisch op straat zitten. De colonnade zorgt voor wat
afstand. Voorbijgangers kunnen naar binnen kijken, maar krijgen nooit het hele verhaal te
zien. Die afstand wordt nog versterkt door het feit dat de ramen achter de colonnade niet open
kunnen. Hetzelfde geldt voor de ommuurde tuin. Voorbijgangers kunnen stemmen horen,
maar weten niet wie er spreekt.
Architect en opdrachtgever hebben elkaar versterkt. Ze hebben een (letterlijk) open huis
gecreëerd waar dorpelingen niet anders kunnen dan elkaar ontmoeten. Maar altijd met een
zekere afstand, soms in de rol van acteur, soms in de rol van toeschouwer.
Polyvalent Gebouw, Bocholt, ONO architectuur
De gemeente Bocholt ligt in de provincie Limburg, tussen Neerpelt-Overpelt, Peer en Bree,
op de grens met Nederland. Bocholt telt meer dan 7.000 inwoners en is nog relatief autonoom.
Toch speelt ook hier het dagelijks leven van de meeste inwoners zich af op schaal van de
regio. Bocholt bestaat uit een historische kern die helemaal ingepakt zit in verkavelingen.
Tussen de verkavelingen en de kern liggen nog heel wat open ruimtes. In een van de open
11
Om de leefbaarheid van de dorpen in de Westhoek te verhogen, zet de Provincie West-Vlaanderen in op
dorpskernvernieuwing en het bouwen van dorpshuizen. Dit zijn plekken waar lokale verenigingen gebruik van
kunnen maken voor hun activiteiten.
12
Deze architectuurtaal wordt op dit moment over heel Europa gesproken. Een van de eerste en meest
prominente toepassingen is het Museum of Modern Literature van David Chipperfield Architects in Marbach am
Neckar, Duitsland.
ruimtes staat het gemeentehuis. De gemeente had het plan opgevat om naast het gemeentehuis
een polyvalent gebouw neer te zetten met een jeugdhuis, een concertzaal, oefenlokalen voor
de harmonie, ruimtes voor de kunstacademie, een feestzaal, enzovoort. Opnieuw een
bundeling van verspreide activiteiten. In tegenstelling tot de vorige twee projecten is de
context hier geen plein, maar een wat verloren, achterin gelegen ruimte omgeven door
garageboxen, een parking en even verder nog een parking. Het was de wens van de gemeente
om deze ‘achterafplek’ te transformeren tot een kwalitatieve ontmoetingsruimte.
Ook hier is de uitwerking van ONO architectuur verrassend. Het programma is gestapeld in
een compacte, torenachtige monoliet die samen met de glimmende gistingstanks van de
brouwerij de ‘skyline’ van de gemeente bepaalt. De jeugd wordt duidelijk gevierd in Bocholt.
Het stapelen van activiteiten genereert energie. Gebruikers ontmoeten elkaar in de traphal,
horen flarden muziek, beslissen om een glas te drinken in de foyer op de tweede verdieping,
om dan verder te wandelen naar het dakterras. Tegelijkertijd creëert de stapeling een afstand
tussen het leven in het gebouw en in het binnengebied. Een voorbijganger kan niet echt zien
wat er achter de ramen gebeurt. Net zoals in Merkem wordt de afstand versterkt door de
strakke vormgeving van de gevel. Tot er plots een raam opengaat en de klank van een tuba
ontsnapt. Of als ’s avonds het licht aanspringt en de toren gevuld blijkt met Bocholtenaren die
de tango dansen. Op zo’n momenten begint ook dit gebouw als een podium te werken. Een
podium dat praktisch zichtbaar is vanuit het volledige dorp. Op een aantal plekken, in het
jeugdhuis aan de inkom en in de twee kleine, witte volumes op het dak, zijn de afstand en
strakheid bewust losgelaten. De feestelijke aanbouwsels nodigen de bewoners uit om deel te
nemen aan het collectieve toneelstuk dat zich binnen afspeelt.
De architecten verwijzen naar hun project als een ‘stedelijk moment’ in een dorpse gemeente.
Het project introduceert densiteit en genereert energie. De stapeling maakt dat een groot stuk
van het binnengebied open kon blijven. Het binnengebied ligt er nu nog open en schraal bij,
waardoor het stedelijk moment spijtig genoeg wat verdampt. Gelukkig heeft de gemeente
grootse plannen. Zo zou er een plein komen dat niet enkel het binnengebied zal opladen, maar
het ook zal verbinden met de omliggende straten.
Oostcampus, Oostkamp, Carlos Arroyo Architects i.s.m. ELD Partnership
Oostkamp is een gemeente met meer dan 13.000 inwoners, gelegen in de periferie van
Brugge. Het is geen woondorp, maar het past in deze reeks omdat de gemeente min of meer
dezelfde strategie heeft gevolgd, namelijk het bundelen van overheidsdiensten op een nieuwe
locatie. Wat dit project anders maakt, is dat de gemeente voor een niet-evidente locatie koos.
Deze keer geen marktplaats, dorpsplein of een verloren binnengebied, maar een loods op een
bedrijventerrein. Een slimme keuze, want de locatie laat toe om een nieuw centrum te creëren,
ergens tussen het historische dorp en het nieuwe verkavelingsdorp aan de overkant van de
snelweg.13 De plek is bovendien goed bereikbaar, zowel met de auto als met het openbaar
vervoer. Tegelijkertijd is het een gedurfde keuze. Wat zal er gebeuren met het oude centrum?
13
Voor deze keuze en voor het proces dat volgde op deze keuze heeft de gemeente de Prijs Bouwmeester
ontvangen. De prijs van de Vlaamse overheid bekroont inspirerend opdrachtgeverschap. Het interview met Jan
Compernol verder in dit Architectuurboek maakt duidelijk dat deze prijs terecht is.
Kan het de leegloop aan? Zullen de bewoners het bedrijventerrein aanvaarden en omarmen als
hun nieuwe centrum?
De architecturale vertaling van deze keuze is zo mogelijk nog gedurfder. Architect Carlos
Arroyo koos ervoor om de oorspronkelijke loods maximaal te bewaren. Behalve enkele
ramen, een patio en hectoliters blauwe verf, verandert hij niets aan de buitenkant. Binnen
daarentegen, schept hij een nieuwe wereld van witte wolken, designmeubels en verplaatsbare
kantoren. Het nieuwe gemeenteplein van Oostkamp heeft een dak. Het is een geïnterioriseerde
ruimte waar je als fietser en voetganger misschien even binnenkijkt, maar toch vooral aan
voorbijgaat. Het is weliswaar een nieuwe ontmoetingsruimte, maar dan niet een waar je
verblijft of zo maar wat rondhangt. Door het gebouw zo gesloten te houden, zwakt de
architect de intentie van de gemeente af. De dynamiek die het nieuwe centrum zou kunnen
genereren, blijft ingepakt.
Jeugdontmoetingscentrum De Witte Villa, Grimbergen, Bulk Architecten
Grimbergen is een gemeente in de rand van Brussel. Het heeft een relatief kleine kern
omringd door linten en verkavelingswijken. Achter een van de linten ligt een vliegveld. Naast
het vliegveld stond de ‘Witte villa’, een gebouw waar piloten kort konden verblijven. De villa
raakte in onbruik en de gemeente besliste om ze te slopen en te vervangen door een
jeugdontmoetingscentrum. De plek is afgelegen, zodat overlast beperkt zou blijven. De ideale
plek voor de jeugd om te experimenteren. Bovendien lag er al een skatepark. Het is een
beslissing die de kwaliteit van de woonomgeving verbetert en een nieuwe ontmoetingsplaats
creëert in een stil woondorp. Tegelijkertijd is het een beslissing die heel wat dynamiek
onmogelijk maakt. Door de jeugd naar de rand van het dorp te verbannen, wordt elke
ontmoeting (ook de onschuldige) onmogelijk gemaakt, kan gedrag niet meer bijgestuurd
worden en moet het samenleven niet meer onderhandeld worden. Het woondorp wordt nu wel
erg stil.
Bulk Architecten organiseert het ontmoetingscentrum rond een ommuurde ‘buitenkamer’.
Van een afstand gezien doet het centrum denken aan een bunker, een type op maat van de
experimenterende jeugd. De buitenmuren zijn uitgevoerd in betonnen boordstenen en
spuitbeton. Eens dichterbij maakt het robuuste karakter plaats voor detail en tactiliteit. Ook
binnen is het gebruik van materialen dubbel. Zo is er duidelijk ingezet op stevigheid. Maar
tegelijkertijd voelen de ruimtes speels en warm aan. Na enkele maanden proefdraaien, bleek
dat het gebouw niet enkel pubers aanspreekt, maar ook kersverse ouders die er babyborrels
organiseren. Een bunker, maar ook huis. Of, met wat fantasie, een nieuwe, binnenstebuiten
gekeerde ‘witte villa’.
Toch blijft het gevoel bestaan dat het misschien wel wat van het goede te veel is. Was het echt
nodig om alles zo naar binnen te richten? De locatie is toch al perifeer? En waarom hebben de
architecten niet meer ingespeeld op het open landschap? Misschien ligt het ook aan het feit
dat de buitenaanleg nog op zich laat wachten. Zo zou er nog een tuinkamer en een sportplein
komen, als een aanvulling op het skatepark even verderop.
Een open OCMW
Een OCMW bouwt sociale woningen, woningen voor ouderen, zorgvoorzieningen, enzovoort.
Ook in woondorpen. Het doet dit al jaren, met overal gelijkaardige programma’s en ambities,
onafhankelijk van het type dorp. Af en toe zit er iets bijzonders tussen: projecten die
(ontmoetings)plekken creëren in sputterende woondorpen. De volgende drie projecten
behoren tot deze categorie. Alle drie spelen ze met de grens tussen privaat en publiek, tussen
interieur en exterieur, in een context waar elke woning omringd is door een haag, een hek of
een muur, en waar de openbare ruimte niet breder is dan de straat.
Woonzorgcentrum Ter Leenen, Nevele, 51N4E
Het dorp Nevele telt ongeveer 3.000 inwoners. Het ligt op twintig kilometer van Gent en is
omringd door weilanden en akkers. Aan de rand van het dorp ligt een woonzorgcentrum. Aan
de ene kant raakt het aan een woonlint, aan de andere kant is het omringd door verkavelingen.
Via een besloten wedstrijd kreeg 51N4E van het OCMW de vraag om dit centrum uit te
breiden met 54 permanente verblijven voor valide tot zwaar zorgbehoevende bejaarden.
51N4E ontwierp de uitbreiding als een Y-vormig volume dat drie buitenruimten definieert:
een omsloten tuin tussen de uitbreiding en het bestaande zorgcentrum, een voortuin met
balkon gericht op de verkavelingswijk en een besloten toegangszone. Door de besloten
toegangszone loopt een nieuw fietspad dat het lint met de verkavelingswijk verbindt. Aan het
fietspad ligt de toegang tot het woonzorgcentrum. Een rij verdiepingshoge ramen geven de
voorbijganger inkijk in de centrale gang naar de kamers. Ook de kamers hebben
verdiepingshoge ramen. De voorbijganger ziet zo niet enkel de gang, maar ook fragmenten
van het trage leven van mensen die bezig zijn afscheid te nemen. Het balkon is volledig
opengemaakt naar de wijk. Ook hier verdiepingshoge ramen die uitgeven op de gang, en zo
op de kamers.
Het woonzorgcentrum staat symbool voor een omslag in het zorgbouwen. Een benadering
waarbij zorgbehoevenden niet langer geïsoleerd worden uit het leven van alledag, maar er
juist middenin staan. De architectuur van 51N4E geeft de omslag vorm door het gebouw op
strategische plekken te openen en het leven aan de buitenwereld te tonen. Er ontstaan intieme
buitenruimtes waar voorbijgangers een glimp kunnen opvangen van het ritme van het
woonzorgcentrum – van de gang, de gemeenschappelijke ruimtes en dus ook de kamers.
Tegelijkertijd ontstaan binnen plekken waar bezoekers en bewoners elkaar kunnen ontmoeten
en een blik kunnen werpen op het leven rond het centrum. De keuze voor een glanzende, rode
tegel als gevelmateriaal onderstreept het intieme karakter. Wat een verschil met de anonieme
serviceflats om de hoek!
Sociale huurwoningen, Lummen, Architecten Broekx-Schiepers
Genenbos is een gehucht in de gemeente Lummen. Het ligt ergens tussen de E313 snelweg en
het Albertkanaal. Er wonen 900 inwoners, in twee woonlinten, wat vertakkingen en hier en
daar een kleine verkaveling. Genenbos is zonder twijfel een woondorp. In een van de twee
linten besliste het OCMW om een vervallen langgevelhoeve te vervangen door zeven sociale
huurwoningen.
Architecten Broekx-Schiepers stelden voor om de woningen aan de buitenrand van het
perceel te plaatsen, zodat er centraal een plein ontstaat, gericht naar het woonlint. In het
midden van dit plein ontwierpen de architecten een luifel waar auto’s onder kunnen parkeren.
Aan de achterkant krijgt elke woning een klein terras. Alle keukens en leefruimtes kijken uit
op het plein. De gevel is uitgevoerd in wit plaatmateriaal, afgewisseld met rode
snelbouwsteen. Hier en daar kraagt de dakrand uit. Het is niet duidelijk waar de ene woning
eindigt en de andere begint. Dit versterkt het gemeenschappelijke karakter van het plein, als
een plek waar zowel de bewoners als de voorbijgangers welkom zijn. Voor een barbecue, een
feest onder de luifel of gewoon een babbel aan een van de voordeuren. Het is een verademing
in een dorp waar elke woning de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste
woonwens wil zijn.
Architecten Broekx-Schiepers introduceren een nieuw type op maat van het woondorp. Het
type roept geen associaties op met sociale woningbouw, maar doet eerder denken aan een
verlaten speelplaats. Of beter nog, een koer op schaal van het lint. Het is een verblijfsruimte in
een straat die te smal is voor voetpaden. Het witte plaatmateriaal met het rode schrijnwerk, de
enkele bouwlaag en de eenvoudige figuur staan mijlenver van de gangbare stapeling van
bakstenen doosjes. Ook dat is een verademing.
Sociale woningen, Haacht, Marjan Michels architect en RAUM Architecten
Tildonk is een deelgemeente van Haacht. Het is een woondorp met ongeveer 2.500 inwoners,
opgehangen aan een netwerk van linten. In de jaren 1970 kreeg het dorp een sociale woonwijk
met meer dan tweehonderd woningen. Vandaag liggen hier nog altijd honderd sociale
huurwoningen, niet niks voor zo’n klein dorp. Toch besliste het OCMW om nog vier sociale
huurwoningen bij te bouwen. Ergens in een straat aan de rand van het dorp, naast een loods,
een paardenweide en wat vrijstaande rijwoningen.
In plaats van de vier woningen in één volume te concentreren, ontwierpen Marjan Michels
architect en RAUM Architectendrie kleine, vrijstaande gebouwen. Hun schaal stemt overeen
met de woningen in de straat. De gebouwen staan dwars op de straat. Tussen de gebouwen
ontstaan twee buitenkamers. De eerste is vormgegeven als een gemeenschappelijke tuin, de
tweede als een speelstraat geflankeerd door een inbouw-carport. De architectuur is erg
onopvallend: een rode gevelsteen, rode dakpannen en een standaard raamdetaillering. Alle
energie zit in de volumewerking en de aanleg van de buitenruimte. Zo heeft geen enkel
gebouw een rechthoekig grondplan en is elke dakrand anders afgeschuind. De drie gebouwen
lijken op elkaar, maar toch ook weer niet. Door de speelstraat te vernauwen naar het
binnengebied, lijkt ze tot de straat te behoren. Door de tussentuin af te sluiten van de straat,
wordt hij intiemer. Net zoals bij de twee vorige projecten wordt het privaat domein – de
tuinen, de oprit – ingezet om een bijzondere plek te creëren in een generieke woonstraat. Een
plek waar de straat wat extra ruimte krijgt en die de voorbijganger uitnodigt om even te
pauzeren en te genieten van het zicht op de boomgaard met in de verte de kerktoren. Het zijn
twee restanten van het voorgoed verdwenen autonome dorp.
Wat een contrast met de woonwijk uit de jaren 1970. Ook hier kozen de architecten voor
kleine gebouwen met slechts twee woningen en is de architectuur relatief bescheiden
gehouden. Elke woning heeft wel een private voor- en achtertuin en tussen de woningen staan
garages. Hierdoor is er nergens een doorkijk. De openbare ruimte is beperkt tot erg smalle
straten en twee groene grasvlakken, die eerder aan een rond punt doen denken dan aan een
plek om je buur te ontmoeten. Als bezoeker word je nergens uitgenodigd om even stil te
staan. Je wil er zo snel mogelijk weg. Wat nog niet zo eenvoudig is, want de uitgang ligt
verborgen.
De ondernemende particulier en het verbrede woondorp
De krachtigste dynamiek in woondorpen blijft echter van particulieren komen. Denk aan
maneges,14 retraites, zorghotels, Bed and Breakfasts, enzovoort. Het zijn allemaal dynamische
plekken in een verstild woonlandschap. Volgens Thissen en Loopmans15 is deze dynamiek in
een aantal dorpen zo sterkt dat er sprake is van een tweede transitie, namelijk die van het
woondorp naar een ‘verbreed woondorp’.16 In een verbreed woondorp is er opnieuw een
toename van het aantal voorzieningen, zij het dat ze gericht zijn op de ruimere regio en de
eeuwige pendelaar. Hajer en Reijndorp17 hebben het in dit verband over een ‘archipelago van
enclaves’. De voorzieningen isoleren zich van hun context. Het blijven eilanden, met het dorp
als decor.
Op een aantal plekken is er meer aan de hand. Zo blijkt de manege ook ecologisch hoeve-ijs
te verkopen, waardoor ze elke zomer uitgroeit tot dé ontmoetingsplek van het dorp. De Bed
and Breakfast stelt zijn lokalen ook open voor verenigingen uit te buurt. Het zorghotel heeft
een kleine winkel met streekproducten. Het woondorp krijgt niet enkel nieuwe voorzieningen,
er ontstaat ook een heel nieuwe soort van ontmoetingsplekken waar het lokale en regionale
publiek elkaar kruist. De enclave blijkt een knooppunt te zijn.
Heel wat van deze initiatieven zijn – op schaal van woondorpen – vernieuwend op het vlak
van hun programma, maar ze vinden nog maar zelden de weg naar architectuur. Hierdoor
gaan kansen verloren om de kwaliteit van de woonomgeving en de openheid van de nieuwe
ontmoetingsplekken te garanderen.
Woonzorgcentrum Triamant, Velm, BURO II & ARCHI+I
Velm is een deelgemeente van Sint-Truiden en telt ongeveer 2.100 inwoners. Het is een dorp
met grote groene binnengebieden, omringd door een landschap van weilanden en
fruitboomgaarden. In het landschap liggen heel wat statige vierkantshoeves en kastelen. Een
van deze kastelen, het kasteel van Peten-Van Halen, kreeg ergens in het midden van de vorige
eeuw een tweede leven als technische school. Ondertussen is de school weggetrokken en is
het kasteel samen met de schoolgebouwen omgevormd tot een woonzorgcentrum.
14
De toename aan maneges is zo groot dat er over de ‘verpaarding’ van het landschap gesproken wordt. Het
ontwerpbureau Omgeving heeft dit fenomeen in kaart gebracht in opdracht van de Provincie Limburg.
15
Zij verwijzen hier naar het dorp Nisse in Nederland waar het aantal voorzieningen opnieuw toeneemt.
Beleidsvoerders spreken hier dan ook niet langer over verlies, maar over verandering. In: Thissen, F. en
Loopmans, M. (2013). Dorpen in verandering. In: Rooilijn, 46(2), 80-89.
16
Eigen term.
17
Hajer, M. en Reijndorp, A. (2001). Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie. Rotterdam: NAi
Publishers.
Een constante in het leven van het kasteel is dat elke bestemming relatief autonoom
functioneert. Het begint met een kasteel met een eigen hoeve en personeel. De technische
school had dan weer een eigen internaat. En in het woonzorgcentrum zit ook een zwembad,
een bibliotheek, een (buurt)winkel, een grand café, een wellnesscentrum, een Bed and
Breakfast, ‘leefflats’, ‘herenhuizen’ en een businesscenter. Het woonzorgcentrum verschilt
van de twee vorige bestemmingen omdat het expliciet toenadering zoekt tot de ruimere
regio.18 De voorzieningen zijn ook toegankelijk voor de buurtbewoners (die wel allemaal een
paar kilometer verder wonen), de Bed and Breakfast en het grand café richten zich op
recreanten, er worden fietsen en scooters verhuurd, en het businesscenter mikt op bedrijven.
Alles samengeteld ontstaat er een regionale dynamiek die perfect past in de ambitie van de
regio Haspengouw om uit te groeien tot een toeristisch zwaartepunt in Vlaanderen.
Toch blijft de locatie erg problematisch. Het centrum is enkel met de wagen bereikbaar. Dat is
niet enkel onverantwoord vanuit ecologisch standpunt, het maakt het centrum ook sociaal
exclusief. Vervoersarmoede is een realiteit. Daarbij komt dat het centrum in de nabije
toekomst nog fors zal uitbreiden, tot een totaal van meer dan tweehonderd verblijfseenheden.
De bijdrage van BURO II & ARCHI+I is overtuigend. Een nieuw volume bakent twee
binnenkoeren af. De eerste binnenkoer sluit aan op het kasteel en de tweede ligt naast het
voormalige schoolgebouw. Tussen beide binnenkoeren ligt een ontmoetingsruimte die
helemaal uitgevoerd is in glas. Alle woningen hebben een terras met zicht op een van beide
koeren. De eerste koer is de ontvangstruimte. Bezoekers van het grand café, familieleden van
de bewoners en toeristen die een scooter komen huren, kruisen er elkaar. Het is een zeer
toegankelijke en levendige plek. De tweede koer heeft een meer privaat karakter. De helft is
ingevuld door een patio, die een verdiep lager uitgeeft op een zwembad, een kapper, een
fitnessruimte, een bibliotheek en de ondergrondse parking. De architecten hebben voor een
glossy hotelarchitectuur gekozen, met veel wit en glas. Dat geeft een gevoel van luxe, van een
exclusief verblijf in een prachtig landschap. De geplande uitbreiding, met gebouwstroken die
uitwaaieren in het landschap, is minder overtuigend. Hier zijn geen koeren meer en dus ook
geen levendige ontmoetingsruimtes. Het exclusieve vakantiegevoel zou hier wel eens kunnen
omslaan in een ziekenhuissfeer, afgesneden van de bewoonde wereld.
Bouwen voor lichte gemeenschappen
Vlaanderen heeft een sterke traditie in het heruitvinden van het singuliere wonen. De
besproken projecten illustreren hoe die traditie ingezet wordt om een plaats te geven aan de
nieuwe realiteit van woondorpen. Volgens Thissen staan architecten en opdrachtgevers voor
twee uitdagingen: het bewaken van de kwaliteit van de woonomgeving en het werken aan
open ontmoetingsplekken. Architecten en opdrachtgevers hebben drie strategieën voorhanden
om die uitdagingen aan te pakken: bundelen, openen en verbreden.
Bundelen komt neer op het concentreren van voorheen verspreide activiteiten in één gebouw.
Het aantal ontmoetingsplekken neemt af, maar neemt de intensiteit van de overgebleven
plekken neemt toe. ONO architectuur spreekt over een ‘stedelijk moment op maat van een
18
Zowel het kasteel (met een paardenfokkerij) als het internaat (met meer dan zevenhonderd leerlingen) waren
natuurlijk belangrijke werkgevers in de streek, maar verzorgden geen buurtvoorzieningen.
dorpse gemeente’. De projecten die hier besproken zijn, proberen dit moment te vieren, als
tempel, toren of ‘Witte villa’.
Openen is het transformeren van stukken privaat domein tot collectieve ruimte, hetzij door de
voorbijganger te laten binnenkijken in het gebouw, hetzij door van de buitenruimte een
onderdeel te maken van het openbaar domein. In beide gevallen ontstaat een nieuwe
ontmoetingsruimte. Het zijn plekken waar een nieuwkomer het dorp langzaam kan leren
kennen.
Verbreden, ten slotte, is het introduceren van een regionale schaal in het ingedommelde
woondorp. Verbreden trekt niet enkel een nieuw publiek aan, maar brengt in een aantal
gevallen ook nieuwe voorzieningen en een nieuw soort van ontmoetingsplaatsen naar het
dorp.
Wat vertellen deze strategieën over het denken over dorpen? Zijn solidariteit en
zelfredzaamheid nog steeds sturende ideeën in onze ruimtelijke omgang met het dorp? Of
hanteren opdrachtgevers en architecten intussen ook andere ideaalbeelden?
Het concept van ‘duurzame en lichte gemeenschappen’ kan helpen om deze vragen te
beantwoorden. Een duurzame gemeenschap is een gemeenschap die gebaseerd is op
langdurige relaties, op regelmaat, op het delen van sleutelervaringen, emoties en
wereldbeelden. Een lichte gemeenschap daarentegen, verwijst naar het feit dat mensen ook
verbonden kunnen zijn door het delen van een ervaring op een specifieke plek gedurende een
afgelijnde tijdsperiode. Denk bijvoorbeeld aan evenementen zoals een sportwedstrijd of een
concert, of aan dagelijkse praktijken zoals een babbel aan de schoolpoort of een toevallig
gesprek met een buurtbewoner bij het uitlaten van de hond. Het beeld van het dorp als een
plek van solidariteit en zelfredzaamheid gaat duidelijk uit van het dorp als een duurzame
gemeenschap, een plek waar iedereen elkaar kent en helpt. Soenen stelt echter dat een
duurzame gemeenschap altijd gepaard gaat met uitsluiting, omdat niet iedereen deel kan, mag
of wil uitmaken van de gemeenschap.19 Zij wijst op het belang van lichte gemeenschappen
voor het garanderen van een sociale dynamiek, ook in woondorpen.
Laat ons, met deze stelling op zak, terugkeren naar de drie strategieën. Bundelen past
duidelijk binnen het beeld van een duurzame gemeenschap. Het Stationshuis van
RAPP+RAPP in Merkem, het Polyvalent Gebouw van ONO architectuur in Bocholt en De
Witte Villa van Bulk Architecten in Grimbergen zijn plekken waar bewoners elkaar
ontmoeten op de wekelijkse kaartavond, het jaarlijkse schooltoneel of het trouwfeest van de
zoon van de buurman. En waar ze zo samen de geschiedenis van hun dorp schrijven.
Openen past misschien eerder in het idee van een lichte gemeenschap. Door een privaat
domein op het openbare te betrekken, ontstaan plekken waar dagelijkse praktijken aanleiding
kunnen geven tot gedeelde ervaringen: een kort gesprek onder de luifel voor de sociale
huurwoningen van Broekx-Schiepers Architecten in Lummen, of kijken en bekeken worden
in het woonzorgcentrum van 51N4E in Nevele. Het zijn plekken waar dorpsbewoners
uitgroeien tot vertrouwde vreemden, zonder elke week met elkaar te moeten gaan kaarten.
19
Soenen, R. (2006). Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad. Antwerpen: Garant.
Verbreden ten slotte, zet duidelijk in op het creëren van lichte gemeenschapen. Op de
binnenkoer van Triamant van BURO II & ARCHI+I in Velm, maken de bewoners, de familie
die toevallig op bezoek is, de toerist die een scooter wil huren en de Velmenaar die melk komt
kopen, gedurende een kort ogenblik allemaal deel uit van één niet-georkestreerd evenement,
met op de achtergrond een prachtig kasteel en een idyllisch landschap. Het is het landschap
van woondorp Vlaanderen.