9789492146007 - speakeasy.nl

De doofpotgeneraal
1
Karakter
11
1 – Karakter
In december 1997 stuit ik op een wervingsadvertentie voor een
officiersfunctie bij het Korps Mariniers, het elitekorps van de
Koninklijke Marine. Boven de leus ‘De marine, helemaal zo gek
nog niet’ staan bewapende mariniers afgebeeld. De sportieve uitdaging van de gevechtsfunctie spreekt mij aan. Ik wens net als
mijn grootvader Frans Erkelens als beroepsofficier mijn land te
dienen.
Enkele maanden later, op 3 april 1998, bezoek ik een voorlichtingsbijeenkomst op de marinekazerne van Amsterdam.
Luitenant-ter-zee Hamaken licht ons voor over het beroep van
marineofficier. Hij vergeet er niet bij te vermelden dat een militair
het risico loopt zijn leven te geven voor zijn land. Het zijn dramatische woorden, waar hij zelf om moet lachen, maar hij vraagt
ons wel hierover na te denken voordat we besluiten om te gaan
solliciteren.
De vraag of ik mij voor mijn land wil opofferen, overvalt me.
Ik, 27 jaar oud, heb daar niet eerder bij stilgestaan. Tot nu toe heb
ik vooral als technisch schrijver gewerkt, niet een beroep waarmee je je leven in de waagschaal stelt. Ik luister naar het verhaal
van de voorlichtingsofficier en maak zoals ik dat gewend ben aantekeningen zodat ik de woorden van de voorlichter later nog eens
kan nalezen.
Als luitenant-ter-zee Hamaken mij ziet schrijven, stopt hij met
lachen. Hij slaat een serieuze toon aan en vertelt dat de vredesoperaties in voormalig Joegoslavië hebben uitgewezen dat in het
uiterste geval een militair in krijgsdienst kan overlijden.
‘Heeft u dat allemaal goed opgeschreven, mijnheer Giltay?’
De officier spreekt me indringend aan. ‘Ja’, antwoord ik op rustige
toon: ‘Ik schrijf het op omdat ik het belangrijk vind wat u zegt.’
Op dat moment schiet het namelijk door me heen dat mijn grootvader tijdens zijn krijgsgevangenschap in Birma werd gemarteld.
Vergeefs probeerde het Japanse leger hem te breken. Hij was ingezet bij de aanleg van de Birmaspoorlijn, een oorlogsmisdaad die
het leven eiste van bijna drieduizend Nederlandse militairen.
Als ik weer thuis ben, denk ik goed na over de uiterste consequenties die een uitzending als militair kan hebben. Ik bezoek de
website van het ministerie van Defensie en lees dat de krijgsmacht
12
De doofpotgeneraal
tot taak heeft om onze vrijheid en democratie te verdedigen en
de internationale rechtsorde te bevorderen. Dat spreekt me aan.
Ik besluit te solliciteren, wat de gevolgen ook mogen zijn.
Ik vul een sollicitatieformulier in dat vergezeld gaat van enkele
bijlagen. Zo moet ik er alvast voor tekenen trouw te zweren aan
de koningin, de wetten te gehoorzamen en mij te onderwerpen
aan de krijgstucht. En dat allemaal terwijl ik nog niet eens ben
toegelaten.
Op donderdag 4 juni 1998 meld ik me weer op de Marinekazerne
Amsterdam. Na urenlang wachten – een paar marinemilitairen
zijn te laat – kunnen we met de intelligentietesten beginnen,
waarna we een aantal persoonlijke vragen moeten beantwoorden. Ik passeer deze voorselectie en word uitgenodigd voor een
vervolgonderzoek naar mijn geschiktheid voor de functie van
aspirant-mariniersofficier. Dit psychologisch onderzoek zal over
een week plaatsvinden.
Intussen ben ik aan een nieuwe uitzendbaan begonnen.
Op maandag 8 juni 1998 ga ik aan de slag bij kabelexploitant
Casema, die kabeltelevisie, telefonie en internet aanbiedt. Ik kom
te werken in de functie van ‘telefonische helpdeskmedewerker’
op de Afdeling Telesales. Hier sta ik klanten telefonisch te woord
die interesse hebben in internet via de kabel. Ook maak ik afspraken voor als er een monteur moet langskomen.
Naast de Afdeling Telesales waar ik werk, bevindt zich de
Internet Helpdesk. Op deze afdeling worden klanten met internetproblemen geholpen. Beide afdelingen zijn gevestigd op de
vijfde verdieping van het naast de A13 gelegen hoofdkantoor van
Casema in Delft.
Ik werk van maandag tot en met vrijdag, van 18.00 tot 22.00
uur. De sfeer bij Casema is prettig, ik kan het met iedereen goed
vinden en van mijn loon kan ik rondkomen omdat ik in de
avond­uren werk. Ik krijg dertig uur uitbetaald voor maar twintig
uur werk.
Voor mij is het een ideaal baantje. De hele middag ben ik vrij
om te gaan sporten.
13
1 – Karakter
Donderdagochtend 11 juni schud ik in de Marinekazerne Amster­
dam de hand van de psychologe drs. P. Strijbosch. Voordat ze aan
de slag gaat, legt ze mij uit dat voor het psychologisch onderzoek alleen informatie zal worden gebruikt die ik zelf aanreik.
Ook garandeert ze mij dat de informatie vertrouwelijk zal worden behandeld. Dat klinkt goed, maar al tijdens het interview
blijkt dat de psychologe zich daar zelf niet aan houdt. Ze stelt me
een paar vragen waaruit blijkt dat ze kennis heeft van mijn persoonlijke antecedenten. Dat verbaast me omdat ik de Militaire
Inlichtingendienst (MID) nog geen toestemming heb gegeven om
mij door te lichten. Ondanks mijn bedenkingen houd ik me echter koest en laat ik niets los over mijn antecedenten.
Strijbosch vraagt me onder andere naar mijn huidige werk.
Ik vertel haar dat ik sinds kort met plezier werk als helpdesk­
medewerker op de internetafdeling van Casema. Het valt mij op
dat de defensiepsychologe ingespannen aantekeningen maakt
en op een gedecideerde manier alle gegevens van dit bedrijf
opschrijft. Om de spanning wat te breken, maak ik een grapje.
Ik vraag: ‘Wilt u misschien bij míj komen werken?’ Strijbosch
glimlacht, maar gaat gewoon door met het maken van aantekeningen. Ze lijkt zelfs een notitie te maken van mijn grapje.
De psychologe wil alles weten van mijn uitgaanspatroon en
vraagt welke gelegenheden ik bezoek. Ik geef haar antwoord,
maar besluit het homocafé waar ik wel eens kom niet te noemen.
’s Middags word ik opgeroepen voor de uitslag. Een collega
van Strijbosch, de psycholoog drs. P. van der Pol, begeleidt me
naar een kamer. De man komt meteen ter zake. Hij vindt dat ik
niet geschikt ben om mariniersofficier te worden omdat – en
nu komt het – mijn karakter ‘te sterk’ zou zijn. De drilinstructeurs van het Korps Mariniers zouden mij ‘niet kunnen breken’.
Hij vindt dat ik ‘te gevormd’ ben en prijst mijn ruime werk- en
levenservaring.
Niet alleen geeft de selectiepsycholoog een opmerkelijk positieve draai aan mijn afwijzing, hij verbaast mij ook door met
een privéaangelegenheid op de proppen te komen. Hoewel ik
me niet heb uitgelaten over mijn seksuele voorkeur, laat hij me
weten dat de marine bij de opleiding tot mariniersofficier slechte
ervaringen heeft met ‘jongens zoals ik’. De psycholoog legt uit dat
14
De doofpotgeneraal
homoseksuelen in het Korps Mariniers niet worden opgenomen
in de groep. Hierdoor zouden vrijwel alle homoseksuele kandidaten het einde van de opleiding niet halen. Van der Pol kent weliswaar een homo die de opleiding wél volbracht, maar die voelde
zich na één jaar isolement alsnog genoodzaakt te vertrekken.
Natuurlijk mag Van der Pol homoseksualiteit niet gebruiken
om iemand af te wijzen, maar daarmee is het probleem nog niet
van de baan. Vervolgens verklapt de psycholoog dat hij ook niet
blij is met de selectieprocedure. Hij heeft zich er al regelmatig
over beklaagd bij zijn superieuren, maar tevergeefs. ‘Er verandert
nooit wat.’ Van der Pol heeft geen hoge pet op van de militairen die op de marinekazerne werken. ‘Kneusjes’ zijn het, die hier
worden gedetacheerd omdat ze ongeschikt zijn om te varen.
Het afwijzingsexcuus dat mijn karakter te sterk zou zijn, komt
niet geloofwaardig op mij over. Het lijkt me bespottelijk dat
een elitekorps sterke rekruten weigert omdat de sergeanten het
anders niet aankunnen. Als ik Van der Pol vertel bezwaar te zullen aantekenen, lijkt hij mijn besluit zowaar te waarderen. Hij lijkt
een medestander te hebben gevonden bij het aanvechten van de
gang van zaken rond de selectieprocedure. Ongevraagd dient hij
mij van strategisch advies: hij legt uit dat militairen bang zijn
voor negatieve publiciteit en die willen vermijden. Het is daarom
belangrijk dat ik me in mijn bezwaar zorgvuldig verwoord.
Aan het eind van het gesprek vertelt de psycholoog me nog
dat ik goed uit het psychologisch onderzoek ben gekomen. Ik ben
bescheiden, dring me niet op en stel het groepsbelang voorop:
allemaal zaken die het goed doen bij het Korps. Ook met mijn
intelligentie is niets mis. Die ligt op het niveau van een gemiddelde vwo-leerling, wat voldoende is voor de officiersfunctie.
Terloops vertelt Van der Pol veel kandidaten af te wijzen op hun
drugsgebruik. Hij vindt het onverstandig dat ik in het interview
heb toegegeven dat ik wel eens een trekje van een jointje heb
genomen. Eigenlijk zou hij mij hierop moeten afwijzen, maar
mijn ‘gebruik’ acht hij te marginaal.
De volgende dag ga ik ’s middags langs op het atelier in Den Haag
van mijn oom van moederszijde. Frans Erkelens, die dezelfde
naam heeft als mijn opa, is een gevierd kunstschilder. Zo opende
15
1 – Karakter
prinses Juliana in 1981 een expositie van zijn werk in de Nieuwe
Kerk van Amsterdam.
Mijn oom verdiept zich een tijd in een onderwerp om daar een
serie schilderijen over te maken. In de loop der jaren liet hij zich
inspireren door gevarieerde thema’s zoals de Slag om Arnhem,
de Grote Piramide met de Sfinx en de Javaanse Vorstin van de
Zuidzee.
Als ik oom Frans uitleg dat ik ben afgewezen voor het Korps
Mariniers omdat mijn karakter te sterk zou zijn om te worden
gebroken, moet hij lachen. Ik zou blij moeten zijn met de beoordeling. Had ik niet bij de zeesoldaten gesolliciteerd om mijn
mannelijkheid te bewijzen? En is met deze beoordeling mijn
mannelijkheid niet ruimhartig erkend?
Plagend voegt hij eraan toe dat de krijgsmacht blijkbaar inziet
dat zij met mijn stoere verschijning voor een te grote uitdaging
wordt gesteld. In wezen zou de krijgsmacht met de beoordeling erkennen dat hun hoogste officieren mij niet aankunnen.
Misschien hebben de generaals wel in het geheim over mij
gesproken, maar moesten ze tot hun schaamte toegeven dat geen
van hen aan mij is gewaagd.
Ik moet lachen om het absurde tafereel dat mijn oom schetst,
maar toch kan het mijn teleurstelling niet wegnemen. Ik voel
namelijk dat het mijn roeping is mijn opa na te volgen. Volgens
mijn familieleden lijk ik veel op hem. Hij overleed echter voor
mijn geboorte, zodat ik hem alleen ken uit verhalen en van foto’s.
Eigenlijk weet ik maar bar weinig van mijn grootvader. Hij was
lid van de krijgsraad, klom op tot de rang van luitenant-kolonel
titulair, maar sprak weinig over zijn werkzaamheden.
Als ik vertel dat ik net als opa mijn land wil dienen, wordt
oom Frans weer serieus. Hij vertelt me dat hem tijdens zijn
dienstplicht een baantje was toegeschoven vanwege de reputatie
van zijn vader, die dus mijn opa is. Hij kon toen als schrijver aan
de slag bij de Marine Inlichtingendienst in Den Haag.
Oom Frans wijst er bovendien op dat we afstammen van
Toontje Poland, een oorlogsheld uit de Java-oorlog. Deze koloniale oorlog won Nederland in 1830 nadat de Javaanse islamstrijder
prins Diponegoro in een valstrik was gelokt om te onderhandelen.
Voor zijn rol in deze oorlog – waarin zo’n tweehonderdduizend
16
De doofpotgeneraal
moslims werden afgeslacht – werd Poland ter ‘beloning van uitstekende daden’ geridderd in de Militaire Willemsorde, de hoogste militaire onderscheiding die Nederland te vergeven heeft.
Met enige spot raadt oom Frans mij aan Defensie te schrijven
dat ik een trotse familietraditie wens voort te zetten. ‘Misschien
willen ze je dan wel aannemen’, oppert mijn oom.
Omdat ik na een week nog geen brief heb ontvangen van
de marine met de beloofde uitleg, schrijf ik op 21 juni de
Marinekazerne Amsterdam aan. In mijn brief vraag ik wat er aan
de hand is en vertel ik dat ik mijn grootvader wil navolgen. Ik ben
benieuwd naar de reactie. Zal de marine de afwijzing herzien of
durft het de lachwekkende beoordeling dat mijn karakter ‘te sterk
is om te worden gebroken’ op papier te zetten?
17
1 – Karakter
18
De doofpotgeneraal
2
Twee defensievrouwen
19
2 – Twee defensievrouwen
Op de Afdeling Telesales van Casema werk ik intussen met veel
plezier. De werkdruk in de avonduren is laag en de cultuur op
kantoor is informeel. Ik werk met jonge collega’s en omdat de
werkzaamheden vrij eenvoudig zijn, is er ruimte om tussen de
telefoontjes door een beetje met elkaar te kletsen.
Naast mijn uitzendbureau Randstad Callflex is er een tweede
uitzendbureau dat flexwerkers uitzendt op de Afdeling Telesales.
Dit concurrerende uitzendbureau heet Teleprofs en is goedkoper
dan Randstad Callflex.
Op vrijdag 3 juli biedt mijn manager Anna van Casema mij
een vast dienstverband aan zodat ik er niet meer via het dure
Randstad Callflex voor haar hoef te werken. Ik waardeer dit
vriendelijke aanbod, want ik kan het goed met Anna vinden.
Toch wijs ik het af omdat ik in dat geval geen avondtoeslag meer
ontvang. Aangezien mijn ambities ook niet bij Casema liggen,
kies ik ervoor mijn uitzendbureau trouw te blijven.
Op de Afdeling Telesales zijn intussen twee nieuwe uitzendkrachten van Teleprofs komen werken. Mijn collega Julia weet
dat ik in de krijgsmacht ben geïnteresseerd en informeert me over
de bijzondere achtergrond van een van de nieuwe flexwerkers.
Ze kijkt mij recht in de ogen als ze vertelt dat de nieuwe uitzendkracht Barbara Overduin heet en werkzaam is bij de Militaire
Inlichtingendienst. Ik kan mijn oren niet geloven. Maar Julia
spreekt toch heel precies de naam van deze geheime dienst uit.
De achtergrond van mijn nieuwe collega verbaast me. Waarom
zou iemand van een inlichtingendienst bij ons gaan werken?
Mijn verbazing neemt toe als Julia ook nog vertelt dat Barbara,
die overdag is ingeroosterd, mij graag wil ontmoeten. Ze zou al
navraag naar mij hebben gedaan.
De tweede nieuwe uitzendkracht van Teleprofs is een stille vrouw.
Ik schat dat ze tegen de vijftig loopt. Ze komt vijf weken op onze
afdeling werken, op maandag tot en met vrijdag van 17.00 tot
22.00 uur. Als ik haar voor het eerst zie, probeert ze mij te negeren.
Ik stel me voor en steek mijn hand uit, maar tot mijn verbazing
wil ze deze niet aannemen. Hierop zeg ik het prettig te vinden
haar te kennen omdat we op dezelfde afdeling werken. De vrouw
reageert onaangenaam verrast op deze informatie. Met duidelijke
20
De doofpotgeneraal
tegenzin neemt ze alsnog mijn hand aan en vervolgens noemt ze
alleen haar voornaam: Ina.
Met haar peervormige figuur heeft Ina de uitstraling van een
moeke. Voorzichtig vraag ik haar of haar man het niet erg vindt
dat ze ’s avonds niet thuis is. Hierop snauwt ze: ‘Daar denkt hij
héél anders over.’ Bij dat antwoord laat ze het.
Als Ina later met een collega onder het werk een babbeltje
maakt, vertelt ze dat ze van tuinieren houdt en een enorm grote
tuin heeft in Egmond aan den Hoef. Klaarblijkelijk hebben we
hier met een rijke vrouw van doen. Omdat ik nog nooit van haar
woonplaats heb gehoord, vraag ik Ina waar dat ligt. Het blijkt een
dorp te zijn in de buurt van Alkmaar. Verbaasd vraag ik haar of
het niet lastig is om elke dag voor enkele uren werk helemaal naar
Delft te moeten forensen. Ina legt stotterend uit dat ze voor haar
baantje bij Casema in Den Haag logeert. Als ik ook nog vraag
waar in Den Haag, hakkelt ze dat ze bij haar tante verblijft.
Ina is niet erg toegankelijk. Zo weigert ze mijn hulp als ze
overhoop ligt met haar computer. Om afstand te scheppen wijst
Ina mij bovendien op haar senioriteit. Uit respect voor haar leeftijd ben ik zonder meer bereid haar met mevrouw aan te spreken, maar omdat ze mij haar achternaam niet wil zeggen, wordt
het moeilijk haar op een correcte manier aan te spreken. Ik probeer het een paar keer met ‘mevrouw Ina’, maar ik houd daarmee
op aangezien al mijn collega’s Ina gewoon met haar voornaam
aanspreken.
Met die voornaam is overigens iets raars aan de hand. Als Ina
op de werkvloer door collega’s wordt aangesproken, valt het me
op dat ze niet altijd op haar naam reageert. Als dat een paar keer
gebeurt, vraag ik haar of Ina wel haar échte naam is. Ina schrikt
van mijn vraag. Ze antwoordt ja, maar stottert daarbij heftig.
Later vraagt mijn collega Angela me of het klopt dat ik bij de
marine heb gesolliciteerd. Als ik dit bevestig, vertelt ze dat ze van
Ina heeft gehoord dat haar man daar ook werkt. Beide nieuwe
uitzendkrachten blijken dus defensievrouwen te zijn.
Als ik even alleen ben met Ina, vraag ik haar wat haar echtgenoot doet. Ik ben immers nieuwsgierig naar haar raadselachtige achtergrond. Mijn vraag aan Ina formuleer ik trouwens een
beetje typisch. Misschien beschik ik over een goede intuïtie. Of is
21