Opleiding sociaal psychiatrisch verpleegkundige in een nieuw jasje

Sociale Psychiatrie: Januari 1994, 13e jaargang, nummer 36
Uitgever:
Nederlandse Vereniging van Sociaal psychiatrisch Verpleegkundigen
Hosingenhof 5, 5 625 NJ Eindhoven. E-mail: [email protected]
Mediaan
Opleiding sociaal psychiatrisch verpleegkundige in een nieuw jasje
Al sinds 1917 worden verpleegkundigen opgeleid om op het terrein van de sociale psychiatrie hulp te verlenen.
Deze opleiding heeft door de geschiedenis heen diverse varianten gekend. Alhoewel er in de structuur inmiddels
verschillende vormen zijn ontstaan, bestaat de opleiding tot SPV op dit moment uit een initieel deel, de MGZGGZ opleiding en een postinitieel deel de VO-SPV.
Met het oprichten van het Centraal Orgaan Opleidingen van Sociaal Psychiatri sch Verpleegkundigen (COOSPV)
in 1988 werd een start gemaakt met het formeel vaststellen en toetsen van de kwaliteit van de opleiding en
nascholing van de SPV. Door participatie binnen het inmiddels opgerichte Coördinerend Overleg Nascholing en
Opleidingen in de GGZ (CONO) verkreeg het COOSPV tevens een maatschappelijke legitimering.
Herstructurering van de opleiding
Op grond van een analyse van de bestaande situatie en een oriëntatie op de te stellen kwaliteitseisen voor een
opleiding tot SPV heeft het COOSPV het initiatief genomen voor een herstructurering van de opleiding. De eerste
gedachten daarover zijn in 1991 vastgelegd in een contourennota. Deze nota heeft geleid tot een eerste
gedachtenvorming binnen het CONO en vervolgens gediend als basis voor een landelijke discussie met alle
betrokkenen. Op grond van alle reacties en overlegsituaties in maart 1993 het advies inzake de opleiding tot
SPV besproken.
Dit advies betrof een opleidingsstructuur waarin zowel de MGZ-GGZ opleiding als de VO-SPV waren
samengevoegd tot één postinitiële opleiding tot SPV. Een belangrijke aanpassing betrof de meer
praktijkgerichtheid door de student SPV vrij snel (na een half jaar) na de start van de opleiding in de praktijk
werkzaam te laten zijn als assistent-SPV. Hiermee worden de financiële problemen voor de student grotendeels
opgelost en het opdoen van een veel grotere praktijkervaring maakt, dat afgestudeerde SPV'en daadwerkelijk in
de praktijk inzetbaar zijn.
Bezwaren
Alhoewel het advies in grote lijnen positief werd ontvangen, waren er nog een aanta l fundamentele bezwaren. De
belangrijkste bezwaren waren: Het verdwijnen van de HBO-opgeleide SPV (alle SPV'en zouden volgens het
advies op VO-niveau worden opgeleid), de afstemming tussen het initiële en het postinitiële opleidingstraject en
de geringe inhoudelijke uitwerking van de opleiding.
Op grond van deze bezwaren heeft het COOSPV vervolgens intensief overleg gevoerd met relevante partners uit
het initiële beroepsveld. In dit overleg is allereerst gesproken over de positie van de MGZ-GGZ opleiding in het
totale opleidingstraject van de (sociaal) psychiatrisch verpleegkundige. Het was voor alle partijen duidelijk, dat
deze opleiding gezien kan worden als initieel en daarmee ook ondergebracht zou moeten worden onder het
initiële opleidingstraject. De opleiding tot SPV zou daarmee gereserveerd worden voor het postinitiële
opleidingstraject.
Met deze structuur werd bereikt, dat de MGZ-GGZ opleiding behouden kan blijven en mogelijkheden kan bieden
om verpleegkundigen op te leiden om 'transmuraal' te kunnen werken. Dit in aansluiting op een geconstateerde
behoefte aan transmuraal werkende psychiatrisch verpleegkundigen vanwege de alsmaar toenemende
extramuralisering van de GGZ.
Hiermee werd tevens tegemoet gekomen aan de geuite behoefte aan HBO opgeleid verpleegkundigen, die
extramuraal inzetbaar zijn. Mede vanwege de inmiddels aangenomen wet BIG kan echter niet meer gesproken
worden over eenzelfde beroep met twee verschillende niveaus van opleiding.
De titel Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige wordt hierdoor gereserveerd voor de Psychiatrisch
Verpleegkundige, die de postinitiële opleiding tot SPV gevolgd heeft. Zie ook artikel 34 van de wet BIG.
Afstemming
Met het bereiken van deze overeenstemming werd tegelijkertijd geconstateerd, dat het van groot belang is de
beide opleidingen (initieel en postinitieel) goed op elkaar af te blijven stemmen. Vanwege de stormachtige
ontwikkelingen, die gaande zijn binnen het totale veld van initiële opleidingen in de verpleegkunde is het op dit
moment nauwelijks mogelijk om te komen tot een duidelijke afstemming. Denk bijvoorbeeld aan de nog te
verwachten uitkomsten van de door de ministeries van WVC en O & W geïnitieerde regionale experimenten en
de discussies over de zogenaamde dualisering van verpleegkundige opleidingen.
In onderling o verleg werd echte r overeengekom en om deze afstem ming de komen de jaren op dynam ische wijze
gestalte te geven. Deze intentieverklaring heeft inmiddels praktisch vorm gekregen door vanuit het COOSPV te
komen tot een soortgelijk orgaan voor psychiatrisch verpleegkundigen. Het einddoel daarbij is te streven naar
één Centraal Orgaan voor Verpleegkundigen in de GGZ (COOV). Dit orgaan zal dan organisatorisch bestaan uit
(voorlopig) twee landelijke organen, t.w. het landelijk orgaan psychiatrisch verpleegkundigen en het landelijk
orgaan sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Vooruitlopend op deze ontwikkelingen heeft het CONO voorlopig
een waarnemingszetel ter beschikking gesteld aan de psychiatrisch verpleegkundigen.
Terugkomend op de opleiding tot SPV hebben deze ontwikkelingen geleid tot het uitwerken van de opleiding als
postinitieel traject. Vanwege de instroom op HBO-niveau en reeds verworven kennis en ervaring in het
extramurale veld betekent dit de mogelijkheid om de opleiding tot SPV qua duur in te perken en de studenten
vanaf de start van de opleiding als assistent-SPV in te zetten in de Ambulante GGZ.
Tegelijkertijd werd door het COOSPV de inhoud van de opleiding in grote lijnen verder uitgewerkt.
Vanwege het postinitiële karakter kon de opleiding nu ook geheel volgens de door het CONO geformuleerde
eisen worden samengesteld. Daarmee krijgt de opleiding tot SPV een structuur, die overeenkomst met andere
beroepsgroepen.
Verantwoordelijkheid SPV-opleider
Een belangrijk onderscheid ten opzichte van de bestaande SPV-opleiding is de positie en verantwoordelijkheid
van de SPV-Opleider. De eindverantwoordelijkheid voor de SPV-opleiding berust in tegenstelling tot het verleden
bij de SPV-opleider en niet bij de onderwijsinstelling. De SPV-Opleider is in de praktijk werkzaam en leidt de
assistent-SPV in de dagelijkse praktijk op.
Dit betekent natuurlijk wel het een en ander voor de te stellen kwaliteitseisen aan deze SPV-opleiders.
Daarnaast zal he t aantal SPV-opl eiders mede af hankelijk zij n van de vastgest elde opleidi ngscapacit eit. Deze
capaciteit zal worden vastgesteld met behulp van de uitkomsten van het onderzoek naar de SPV, zoals ook in dit
blad aangekondigd.
Met de tot stand gekomen structuur, de afspraken met het initiële veld en de nadere inhoudelijke uitwerking kon
het COOSPV in december het definitieve advies inzake de opleiding tot SPV vaststellen en in januari aanbieden
aan het CONO.
Het CONO samengesteld uit vertegenwoordigingen vanuit de koepels, beroepsgroepen, zorgverzekeraars,
adviesorganen en overheid zal op
grond van de standpunten van de diverse participanten een besluit nemen over het uitgebrachte advies. Het zal
duidelijk zijn, dat dit advies bepalend is voor de verdere implementatie van de voorgestelde nieuwe structuur.
Het besluit van het CONO mag in het voorjaar van 1994 tegemoet gezien worden. Bij een positief besluit zal de
implementatie waarschijnlijk op zijn vroegst in 1995 kunnen plaatsvinden. Informatie over de verdere
ontwikkelingen zult u onder andere in dit tijdschrift tegemoet kunnen zien.
F. Verberk, voorzitter COOSPV