Vragen CWO BPR1, Lichten, geluidseinen 11 februari 2014 vraag 1) Welke van de vier hoeft geen BPR aan boord te hebben? A. veerpont B. klein kajuit schip C. klein open schip met buitenboord motor D. alle schepen korter dan 20 m. vraag 2) Wie is de gezagvoerder van een sleep met een gesleept vaartuig? A. de schipper van de sleepboot B. de schipper van het gesleepte vaartuig C. geen van beide. Ieder is baas op eigen schip D. beide schippers om de beurt vraag 3) Wie is de verantwoordelijke persoon aan boord van een vaartuig? A. de roerganger B. de schipper C. de stuurman D. de bootsman vraag 4) wat wordt in het BPR verstaan onder een vissersschip ? A. een schip dat vist met netten, lijnen, sleepnetten of ander vistuig,die de manoeuvreerbaarheid beperken; B. een schip dat speciaal gebouwd en ingericht is voor de visserij op zee en/of binnenwateren; C. een schip dat als dagmerk een mand voert; D. een schip dat uitsluitend wordt toegepast voor de visserij. vraag 5) BPR betekent: A. blericks Politie Reglement; B. binnenvaartregels Praktijk Roeiinsigne; C. binnenvaart Politie Reglement; D. bijzondere Politie Regels. vraag 6) Het volgende geluidssein betekent . . ( kort, kort)? A. ik ga stuurboord uit; B. ik sla achteruit; C. ik ga bakboord uit; D. ik kan niet manoeuvreren. Jacob Valcke Groep 1 Vragen CWO vraag 7) Het BLIJF-WEG-SEIN kan worden gegeven bij een gebeurtenis of ongeval, waarbij een gevaarlijke stof zou kunnen vrijkomen (milieuramp?). Je dient er dan ook zo ver mogelijk uit de buurt te blijven. Het volgende geluidssein wordt dan gegeven: A. - (lang); B. . - . - (kort, lang, kort, lang, onderbroken tenminste 15 min); C. - . (lang, kort); D. - - - (lange onderbroken stoten tenminste 15 min). vraag 8) Er zijn situaties waarin het BPR geen regels geeft. Als er gevaar voor een aanvaring dreigt dan handelen we als volgt: A. degene die het makkelijkste kan uit wijken wijkt uit; B. we hanteren de regel die het dichtste bij de werkelijk situatie in de buurt komt; C. volgens ’Goed Zeemansschap’, je probeert te allen tijde een aanvaring te voorkomen en bekijkt op dat moment wat je moet doen. D. De kleinste boot moet uitwijken, dit gaat namelijk het makkelijkst vraag 9) Welk van onderstaande schepen is geen klein schip? A. een motorschip van negentien meter; B. een partyschip dat elf passagiers mag vervoeren; C. een schip dat gebouwd of ingericht is om andere dan kleine schepen te slepen, te assisteren of te duwen; D. een snelle motorboot die sneller kan dan 20km per uur. vraag 10) Verzoek tot openen brug of sluis geeft het volgende geluidssein: A. . . . . - (kort, kort, kort, kort, lang); B. - . (lang, kort); C. - . - (lang, kort, lang); D. . - . (kort, lang, kort). vraag 11) Als je een schip tegen komt met een zwarte kegel met de punt naar beneden betekent dat: A. een schip dat gevaarlijke stoffen vervoert; B. een zeilend schip dat ook de motor aan heeft; C. een schip dat voor anker ligt; D. een schip dat aan de grond zit. vraag 12) Wat betekent het geluidssein ’kort-kort-kort’ ? A. ik sla achteruit; B. ik kan niet manoeuvreren; C. verzoek om medische hulp; Jacob Valcke Groep 2 Vragen CWO D. u kunt mij niet voorbijlopen. vraag 13) Een schip dat door middel van zeil wordt voortbewogen en haar motor gebruikt is een: A. zeilschip; B. motorschip; C. geen van beide; D. zeilend motorschip. vraag 14) Welk is het aandachtssein? A. . . . . (kort, kort, kort, kort); B. - (lang); C. . . - . . - . - (kort, kort, lang, kort, kort, lang, kort, lang); D. geen van allen. vraag 15) Wanneer je het volgende geluidssein hoort, dan handel je als volgt: . - . - . - . - . - (kort, lang, etc. minimaal 15 minuten) A. je gaat erheen en gaat er helpen; B. je wijkt uit naar stuurboord; C. je blijft weg; D. je waarschuwt eerst de politie en dan ga je helpen. vraag 16) Een zeilschip is een schip dat: A. door zeilen wordt voortbewogen en tegelijkertijd een motor gebruikt; B. uitgerust en ingericht is om te zeilen; C. uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen. D. een zeil omhoog heeft staan vraag 17) Een ’klein schip’ is, volgens het BPR, een schip waarvan de lengte minder bedraagt dan: A. 12 meter; B. 15 meter; C. 20 meter. D. 25 meter. vraag 18) Wat betekent het geluidssein: twee korte stoten ( . . )? A. u kunt niet voorbijlopen aan SB; B. ik ga BB uit; C. ik ga SB uit; D. ik sla achteruit. Jacob Valcke Groep 3 Vragen CWO vraag 19) Op de Westerschelde is van kracht: A. westerschelde regelement B. Binnenvaart Aanvarings Reglement; C. Binnenvaart Politie Reglement; D. Rijnvaart Politie Reglement. vraag 20) Tijdens de vaart bemerkt de schipper, dat hij een meertros van ongeveer 20 meter en 12 mm dik heeft verloren. Welke verplichtingen heeft hij hierdoor? A. hij dient dit onmiddellijk te melden bij de autoriteit en hierbij zo nauwkeurig mogelijk de plaats aan te geven B. hij moet het overige scheepvaartverkeer hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen; C. hij moet onverwijld een zoekaktie op touw zetten en zo spoedig mogelijk de tros bergen; D. hij kan gewoon doorvaren de tros zal wel aanspoelen vraag 21) Een vaarweg is: ( dus niet :vaarwater) A. elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water; B. het gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart gebruikt kan worden; C. water dat is afgebakend door tekens of tonnen; D. water met voldoende diepgang voor schepen. vraag 22) Als er gevaar voor een aanvaring dreigt moet: A. stuurboord wijken voor bakboord; B. bakboord wijken voor stuurboord; C. van het BPR worden afgeweken en alles worden gedaan om aanvaring te voorkomen D. niet van het BPR worden afgeweken. vraag 23) Volgens het BPR geldt als de schipper van een vaartuig: A. degeen die aan het roer van het vaartuig staat of zit; B. degeen die de leiding aan boord heeft (bv. de bootsman); C. degeen die de leiding over de navigatie van het schip heeft (b.v. bij scouting iemand met een MBL); D. degeen die namens de eigenaar van het schip optreedt (bij scouting b.v. de schipper of een stuurman). vraag 24) Waar kunt u de openingstijden van een brug vinden? A. enkhuizer almanak; B. almanak voor watertoerisme deel 2; C. berichten aan zeevarenden; D. plaatselijke krant. Jacob Valcke Groep 4 Vragen CWO vraag 25) Wat is ’goed zeemanschap’ ? A. alles doen volgens de regels van het BPR; B. alleen indien nodig alles doen volgens de regels van het BPR; C. indien nodig de regels van het BPR overtreden i.v.m. veiligheid; D. vorige + indien het BPR geen regel heeft, toch alle maatregelen nemen die in verband met goede orde van de scheepvaart nodig zijn. vraag 26) Wat wordt in het BPR verstaan onder des daags? A. de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang; B. de tijd tussen een halfuur na zonsopgang en een halfuur voor zons- ondergang; C. de tijd tussen zonsondergang en zonsopgang; D. de tijd tussen een halfuur voor zonsopgang en een halfuur na zons- ondergang. vraag 27) Wat wordt in het BPR verstaan onder een korte stoot? A. een geluidssein durende 2 seconden; B. een geluidssein durende ongeveer 1 seconde; C. een geluidssein durende korter dan 4 seconden; D. een geluidssein durende 4 seconden. vraag 28) Wat wordt in het BPR verstaan onder een vaarwater? A. elk openbaar voor scheepvaart geschikt water; B. elk openbaar water waar tijdens de vaart het BPR van kracht is; C. het gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt; D. een water niet zijnde een waterweg zoals een plas of een meer zonderverbinding met andere wateren. vraag 29) Welke plicht heeft de schipper indien de bevoegde autoriteit hem eenaanwijzing geeft? A. hij dient deze aanwijzing door te geven aan de overige bemanning; B. hij dient terstond gevolg te geven aan deze aanwijzing; C. hij is vrij om de aanwijzing al of niet op te volgen; D. hij dient slechts gevolg te geven aan de aanwijzing wanneer er gevaar bestaat voor eigen schip en bemanning. vraag 30) Wanneer moeten er lichten op een schip gevoerd worden? A. tussen zonsondergang en zonsopkomst; B. tussen een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopkomst; C. als a en bij slechtzicht; D. als a, zodra de ligplaats verlaten is. Jacob Valcke Groep 5 Vragen CWO vraag 31) Zeilend met een vlet zie je recht vooruit een schip dat aan stuurboord twee boven elkaar gehesen groene ruiten voert en aan bakboord een rode bal. Je besluit dat: A. dit een vissersvaartuig is dat haar netten over stuurboord heeft uitstaan, zodat je het aan bakboord dient te passeren; B. dit een werktuig of een vastgevaren schip is dat je alleen aan stuurboord mag passeren; C. dit een, in jouw richting varend, beperkt manoeuvreerbaar schip is dat je alleen aan stuurboord zijde voorbij mag lopen; D. dit een met gevaarlijke stoffen geladen schip is dat je alleen met de grootste voorzichtigheid en de stuurboordswal houdend voorbij mag lopen. vraag 32) Wanneer moet je de voorgeschreven lichten voeren op een schip? A. tijdens de nacht; B. tijdens de nacht en bij slecht zicht b.v. door regen en mist ook overdag; C. hetzelfde als bij B. maar alleen als er andere schepen in de buurt zijn; D. als deze in overeenstemming zijn met de voorschriften. vraag 33) Een lelievlet die ’s nachts gaat roeien, dient de volgende lichten te voeren: A. toplicht en twee boordlichten; B. wit rondom schijnend licht; C. wit rondom schijnend licht en bij gevaar voor aanvaring een tweede licht; D. boordlichten en heklicht verenigd in een lantaarn. vraag 34) Kleine zeilschepen kunnen verschillende soorten licht voeren. Welke vande volgende combinatie kan NIET door een klein zeilschip gevoerd worden? A. boordlichten en heklicht in een lantaarn verenigd in aan of nabij de top van de mast waar deze het best kan worden gezien; B. een toplicht, twee boordlichten en een heklicht; C. wit rondom schijnend toplicht en een tweede uitsluitend te tonen bij het naderen van andere schepen; D. boordlichten en heklicht, zodanig dat de boordlichten naast elkaar of in een lantaarn verenigd zijn vraag 35) Een motorschip moet de volgende lichten voeren: Jacob Valcke Groep 6 Vragen CWO A. wit toplicht, twee boordlichten en een wit heklicht; B. wit toplicht, twee boordlichten en een geel heklicht; C. rondomschijnend wit toplicht, twee boordlichten en een geel heklicht; D. een driekleuren toplicht. vraag 36) Wat betekent een gewoon blauw rondomschijnend licht op een vaartuig ? A. lid Koninklijk Huis aan boord; B. staflid Koninklijke Marine; C. stopvlag controlerend ambtenaar; D. dit schip vervoert gevaarlijke stoffen. vraag 37) Welke verlichting mag een motorjachtje van 8 meter voeren? A. een rondom schijnend wit licht, verder geen verlichting; B. een heklicht en de twee boordlichten in een lantaarn; C. een wit heklicht, een wit toplicht en twee boordlichten; D. een rondom schijnend wit licht en twee boordlichten. vraag 38) Wat geeft het baggerschip aan dat overdag onderstaande dagmerken voert? A. het vaarwater is aan bakboordzijde vrij; B. het vaarwater is aan beide zijden niet vrij; C. het vaarwater is aan beide zijden vrij, tijdens het voorbijvaren geen hinderlijke waterbewegingen veroorzaken; D. het vaarwater is aan beide zijden vrij en hinderlijke waterbeweging is toegestaan. vraag 39) Wat is het dagteken voor gevaarlijke stoffen? A. gele bol(len); B. rode cilinder(s); Jacob Valcke Groep 7 Vragen CWO C. blauwe kegel(s); D. groene ruit(en). vraag 40) Als je het volgende licht ’s nachts tegen komt dan kan dat zijn: A. een alleen varend klein motorschip dat van je afvaart; B. een alleen varend klein motorschip dat naar je toe vaart; C. een alleen varend klein zeilschip dat van je afvaart; D. een alleen varend klein zeilschip dat naar je toe vaart. vraag 41) Als we ’s nachts in een lelievlet zeilen moeten we als verlichting voeren? A. een toplicht en een heklicht; B. een wit rondom schijnend licht; C. een wit rondom schijnend licht en een tweede licht moet getoond worden bij gevaar voor aanvaring. D. een toplicht en boordlichten vraag 42) Welke lichten moet een motorschip des nachts voeren? A. een top- en boeglicht, groen S.B., rood B.B. licht; B. een top- en heklicht, rood S.B., groen B.B. licht; C. een top- en heklicht, groen S.B., rood B.B. licht; D. een toplicht, geel heklicht, groen S.B., rood B.B. licht. vraag 43) Wat geeft een baggerwerktuig aan, dat des nachts lichten voert volgens de ? A. het vaarwater is aan beide zijden vrij; B. het vaarwater is aan beide zijden niet vrij en geen hinderlijke waterbewegingen veroorzaken; C. het vaarwater is aan beide zijden niet vrij; Jacob Valcke Groep 8 Vragen CWO D. het vaarwater is aan beide zijden vrij, tijdens het voorbijvaren geen hinderlijke waterbewegingen veroorzaken. vraag 44) Een klein motorschip, langer dan 7 meter, sleept bij nacht enkele lelievletten. Wat is de juiste verlichting voor dit motorschip ? A. boordlichten en een geel heklicht; B. boordlichten en een rondomschijnend wit licht; C. boordlichten, 2 toplichten en een geel heklicht; D. boordlichten, 1 toplicht en een wit heklicht. Jacob Valcke Groep 9
© Copyright 2024 ExpyDoc