Overweging bij Lukas 16:19-31 Lazarus en de rijke man Hoe om te gaan met de verdeling tussen rijkdom en armoede? Het lijkt voor de hand te liggen om daar een simpel standpunt over in te nemen: rijken moeten meer geld afdragen. De strekking van de parabel over Lazarus en de rijke man (Lukas 16:19-13) is minder eenduidig, dan in eerste lezing naar voren komt. Voor mij in elk geval. Een bedelaar ligt voor de deur van een rijke man. Hoe groot de ellende van de bedelaar ook, de rijke helpt de bedelaar niet. Dat is de grond voor het lot van de rijke man na zijn sterven. Hij heeft feestgevierd zonder om te zien naar anderen. Het verhaal heeft dus vooral een moraal: rijken moeten meer delen van hun bezit. Zij moeten minder aan hun rijkdom hechten. Hoe kan het dat wij zo in bezit worden genomen door bezit? Als we onszelf als redelijk welvarende mensen beschouwen, dan roept dat vermoedelijk twee reacties op: ten eerste een reactie van zorg en compassie: ja, natuurlijk, we moeten zorgen voor mensen die financieel niet mee kunnen komen. En ten tweede een zekere weerstand: laten ze dat geld maar bij degene halen die rijker zijn dan ik. Bezit Blijkbaar zitten we vast aan ons bezit. Dat is een zeer subtiele gehechtheid. Onze cultuur verklaart rijk worden welhaast heilig. In de geloofstradities is over die gehechtheid veel geschreven. Franciscus van Assisi wilde het rijke koopmansleven van zijn vader niet volgen. Hij verliet zijn ouderlijk huis om zich te wijden aan degene die afhankelijk waren van ondersteuning. Mandela was een gevangene met niets dan wat zijn bewakers hem gaven. Siddharta Gautama werd Boeddha nadat hij besloot niet als prins te willen leven. Etty Hillesum besloot zich met joodse gevangenen mee naar Westerbork te laten voeren. Dus onze cultuur verklaart rijk worden wel heilig. Maar als je terug kijkt in de geschiedenis dan zijn er eigenlijk niet zoveel heiligen die rijk waren. Vrijheid Niettemin, als we het op onszelf moeten betrekken dan komt er een soort afweer in gang. Het is een teer punt om geld in te leveren of een goedverdienende carrière in te ruilen. Toch is één uitspraak van een oudere collega me bijgebleven. Als je al jong een groot huis koopt, leg je je ook zo vast. En dat is ook zo. Bezitten wat je nodig hebt en meer niet, dat geeft vrijheid. Je bent flexibel om een nieuwe koers in te slaan. Minder afhankelijk van je inkomen en meer ruimte voor wat je ontdekt als dat wat wezenlijk is in je leven. Want bezit neemt je in bezit – zodat je je moet afvragen: ben ik nog de bezitter of word ik bezeten? Is wie ik ben afhankelijk van wat ik bezit? Ben ik ‘zonder’ iemand anders? Perspectief van de arme Hoe waar dit allemaal is, het lijkt maar één zijde van de parabel te zijn. Het is iets geheel anders of je een bewuste keuze te maken om met minder genoegen te nemen dan wanneer je vastzit in armoede. Daarmee is dit eerste perspectief eenzijdig het verhaal van de rijke man. Daarin verdwijnt de arme buiten beeld. In die visie op deze parabel worden de rijke en de arme niet op elkaar betrokken. Het verhaal maakt duidelijk dat er sprake is van een kloof tussen hen. En deze uitleg bevestigt feitelijk de kloof. De bedelaar ligt voor de deur van het huis waar feest wordt gevierd. Afhankelijk van wat er toevallig ‘van 1 Overweging bij Lukas 16:19-31 de tafel afvalt’. Hoewel de fysieke afstand miniem is, is de sociale kloof groot. De rijke man neemt geen initiatief om in relatie te treden met de bedelaar. Als we deze parabel lezen als een moraal voor de rijke, en de arme buiten het verhaal blijft dan bevestigen we in feite de sociale afstand. Er moet dus meer zijn. Wat is het perspectief voor de arme? Als Lazarus komt te sterven komen engelen hem halen en brengen hem in de schoot van Abraham. De rijke man wordt echter zijn gedrag aangerekend. Vanuit God vindt er een evenredige omkering plaats van de posities van de rijke en de arme. De rijke wordt aangezien op zijn gedrag, maar Lazarus niet. De theoloog Noordmans schreef in de arme jaren na de Tweede Wereldoorlog: ‘Lazarus gelooft met zijn zweren, met zijn totale ellende. Zijn bestaan is Gods schepping onder een heel kleinen hoek; maar het supplement daarvan is de hemel. – Natuurlijk is hij ook een zondaar; maar daarover spreekt Jezus bij hem niet. Zijn armoede en ellende brengen hem in den hemel.’1 ‘Hij gelooft met zijn zweren’ … Ik heb er lang over gedacht wat dat in de praktijk betekent. Het is volgens mij: het uithouden in de situatie waarin je bent. Je verhouden met het onveranderbare, met de honger. Het is een kunst om de stress die het leven in armoede brengt niet af te reageren. Om niet te vervallen in misdaad of geweldsuitbarstingen. Wat de spanning van een leven in armoede betekent, daarover is veel geschreven. Suzanna Jansen beschreef de geschiedenis van vijf generaties vrouwen die in armoede leefden: haar eigen familiegeschiedenis. (zie het fragment uit ‘Het Pauperparadijs’ hier onder). Haar beschrijving laat zien hoe armoede doorwerkt in het dagelijkse leven. Het werkt door in de manier waarop je jezelf in de maatschappij ziet. Armoede is het gevoel dat ‘je vanzelfsprekend aannam dat de wereld minder van jou was dan van een ander’2. Bedelaar zijn is de afhankelijkheid van wat anderen je gunnen. Afhankelijk van de ruimte die anderen voor jou laten. Het werkt dus door in je zelfbeeld en in de manier waarop je met anderen omgaat. Noordmans schrijft: ‘Armoede wordt [daarom] als een sociaal onrecht gezien dat door God wordt hersteld. God staat als Rechter naast hen, in plaats van tegenover hen.’3 De druk van het leven in armoede is zo groot dat dat leven zich niet op dezelfde wijze laat wegen als dat van de rijken. Er zijn dus twee verschillende stemmen binnen het evangelie die hen verschillende aanspreken. Degene met bezittingen worden aangezet tot zelfreflectie, tot zelfkritiek, ze wordt aangesproken op hun geweten om zich in te zetten voor sociale rechtvaardigheid. In bijbelse taal: ‘Mozes heeft de weg gewezen, hoor de woorden der profeten’. Maar wie in armoede leven worden niet zozeer aangesproken op hun gedrag. Ze worden eenvoudigweg getroost. Er wordt verteld ‘dat de wereld net zo goed van hen is als van anderen.’ Waar is die hemel? Is dat nu een manier om wie in armoede leeft zoet te houden met een verwachting van een hemelse toekomst? Waar is die hemel? 1 Noordmans, Zondaar en bedelaar. Jansen, Het pauperparadijs. 3 Noordmans, Zondaar en bedelaar. 2 2 Overweging bij Lukas 16:19-31 Heel bescheiden wil ik proberen te beschrijven wat ik heb ondervonden in mijn omgang met mensen die weinig geld hebben. Ik denk aan een alleenstaande man die lang alcohol heeft gebruikt, zonder werk, met een inkomen net voldoende voor een één-kamerappartement. Bijzonder genoeg zorgde hij voor de zoon van zijn zus die verslaafd was en uit de kliniek weg was gelopen. Enkele weken liet hij hem bij zich laten logeren. Een paar jaar geleden gingen we samen naar Hornbach om een kast te kopen. Zijn neef had de vorige kapot gemaakt. Pas ontmoette ik hem weer. En vrolijk bedankte hij me voor de kast. Ik was de kast vergeten. Eigenlijk herinnerde ik me de hele operatie pas weer door de manier waarop hij erbij glimlachte. Sommige mensen kunnen op een bijzondere manier glimlachen. In zijn uitdrukking zit het vermogen tot geduld. Maken van een dag wat er van te maken valt. Mildheid te oefenen tegenover zijn neef. Zijn glimlach herbergt voor mij, wat ik een zegen zou willen noemen. “Doet armoede je misschien beter beseffen dat je afhankelijk bent van je medemens? En – wanneer je die afhankelijkheid kunt erkennen en accepteren – maakt dat misschien dat je je hart gemakkelijker opent voor anderen? Natuurlijk zijn we allemaal afhankelijk van onze medemens. Ook de rijkste mens is zo afhankelijk, het wordt alleen niet zo duidelijk.” Dat alles maakt armoede niet minder een onrecht. En het ontneemt hem ook niet zijn verantwoordelijkheid en regie over zijn leven. Het gaat mij er om te onderzoeken wat mij in zijn glimlach raakte. Ik kom tot dit: een open hart. De open vriendelijkheid werkt ontwapenend op anderen. Ze nodigt uit om je eigen sociale masker min of meer achterwege te laten. Zodat het gemakkelijker wordt om elkaar te ontmoeten, zoals wij zijn. Zoals wij zijn als mensen, afgezien van ons bezit of maatschappelijke positie. Betrokkenheid Na het perspectief van de rijke en nu ook het perspectief van de bedelaar Lazarus heb ik nu ook een laatste gezichtspunt genoemd, namelijk van de onderlinge betrokkenheid. Wat er kan gebeuren wanneer mensen op elkaar betrokken raken. Daarom is het ook gelovig van belang om verbonden te zijn met de mensen zonder noemenswaardig bezit. De gelijkenis is veelal gelezen als een risicovolle moraal voor de rijken. De rijke man in de gelijkenis houdt de sociale kloof in stand, en de kerkelijke uitleg van de parabel heeft die kloof ook lange tijd bevestigd. Maar wie wil kan ook nog eens proberen om de tekst met gevoel voor ironie te lezen. Is het niet ironisch dat degene die de rijke man werkelijk kon helpen voortdurend dichtbij was. Wordt niet met een lichte spot ons eigen verlangen naar bezit en zekerheid ontmaskerd? Door degene die in feite dichtbij is, maar we soms zelf op afstand houden. Geloofsgemeenschappen kunnen het gat overbruggen tussen mensen uit zulke verschillende sociale posities. Niet alleen door concrete hulp te bieden, of door het sociale onrecht de arme aangedaan in het debat in te brengen. Maar veel meer nog: door een gemeenschap te vormen met wie afhankelijk zijn van wat anderen hen geven. En samenwerking met hen aan te gaan. Zo wordt de kloof van verschil vruchtbaar: zodat wij elkaar tot zegen zijn. Rob van Waarde 3 Overweging bij Lukas 16:19-31 Fragment uit ‘Het Pauperparadijs’ Complimenteerde je bij ons iemand met een mooie bloes of broek, dan begon diegene zich als in een reflex meteen te verontschuldigen. “Ja leuk hè? Het was uitverkoop, hoor.” Zo’n opmerking kwam niet voort uit Hollandse zuinigheid, daarvoor was zij te oprecht omkleed met schuldgevoel. Het was een vorm van rekenschap afleggen, omdat je wist dat je eigenlijk geen aanspraak kon maken op luxe. Dat gevoel bleef bij ons hardnekkig op de achtergrond meespelen, zelfs al was daar allang geen aanleiding meer voor. Ik had me wel eens afgevraagd of dit was waarom dubbeltjes maar geen kwartjes wilden worden: dat onbewuste gevoel, van generatie op generatie overgedragen, dat maakte dat je anders, bijna verkrampt, met geld omging. Of, wat daarbij hoorde: dat je vanzelfsprekend aannam dat de wereld minder van jou was dan van een ander. (Uit: Het Pauperparadijs – Suzanna Jansen, http://www.suzannajansen.nl/index.php?id=60) 4
© Copyright 2024 ExpyDoc