De Messiaanse beweging DEEL 2: Eén maar niet hetzelfde Vorige week ben ik begonnen met een eerste preek in een serie van twee over de toenemende belangstelling voor de Joodse wortels van het christelijk geloof en de opkomst van de Messiaanse beweging in met name de Verenigde Staten, Israël en Rusland. Wanneer we kijken naar de geschiedenis van de afgelopen 70 jaar, dan zien we dat er voor Israël een heel nieuwe tijd is aangebroken. Sinds 1948 beschikken Joden weer over een eigen land. Van over de hele wereld maken Joden Aliya. Dat wil zeggen dat ze het land waar ze wonen verlaten om zich in Israël te gaan vestigen. Tegelijk zien we dat steeds meer Joden gaan ontdekken dat Jezus hun Messias is. Wanneer we spreken over de Messiaanse beweging dan hebben we het over Joden die in Jezus geloven als hun Messias. Daarbij houden zij zich aan dat wat geschreven staat in de Thora (de eerste vijf boeken van de Bijbel), voor zover nu van toepassing. Bijzonder ook aan de tijd waarin wij nu leven is dat er onder niet-Joodse christenen een toenemende liefde ontstaat voor het Joodse volk. Tijdens verschillende gelegenheden hebben vertegenwoordigers van kerken ook vergeving gevraagd voor het onrecht dat in naam van de kerk het Joodse volk is aangedaan. Van onze Messiaanse broeders en zusters kunnen we heel veel leren. Want hoewel we ons daar niet van bewust zijn lezen wij de bijbel vaak toch met een westerse bril. Jarenlang heeft de kerk niets met Israël te maken willen hebben. Joodse leraren werden veelal genegeerd. Maar de bijbel is een dooren-door Joods boek. Jezus was geen Amerikaan, Petrus niet de Paus, Maria niet katholiek, Johannes was geen baptist en Paulus geen Pinksterbroeder. Ze waren allemaal Messiasbelijdende Joden. De bijbel is een Joods boek en vertelt de geschiedenis van Israël met alles wat daarbij hoort. Dankzij in de Messias gelovende Joodse leraren ontdekken we prachtige nieuwe dingen en leren we veel over de continuïteit tussen het oude en nieuwe verbond. Echter zoals ik vorige week al zei roept de beweging ook vragen op en zelfs irritaties. Als voorbeeld noem ik die Nederlanders die de Hebreeuwse naam Jeshua gebruiken in plaats van het voor ons gebruikelijke Jezus. Waar is dat goed voor? In alle eerlijkheid zou ik het je niet kunnen zeggen. Jeshua is inderdaad de Hebreeuwse naam voor Jezus, maar God had er geen enkele moeite mee dat het Nieuwe Testament in het Grieks werd geschreven en dat Mattheüs, Marcus, Lukas, Johannes, en ook Paulus hem allemaal Iesous noemde. Dan zal God toch ook geen moeite hebben met het Nederlandse Jezus. Aan de andere kant is irritatie over het gebruik van de naam Jeshua ook een beetje misplaatst. Want hoewel er geen enkele reden is om in Nederland Jezus Jeshua te noemen, is er ook geen enkele reden om in Nederland Engelse liederen te zingen en daarin Jezus, Jesus te noemen, waar ik maar mee wil zeggen dat we vaak nogal selectief verontwaardigd zijn. Toch leeft dit wel, evenals vragen over feesten of het houden van de sabbat. Vorige week heb ik gesproken over de misvatting die bij veel christenen leeft dat de kerk de plaats van Israël zou hebben ingenomen. God is zogezegd klaar met Israël en gaat verder met Zijn gemeente. Ik hoop dat ik vorige week overtuigend heb aangetoond dat dit niet het geval is. God 1 heeft Israël niet verstoten, al zijn velen, en misschien wel de meesten van hen God ontrouw geworden, God blijft trouw. Hij laat niet varen het werk van Zijn handen. Beter is om te zeggen dat de gelovigen uit de volken bij Israël zijn gekomen, maar ook dit kan tot misverstanden leiden. Paulus schrijft in Romeinen 11 dat de gelovigen uit de volken als wilde takken zijn geënt op de edele olijfboom, zijnde Israël. Zo ontstaat er één boom. Echter de wortel van de boom is niet Israël, maar Jezus! We zijn niet in Israël, maar in Christus en in Hem zijn we één. Door geloof en waterdoop in de naam van Jezus worden wij heidenen geënt op de edele olijfboom en door geloof en waterdoop in de naam van Jezus blijven Joden in de edele olijfboom en worden ze niet weggekapt. We zijn één omdat we allemaal dezelfde weg van geloof, bekering en waterdoop moeten gaan. Ook de Joodse Nicodemus moet opnieuw geboren worden en ook de Joodse Paulus moet zich bekeren en zich laten dopen. En hoewel we als heidenen eerst geen deel hadden, niet betrokken waren bij het verbond dat God met Israël sloot zijn we er dankzij het bloed van Jezus toch bij gekomen. Paulus vertelt in zijn brief aan de Efeziërs en aan de Galaten dat er geen onderscheid meer is; in Christus zijn we één. Maar één-zijn is niet hetzelfde als hetzelfde zijn. Paulus schrijft In Galaten 3:26-28 Want door het geloof en in Christus Jezus bent u allen kinderen van God. U allen die door de doop één met Christus bent geworden, hebt u met Christus omkleed. Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen–u bent allen één in Christus Jezus. Paulus zegt dat we één zijn, maar hij zegt niet dat we allemaal hetzelfde zijn. Ik ben getrouwd. Mijn vrouw en ik zijn één, maar geenszins hetzelfde. Gelukkig niet! We vervullen beiden ook een andere rol in ons huwelijk en gezin. Zo zijn Joden en niet-Joden in Christus wel één, maar ook niet hetzelfde. Er zijn verschillen. Laten we die verschillen vieren en van elkaar leren, zonder te denken dat we moeten worden als die ander. Door het hele Nieuwe Testament heen blijven de schrijvers Joden en gelovigen uit de volken apart benoemen. Gelovigen uit de volken ontvangen door geloof weliswaar een besneden hart, maar worden daarmee nog geen Jood. En ja, dat is best ingewikkeld, dat leidt soms tot vragen. Dat vinden we nu en dat vond de gemeente in de tijd van de bijbel ook al. In Handelingen 15 buigen de apostelen zich over deze kwestie. Zij hadden van Jezus de volmacht gekregen ‘op aarde te binden en de ontbinden’ (Mattheüs 18:18) Dat is een Joodse uitdrukking die niets te maken heeft met het binden van machten of uitdrijven van demonen, zoals zo vaak wordt gezegd. Iets binden of ontbinden wil zeggen: aangeven (verklaren) hoe je de geboden van de Thora moet toepassen. Laten we lezen Handelingen 15: 5-21 Enkele gelovigen die tot de partij van de Farizeeën behoorden, gaven echter te verstaan dat ook de niet–Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden. De apostelen en de oudsten kwamen bijeen om nader op deze zaak in te gaan. Toen het tot een hevige woordenstrijd kwam, 2 stond Petrus op en zei: ‘Broeders, u weet dat God mij al in het begin uit uw midden heeft gekozen om de boodschap van het evangelie onder de heidenen te verspreiden en hen tot geloof te brengen. God, die weet wat er in de mensen omgaat, heeft blijk gegeven van zijn vertrouwen in de heidenen door hun de heilige Geest te schenken, zoals hij die ook aan ons geschonken heeft. Hij heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen, want hij heeft hen door het geloof innerlijk gereinigd. Waarom wilt u God dan trotseren door op de schouders van deze leerlingen een juk te leggen dat onze voorouders noch wijzelf konden dragen? Nee, we geloven dat we alleen door de genade van de Heer Jezus gered kunnen worden, op dezelfde wijze als zij.’ Daarop zwegen alle aanwezigen, en men luisterde naar Barnabas en Paulus, die vertelden welke grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen had verricht. Toen ze waren uitgesproken, nam Jakobus het woord. Hij zei: ‘Broeders, luister. Simeon heeft uiteengezet hoe God zelf het plan heeft opgevat om uit de heidenen een volk te vormen dat zijn naam vereert. Dat stemt overeen met de woorden van de profeten; er staat immers geschreven: “Dan keer ik terug op mijn schreden. Ik zal het vervallen huis van David herbouwen, uit het puin zal ik het weer opbouwen. Ik zal dit huis doen herrijzen, zodat de mensen die overgebleven zijn de Heer zullen zoeken, evenals alle heidenen over wie mijn naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die dit van oudsher heeft aangekondigd.” Daarom ben ik van mening dat we de heidenen die zich tot God bekeren geen al te zware lasten moeten opleggen, maar dat we hun moeten schrijven dat ze zich dienen te onthouden van wat door de afgodendienst bezoedeld is, van ontucht, van vlees waar nog bloed in zit en van het bloed zelf. In haast elke stad wordt de wet van Mozes immers al sinds mensenheugenis verkondigd en op iedere sabbat in de synagogen voorgelezen.’ De conclusie van de discussie over de vraag in hoeverre de gelovigen uit de heidenen zich aan de wet van Mozes moeten houden is dat de gelovigen uit de volken zich enkel en alleen moeten houden aan die geboden van de Thora die te maken hebben met afgoderij, seksuele immoraliteit, het verstikte (vlees waar het bloed nog in zit) en bloed. Plus, natuurlijk, al die dingen die Jezus ons nadrukkelijk heeft geleerd. De overige geboden zijn niet verplicht. Dus ook de feesten en spijswetten niet. Maar dat het niet hoeft, wil niet zeggen dat het niet mag. Het wil zeggen dat je vrij bent. Wie zich er in wil verdiepen, kan terecht bij de dichtstbijzijnde synagoge waar Mozes elke sabbat gepredikt wordt. De apostelen zeggen dus niet dat het verboden is om sommige van de overige geboden te houden of dat ze hebben afgedaan. Nee, de apostelen laten het aan de gelovigen uit de volken zelf over in hoeverre zij die willen naleven. Het staat ons dus vrij de overige geboden na te leven, zolang we dat maar doen in overeenstemming met ons geloof in Jezus. Niet om onze verlossing te verdienen, maar uit dankbaarheid voor de verlossing die we van Jezus hebben ontvangen. Als je de feesten en de gedenkdagen viert, doe dat dan uit liefde voor Jezus en gedreven door de Geest die de wet in harten schrijft. Nooit uit dwang. Niet uit angst. Nooit om te doen alsof je Jood bent of vanuit een verheerlijking van het jodendom. Als je de feesten niet viert, laat het motief dan nooit zijn dat je je van Israël wilt afwenden, of dat je je tegen je Joodse broers en zussen wilt afzetten, of dat je wilt vasthouden aan heidense gebruiken. Paulus zegt in Romeinen 14:5-6: 3 De een beschouwt bepaalde dagen als een feestdag, voor de ander zijn alle dagen gelijk. Laat iedereen zijn eigen overtuiging volgen. Wie een feestdag viert, doet dat om de Heer te eren; wie alles eet, doet dat om de Heer te eren, en hij dankt God voor zijn voedsel. Wie iets niet wil eten, laat het staan om de Heer te eren, en ook hij dankt God. Wie zich verdiept in de Thora, bestudeert in elk geval het Woord van God. Wie zich aan de spijswetten houdt en bijvoorbeeld geen varkensvlees eet, eet in elk geval gezond. Wie de sabbat houdt, neemt in elk geval op tijd zijn rust. Wie de feesten viert, drinkt op z’n tijd een goed glas wijn en is vrolijk. Wie heeft er iets op tegen dat er mensen in ons midden zijn, die Gods Woord bestuderen, gezond eten, op tijd rusten en van een feestje houden? Ik denk helemaal niemand, maar pas op dat we elkaar de maat niet nemen. Laat jezelf geen slavenjuk opleggen en leg anderen geen juk op. 4
© Copyright 2024 ExpyDoc