Toelichting bij Toewijzingsprotocol 2015 Inleiding U kunt als zorginstelling voor een of meerdere gesubsidieerde instroomplaatsen voor opleidelingen die een zorgopleiding gaan volgen in 2015 in aanmerking komen. Als zorginstelling dient u aan de vereisten, genoemd in het Spelregeldocument, te voldoen. Als u aan alle vereisten voldoet betekent dit niet automatisch dat u subsidiabele instroomplaats(en) toegewezen krijgt, omdat er per opleiding vaak minder subsidiabele instroomplaatsen beschikbaar zijn dan er gevraagd worden. Daarom is een toewijzingsprotocol opgesteld waarin beslisregels zijn opgenomen om tot een concepttoewijzing van de instroomplaatsen te komen op basis van door VWS gestelde instroomaantallen per opleiding. De CONO veldpartijen hebben ervoor gekozen om dit jaar opnieuw de instroomaantallen per opleiding over de sectoren te verdelen. In deze stapsgewijze toelichting op het toewijzingsprotocol kunt u lezen A. hoe het toewijzingsvoorstel tot stand is gekomen; B. wat de uitgangspunten van het toewijzingsprotocol zijn; C. wat de beslisregels betekenen; D. wat de wijzigingen ten opzichte van het toewijzingsprotocol 2014 zijn. A. Wijze van opstellen toewijzingsprotocol Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft in 2011 besloten de verantwoordelijkheid voor het toewijzingsproces vanuit het Opleidingsfonds voor de zorgopleidingen 2e tranche B bij de veldpartijen te leggen. Het CONO, waarin deze veldpartijen vertegenwoordigd zijn, heeft deze taak op zich genomen. Sinds 1 januari 2013 zijn de Subsidieregelingen vanuit het Opleidingsfonds vervallen. Daarvoor in de plaats is een beschikbaarheidbijdrage gekomen op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), uitgevoerd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Het toewijzingsproces verandert niet. Om tot een gedragen toewijzingsprotocol 2015 te komen is er tijdens het opstellen van dit protocol mondeling en schriftelijk overleg geweest met vertegenwoordigers van de drie Kamers (Gezondheidszorgpsycholoog, Psychotherapeut, Verpleegkundigen) en College Specialismen Gezondheidszorgpsychologen, de beroepsorganisaties (LVE, NIP, NVO, NVP, NVVP), brancheorganisaties (te weten ActiZ, GGZ N, NFU, VGN) en de opleidingsinstellingen (verenigd in het LOGO en GGZ VS). Deze partijen zijn verenigd in de Toewijzingsprotocolcommissie. De Toewijzingsprotocolcommissie fungeert als adviescommissie voor de bestuurscommissie Arbeidsmarktzaken. Leden van het CONO vaardigen vertegenwoordigers af naar de bestuurscommissie. De bestuurscommissie besluit over het toewijzingsprotocol. Het bestuur van CONO toetst vervolgens marginaal en zendt het toewijzingsprotocol aan VWS ter toetsing. Uiteindelijk stelt het bestuur van CONO het toewijzingsprotocol vast. B. Uitgangspunten toewijzingsprotocol Bij het opstellen van de verdeelcriteria hanteert het CONO meerdere uitgangspunten, mede op basis van ervaringen van eerdere jaren: 1. Het CONO streeft naar continuïteit van opleiden op praktijkopleidingsinstellingsniveau. Om die reden wordt de in het verleden gepleegde opleidingsinspanning meegewogen in de verdeelcriteria: het historisch opleidingsvolume. Dit historisch opleidingsvolume wordt berekend op basis van de data over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2013. Dit is gebaseerd op gegevens van het FGzP opleidingsregister op 2 mei 2014. Hierbij wordt de totale gerealiseerde opleidingscapaciteit in maanden per praktijkopleidingsinstelling als uitgangspunt genomen. Dit betekent dat het volledige historisch opleidingsvolume mee wordt genomen, zowel van onbeschikte als van beschikte opleidingsplaatsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de periode dat de betreffende praktijkopleidingsinstelling door de opleidingsinstelling erkend is. 2. De beschikbare subsidiabele instroomplaatsen worden verdeeld over zowel nieuwe als reeds erkende praktijkopleidingsinstellingen. De veldpartijen willen nadrukkelijk onder de aandacht brengen dat er geen rechten kunnen worden ontleend aan het huidige toewijzingsprotocol voor de toewijzing in de komende jaren. C. Beslisregels 1 In het merendeel van de sector- en opleidingscombinaties is het aantal aangevraagde instroomplaatsen groter dan het aantal beschikbare instroomplaatsen. Er zijn beslisregels opgesteld aan de hand waarvan bepaald wordt of en voor hoeveel instroomplaatsen een praktijkopleidingsinstelling in aanmerking komt. De beslisregels worden stapsgewijs in verdeelrondes weergegeven. Verdeelronde 1 betreft de nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen. Verdeelrondes 2-4 betreft de reeds erkende praktijkopleidingsinstellingen. De geel gemarkeerde tekst verwijst naar het rekenmodel. Verdeelronde 1 Nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen Een nieuw erkende praktijkopleidingsinstelling is een instelling die voor het eerst wil gaan starten met opleiden of een reeds erkende praktijkopleidingsinstelling die een nieuwe opleiding wil gaan aanbieden. Ook in geval van een samenwerkingsverband tussen instellingen, kan er sprake zijn van een nieuw erkende praktijkopleidingsinstelling. De rol ‘leidend’ of ‘volgend’ wordt door de praktijkopleidingsinstellingen in een samenwerkingsverband zelf bepaald. Alleen de ‘leidende’ instelling kan in aanmerking komen voor subsidie in de vorm van een beschikbaarheidbijdrage. De beschikbare instroomplaatsen voor 2015 worden in twee delen opgesplitst: een deel voor nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen en een deel voor reeds erkende praktijkopleidingsinstellingen. De verdeling tussen de twee delen is afhankelijk van de verhouding van het aantal maanden dat nieuw erkende en dat reeds erkende praktijkopleidingsinstellingen hebben opgeleid. Deze verhouding wordt berekend over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 en vervolgens gemiddeld. In het toewijzingsproces voor 2015 is 2,445 % van de instroomplaatsen gereserveerd voor nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen. Het kan zijn dat het nemen van een percentage van het aantal instroomplaatsen ertoe leidt dat het aantal instroomplaatsen 0,49% of minder is. Afronding naar beneden zou in dit geval betekenen dat er 0 instroomplaatsen, dus geen kans, voor nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen voor die opleiding en sectorcombinatie beschikbaar zouden zijn. Dat is onwenselijk. In die situatie wordt er daarom 1 instroomplaats beschikbaar gesteld voor toewijzing. Het vastgestelde aantal instroomplaatsen voor nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen wordt verloot onder de nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen die in 2015 een opleideling willen laten starten. Iedere nieuw erkende praktijkopleidingsinstelling heeft kans op maximaal 1 instroomplaats per opleiding. Deze beslisregel maakt een start van nieuwe praktijkopleidingsinstellingen en bestaande praktijkopleidingsinstellingen die een nieuwe opleiding willen aanbieden mogelijk. Alleen als het beschikbare gedeelte niet toereikend is zullen niet alle nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen een instroomplaats toegekend krijgen. ZIE KOLOM 3. VIA LOTING ONTVANGEN 2 VAN DE 3 NIEUW ERKENDE PRAKTIJKOPLEIDINGSINSTELLINGEN 1 INSTROOMPLAATS. Indien wel alle nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen 1 instroomplaats hebben gekregen en er instroomplaatsen resteren, dan worden die meegenomen in Verdeelronde 2. Verdeelronde 2 Reeds erkende praktijkopleidingsinstellingen De verdeling van de instroomplaatsen onder de reeds erkende praktijkopleidingsinstellingen vindt in meerdere stappen plaats. Hiertoe wordt het percentage bepaald van het aantal maanden dat de praktijkopleidingsinstelling heeft opgeleid in verhouding tot het totaal aantal maanden opgeleid in die specifieke opleiding-sectorcombinatie in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 ZIE KOLOM 4 en 5. Het percentage historisch opleidingsvolume wordt vermenigvuldigd met het beschikbare aantal instroomplaatsen per opleiding per sector ZIE KOLOM 6a. Het resultaat wordt naar beneden afgerond tot een geheel getal ZIE KOLOM 6b. Indien er naar boven wordt afgerond, worden er te veel instroomplaatsen toegewezen. De uitkomst van deze stap geeft het aantal instroomplaatsen per praktijkopleidingsinstelling weer. Indien een praktijkopleidingsinstelling minder behoefte heeft aan instroomplaatsen dan het aantal instroomplaatsen toegewezen op basis van het historisch opleidingsvolume, dan wordt het aantal instroomplaatsen naar beneden bijgesteld zodanig dat de maximale behoefte aan instroomplaatsen wordt toegewezen ZIE KOLOM 6c. Het afronden naar beneden kan ertoe leiden dat niet alle instroomplaatsen in Verdeelronde 2 worden toegewezen. De niet toegewezen instroomplaatsen worden verdeeld in Verdeelronde 3. Verdeelronde 3 Praktijkopleidingsinstellingen met instroomplaats kleiner dan 1 Vervolgens worden de eventuele instroomplaatsen verdeeld die zijn ontstaan door afronding naar beneden op gehele getallen ZIE KOLOM 7. Hiervoor worden de praktijkopleidingsinstellingen met een instroomplaats kleiner dan 1 gerankt aan de hand van hun historisch opleidingsvolume. Indien een groep praktijkopleidingsinstellingen hetzelfde percentage historisch opleidingsvolume heeft, wordt er indien noodzakelijk geloot wat de onderlinge volgorde qua ranking is. 2 OF: Als blijkt dat een groep praktijkopleidingsinstellingen op basis van het percentage historisch opleidingsvolume evenveel aanspraak maakt op opleidingsplaatsen, dan zullen de praktijkopleidingsinstellingen die in de periode 2009 - 2013 de grootste groei gekend hebben in aantal plaatsen, het eerst in aanmerking komen voor het inleveren van een instroomplaats. In de situatie dat twee of meer praktijkopleidingsinstellingen in dezelfde mate in aanmerking komen voor het inleveren van instroomplaatsen geldt dat de praktijkopleidingsinstelling die de grootste procentuele groei gekend heeft het eerst in aanmerking komt voor het inleveren van een plaats. De praktijkopleidingsinstelling met het hoogste historisch opleidingsvolume krijgt als eerste 1 instroomplaats, etc. Iedere praktijkopleidingsinstelling krijgt 1 instroomplaats toegewezen, tot het maximum in instroomplaatsen voor die opleiding in die sector is bereikt ZIE KOLOM 7. Verdeelronde 4 Restplaatsen Indien er na Verdeelronde 3 nog instroomplaatsen resteren, herhaalt het proces zich vanaf Verdeelronde 2 ZIE KOLOM 8. Voor iedere praktijkopleidingsinstelling worden de door het toewijzingsproces verdeelde instroomplaatsen verbonden aan de geplande instroomplaatsen, beginnend bij de instroomplaats die het vroegst in kalenderjaar 2015 begint. Zo wordt per praktijkopleidingsinstelling duidelijk hoeveel fte hoort bij de instroomplaatsen. Het resultaat van dit proces per praktijkopleidingsinstelling staat beschreven in het concepttoewijzingsvoorstel. D. Wijzigingen t.o.v. toewijzingsprotocol 2014 Rekenkundig 1. Het berekenen van het historisch opleidingsvolume wordt opnieuw gebaseerd op een periode van 3 jaar. Echter, er wordt niet meer van 1 april tot en met 31 maart gerekend, maar van 1 januari tot 31 december. Dit is gewijzigd op uitdrukkelijk verzoek van VWS. Deze wijziging zorgt ervoor dat voor het toewijzingsproces 2014 nieuw erkende praktijkopleidingsinstellingen die in de eerste drie maanden van 2014 zijn begonnen met opleiden geen historisch opleidingsvolume hebben kunnen opbouwen. 2. Er is een uitvraag gedaan onder de praktijkopleidingsinstellingen of zij van plan zijn te gaan opleiden in de GB-GGZ of in de S-GGZ. Deze informatie wordt voor het Toewijzen 2015 niet gebruikt. 3 Bijlage 1 Twaalf opleiding/sectorcombinaties Gezondheidszorgpsycholoog epilepsie-inrichting Gezondheidszorgpsycholoog gehandicaptenzorg Gezondheidszorgpsycholoog GGZ Gezondheidszorgpsycholoog revalidatiecentra Gezondheidszorgpsycholoog voor verpleeghuiszorg Gezondheidszorgpsycholoog ziekenhuiszorg Klinisch psycholoog gehandicaptenzorg Klinisch psycholoog GGZ Klinisch psycholoog ziekenhuiszorg Psychotherapeut gehandicaptenzorg Psychotherapeut GGZ Verpleegkundig specialist ggz 4
© Copyright 2024 ExpyDoc