Werken-met-portfolio-leergang-rechter

Handleiding gebruik portfolio
Een beschrijving van de functie van het portfolio in een leergang en hoe deze te gebruiken.
Inhoud:
Definitie portfolio
Functie in de leergang
Norm
Relatie portfolio met praktijkopdrachten
Verantwoordelijkheden voor cursist, praktijkopleider en docent
Hoe in de praktijk te gebruiken
STAR
Definitie portfolio
Het portfolio is een dossier, met daarin alle bewijzen van bekwaamheid van een kandidaat
met betrekking tot een specifiek beroepsprofiel.
Hierin kunnen zijn opgenomen:
• De uitslag van een assessment,
• Bewijzen van eerder verworven competenties,
• Producten of resultaten van opdrachten binnen een opleidingstraject.
De bewijzen zijn relevante stukken uit de praktijk, die betrekking hebben op essentiële
beroepssituaties. Het totaal van de bewijzen dekt de eisen vanuit het beroepsprofiel, zodat een
volledig gevuld portfolio benoembaarheid voor het betreffende beroep oplevert. De kandidaat
kan hiermee aan iedereen laten zien dat hij/zij competent genoeg is voor deze benoeming.
Functie in de leergang
In een duale leergang leren kandidaten door het doen van praktijkopdrachten en het volgen
van daarop afgestemde cursussen en trainingen. De analyse vooraf (assessment) bepaalt op
welke aspecten zij een grotere bekwaamheid moeten ontwikkelen. Op basis hiervan stellen
kandidaat en opleider de definitieve inhoud van het leertraject samen. Hierin komt een
logische opbouw van te volgen cursussen en uit te voeren opdrachten, die dus voor iedere
kandidaat verschillend kan zijn. Feitelijk is er sprake van een individueel opleidingsplan of
curriculum.
Wanneer kandidaten aan de slag gaan met hun geplande leeractiviteiten (cursussen en
opdrachten) zullen zij regelmatig feedback moeten ontvangen over (de ontwikkeling van) hun
bekwaamheid. Binnen opleidingen gebeurt dit in de regel als een reeks van instructies en
reflecties op uitgevoerde opdrachten, die de kandidaat uiteindelijk tot het gewenste niveau
geleiden. Wanneer de uitvoering en/of het resultaat van de geleerde en geoefende taak goed
is, komt het moment om een geproduceerd stuk, of reeks van stukken, als bewijs van
bekwaamheid in het portfolio op te nemen. Dit is een bewijs dat kennis, vaardigheid en
houding met betrekking tot die taak van voldoende niveau zijn.
Dit laatste vraagt enige uitleg. Bij het bepalen van het individuele opleidingsplan op basis van
het assessment zullen deze (kvh) aspecten voldoende uitgelicht moeten zijn. Iemand die wel
over kennis beschikt, maar niet over vaardigheden moet andere dingen leren, of de dingen
anders leren dan iemand die niet over voldoende kennis beschikt. In de praktijkopdrachten zal
dit tot uitdrukking moeten komen. Dit zal zijn op de manier waarop instructies worden
gegeven, maar vooral ook met betrekking op de te hanteren aandachtspunten bij de feedback.
1
Een kandidaat met voldoende kennis, maar onvoldoende vaardigheden heeft geen baat bij
louter feedback over zijn kennis.
Een tweede punt is de te hanteren norm. Bij het geven van reflecties (feedback) hanteert de
praktijkopleider/docent een referentiekader, waaraan hij afmeet of het resultaat van de
opdracht al of niet voldoende is. Hij heeft een beeld van wat ‘goed’ is. Zolang dit niveau nog
niet bereikt is, krijgt de kandidaat gerichte aanwijzingen hoe hier te komen.
Norm
In de opleiding is het belangrijk deze norm te expliciteren. Het maakt precies duidelijk wat er
van de kandidaat wordt verwacht en waarover de praktijkopleider feedback moet geven. Het
zijn de aandachtspunten, die bij de begeleiding richtinggevend zijn. Voor de uiteindelijke
vaststelling van de bekwaamheid zullen deze aandachtspunten in een concrete gespecificeerde
norm expliciet moeten zijn gemaakt.
De norm is een afgeleide van het uiteindelijke beroeps- of opleidingsprofiel, de ultieme eis
waaraan de kandidaat moet voldoen. Deze algemene norm kan vertaald worden naar
‘deelnormen’ voor de te onderscheiden resultaatgebieden, of nog gedetailleerder naar
deeltaken. Op deze manier wordt het gemakkelijker specifieke feedback en instructies te
geven en de ontwikkeling van de kandidaat te volgen.
Hiermee wordt de belangrijkste functie van het portfolio zichtbaar voor het leertraject. Ieder
op te nemen bewijsstuk is een verzameling van of samengesteld uit meerdere ‘bewijsjes’ van
deeltaken. Bij voldoende bekwaamheid over een ‘eenvoudige’ opdracht, kan overgegaan
worden tot het uitvoeren van een complexere taak.
De inrichting van de opleiding zal een logica moeten kennen, die maakt dat deze kleine
‘bewijsjes’ vanzelf leiden tot het op te nemen bewijs in het portfolio.
In schema:
Analyse bestaand vonnis
↓
Maken vonnis van eenvoudige bestaande zaak
↓
Maken vonnis eenvoudige eigen zaak
↓
Maken vonnis van moeilijke bestaande zaak
↓
Maken vonnis complexe eigen zaak
↓
Wanneer goed: opnemen in portfolio
De te verzamelen bewijzen in het portfolio komen overeen met de belangrijkste deelaspecten
van de functie. Het totaal van het portfolio is uiteindelijk het bewijs van bekwaamheid voor
het beroep. Er ligt dus een duidelijke relatie tussen het individuele opleidingsplan en de te
verzamelen bewijzen in het portfolio.
Relatie portfolio met de praktijkopdrachten
De structuur en inhoud van de opleiding en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt,
kennen een duidelijk onderling verband. De cursussen en trainingen, maar vooral de
praktijkopdrachten zullen moeten bijdragen aan het ontwikkelen van precies die
bekwaamheden die de kandidaat nog nodig heeft.
2
De resultaten van opdrachten geven voldoende indruk over iemands bekwaamheden, zodat de
praktijkopleider aan de hand van de te hanteren norm, kan vaststellen of er sprake is van
voldoende niveau. Zo nee, dan zal de kandidaat nogmaals hetzelfde moeten oefenen of
bestuderen.
Zo ja, dan kan de kandidaat naar het volgende moeilijkheidsniveau overstappen, of dit
onderdeel afsluiten en een resultaat/product in het portfolio opnemen.
Sommige bekwaamheden die door middel van praktijkopdrachten moeten worden
ontwikkeld, leiden niet tot een tastbaar resultaat, dat in het portfolio kan worden opgenomen.
Een voorbeeld hiervan zijn zittingsvaardigheden, of communicatieve vaardigheden. Toch zal
aan het eind ook hierover duidelijkheid moeten bestaan over het bezit van deze
bekwaamheden. Wat dan in het portfolio kan worden opgenomen zijn bijvoorbeeld
reflectieverslagen, of andere schriftelijke vormen van feedback. Ook een zelfreflectieverslag,
waarin aangegeven is wat er is geleerd en hoe het de cursist afgaat, geeft een indruk van de
bekwaamheid.
In de regel is de laatste versie van een reeks producten of verslagen hetgeen in het portfolio
wordt opgenomen.
Verantwoordelijkheden voor cursist, praktijkopleider en docent
Cursist
De belangrijkste gebruiker van het portfolio is de cursist. Het is zijn verzameling van
bewijsstukken van bekwaamheid, waarmee hij uiteindelijk benoembaarheid verwerft. Het
overzicht van op te nemen bewijzen maakt duidelijk wat hij te doen heeft in het leertraject.
Voorbeeld:
Opdrachten
Opdracht vonnis schrijven zaak
Simulatie zitting
Opdracht procedure
Opdracht dossier
Opdracht vonnis schrijven praktijk
Training
‘communicatieve
vaardigheden’
Opdracht zitting 1
Enz.
Integrale opdracht
Akkoord praktijk
Akkoord theorie Bewijs in pf
ja / nee
ja / nee
ja / nee
ja / nee
ja / nee
ja / nee
ja / nee
Voor aanvang van het leertraject vindt er overleg plaats tussen cursist en de opleider(s). In dit
overleg wordt, op basis van de uitkomst van het assessment, gekeken naar de te ontwikkelen
bekwaamheden, welke bewijzen in het portfolio blijk geven van deze bekwaamheden en hoe
het leertraject in de vorm van cursussen en opdrachten er uit zal gaan zien. Daar wordt
vastgesteld wat de rollen en verantwoordelijkheden van praktijkopleider, cursist en docent
zijn en worden de noodzakelijke werkafspraken gemaakt.
Door een goede planning zal de cursist er voor moeten zorgen dat hij/zij op tijd de bewijzen
verzamelt. Hieruit blijkt de sterke afhankelijkheid van anderen, met name de praktijkopleider
en een opleidingsinstituut, waarmee dus de goede afspraken moeten zijn gemaakt over de
faciliteiten om tot effectief leren te kunnen komen. Als cursist kun je hen hierop aanspreken!
3
Voorbeelden: hoe vaak komen praktijkopleider en cursist bij elkaar voor reflectie, wat zal de
praktijkopleider doen om de cursist toegang te geven tot materiaal, of te introduceren bij
collega’s, etc.
Als cursist ontvang je feedback van de praktijkopleider, maar ook bijvoorbeeld van
medecursisten. Bij deze vorm van reflectie is sprake van intervisie. Hierin consulteren
collega’s elkaar om tot grotere bekwaamheid/professionaliteit te komen. Het tijdens de
opleiding hiervan gebruik maken leidt tot het bekwaam hanteren van dit instrument, dat later
in de beroepspraktijk eveneens gebruikt zal worden.
Regelmaat en doelmatigheid van reflecties zijn essentieel voor het realiseren van een effectief
leerproces en vormen dus een belangrijk aandachtspunt bij de te maken afspraken.
Verder is er natuurlijk de verantwoordelijkheid de stof goed voor te bereiden en te bestuderen.
Door het hanteren van een goede leerstrategie kan een hoog leerrendement worden
ontwikkeld.
Praktijkopleider
Om het leren op de werkplek, wezenlijk onderdeel van een duale opleiding, zo goed mogelijk
te laten plaatsvinden is een goede ondersteuning en begeleiding noodzakelijk. De
praktijkopleider is degene die zorgdraagt voor het aanbieden van de juiste leeromgeving en
feedback over de resultaten. Het creëren van een juiste leeromgeving gebeurt vooral door
middel van opdrachten die de aandacht en het gedrag van de cursist in de gewenste richting
sturen. In samenhang met cursussen en trainingen zal de cursist gedwongen worden taken uit
te voeren, op basis waarvan de praktijkopleider kan constateren dat de cursist de vereiste
bekwaamheden verwerft. Zoals hierboven al gesteld, is het van belang vooraf goede
werkafspraken te maken.
De kandidaat heeft belang bij goede en constructieve (lees: effectieve) feedback. Dit betekent
dat de praktijkopleider ook over specifieke bekwaamheden dient te beschikken met name op
dit vlak. Het opnemen van reflecties in het portfolio houdt tevens in dat de praktijkopleider in
staat is de landelijke (minimale) norm goed weet te hanteren.
Docent
De docent levert een bijdrage in de ontwikkeling van bekwaamheden door het aanbieden van
kennis, of het trainen van vaardigheden los van de werkplek. Cursussen en trainingen zijn
werkvormen die efficiënter een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de cursist dan louter
praktijkopdrachten. Desondanks is het van belang de relatie met de praktijk te benadrukken.
Het geleerde zal altijd een relatie met de praktijk moeten hebben. Deze relatie kan
nadrukkelijk worden gelegd door cursisten, voorafgaand aan trainingen of cursussen, te
vragen hierop voor te bereiden om persoonlijke ervaringen of vraagstukken in te brengen. Na
afloop kan de docent altijd een relatie met de praktijk leggen door specifieke opdrachten mee
te geven. Let op, hier zal dus sprake moeten zijn van nauwe samenwerking en afstemming
met de praktijkopleider. Wanneer de docent een rol speelt bij het beoordelen over
bekwaamheden van cursisten (bijvoorbeeld in de vorm van toetsen) zal de uitslag hiervan
eveneens in het portfolio kunnen worden opgenomen, naast, of als aanvulling op de
‘praktijkbewijzen’.
Hoe in de praktijk te gebruiken
1. Iedere kandidaat die aan de opleiding gaat beginnen heeft voor aanvang een
assessment doorlopen. Wanneer dit niet zo is, zal er een andere manier van meten
plaatsvinden (of hebben gevonden) die duidelijk maakt wat de betreffende kandidaat
aan bekwaamheden bezit.
4
2. Met de opleidingsadviseur van SSR, de leidinggevende en opleider van het gerecht (en
de praktijkopleiders) wordt vervolgens vastgesteld wat de kandidaat nog moet
ontwikkelen en welk deel daarvan door middel van een opleiding zal plaatsvinden. Dit
vormt het curriculum, het persoonlijk leertraject. In dit leertraject staan activiteiten die
de kandidaat moet gaan uitvoeren om zich de vereiste bekwaamheden te verwerven.
Activiteiten zijn in de regel: cursussen, zelfstudie en praktijkopdrachten. In het
overzicht van al deze activiteiten (het curriculum) staat tevens op welke wijze de
kandidaat zal kunnen aantonen dat hij/zij over de vereiste bekwaamheden beschikt.
3. Binnen en buiten de organisatie worden voorzieningen getroffen om de kandidaat het
leertraject te kunnen laten volgen. Dit betekent:
a. Dat de kandidaat wordt ingeschreven als cursist bij het opleidingsinstituut voor
de te volgen cursussen.
b. Er een of meer praktijkopleiders worden aangewezen die de kandidaat intern
opleiden.
c. De noodzakelijke condities worden gecreëerd: tijd en mogelijkheden om de
opdrachten te kunnen uitvoeren en aan de cursussen te kunnen deelnemen.
4. De kandidaat start met het uitvoeren van de opdrachten en het volgen van de
cursussen. De praktijkopleider(s) geeft (geven) op de afgesproken wijze en in de
afgesproken vorm (mondeling en/of schriftelijk) feedback over de resultaten van de
praktijkopdrachten. Hierbij zou gebruik gemaakt kunnen worden van een goed
hanteerbare standaard.
5. De kandidaat vult het portfolio met relevante stukken en verslagen als bewijs van
bekwaamheid, wanneer dit uit de feedback blijkt.
6. Na afloop van het leertraject zullen alle te ontwikkelen bekwaamheden in gedrag
zichtbaar moeten zijn en alle te verzamelen bewijzen in het portfolio opgenomen: de
kandidaat is benoembaar.
STAR
Bij het opleiden van rechter is een duidelijke parallel te trekken met het algemene
personeelsbeleid. Hier vinden regelmatig functioneringsgesprekken plaats, waarin met de
betreffende functionaris gekeken wordt naar mogelijkheden van ontwikkeling voor de
toekomst en de feitelijke ontwikkeling in het verleden. Hierin wordt volgens de STARmethodiek gewerkt: Situatie, Taak, Actie, Resultaat. Ook in het opleidingstraject is sprake
van situaties, waarin de kandidaat bepaalde taken op een bepaald niveau heeft te doen (op
termijn). Om die goed uit te kunnen voeren zal de kandidaat bepaalde acties moeten
ondernemen (cursussen, praktijkopdrachten) die tot bepaalde resultaten leiden. De gesprekken
met de praktijkopleider lijken in dit opzicht op functioneringsgesprekken. Het verschil zit hem
vooral in de frequentie en de nadruk op de ontwikkeling rond specifieke bekwaamheden.
Wanneer het als zodanig wordt opgevat is de lijn naar doorontwikkeling na voltooiing van de
opleiding snel getrokken. Immers, nadat iemand voldoende bekwaam is om benoembaar te
zijn, zijn er nog volop mogelijkheden en noodzaak om verder te professionaliseren.
5