Beleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning

Beleidsplan
Maatschappelijke Ondersteuning
Elkaar vitaliseren
Gemeente Rhenen
Februari 2014
Introductie
Een nieuwe Wmo in samenhang te bezien
Het Kabinet Rutte III heeft de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 naar de Tweede
Kamer gestuurd. De nieuwe wet moet ingaan op 1 januari 2015. Deze wet vervangt de Wmo 2007. De
nieuwe Wmo is noodzakelijk omdat er in vervolg op de huishoudelijke hulp nieuwe taken vanuit de
AWBZ naar de gemeenten worden gedecentraliseerd. Daarnaast zijn de inzichten en ervaringen
opgedaan tijdens de uitvoering van de Wmo 2007 in de wet verwerkt, Tevens is rekening gehouden
met de al ingezette bewegingen zoals de Kanteling en Welzijn nieuwe stijl.
De Wmo 2015 kan niet los worden gezien van de plannen van het kabinet om een brede
verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van mensen met een beperking bij de gemeenten neer te
leggen. Desalniettemin, zal de brede verantwoordelijkheid in samenwerking met burgers,
maatschappelijke organisaties en welzijns- en zorginstellingen en hun beroepskrachten gerealiseerd
moeten worden. Er is een duidelijke samenhang met de decentralisaties op het terrein van jeugd, werk
en inkomen en passend onderwijs.
Tegelijkertijd gaat een nieuwe wet gaat de huidige AWBZ vervangen. Het kabinet werkt nog aan de
vormgeving daarvan. De werknaam van die wet is de Wet Langdurige Intensieve Zorg (Wet LIZ). De
wet moet de kwaliteit van leven garanderen mensen die veel zorg nodig hebben. De geplande
ingangsdatum van het wetsvoorstel is 1 januari 2015. Dat is tegelijk met het wetsvoorstel Wmo 2015.
Door te investeren in innovatieve ondersteuningsarrangementen en vernieuwende werkwijzen kunnen
met nieuwe combinaties van bijvoorbeeld ondersteuning, participatie, wonen, welzijn, werk en
inkomen betere resultaten in het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van mensen
bereikt worden, maar ook betere resultaten in het bieden van (jeugd)zorg en verrichten van
maatschappelijke nuttige activiteiten of betaalde arbeid.
Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg
De hele aanleiding en bedoeling van de decentralisaties is terug te vinden in de beleidsbrief van de
staatssecretaris: Hervorming van de Langdurige Ondersteuning en Zorg van april 2013 worden de
noodzaak tot hervorming van de zorg en de plannen daarvoor beschreven.
De essentie van het beleid is dat er gestreefd wordt naar een samenleving die mensen meer de
mogelijkheden biedt om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leven, voor meer gelijke
deelname en meer eigen regie.
Wie ondersteuning en zorg nodig heeft krijgt die zoveel mogelijk dichtbij – in de eigen
leefomgeving - door gemeenten en zorgverzekeraars aangeboden. Deze ondersteuning en zorg zijn
gericht op zelfredzaamheid van mensen en versterken hun zelfstandigheid. Voor kwetsbare
mensen die vanwege hun beperkingen niet meer in een thuisomgeving kunnen wonen, en die een
beschermende en veilige omgeving nodig hebben, blijft zorg beschikbaar via de Wet LIZ. Zo ontstaat
een situatie, waarin mensen in eerste instantie zelf en met hun sociale omgeving een oplossing
proberen te vinden voor hun behoefte aan ondersteuning, in tweede instantie een beroep kunnen
doen op gemeenten en/of zorg via de zorgverzekeraar en tot slot in aanmerking kunnen komen voor
zorg via de Wet LIZ.
2
Er zijn drie motieven om het stelsel van langdurige zorg te herzien: het verbeteren van
de kwaliteit van ondersteuning en zorg, het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving
(meer voor elkaar zorgen) en de financiële houdbaarheid van de langdurige zorg en ondersteuning.
Deze motieven vormen de rode draad in de hervorming en de decentralisaties. In dit beleidsplan
wordt rekening gehouden met deze motieven en wordt gepoogd een eerste stap te zetten naar een
andere benadering. We komen daar in hoofdstuk 2 op terug.
In de memorie van toelichting schrijft het kabinet: “De hervorming vraagt om een andere oriëntatie op
de langdurige zorg in de samenleving, een omslag in denken en doen. Dit vergt een andere rol van
iedereen: inwoners, gemeenten, verzekeraars, zorg- en welzijnsaanbieders, cliënten- en
patiëntenorganisaties, universiteiten, hogescholen en MBO-instellingen en andere organisaties. Zorgen welzijnsaanbieders, gemeenten, cliënten- en patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars krijgen
binnen de nieuwe structuren volop kans voor vernieuwing om zo de transformatie tot een succes te
maken. Dat zal niet van de ene dag op de andere zijn gerealiseerd; het vergt een inspanning van vele
partijen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning, op dat van de Jeugdwet, de
Participatiewet en Passend onderwijs en heeft een relatie met veranderingen in het openbaar bestuur.
Hiermee wordt de enorme impact van deze veranderingen nog eens duidelijk verwoord.
Karakteristiek van de nieuwe wet
Met de brede verantwoordelijkheid in het sociale domein wordt de gemeente de de rol van regisseur
toebedeeld in de ondersteuning voor mensen om zo lang mogelijk thuis te kunnen wonen en te
participeren in de samenleving. De wet beoogt meer beleidsvrijheid te geven aan gemeenten en maakt
de ondersteuningsopdracht breder dan in de huidige Wmo. Aan de andere kant geeft het kabinet
daartoe enkele kaders mee aan de gemeenten en aan de andere kant bouwt het kabintet de nodige
waarborgen in voor de burgers. Hoe dit zal gaan uitpakken bij het wetgevingsproces valt nog niet te
duiden.
Voorafgaand aan de Kamerbehandeling blijkt het overleg tussen de VNG en de verantwoordelijke
bewindslieden in het sociaal domein niet voortvarend te verlopen. Dit heeft veel van doen met de
risico’s voor de gemeenten, onduidelijkheid over de gehele impact van de transities (o.a. het overleg
met zorgverzekeraars) en het gemis aan centrale regie op rijksniveau.
Betrokkenheid inwoners
In de wet is bepaald dat gemeenteraden in een verordening moeten vastleggen op welke wijze
inwoners worden betrokken bij het uitvoering van het lokale beleid en worden hieraan nadere
voorwaarden gesteld. De gemeenteraad moet bijvoorbeeld voorzien in mogelijkheden voor het
gevraagd en ongevraagd uitbrengen van advies bij de besluitvorming over de verordeningen en
beleidsvoorstellen.
Eisen aan het beleidsplan
De Wet geeft een kader waaraan dit beleidsplan moet voldoen. De lokale beleidsruimte wordt hiermee
door de wetgever ingekaderd en voorzien van waarborgen waaraan inwoners het lokale beleid en
voorzieningenniveau kunnen toetsen.
Resultaatsverplichting en maatwerk
Een belangrijke waarborg voor mensen vormt de in het wetsvoorstel opgenomen resultaatverplichting.
Wanneer iemand het niet zonder ondersteuning redt is er de opdracht tot het verstrekken van een
3
maatwerkvoorziening. De voorgestelde maatwerkvoorziening moet rekening houden met de
uitkomsten van het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en een passende
bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de betrokkene, en deze in staat stellen zo
lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.
De verplichting om maatwerk te leveren is in het wetsvoorstel ruimer geformuleerd dan de in de
huidige Wmo en ziet toe op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en
participatie of beschermd wonen of opvang nodig heeft. De maatwerkvoorziening is daarbij
aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht en/of
indien van toepassing gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, of
wel maatwerk.
Bescherming positie van de cliënt
De wet stelt procesmatige eisen aan het onderzoek dat de gemeente instelt om tot maatwerk te
komen en biedt waarborgen om de positie van de cliënt te versterken. Tevens voorziet het
wetsvoorstel in de mogelijkheid voor mensen om kosteloos gebruik te maken van cliëntondersteuning
voor informatie en advies en bevat het bepalingen waarmee de positie van mensen is gewaarborgd bij
klachten, medezeggenschap, calamiteiten en geweld. Wanneer iemand van mening is dat het college
hem onterecht geen maatwerkvoorziening verstrekt of de maatwerkvoorziening onvoldoende
bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie of hem opvang of beschermd wonen ten onrechte
wordt onthouden, dan beschikt betrokkene over de mogelijkheden van bezwaar en beroep. De rechter
zal in voorkomende situatie toetsen of de gemeente zich gehouden heeft aan de juiste procedures, het
onderzoek naar betrokkene op adequate wijze heeft verricht en de voorgestelde ondersteuning
passend gegeven de uitkomsten van het onderzoek en de betrokkene is staat wordt gesteld zo lang
mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.
Verantwoordelijkheid voor de kwaliteit
De gemeenten worden integraal verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet. De wet bevat
basisnormen waaraan de geboden ondersteuning moet voldoen. De door gemeenten gecontracteerde
aanbieders van maatschappelijke ondersteuning zijn ook direct verantwoordelijk voor de toepassing
van daartoe geformuleerde landelijke professionele standaarden. De Inspectie voor de
Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op het toepassen van de professionele standaarden door deze
aanbieders en brengt hierover verslag uit aan de gemeentebesturen. De inspectie kan ook direct
ingrijpen.
Aanwijzingsbevoegdheid
Indien een gemeente zijn taken zwaar verwaarloost is er in de wet een mogelijkheid op genomen om
in te grijpen in de vorm van een aanwijzingsbevoegdheid.
Nieuwe cliënten per 2015
Op 1 januari 2015 vervallen de in de AWBZ opgenomen aanspraken op extramurale begeleiding, het
daarbij behorende vervoer en kortdurend verblijf. De extramurale persoonlijke verzorging wordt onder
gebracht in de Zorgverzekeringswet. Ook de op grond van de AWBZ bestaande (intramurale)
aanspraak op beschermd wonen vervalt. De gemeenten worden met dit wetsvoorstel verantwoordelijk
voor de ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie van deze cliënten. Het gaat om cliënten
met een verstandelijke, lichamelijke, zintuiglijke, psychiatrische, somatische of psychogeriatrische
aandoening of beperking. Binnen deze groep vormen de volwassen cliënten met een verstandelijke
4
beperking of psychiatrische stoornis een grote groep. De komende tijd gaan we daar in regionaal
verband berekeningen van maken om te komen tot inschattingen van de instroom op lokaal niveau.
Samenhang met andere ontwikkelingen in het sociaal beleid
De invoering van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning staat niet op zich en hangt nauw
samen met de nieuwe Jeugdwet en de nieuwe Participatiewet. We kunnen van daaruit als gemeente
dwarsverbanden leggen op verschillende niveaus: toegang en diagnose, regie op cases, sturing en
wijze van organiseren. De drie decentralisaties kennen eenzelfde kanteling, eenzelfde beweging:
o van vooral individuele naar meer collectieve arrangementen;
o van aanbod- en systeemgericht naar vraag- en mensgericht;
o van curatief naar preventief;
o van zware zorg naar lichte ondersteuning;
o van formele naar meer informele ondersteuning;
o van exclusief naar inclusief;
o van duur en bureaucratisch naar goedkoper, effectief en efficiënt;
o van sectoraal naar integraal.
Dat hoort bij te dragen aan het versterken van het integraal, ontschot en procesgeoriënteerd werken in
het sociaal domein in Rhenen. Bij de uitvoering van deze nieuwe wetgeving leggen we
dwarsverbanden gericht op het geven van invulling aan de drie lokale opgaven in het sociaal domein:
vraaggerichte aanpak, nieuw lokaal samenspel en een werkwijze tussen burgers en beroepskrachten,
die gericht is op concrete uitvoering.
Gezinsplan
Een deel van de inwoners van de gemeente Rhenen heeft een ondersteuningsvraag op meerdere
leefgebieden / terreinen. Het is onze taak en die van beroepskrachten om deze hulpvraag integraal te
beoordelen en tot een samenhangend arrangement te komen. We werken met een plan voor het
huishouden, in geval van jeugd wordt vaak gesproken over het gezinsplan. Het gezinsplan is een
belangrijke pijler bij elkaar vitaliseren.
5
Inhoud
Introductie
2
1. Inleiding
7
2. Wat willen we bereiken?
9
3. Hoe valt dit te organiseren?
19
4. Vereiste kwaliteiten
22
5. Bekostiging en budgettering
24
6. Monitoring en verantwoording
31
7. Cliëntenparticipatie en klachtenafhandeling
32
8. Communicatie
34
9. Vervolg
36
Bijlage 1: Huidige en nieuwe cliënten in Rhenen
Bijlage 2: Nieuw stelsel op procesniveau
Bijlage 3: Negen prestatievelden WMO
Bijlage 4: Bekostigingsmodellen
38
41
42
43
6
1. Inleiding
1.1 Waarom dit beleidsplan?
De gemeente Rhenen dient op grond van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning een
beleidsplan op te stellen (art. 2.1.2, lid Wmo). In het voorliggend beleidsplan vertalen wij de
voormalige negen prestatievelden naar drie deelprogramma’s. Met deze drie deelprogramma’s willen
wij het integraal, ontschot en procesgeoriënteerd werken versterken. Door middel van
procesprioriteiten, procesdoelen en procesindicatoren worden deze drie deelprogramma’s in dit
beleidsplan concreet gemaakt. Dit beleidsplan gaat over ‘wat’ we komende jaren verder gaan
uitwerken of aanpakken. Het is van belang om te realiseren dat het een plan is van ‘werk in uitvoering’.
Dit houdt in dat niet alles al uitgekristalliseerd is. In de jaren 2014 en 2015 zullen wij nog verschillende
zaken nader moeten uitwerken. Het ‘hoe’ zullen we na het vaststellen van dit plan op onderdelen in
overleg met het maatschappelijk middenveld en bewoners nader uitwerken. Kortom, een
procesgeoriënteerde aanpak om met dit beleidsplan te komen van doel naar resultaat.
1.2 Uitvoerend beleidsplan
De keuze voor de opzet van beleidsplan gericht op uitvoering betekent ook een duidelijke
herpositionering van het bestaande Wmo-beleidsplan. Mede als gevolg hiervan hebben wij er bewust
voor gekozen ons in dit plan zoveel mogelijk te beperken tot het uitzetten van de hoofdlijnen van het
beleid en de drie deelprogramma’s. Verdere concretisering zal binnen deze kaders naast de
verordening plaatsvinden in uitvoeringsnotities. We zullen daarin de meetbare resultaten opnemen.
Naast een heldere positionering van de diverse documenten heeft dit tot voordeel dat het ruimte
biedt voor dynamiek en inbreng van alle betrokkenen in de uitvoering. Op deze manier willen we
inspelen op actuele maatschappelijke ontwikkelingen, behoeften en initiatieven en bovenal willen we
een dynamische en procesmatige manier van werken creëren.
1.3 Voorbereidend traject
Ter voorbereiding van dit beleidsplan hebben wij een traject doorlopen, dat is uitgemond in het
Integraal Beleidskader Rhenen. Hieronder geven wij de gezaghebbende stukken in dit traject aan.
Contouren Visie Sociaal Domein
Op 28 mei 2013 hebben wij de nota ‘Contouren Visie Sociaal Domein Rhenen – Van maakbaarheid
naar werkelijkheid’ vastgesteld. In deze nota is de koers uitgezet om de omslag te maken van een
verzorgingstaat naar een netwerksamenleving. Het speelveld, waarbinnen de gemeente Rhenen de
Visie op het Sociaal Domein zou kunnen vormgeven, is daarbij afgebakend.
Visie sociaal domein
Op 12 november 2013 heeft de gemeenteraad de Visie Sociaal Domein ‘Een vitale samenleving is nooit
blut!’ vastgesteld. De uitgewerkte visie verdiept de kanteling, verheldert welke spelers op het speelveld
staan en geeft een aanzet tot de nieuwe spelregels. De visie zet het streefbeeld neer van de vitale
samenleving. Op basis van dit streefbeeld zijn principes, inzichten en uitgangspunten beschreven, die
de gemeente Rhenen wil hanteren om de systeemwisseling naar ‘één gezin, één plan en één regisseur’
met de verschillende betrokkenen in het sociaal domein daadwerkelijk te bewerkstelligen.
Integraal Beleidskader sociaal domein
Tijdens de raadsbehandeling op 21 januari 2014 heeft de gemeenteraad het Integraal Beleidskader
Sociaal Domein vastgesteld. Dit document is de verdere doorvertaling van het visiedocument naar de
7
beleidsinstrumenten. Het integrale beleidskader vormt de basis voor het zo integraal en ontschot
mogelijk (beleidsmatig) opereren als gemeente in het sociaal domein. Het omvat daartoe de
kaderstelling op drie punten: inhoudelijk, financieel en organisatorisch. De beleidsprioriteiten die in het
sociaal domein centraal staan zijn de volgende:
1. Eigen regie en coördinatie van het leven;
2. Keuzevrijheid binnen het gezinsplan;
3. Sociale activatie van het gezin en het netwerk om het gezin;
4. Normaliseren van hulp, ondersteuning en zorg;
5. Versterken prikkels gericht op preventie en innovatie van zorg en ondersteuning;
6. Het stellen van bodemeisen voor veiligheid en leefbaarheid.
1.4 Wie is betrokken bij het opstellen van dit beleidsplan?
Bij het uitschrijven van dit beleidsplan zijn geen burgers of maatschappelijke organisaties betrokken
geweest. Dit beleidsplan geeft de richting aan, waar bij de inrichting van dit deel van het sociale
domein rekening valt te houden. Bij de uitwerking van de deelprogramma’s met de prioriteiten en
procesdoelen worden in 2014 burgers, maatschappelijke organisaties en welzijsn- en zorginstellingen
betrokken. Alles erop gericht om per 2015 met elkaar de echte start te kunnen maken op het vlak van
maatschappelijke ondersteuning.
Via het college van burgemeester en wethouders is het WMO-platform om advies gevraagd ten
aanzien van voorliggend beleidsplan.
1.5 De geldigheidsduur van het beleidsplan en actualisering
Dit beleidsplan geldt voor de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2017. Het dient op het vlak van de
maatschappelijke ondersteuning als het beleidsinstrument voor de eerste twee jaren na de invoering
van de nieuwe wet. Omdat het plan procesdoelen bevat biedt het in deze periode voldoende
flexibiliteit om in overleg met alle betrokken partijen (burgers, maatschappelijke organisaties en
zorgaanbieders) aanpassingen te doen als dat op grond van voortschrijdend inzicht of de eerste
werkervaringen aan de orde is. Daarnaast kan ook het overgangrecht dat wordt opgenomen in de
nieuwe wet noodzaken tot het maken van andere keuzes. Dit beleidsplan geeft aan waar we in 2014 al
mee bezig zijn voor de decentralisatie. Dit plan hoort bij de wettelijke bevoegdheid van de
gemeenteraad per 1 januari 2015. Voor dit beleidsplan houden we zelf een planperiode aan die loopt
tot 1 januari 2017.
1.6 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 zetten we uiteen wat we als gemeente de komende jaren willen bereiken met de
uitvoering van dit Beleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning. Hoe dit valt te organiseren komt in
hoofdstuk 3 aan de orde. Vervolgens geven we in hoofdstuk 4 aan welke kwaliteiten er volgens ons bij
vereist zijn. In hoofdstuk 5 zetten we uiteen hoe daarbij met het budget en de bekostiging zal worden
omgegaan. In hoofdstuk 6 gaan we in op de monitoring en verantwoording. Onze kijk op de
participatie van cliënten en de afhandeling van klachten van cliënten treft u aan in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 8 biedt inzicht in de wijze waarop communicatie wordt ingezet. In hoofdstuk 9 zetten we
tot slot de vervolgactiviteiten op een rij.
8
2. Wat willen we bereiken?
2.1 Deelprogramma’s
Voor de vormgeving van ons beleid kiezen we voor het werken met drie deelprogramma’s, die
aansluiten bij de opdracht van de Wmo 2015.
1. Vitalisering van sociaal kapitaal en zelf organiserend vermogen.
Het gaat hier om het bevorderen van sociale samenhang, de ondersteuning van mantelzorg en
vrijwilligers en het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.
2. Zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking
Het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met
chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.
3. Maatschappelijke opvang
De zorg, ondersteuning en bescherming van mensen die niet in staat zijn zich zelfstandig te
handhaven in de samenleving en die beschermd wonen of opvang behoeven in verband met
psychische of psychosociale problemen of omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in
verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
Over deze drie deelprogramma’s heen ligt de algemene zorg van de gemeente voor de
beschikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en met daarnaast de algemene zorg voor de
leefbaarheid en veiligheid in onze gemeente. Deze algemene zorg is in de Wmo als opdracht aan de
gemeente meegegeven. Deze aandachtspunten bij de algemene zorg zullen wij steeds in het oog
houden bij de vervolgactiviteiten rond de 3 deelprogramma’s.
Door te werken met deze deelprogramma’s willen we enerzijds overzicht creëren in de ruime opdracht
die de wet aan de gemeente geeft en anderzijds het integraal werken bevorderen door de samenhang
tussen deze programma’s inzichtelijk te maken.
Met deze deelprogramma’s willen wij tevens meer integraal werken bevorderen, gericht op de
dagelijkse werkpraktijk.
2.2 Gewenst toekomstbeeld
Het toekomstbeeld van de vitale samenleving
De gemeente Rhenen wil dat haar inwoners zolang mogelijk de regie over hun dagelijks leven houden
en kunnen participeren in de samenleving. Iedereen moet naar zijn of haar vermogen kunnen
meedoen. Iedereen heeft het recht zich te ontwikkelen en ontplooien. De eigen kracht en
mogelijkheden van mensen staan centraal.
Om ervoor te zorgen dat mensen hun zelfredzaam behouden, zien we toe op de volgende
randvoorwaarden:
o Bevorderen van leefbaarheid en veiligheid;
o Beschikbaar stellen van algemene voorzieningen, die bereikbaar en toegankelijk zijn;
o Adequate voorlichting, informatie en advies;
9
o
o
Stimuleren ontmoeting en contact tussen mensen;
Organiseren vroegsignalering.
Het toekomstbeeld van waardevolle maatschappelijke ondersteuning
Voor hen die (tijdelijk) niet zelfredzaam zijn en niet op eigen kracht mee kunnen doen aan de
samenleving is er de maatwerkondersteuning van de overheid. De ondersteuning wordt vraaggericht
ingevuld en de eigen mogelijkheden van mensen om regie te voeren of tot oplossingen te komen
staan daarin centraal. Wat mensen zelf kunnen, al dan niet met behulp van hun directe sociale
omgeving, mag niet worden overgenomen door anderen.
Om dit te bereiken streven wij met burgers, maatschappelijke organisaties en welzijns- en
zorginstellingen en hun beroepskrachten naar:
o Het leggen van verbindingen tussen mensen waar deze er niet zijn, maar deze wel nodig zijn;
o Het bevorderen dat familie en omgeving zo nodig bereid zijn om betrokkenheid te tonen en
ondersteuning te bieden;
o Het gebruik van ondersteuningsmethodieken die de (veer)kracht en ontwikkeling van mensen
en hun sociale omgeving versterken;
o Werkwijzen met als focus het herstellen van de zelfredzaamheid en het bieden van perspectief
door zingeving;
o Adequate verbindingen en afstemming tussen beroepskrachten, mantelzorgers en
(zorg)vrijwilligers, waarbij er sprake is van wederzijdse erkenning en een onderlinge
versterking van kwaliteiten en mogelijkheden.
Het toekomstbeeld van de doelgerichte aanpak met respect voor de verschillen
We willen met burgers (ook als vrijwilligers), maatschappelijke organisaties, zorgaanbieders en hun
beroepskrachten stevige stappen zetten naar de vitale samenleving zoals deze in de Visie Sociaal
Domein staat beschreven. Deze vitale samenleving wordt gekenmerkt door burgers die zelf de regie
over hun leven hebben, onderlinge betrokkenheid tonen en leven in leefbare en veilige buurten en
kernen, waar ze kunnen participeren naar vermogen. Vanuit maatschappelijke ondersteuning zullen
we er voor moeten zorgen dat betaalbare ondersteuning altijd bereikbaar blijft voor hen, die dat
tijdelijk of permanent nodig hebben.
Om dit mogelijk te maken zijn naast een samenhangend beleid vooral doelgerichte en gecoördineerde
inspanningen nodig. Daarvoor is inzicht nodig in wat werkt en wat niet. Dat inzicht krijgen we uit
kennis en ervaringsleren.
Mensen en situaties verschillen weliswaar. Dat respecteren we en daar willen we zoveel mogelijk
rekening in het beleid. Daarop is mede de keuze tot zelfregie en individueel maatwerk gebaseerd.
Daarnaast zijn er ook de nodige overeenkomsten te vinden in mensen, hun gedrag en in hun
leefsituaties. Deze overeenkomsten worden vastgelegd in profielen die aanknopingspunten bieden
om tot gerichte interventies en methodiekontwikkeling te komen. Het aanbod aan ondersteuning en
zorg dient voldoende gelegenheid te bieden om tot maatwerk te komen, waarbij mensen zich
gerespecteerd voelen en zij zelf regie kunnen voeren.
Van beroepskrachten wordt verwacht dat zij de juiste aanpak kiezen en methodiek inzetten om hun
coaching of interventies vorm te geven.
10
Wij willen beroepskrachten in staat stellen om de situaties en de mensen in het sociaal domein met
een open blik te kunnen benaderen en hun professionaliteit in de keuze van hun aanpak te kunnen
leggen. Bij de trajecten met ondersteuning en zorg gaat de uitvoering gepaard met monitoring van
hetgeen werd verwacht en ten aanzien van wat er feitelijk is gebeurd. Na afloop van een traject vindt
er altijd een evaluatie plaats en worden verwachtingen en resultaten vergeleken en zo mogelijk met
collega’s besproken. Er wordt eveneens lering getrokken uit de ervaring die is opgedaan De kennis en
ervaringen geeft inzicht in wat werkt en dient te worden gedeeld. Ze vormen mede de input voor het
aanscherpen dan wel bijstellen van het gemeentelijk beleid in het sociaal domein.
Om dit mogelijk te maken willen we als gemeente:
o kennis vergaren en beschikbaar stellen over de gebruikte methodieken en interventies van
professionals en vrijwilligers die werken aan het bevorderen van de vitale samenleving in
buurten en kernen.
o Samen met cliënten, mantelzorgers, vrijwilligers en beroepskrachten leren van de ervaringen
in zorg- en ondersteuningssituaties. We willen op basis van deze kennis interventies en
methodieken tegen het licht kunnen houden en veranderen of bijstellen.
o Meer zicht krijgen op welke interventies in welke situaties werken en welke niet en waarom of
hoe dat dat komt.
o Voldoende ruimte geven aan beroepskrachten om zich verder te professionaliseren en te
leren van hun eigen aanpak.
o Van burgers/cliënten horen hoe zij de zorg en ondersteuning hebben ervaren en dat samen
met hen evalueren enkel met als doel hiervan te leren.
2.3. Deelprogramma 1. Vitalisering van sociaal kapitaal en zelf organiserend vermogen
Dit deelprogramma richt zich op het bevorderen van sociale samenhang, mantelzorg, vrijwilligerswerk
en veiligheid & leefbaarheid in de gemeente. Onder dit deelprogramma valt bovendien het
voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.
Prioriteit 1.1:
Buurtbewoners ontmoeten en kennen elkaar en ontplooien initiatieven voor een leefbare en veilige
buurt. Ze helpen en ondersteunen elkaar.
Procesdoelen:
1. Er worden initiatieven ontplooid, die inwoners in staat stellen elkaar te ontmoeten en te leren
kennen in hun eigen directe leefomgeving.
2. Inwoners worden gestimuleerd initiatieven te ontwikkelen en uit te voeren die een bijdrage
leveren aan de veiligheid en leefbaarheid van hun woonomgeving, waaronder bijvoorbeeld de
verkeersveiligheid, het vergroten van de speelbaarheid en de ondersteuning van elkaar.
3. Er gaan wij-koppels functioneren bestaande uit vrijwilligers en beroepskrachten; zij doen in de
kernen aan vroegsignalering, het contact zoeken en verbindingen leggen tussen mensen.
4. Er wordt actief informatie opgehaald over initiatieven van burgers met betrekking tot de
leefbaarheid van hun buurt.
5. Er wordt actief gezocht naar bestaande lokale burgerinitiatieven, die als voorbeelden kunnen
bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van inwoners.
6. We stimuleren per kern een gezondheidsproject voor ouderen, gericht op ontmoeten en
bewegen.
11
Indicatoren:
 Het aantal initiatieven dat in staat stelt tot ontmoeting en contact in de eigen buurt of kern.
 Het aantal initiatieven dat wordt genomen door wijkbewoners om de leefbaarheid en
veiligheid van hun woonomgeving.
 Het aantal malen dat burgers zich aanmelden als vrijwilliger via de website “Rhenen voor
elkaar”.
 Het aantal verslagen van wij-koppels over hun aanpak en pogingen tot het leggen van
verbindingen in de wijk.
 De aard van en de wijze waarop wij-koppels signalen oppikken van zorgelijke situaties.
 Het aantal voorbeelden van bestaande lokale burgerinitiatieven die als voorbeeld kunnen
bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van inwoners.
 Het projectvoorstel en het verslag van de uitvoering van het gezondheidsproject in de
desbetreffende kern met inbegrip van de evaluatie.
Prioriteit 1.2:
Er is een ondersteuningstructuur passend bij de buurtgerichte aanpak in de kernen.
Procesdoelen:
1
7. Wij-koppels met vrijwilligers/beroepskrachten gaan in de kernen in gesprek met het Lokale
ambulante team Jeugd om informatie uit te wisselen, kennis te delen en
samenwerkingsafspraken te maken.
8. Per kern bestaat er een actueel beeld van de voorhanden zijnde voorzieningen (sociale kaart)
en de informele- en formele netwerken (sociale infrastructuur).
9. De gemeente houdt dmv monitoring bij hoe de netwerken zich per kern ontwikkelen, mede in
relatie tot behoeften aan collectieve voorzieningen.
Indicatoren:
 Het aantal verslagen van de besprekingen tussen wij-koppels;
 Een sociale kaart met een overzicht per kern;
 Overzichten met de sociale infrastructuur per kern;
 Het plan van aanpak voor de monitoring van de netwerken per kern.
Prioriteit 1.3:
Bevorderen van de toegankelijkheid om vrijwilligerswerk te doen, initiatief te nemen en elkaar te
helpen
Procesdoelen:
10. De website “Rhenen voor elkaar” wordt doorontwikkeld;
11. Inwoners en maatschappelijke organisaties worden regelmatig gewezen op de website en
gestimuleerd er gebruik van te maken;
12. Wij-koppels worden in staat gesteld om initiatieven tot de verbetering van de kwaliteit en
veiligheid van leefomgeving te stimuleren en ondersteunen;
13. Wij-koppels worden in staat gesteld om initiatieven die mensen in staat stellen elkaar te
ondersteunen te stimuleren en zo nodig te begeleiden;
1
WIJ Rhenen, Elst en Achterberg staat voor initiatieven van bewoners voor de verbetering van hun buurt. Het WIJ-koppel kan
hierin ondersteuning bieden. Een medewerker van de Stichting Alleman Welzijn en de wijkmanager van de gemeente Rhenen
vormen samen het WIJ-koppel. Meer informatie: www.rhenen.nl.
12
14. We zorgen voor een goede ondersteuningstructuur voor vrijwilligerswerk, zowel voor
algemeen vrijwilligerswerk als meer specifiek voor zorgvrijwilligers. Deze
ondersteuningstructuur past zich aan aan de behoeften van vrijwilligers en geeft extra
aandacht aan zorgvrijwilligers; .
15. We promoten vrijwilligerswerk onder specifieke doelgroepen zoals gepensioneerden, jongeren
(via maatschappelijke stages) en werkzoekenden.
Indicatoren:
 De website “Rhenen voor elkaar” is toegankelijk en voorziet in diverse functies op het
vrijwilligersvlak;.
 De website “Rhenen voor elkaar” wordt door alle maatschappelijke organisaties en de
gemeente gepromoot met linken naar de eigen websites en in de communicatiemiddelen.
 Verhalen van buurtbewoners, verslagen van professionals en berichtgeving over initiatieven
laten zien hoe er wordt gewerkt aan de leefomgeving en veiligheid van buurten.
 Er worden enquêtes gehouden onder vrijwilligersorganisaties over hun ervaringen met de
ondersteuningsstructuur voor vrijwilligers.
 Via voorstellen en acties wordt inzichtelijk gemaakt of de ondersteuningstructuur zich aanpast
bij de behoefte van vrijwilligers. Vrijwilligers die voorstellen hebben gedaan over de
ondersteuningstructuur worden bericht over hetgeen hier mee is gebeurd of gaat gebeuren.
 Brieven, brochures, mailings, publicaties over vrijwilligerswerk.
Prioriteit 1.4:
Inwoners van Rhenen worden actief betrokken bij de totstandkoming van (beleids)plannen binnen het
sociaal domein.
Procesdoelen:
16. Er is een integrale werkwijze rondom beleidsparticipatie binnen het sociaal domein.
17. Er zijn nieuwe verordeningen voor burgerparticiaptie en cliëntenparticipatie in samenspraak
met onder meer het Wmo-platform tot stand gebracht.
Indicatoren:
 Set afspraken rond beleidsparticipatie met het Wmo-platform;
 Door de raad vastgestelde verordeningen voor beleidsparticipatie en cliëntenparticipatie in het
sociaal domein.
Prioriteit 1.5:
Mantelzorgers worden niet overbelast.
Procesdoelen:
18. Aantal afspraken tussen het Wmo-loket en maatschappelijke organisaties met betrekking tot
het herkennen van mantelzorgvraagstukken, opsporen van mantelzorgers en het inrichten van
mantelzorgondersteuning;
19. Set afspraken tussen het Lokaal steunpunt mantelzorg en het Wmo-loket over de wijze van
samenwerking en dossiervorming rond mantelzorgers;
20. Verstrekken van informatie over hoe mantelzorgers in aanmerking kunnen komen voor het
mantelzorgcompliment.
13
21. De kennis over (jonge)mantelzorgers en hun behoeften wordt vanuit het Lokale steunpunt
mantelzorg verdiept en uitgebreid.
22. Vervaardiging van een passend pakket voor de ondersteuning van (jonge)mantelzorgers,
waarbij tenminste de basisvoorzieningen voor mantelzorgondersteuning zijn gerealiseerd.
Indicatoren:
 Aantal afspraken tussen het Wmo-loket en de maatschappelijke organisaties gericht op de
aanpak van mantelzorgvraagstukken;
 Samenwerkingsafspraken tussen het Lokaal steunpunt mantelzorg en het Wmo-loket;
 Bekendheid op brede schaal ten aanzien van de landelijk erkende basisvoorzieningen voor
mantelzorgers.
Prioriteit 1.6:
Mensen zijn in staat om hun eigen netwerk in te schakelen en te verbreden.
Procesdoelen
23. Organiseren van themabijeenkomsten en/of cursussen over hoe het eigen netwerk valt te
gebruiken, te versterken en te verbreden. Het onderwerp vraagverlegenheid wordt daar in
meegenomen.
24. Bij de methodieken wordt aanwijsbaar aandacht besteed aan de coaching van mensen bij het
investeren in hun netwerk.
25. Publicaties over het belang van netwerken en wat het kan opleveren.
Indicatoren:

Verslagen van themabijeenkomsten en cursussen.
 Aantal deelnemerservaringen (ter verspreiding).
 Aantal publicaties over netwerken.
Prioriteit 1.7:
Voor mensen met regieverlies is er voldoende dagbesteding
Procesdoelen:
26. Onderzoek de lokale behoefte aan dagbesteding en de mogelijkheden om lokaal
dagbesteding te realiseren, dan wel regionale voorzieningen open te stellen voor Rhenense
inwoners.
27. Oriëntatie op de innovatieve mogelijkheden op het gebied van dagbesteding.
Indicatoren:
 Een onderzoeksrapport over dagbesteding gebaseerd op de lokale en regionale behoeften en
mogelijkheden.
Prioriteit 1.8:
Kwetsbare mensen mogen er op rekenen dat er direct bescherming en hulpverlening wordt ingezet in
(dreigende) situaties van mishandeling en huiselijk geweld, ook als ze zelf geen melding of aangifte
kunnen doen. Er wordt zo snel mogelijk ingegrepen en outreachend gewerkt vanuit een brede
benadering van de problematiek.
14
Procesdoelen:
28. Werkafspraken over de signalering en aanpak van mishandeling van kwetsbare mensen en het
huiselijke geweld;
29. Beroepskrachten en organisaties starten op basis van werkafspraken op een gecoördineerde
wijze hulpverlening te starten, al dan niet met tussenkomst van het Steunpunt Huiselijk
Geweld;
30. Vrijwilligers weten wat ze moeten doen als ze mishandeling van kwetsbare mensen vermoeden
of constateren;
31. Professionals van alle organisaties die onder de werking van de Wet meldcode huiselijk geweld
en kindermishandeling vallen, zijn of worden getraind in het herkennen en bespreekbaar
maken van signalen van geweld;
32. Beschikbaar stellen van alle expertise, informatie, advies en hulpverlening via het Steunpunt
Huiselijk Geweld Rhenen komt aan burgers én beroepskrachten.
2.4. Deelprogramma 2: Zelfredzaamheid en participatie van personen met beperking
De zelfredzaamheid en participatie ondersteunen van personen met een beperking of met chronische,
psychische of psychosociale problemen. Dit zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving en met zoveel
mogelijk gebruik van algemene voorzieningen.
Prioriteit 2.1:
De Wmo ondersteuning vindt op een duurzame basis plaats; de gemeente biedt een samenhangend
pakket van algemene voorzieningen; het inzetten van individuele voorzieningen wordt beperkt tot
hetgeen noodzakelijk is.
Procesdoelen:
33. Onderzoeken van de uitwisselbaarheid van individuele voorzieningen met algemene
voorzieningen op zowel lokaal als regionaal niveau; rekening houdend met de keuzevrijheid,
kwaliteit en betaalbaarheid van de voorzieningen als vertrekpunten.
34. Prioriteren van collectieve voorzieningen die een directe, aantoonbare bijdrage leveren aan
het terugdringen van kosten en met name die van duurdere individuele voorzieningen.
35. Inzetten op preventie en vroegsignalering om verslechtering van de situatie uit het oogpunt
van maatschappelijke kosten te voorkomen.
36. We leren van ondersteuningssituaties en vergaren kennis over de mogelijkheden tot preventie
van deze situaties door dit in de werk- en samenwerkingsprocessen en bij
methodiekontwikkeling als focuspunt in te bouwen.
Indicatoren:
 Onderzoeksrapportages met aanbevelingen met de mix aan collectieve en individuele
voorzieningen
 Samenwerkingsafspraken die beschrijven hoe met vroegsignalering en preventie rekening is
gehouden.
Prioriteit 2.2:
Begeleiding is gericht op het zoveel mogelijk herstellen van de zelfredzaamheid, de versterking van het
eigen netwerk en het bevorderen van participatie.
15
Procesdoelen:
37. Onderzoeken van de meest essentiële ondersteuningsbehoefte, rekening houdend met de
persoonskenmerken en situatie van de hulpvrager en diens sociale netwerk.
38. Ondersteuningsplan of gezinsplan waarbij rekening wordt gehouden met het herstel van de
zelfredzaamheid, de versterking van het eigen netwerk en het bevorderen van participatie.
Indicatoren:
 Professionals zijn aantoonbaar geschoold in vraagverheldering (diploma’s en certificaten)
 Beoordelingsmethodiek schriftelijke verslaglegging
 Beoordelingsmethodiek ondersteuningsplannen
Prioriteit 2.3:
Mensen blijven zo lang mogelijk als dat kwalitatief verantwoord en uit kostenoogpunt acceptabel is
thuis in hun eigen omgeving wonen.
Procesdoelen:
39. Uitwerken van de integrale benadering van wonen, welzijn en zorg.
40. Uitwerken van de huidige en toekomstige behoefte aan wonen, welzijn en zorg per kern.
41. Structureel overleg met zorgverzekeraars over de afstemming rond de voorzieningen op het
gebied van de WMO, de Zorgverzekeringswet en de Wet Langdurige Zorg..
Indicatoren:
 Onderzoeksrapportage inzake de integraliteit van wonen, welzijn en zorg
 Onderzoeksrapportage met betrekking tot de behoeften per kern inzake wonen, welzijn en
zorg.
Prioriteit 2.4.
Er is sprake van gecoördineerde ondersteuning door beroepskrachten, vrijwilligers en mantelzorgers
met oog voor ieders rol en kwaliteit en veerkracht.
Procesdoelen
42. Versterken van de samenwerking tussen informele en formele zorgverleners
43. Ontwikkelen van een protocol voor samenwerking tussen informele en formele netwerken (in
relatie tot het gezins- of ondersteuningsplan).
Indicatoren
 Protocol samenwerking tussen informele en formele netwerken
 Format samenwerking in relatie tot het gezins- of ondersteuningsplan
Prioriteit 2.7:
Alle professionele en vrijwillige ondersteuning is gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden
en de zelfredzaamheid van mensen. Voorkomen dat mensen zorgafhankelijk worden of blijven.
Wanneer mensen blijvend zorg en ondersteuning nodig hebben is de aanpak gericht op zoveel
mogelijk zelfstandigheid.
16
Procesdoelen:
44. Gesprekken en trainingen organiseren voor professionals en zorgvrijwilligers.
45. Afspraken over de voorbereiding en evaluatie van het ondersteuningstraject op deze punten
Indicatoren:
 Aantal gesprekken en trainingen rondom zelfredzaamheid en zelfregie
 Aanwezigheid van een gezamenlijk gekozen systematiek van voorbereiding en evaluatie
2.5 Deelprogramma 3: Maatschappelijke opvang
Het bieden van opvang (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen en
verslavingszorg). Er is een sluitend netwerk om zorg op maat te realiseren voor personen, die zich niet
zelf melden, maar die op een punt in hun leven zijn gekomen dat zorg wel nodig is (voor hun eigen
welbevinden en die van hun omgeving). Het beleid met betrekking tot maatschappelijke opvang is een
regionale aangelegenheid, waarbij de centrumgemeente (Ede) een coördinerende rol vervult.
Onderstaande prioriteiten en doelen zijn afhankelijk van hetgeen hier regionaal over wordt
afgesproken. Op het gebied van preventie is wel een lokale aanpak nodig. Het uitgangspunt is dat er
in eerste instantie lokale oplossingen worden gezocht, maar als deze niet mogelijk blijken er regionale
voorzieningen beschikbaar zijn.
Prioriteit 3.1:
Het voorkomen van dakloosheid;
Procesdoelen:
46. Onderkennen van (huisvestings)problematiek rond dakloosheid in een vroegtijdig stadium en
afspraken maken met maatschappelijke organisaties
47. Voorkomen van huisuitzettingen door middel van een gecoördineerde aanpak
Indicatoren:
 Afspraken met maatschappelijke organisaties over de aanpak van dakloosheid
 Aantal huisuitzettingen
Prioriteit 3.2:
Bewerkstelligen dat mensen zo kort mogelijk verblijven in de maatschappelijke opvang;
Procesdoelen:
48. Afspraken met zorgaanbieders van maatschappelijke opvang over de gemiddelde verblijfsduur
in de 24-uurs maatschappelijke opvang
49. Afspraken met instellingen over de vervolgacties bij de huisvesting en ondersteuning van
cliënten die uitstromen uit de maatschappelijke opvang
Indicatoren:
 Afspraken met zorgaanbieders maatschappelijke opvang
 Afspraken met lokale en regionale instellingen over ondersteuning
17
Prioriteit 3.3:
Creëren van voldoende woningen ten behoeve van de GGZ en maatschappelijke opvang
Procesdoelen
50. Afspraken met de woningcorporatie over de beschikbaarheid in de 3 kernen
Indicatoren:
 Lokale prestatieafspraken met de woningcorporatie over GGZ-cliënten.
18
3. Hoe valt dit te organiseren?
3.1 Klant centraal
De burger staat vooral als klant centraal in het Beleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning. De burger
zal ook als klant mee moeten gaan in de kanteling. Burgers kunnen niet volstaan met het blijven
denken in “ik heb recht op”. Het wordt meer van ik heb een vraag of behoefte. De belangrijkste vraag
is: ‘‘wat kan ik zelf nog, wat kan de omgeving nog doen?’ Verder heeft de burger als klant een
signalerende rol: wat gaat er goed en wat kan beter?
3.2 Context lokale samenwerking
De nieuwe Wmo-taken die gemeenten onder hun hoede krijgen zijn weliswaar gericht op inwoners
met ernstige beperkingen, maar de ingezette ondersteuningsvormen zijn relatief eenvoudig en
veelvoorkomend (individuele begeleiding, groepsbegeleiding, logeeropvang voor volwassenen).
Bovendien is deze ondersteuning gericht op het bevorderen zelfredzaamheid en participatie. Daarom
wordt deze ondersteuning bij voorkeur in of dichtbij de leefomgeving van de inwoner aangeboden.
Individuele begeleiding bijvoorbeeld wordt meestal ambulant, aan huis, geboden. Dagbesteding wordt
op locatie geboden, waarbij het aantal deelnemers aan dagbesteding per gemeente zodanig groot is
dat deze ook veelal lokaal wordt aangeboden. Met andere woorden: het ondersteuningsaanbod vanuit
de Wmo vindt grotendeels lokaal plaats, wat de noodzaak tot het regionaal regelen en inkopen van
ondersteuning beperkt.
3.3 Krachtenveld
Wij hebben samen met cliëntenorganisaties, aanbieders, welzijnsorganisaties en anderen door
middel van programma's als De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl laten zien hoe we de eigen
kracht en regie van mensen kunnen versterken en de afhankelijkheid van voorzieningen kunnen
verminderen. De gedachte om bij het bieden van ondersteuning eerst te kijken naar wat iemand nog
wet kan of zelf kan organiseren binnen zijn sociale netwerk om daarmee de zelfredzaamheid en
participatie van betrokkene te vergroten, is inmiddels gemeengoed geworden en kan rekenen op
breed draagvlak in de samenleving.
De gemeente wil een intensievere samenwerking met de organisatie MEE. MEE biedt informatie en
advies, ondersteuning en belangenbehartiging aan mensen met een beperking. Dit wordt momenteel
gefinancierd vanuit de AWBZ. Het is de bedoeling dat de financiële middelen, geheel of gedeeltelijk,
worden overgeheveld naar de gemeenten. Ook andere organisaties bieden cliëntondersteuning zoals
verschillende zorgaanbieders die verschillende doelgroepen ondersteunen. We blijven met huidige
zorgaanbieders samenwerken omdat ook de huidige Wmo voorzieningen een onderdeel blijven van
de nieuwe wet. Daarnaast zijn er nieuwe zorgaanbieders die nu vanuit de AWBZ ondersteuning bieden.
In de gemeente Rhenen zijn diverse maatschappelijke organisaties actief. Zowel aanbieders als
maatschappelijke organisaties moeten hun rol innemen in het kader van de kanteling. Niet aanbod
gericht, maar vraaggericht handelen met een duidelijk resultaat voor ogen.
3.4 Primaire processen
Op basis van het hoofdproces zoals geschetst in het Integraal Beleidskader gaan we samen de diverse
primaire processen met partijen uitwerken, om vraaggericht werken, anders lokaal samenwerken en
een nieuwe verhouding tussen cliënt en zorgaanbieders te ontwikkelen en te borgen. Het hoofdproces
is opgenomen in de bijlagen (bijlage 2).
19
3.5 Sociale teams
De gemeente Rhenen werkt aan een zo integraal mogelijke aanpak van het sociaal domein door het
instellen van sociale teams. Voor de hulp en ondersteuningsaanbod dat niet vrij toegankelijk is, is
tussenkomst van het WMO-loket voorlopig nog aan de orde. Het verstrekken van dit
ondersteuningsaanbod in het kader van de maatschappelijke ondersteuning is aan wettelijke regels
gebonden. Om die reden kan dit onderdeel niet overgedragen worden aan de te vormen sociale
teams. Zo zal een lid van het sociaal team wel kunnen constateren dat iemand geholpen zou zijn met
een individuele Wmo-voorziening en daarop wijzen of ernaar toe leiden, maar hij zal het niet zelf
kunnen bepalen of iemand hiervoor in aanmerking komt. De toegang naar deze regelingen ligt bij het
Wmo loket.
De positie van de huidige WMO consulenten in de te vormen sociale teams zal in 2014 nog bekeken
moeten worden. Hiervoor zal er eerst concretere invulling gegeven moeten worden aan de
uitgangspunten, de taken en de werkwijze van de sociale teams in de gemeente.
3.6 Regio FoodValley
Het ondersteuningsaanbod vanuit de Wmo vindt grotendeels lokaal plaats, wat de noodzaak tot het
regionaal regelen en inkopen van ondersteuning beperkt. Vooralsnog kiezen we ervoor om als
gemeenten ‘in konvooi’ op te trekken bij de decentralisatie van nieuwe Wmo-taken. In een konvooi
gaan allen dezelfde kant op. Ze zijn allen zelfsturend, onder eigen vlag, maar zijn ze met z’n allen
minder kwetsbaar. Zo nodig kunnen we elkaar helpen. Als groep samen reizende gemeenten
voeren we de volgende zaken samen uit:
-
-
Gesprekspartner zijn voor zorgverzekeraars/ zorgkantoren en het Centrum Indicatiestelling
Zorg, omdat die niet met individuele gemeenten willen/kunnen praten over afstemming
tussen gemeentelijke, medische en langdurige zorg en ondersteuning;
Afstemming met landelijke aanbieders zoals MEE en regionaal georganiseerde
(belangenbehartigers van groepen) aanbieders van ondersteuning;
Gezamenlijk onderzoek (laten) doen op bepaalde onderwerpen;
Waar nodig, bij kleine en specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld zintuiglijk gehandicapten),
gezamenlijk zorgdragen voor beschikbaarheid van ondersteuningsaanbod op regionaal niveau;
Gezamenlijk zorgdragen voor beschikbaarheid van beschermd wonen voor inwoners met
psychische problemen.
Deze vorm van samenwerking biedt meerwaarde voor de beschikbaarheid van specialistisch
hulpaanbod, voor het hebben van één gezicht en samenhangend optreden naar regionale spelers,
voor de mogelijkheid tot kennisdeling en voor een efficiënte inzet van ambtelijke capaciteit voor b.v.
onderzoek en monitoring in plaats van afzonderlijke inhuur van onderzoeksbureaus inhuurt.
3.7 Relatie met preventie
Gezondheid is een belangrijke randvoorwaarde voor maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid,
tegelijkertijd bevordert participatie de gezondheid. In dit licht zien we gezondheid niet als de
afwezigheid van ziekte of gebrek of een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden
(definitie WHO). Want voldoet ooit iemand hieraan?
20
Maar gezond zijn betekent dat je veerkracht hebt en een balans weet te vinden op zowel lichamelijk,
geestelijk als maatschappelijk vlak. Of te wel “Gezondheid is het vermogen van mensen zich aan te
passen en eigen regie te voeren, in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het
leven (Huber et. al. 2011).
Deze (nieuwe) definitie verbindt gezondheid, participatie en zelfredzaamheid met elkaar en richt zich
op het evenwicht tussen draagkracht (bv vaardigheden, opleiding, leefstijl, netwerk, inkomen) en
draaglast (bv psychische en/of lichamelijke ziekte, eenzaamheid, werkloosheid). Mensen bij wie de
balans (tijdelijk) verstoort is, zijn kwetsbaar.
In het uitvoeringsplan (en/of aparte nota lokaal gezondheidsbeleid), richten we ons op een aantal
(potentieel) kwetsbare groepen en geven daarbij aan hoe we draagkracht willen versterken en/of
draaglast verminderen. Hierbij wordt gekeken naar een geïntegreerde aanpak. Hierbij blijft de
verbinding met andere gemeentelijke beleidsterreinen en lokale stakeholders van groot belang gezien
de impact die bijvoorbeeld werk/inkomen, sport, opleiding, (zorg)voorzieningen, woonomgeving,
vrijwilligerswerk op de balans van burgers heeft.
3.8 Afstemming andere beleidsterreinen
In de huidige praktijk leggen wij bij de uitvoering van de Wmo verbindingen met andere
gemeentelijke beleidsterreinen, zoals de collectieve preventie op het terrein van gezondheid op basis
van de Wet publieke gezondheid (Wpg), het welzijnsbeleid, de woonvisie, de schuldhulpverlening en
het lokale werkgelegenheidsbeleid. Deze manier van werken willen wij continueren. Doordat we
investeren in innovatieve ondersteuningsarrangementen en vernieuwende werkwijzen, kunnen we met
nieuwe combinaties van bijvoorbeeld ondersteuning, participatie, wonen, welzijn, werk en inkomen
gaan werken
21
4. Vereiste kwaliteiten
4.1 Wettelijke kwaliteitseisen
In de conceptwettekst van de nieuwe Wmo staat het volgende vermeld over kwaliteit:
Gemeenten zijn verplicht om periodiek een plan en een verordening vast te stellen, waarin zij de
kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning borgen;
Gemeenten formuleren eisen aan de kwaliteit van voorzieningen en beroepskrachten;
We zullen hierbij steunen op landelijke professionele kwaliteitsstandaarden voor aanbieders;
Wij bepalen in de verordening welke eisen zij stelt aan de afhandeling van klachten van een cliënt
over gedragingen van een aanbieder;
Aanbieders worden verplicht om over een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te
beschikken;
Aanbieders worden verplicht om voor personen die beroepsmatig in contact kunnen komen met
cliënten een verklaring omtrent gedrag (VOG) te hebben.
Wij willen in samenspraak met aanbieders en cliëntvertegenwoordigers de kwaliteitscriteria vaststellen.
Per kwaliteitscriterium formuleren we in 2014 en 2015 de indicatoren en het meetinstrument waarmee
de resultaten kunnen toetsen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een kwaliteitsmatrix.
Voorbeeld van een kwaliteitsmatrix
Kwaliteit
Indicatoren
Methode van meten
Afspraken nakomen
Tijdig inleveren
Uitvoeringskwaliteit
Tevredenheid
dienstverlening
Houding
Cliëntinterviews
Panelgesprek
Resultaat kwaliteit
Niveau van ….
Monitorgesprek cliënt
Administratie
Verantwoording
Steekproefcontrole
Accountantsverklaring
Het wetsvoorstel draagt gemeenten op toezicht op de uitvoering van de wet te houden. De Inspectie
voor de Gezondheidszorg (IGZ) zal belast worden met het directe toezicht op de aanbieders van de
maatschappelijke ondersteuning. Het kader voor dit toezicht vormen de landelijk te ontwikkelen
professionele kwaliteitstandaarden voor de (individuele) maatwerkvoorzieningen.
In de contracten met uitvoerders op het gebied van individuele voorzieningen, hulp bij het
huishouden, collectief vervoer, maatschappelijk werk, diverse vormen van welzijnswerk gaat de
gemeente Rhenen waar nodig kwaliteitswaarborgen opnemen. Het gaat om de ‘kwaliteit in engere zin’,
dat wil zeggen dat de voorziening ‘deugdelijk en veilig’ moet zijn. Het gaat dan om:
-
Prestatieafspraken: bijvoorbeeld aantallen te leveren uren huishoudelijke hulp,
aantaluitgevoerde woningaanpassingen, aantal cursussen of aantal uren hulpverlening;
Servicenormen: aan de klant gecommuniceerde normen waarbinnen aanvragen afgehandeld
moeten zijn (bijv. doorlooptijd);
Kwaliteitseisen: eisen waaraan te leveren producten of diensten moeten voldoen, zoals
opgenomen in het bestek (bijv. kwalificaties van het personeel, vervanging bij vakantie en
ziekte);
22
-
Afspraken over het monitoren van geleverde kwaliteit;
Afspraken over periodieke meting van cliënttevredenheid;
Afspraken over klachtenregelingen.
4.2 Bewaken van de lokale Wmo kwaliteit
De Wmo kent een horizontale verantwoording. Dit betekent dat de gemeente verantwoording aflegt
aan de eigen inwoners, via de gemeenteraad. De verticale verantwoording, de verantwoording aan het
Rijk, kent de Wmo niet. Wel moeten we aan het Rijk een aantal gegevens verstrekken. Artikel 9 van de
Wmo schrijft voor dat het college jaarlijks voor 1 juli de volgende gegevens moet publiceren:


een cliënttevredenheidsonderzoek onder vragers van maatschappelijke ondersteuning over de
uitvoering van de wet (volgens een methode die na overleg met representatieve organisaties
op het gebied van maatschappelijke ondersteuning tot stand is gekomen);
een jaarverslag met bij ministeriële regeling aan te wijzen gegevens over de prestaties op het
gebied van maatschappelijke ondersteuning.
Volgens de wet moeten we het cliënttevredenheidsonderzoek en prestatiegegevens jaarlijks voor 1
juli aan het Ministerie van VWS verstrekken. De minister publiceert op basis daarvan voor 1 januari van
het daarop volgende jaar een rapportage waarin de gegevens van de gemeenten worden vergeleken.
Zo kan een gemeente zelf, maar kunnen ook andere belangstellenden, beoordelen wat de sterke en
minder sterke punten in de eigen Wmo uitvoering zijn.
Ons voornemen is een meerjarenplanning te maken en afwisselend onderzoek te doen naar de
resultaten van de Wmo beleidsprogramma’s. Daarbij kunnen we gebruik maken van bestaande en
landelijke onderzoeken, of onderzoeken die door instellingen worden gedaan. Mogelijk kunnen we
ook aansluiten bij onderzoeken, die op andere terreinen binnen de gemeente worden gedaan
bijvoorbeeld vanuit openbare orde en veiligheid of wijkgericht werken.
23
5. Budget en bekostiging
5.1 Inleiding
In deze paragraaf maken we een onderscheid tussen nieuwe budgetten en bestaande budgetten.
Nieuwe budgetten bestaan uit middelen die we per 1 januari 2015 overgedragen krijgen in het
gemeentefonds om de nieuwe taken op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning uit te
kunnen voeren. Bestaande budgetten bestaan uit middelen die nu al zijn opgenomen in de Rhenense
meerjarenbegroting voor de jaren 2014 tot en met 2017.
5.2 Nieuwe budgetten
Gemeenten worden op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen
bij hun participatie en zelfredzaamheid, en het bieden van beschermd wonen.
Er is sprake van een overheveling van budget vanuit de huidige AWBZ zodat gemeenten in grote
beleidsvrijheid op grond van de Wmo 2015 ondersteuning op maat kunnen organiseren. Hierbij moet
worden benadrukt dat geen sprake is van een overheveling van rijkstaken of het uitvoeren van
dezelfde taken op grond van de huidige AWBZ. Op 29 januari 2014 zijn de voorlopige
macrobudgetten voor de Wmo 2015 bekend gemaakt.
Beschikbaar budget
Op grond van een voorlopige raming is voor gemeenten in 2015 ruim € 8,8 miljard beschikbaar voor
de uitvoering van hun taken op grond van de Wmo 2015. Voor onze gemeente betekent dit dat er
voor bestaande taken € 1.352.189 beschikbaar blijft en voor nieuwe taken komt € 2.729.078,-beschikbaar.
Aanvullend budget als gevolg van nieuwe taken door overheveling uit de AWBZ
De budgetten die gemoeid waren met de AWBZ-functies begeleiding, kortdurend verblijf en het
bijbehorende vervoer, de inloopfunctie GGZ en cliëntondersteuning worden overgeheveld naar het
Gemeentefonds. Op grond van de nadere uitwerking van de contouren van de hervorming van de
langdurige zorg wordt ook 5% van het budget dat gemoeid is met extramurale persoonlijke
verzorging en alle middelen voor beschermd wonen voor GGZ cliënten (de zogenaamde GGZ
Pakketten) naar het Gemeentefonds overgeheveld.
Gemeenten ontvangen hiertoe in 2015, in aanvulling op het reeds beschikbare budget voor de Wmo in
het Gemeentefonds, een budget dat voorlopig is geraamd op € 3,3 miljard waarbij rekening is
gehouden met de effecten van extramuralisering van lage zzp’s, waardoor mensen langer blijven
thuiswonen. De taakstellende korting van € 0,7 miljard in 2015 is hier op in mindering gebracht.
Aanvullend budget na afschaffing Wtcg en CER
De regering is voornemens de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en
Compensatie Eigen Risico (CER) per 2014 af te schaffen. In de Begrotingsafspraken 2014 is besloten
om de huidige landelijke fiscale regeling voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, inclusief
de Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten, per 2014 in aangepaste vorm te handhaven. Gemeenten
ontvangen daarnaast aanvullende financiële middelen (structureel vanaf 2017 € 268 miljoen) om
gericht maatwerk te bieden aan mensen met een chronische ziekte en/of beperking via de Wmo,
bijzondere bijstand of ander lokaal beleid. In 2015 gaat het om een bedrag van € 216 miljoen.
24
Budget sociale (wijk)teams
De gemeenten ontvangen structureel vanaf 2017 € 50 miljoen ten behoeve van het opzetten van
sociale wijkteams binnen gemeenten. Sociale wijkteams zijn interdisciplinaire, ambulante en pro-actief
opererende teams. In 2015 gaat het om een bedrag van € 10 miljoen.
Mantelzorgers
Per 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning en waardering van mantelzorgers. In
de Begrotingsafspraken 2014 is voor de ondersteuning en waardering van mantelzorgers aanvullend
structureel € 11 miljoen extra beschikbaar gesteld. Het bedrag dat structureel beschikbaar wordt
gesteld voor de ondersteuning en waardering van de mantelzorgers wordt hierdoor € 100 miljoen. In
2015 zal dit bedrag lager liggen omdat er nabetalingen plaatsvinden over voorgaande jaren voor het
mantelzorgcompliment. Voorlopig wordt ervan uitgegaan dat in 2015 een budget van € 70 miljoen
beschikbaar is voor gemeenten.
Budget uitgaven doventolk
Gemeenten ontvangen voor uitgaven die samenhangen met het bieden van ondersteuning door een
doventolk vanaf 2015 € 7 miljoen structureel.
Aanvullend uitvoeringsbudget
Voor de (structurele) uitvoeringskosten van de nieuwe Wmo stelt het kabinet -aanvullend op het reeds
beschikbare uitvoeringsbudget in het Gemeentefonds -€ 42 miljoen beschikbaar vanaf 2015.
Aanvullend budget voor een zorgvuldige overgang van cliënten en een zorgvuldige transitie door
aanbieders naar de Wmo 2015
Voor het mogelijk maken van een zorgvuldige overgang van cliënten en een zorgvuldige transitie door
aanbieders naar de Wmo 2015, ontvangen gemeenten € 200 miljoen aanvullend budget in 2015. Dit
vermindert het financiële risico voor gemeenten en aanbieders omdat het ruimte biedt voor een meer
geleidelijke omslag naar een nieuwe manier van denken en werken. Vanaf 2016 wordt structureel €
200 miljoen extra aan het macrobudget toegevoegd, zodat gemeenten vernieuwende
ondersteuningsarrangementen kunnen ontwikkelen op het snijvlak van maatschappelijke
ondersteuning, welzijn, werk en inkomen, wonen, jeugdzorg en onderwijs, met slimme verbindingen
tussen formele en informele zorg. Eén van die vernieuwingen is de samenhang tussen het sociale en
het medische domein, met de wijkverpleegkundige als spil. Innovatieve werkwijzen, zoals sociale
wijkteams en buurtgericht werken, kunnen verder worden ontwikkeld en breder worden ingezet en
zodanig worden ingericht dat het samenwerking tussen zorgverzekeraars, zorgaanbieders en
gemeenten stimuleert en substitutie van zwaardere vormen van zorg door lichtere vormen van zorg en
ondersteuning plaatsvindt.
Reeds beschikbaar budget integratie-uitkering huishoudelijke verzorging
De voorgenomen korting per 2015 op het budget voor huishoudelijke verzorging wordt structureel
met € 530 miljoen verzacht ten opzichte van het Regeerakkoord. De korting bedraagt hiermee in 2015
€ 465 miljoen en het budget waarover gemeenten in 2015 de beschikking houden voor de uitvoering
van het wetsvoorstel Wmo 2015 bedraagt hierdoor € 951 miljoen.
25
Reeds beschikbare budgetten in het Gemeentefonds
Het Gemeentefonds wordt structureel vanaf 2017 taakstellend verlaagd met € 50 miljoen in verband
met de besparing in het kader van hergebruik van hulpmiddelen. De verlaging in 2015 bedraagt € 15
miljoen. De budgetten die gemeenten gebruiken voor het uitvoeren van de huidige wet blijven behoudens de maatregelen op huishoudelijk hulp en hulpmiddelen- beschikbaar voor de uitvoering
van het wetsvoorstel Wmo 2015.
De voorlopige verdeling van het macrobudget voor de Wmo 2015
Voor het aanvullend budget als gevolg van nieuwe taken door overheveling uit de AWBZ is een
historisch verdeelmodel ontwikkeld op basis van feitelijke uitgaven in de AWBZ in de eerdere jaren. De
verdeling van het bedrag voor cliëntondersteuning wat aan het Gemeentefonds wordt toegevoegd zal
plaatsvinden volgens een historische verdeelsleutel van het budget per MEE-organisatie dat over de
gemeenten per werkgebied van de MEE-organisaties wordt verdeeld op basis van inwoners (20%) en
cliënten (80%) met als peiljaar 2012. Het budget dat gemoeid gaat met beschermd wonen en het
budget dat samenhangt met opvang zal over de centrumgemeenten worden verdeeld.
Actualisatie in meicirculaire
De meicirculaire 2014 zal een actualisatie van het macrobudget voor 2015 bevatten aan de hand van
de genoemde factoren en zal daarmee van invloed zijn op de hoogte van het budget per gemeente.
De meicirculaire 2014 zal daarnaast informatie bevatten over de geleidelijke groei naar een objectieve
verdeling vanaf 2016.
5.3 Financiële Onzekerheden
Onzekerheden met betrekking tot budget:
 het macrobudget is onder voorbehoud van aanvullende budgettaire besluitvorming en wordt
nog bestuurlijk met de VNG besproken;
 het voorlopig macrobudget is gebaseerd op gerealiseerde uitgaven in 2012 en zal definitief
worden bepaald aan de hand van de realisatiecijfers 2013. Deze gegevens worden in februari
2014 verwacht en zullen worden verwerkt in de definitieve raming van het macrobudget in de
meicirculaire;
 de Algemene Rekenkamer is door VWS en VNG gevraagd het macrobudget - voor wat betreft
de berekeningswijze - te toetsen;
 het macrobudget kan nog wijzigingen als gevolg van de parlementaire behandeling van o.a.
het wetsvoorstel Wmo 2015.
Onzekerheden met betrekking tot de kosten
Er is geen één op één vergelijking mogelijk tussen het totaalbedrag voor de nieuwe taken per
gemeente en de beleidsinformatie die per gemeente is verstrekt. De beleidsinformatie - geleverd door
Vektis, het CIZ en het CAK - bevat informatie over het aantal mensen dat nu voor AWBZ-zorg
geïndiceerd is. Ook bevat deze beleidsinformatie de AWBZ-zorg die geconsumeerd wordt en de
omvang van deze consumptie per postcodegebied, aanbieder en op geanonimiseerd
verzekerdenniveau. In de beleidsinformatie worden verschillende peiljaren gebruikt en de
beleidsinformatie is niet gecorrigeerd voor maatregelen. Binnenkort zal een update van de
beleidsinformatie over de huidige AWBZ cliënten t/m 1 juli 2013 worden geleverd. Het blijft dus
moeilijk, dan wel onmogelijk om tot goede berekeningen over de verhouding nieuwe kosten en
budgetten te komen.
26
5.4 Overgangsrecht
In de concept Wmo 2015 is wel een overgangsrecht opgenomen voor bestaande AWBZ-cliënten
die, op kosten van de gemeente, hun recht op hun huidige zorg nog behouden tot uiterlijk 31-122015, tenzij de gemeente hen een ander aanbod doet, waarmee zij instemmen.
Voor bestaande cliënten in een beschermde woonvorm is een overgangstermijn van 5 jaar in de
Wmo 2015 opgenomen. Op het budget voor deze taak die naar de Centrumgemeenten gaat,
wordt niet bezuinigd. Voor de bestaande gebruikers van huishoudelijke hulp is in overleg met de VNG
geen overgangsrecht opgenomen. Dat betekent niet dat er voor bestaande Wmo cliënten geen
overgangsrecht is. Alleen wordt daarin al voorzien door bestaande wet- en regelgeving. Gemeenten
zijn dus zelf verantwoordelijk om bij beleidswijzigingen, die nodig zijn om de bezuiniging te realiseren,
rekening te houden met deze overgangsverplichtingen.
5.5 Toevoeging bestaande budgetten
Naast de nieuwe budgetten die vanaf 2015 deel zullen gaan uitmaken van het budget
maatschappelijke ondersteuning sociaal domein, kennen we binnen onze huidige meerjarenbegroting
nog een aantal budgetten, die nu al ingezet worden op het gebied van de maatschappelijke
ondersteuning. Op basis van werkelijke kosten in 2012 leidt dit tot de volgende opstelling:

Specifiek ouderenwerk (projecten)
30.000

Cliëntenparticipatie en klanttevredenheidsonderzoek
30.000

Wijkgericht werken
17.000

Vrijwillige thuis- en mantelzorg
16.000

Zorgvernieuwingskosten GGZ
24.000

Huishoudelijke verzorging (na aftrek eigen bijdragen)
1.236.000

Kosten (digitaal) loket
11.000

Kosten ambtelijke capaciteit
274.500
Totaal
1.638.500
Duidelijk wordt hiermee dat het nieuwe door het Rijk beschikbaar gestelde bedrag voor 2015 voor
bestaande taken, € 1.352.189, ontoereikend zal zijn de huidige taken op de huidige wijze uit te voeren.
Oud WVG-voorzieningen
In het bovenstaande bedrag zit niet de Rijksbijdrage die we krijgen voor de zogenaamde oud WVGvoorzieningen. Deze bijdrage zit binnen de Algemene Uitkering. Rhenen stelt binnen de begroting
2014 de volgende middelen beschikbaar voor voorzieningen uit de voormalige Wet Voorzieningen
Gehandicapten (WVG):

Woningaanpassingen
248.519

Rolstoelen
85.214

Vervoersvoorzieningen
142.184
Totaal
475.917
In 2008 is bij Raadsbesluit besloten voor de aanschaf van WVG-voorzieningen te lenen uit de
Algemene Reserve en - vanuit besparingen door de overgang van huur naar koop - terug te betalen.
Nu we aan de vooravond staan van grote veranderingen willen we deze administratieve last (want per
saldo treedt geen verschil op) laten vervallen.
In het kader van de P&C-cyclus wordt bij de jaarrekening de aflossing van circa 95.000 euro
per jaar vanuit de Wmo-middelen aan de algemene reserve tegen het licht gehouden.
27
5.6 Bekostiging
Voor de bekostiging zijn er diverse modellen beschikbaar. Onderstaand is een indeling die door een
groot adviesbureau wordt gehanteerd en is bedoeld om een eerste indruk te geven van de
mogelijkheden. Er zijn 5 hoofdvormen van bekostiging:
1. Beschikbaarheidsbekostiging. “Als het er gewoon moet zijn”.
Een vast budget voor het beschikbaar houden van een dienst.
Kenmerkend voor deze vorm is dat er geen directe relatie is tussen het budget en de afname van de
dienst.
”Stof op een brandweerauto houdt niet in dat je de brandweer kunt afschaffen.”
Voorbeeld: brandweer, zwembad;
2.
Populatiegebonden bekostiging. “Bij diagnose en samenwerking”.
Het verstrekken van een budget aan een of meerdere instellingen voor het bedienen van een
doelgroep of populatie. Volumewijzigingen werken pas met enige vertraging door in de budgetten.
Nadeel is dat er geen sterke prikkels zijn tot innovatie en servicegerichtheid.
Voorbeeld: wijkbudget per inwoner.
3.
Prestatie- of prestatiebekostiging. “Voor de fabriek”
Hierbij worden bedragen per verrichting of per persoon betaald. Hierbinnen is onderscheid tussen
 Functiebekostiging: tarieven per omschreven functie
 Integrale bekostiging: totale zorg aan een persoon voor een bepaalde duur
 Cliëntvolgende bekostiging: zorgplan is basis voor bekostiging
Prestatiebekostiging bevat volumeprikkel en maakt het voor financiers (gemeenten) makkelijk om zorg
bij een andere aanbieder in te kopen (p x q). Voorbeeld: aantal indicaties, vouchers.
4.
Persoonsgebonden betalingen. “Voor cliënten die willen en kunnen inkopen”.
Geldbedragen die rechtstreeks aan zorgvragers wordt uitgekeerd, zodat zij zelf zorg kunnen inkopen.
Risico’s zijn fraude en controleverlies. Voorbeeld: uitkeringen, toeslagen, PGB’s.
5.
Resultaatbekostiging. “Als het meetbaar is en de prikkel nodig is”.
Hierbij wordt een vergoeding of beloning verstrekt voor een resultaat bij een persoon of groep.
Meting van resultaten moet eenvoudig en betrouwbaar zijn en goed terug te voeren op betrokken
partijen. Voorbeeld: een schoon huis als resultaat bij thuiszorg.
Hoe we in Rhenen de zorg willen gaan bekostigen zullen we afhankelijk van het resultaat dat we willen
bereiken gaan bekijken. In een aanvullende notitie worden de bekostiging en de keuzes die we daarin
gaan maken nader uitgewerkt.
5.7 Bekostigingsmodellen
De verschillende bekostigingsmodellen kennen ieder hun eigen voor- en nadelen. Er zijn drie modellen
voor het bekostigen van de Wmo voorzieningen. De modellen worden hieronder kort besproken. In
bijlage 3 is een uitgebreid schema opgenomen met voor en nadelen van de onderstaande
bekostigingsmodellen:

Productiebekostiging: een vorm van bekostiging waarbij de gemeente met een aanbieder
vooraf diensten, activiteiten of trajecten definieert. De betaling vindt plaats overeenkomstig de
28


per dienst, activiteit of traject overeengekomen prijs. Dit kan ook en verzameling van diensten,
activiteiten of trajecten zijn;
Populatiegerichte bekostiging: een vorm van bekostiging waarbij de gemeente met een
aanbieder voor een afgebakende groep burgers (deelpopulatie of geografische afbakening)
een maatschappelijke taak of opdracht overeenkomt en deze betaalt voor het behaalde
(meetbare) resultaat bij deze maatschappelijke taak of opdracht voor deze groep;
Functiegerichte bekostiging: een vorm van bekostiging waarbij een gemeente betaalt voor de
beschikbaarheid van een met een aanbieder overeengekomen functie.
De praktische functie van deze bekostigingsmodellen wordt in de onderstaande afbeelding
schematisch weergegeven.
5.8 Maatwerkvoorziening versus algemene voorziening
De gemeente Rhenen richt zich er in eerste instantie op om zoveel mogelijk collectieve voorzieningen
te kunnen bieden in de drie kernen Achterberg, Elst en Rhenen. Wanneer iemand naar ons oordeel
onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, van gebruikelijke hulp, met mantelzorg of
met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of van algemene voorzieningen, dan gaan we
over tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening.
De voorgestelde maatwerkvoorziening moet rekening houden met de uitkomsten van het onderzoek
naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Het moet een passende bijdrage leveren aan de
zelfredzaamheid of participatie van de betrokkene. De voorziening moet iemand in staat stellen zo
lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Wanneer iemand beschermd woont
29
of van opvang gebruik maakt, moet de maatwerkvoorziening erin voorzien dat betrokkene - waar en
zo snel als mogelijk - weer in staat is, zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Wanneer mensen voldoen aan deze voorwaarden, kunnen ze aanspraak maken op een
maatwerkvoorziening.
Het ondersteuningsaanbod van de gemeente Rhenen is daarbij zoveel mogelijk ontwikkelingsgericht
en draagt bij aan de versterking van de eigen kracht en het kunnen voeren van eigen regie. Wanneer
iemand van mening is dat de gemeente hem onterecht geen maatwerkvoorziening verstrekt of de
maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie of dat de
gemeente hem opvang of beschermd wonen ten onrechte onthoudt, dan beschikt betrokkene over de
mogelijkheden van bezwaar en beroep.
5.9 Eigen verantwoordelijkheid
Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven en zorgen voor zichzelf en voor elkaar. Zo nodig met
behulp van zorg of ondersteuning. Wie hulp nodig heeft, organiseert dat in principe zelf. We willen dat
de dienstverlening van de gemeente er aan bijdraagt dat mensen op deze manier zelfredzaam blijven.
Dat wil zeggen dat iemand een huishouden kan voeren, zich kan verplaatsen in en om het huis, zich
lokaal kan verplaatsen per vervoermiddel, medemensen kan ontmoeten en op basis hiervan sociale
verbanden kunnen aangaan.
5.10 Persoonsgebonden Budget
Het persoonsgebonden budget in de nieuwe Wmo is een ander persoonsgebonden budget dan in de
huidige Wmo. Het persoonsgebonden budget is bedoeld als een instrument om tot individueel
maatwerk te komen en de cliënt zeggenschap te geven over de ondersteuning die hij ontvangt. Het
persoonsgebonden budget maakt het voor mensen met een beperking mogelijk om de regie over hun
eigen leven te behouden, zelf hun eigen leven in te richten en zelf zorgverleners uit te zoeken die hen
helpen op tijdstippen die zij wensen. Budgethouders maken zelf werkafspraken en sturen zelf bij als de
ondersteuning niet voldoende is. Met het persoonsgebonden budget kunnen nieuwe, niet door de
gemeente gecontracteerde aanbieders worden gefinancierd, waarmee het persoonsgebonden budget
een belangrijke functie vervult bij het bevorderen van innovatie in het beschikbare
ondersteuningsaanbod.
5.11 Keuzerecht
Een cliënt die een maatwerkvoorziening krijgt toegekend heeft, indien aan een aantal voorwaarden
wordt voldaan, recht om te kiezen voor een persoonsgebonden budget. Het college heeft de plicht
om, nadat in het onderzoek is vastgesteld dat iemand in aanmerking komt voor een
maatwerkvoorziening, de betrokkene te informeren over de mogelijkheden om voor een
persoonsgebonden budget te kiezen en over de gevolgen van die keuze. Hierbij hebben we de
mogelijkheid om de budgethouder gericht cliëntondersteuning te bieden.
30
6. Monitoring en verantwoording
6.1 Hoe gaan we om met risico’s?
De transitie van de begeleiding brengt net als de andere decentralisaties financiële risico’s met zich
mee. In deze paragraaf staat hoe we met de huidige kennis denken deze risico’s te kunnen beperken.
Grip door regie op individuele voorzieningen.
We kiezen ervoor om net zoals bij de huidige individuele voorzieningen, deze alleen met een indicatie
van het Wmo-loket aan te bieden. Het Wmo loket beoordeelt, in samenspraak met externe
deskundigen, wie welke ondersteuning ontvangt. De Wmo verordening moet hier criteria voor gaan
bieden. In principe komt iedereen die aan deze criteria voldoet in aanmerking voor begeleiding. Er is
daarmee sprake van een open eind regeling. Het beschikbare budget is echter wel leidend.
Risico’s als gevolg van budgetkortingen door het Rijk
De middelen die het Rijk aan gemeenten beschikbaar stelt per 1 januari 2015 zijn 25% lager dan de
huidige middelen voor begeleiding vanuit de AWBZ. Daarnaast is er ook gekort op het bestaande
budget voor de Wmo.
Risico’s als gevolg van het overgangsrecht.
Voor bestaande gebruikers van begeleiding wordt- naar alle waarschijnlijkheid- een overgangsrecht
opgenomen in de nieuwe Wmo vanaf 2015. Dit zal inhouden dat zij hun aanspraak op hun AWBZindicatie voor begeleiding behouden tot 1 januari 2016, tenzij zij eerder instemmen met een
ondersteuningsarrangement dat de gemeente hen biedt vanuit de WMO. Dit betekent dus dat als we
lopende indicaties in 2015 moeten financieren, we tekort (25%) komen.
6.2 Verantwoording
De gemeente Rhenen verantwoordt zich jaarlijks naar haar burgers over het Wmo beleid. Het is
belangrijk dat de gemeente hoort hoe de burger vindt dat zij het doet. Met ingang van 2013 zijn we
verplicht klant belevingsonderzoeken uit te voeren. Over de afzonderlijke onderdelen van een
voorziening, zoals bij hulp bij het huishouden of over de dienstverlening van de hulpmiddelen
leveranciers, vragen we hulpvragers naar hun ervaringen.
De klantbelevingsonderzoeken leveren ons beter zicht op de dienstverlening. Doordat we jaarlijks
deelnemen aan een Wmo benchmark, waarin het Wmo beleid van de gemeente wordt vergeleken met
het beleid van gemeenten van vergelijkbare grootte, krijgen we zicht op hoe het lokale Wmo beleid
het doet. Voor de komende periode willen wij ook graag meer zicht op de ervaringen van de
gebruikers van mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning. Voor de periode 2014-2017 willen wij het
ene jaar de ervaringen van vrijwilligers en mantelzorgers onderzoeken en in het andere jaar de
ervaringen van mensen die van een individuele voorziening gebruik maken en met de Kanteling te
maken krijgen. Hierdoor krijgen we zicht op de effecten van haar nieuwe beleid.
31
7. Cliëntparticipatie en klachtenafhandeling
7.1 Cliëntparticipatie
De gemeente wil haar inwoners en de gebruikers van ondersteuning betrekken bij de vormgeving van
het beleid. Dit doen we o.a. door consultaties, het overleg met maatschappelijke organisaties en de
betrokkenheid van het Wmo-platform. De betrokkenheid van burgers wordt daarbij ingepast in de
beleidscyclus.
De gemeente legt ook verantwoording af aan haar burgers over de uitvoering van het beleid. Dit doen
we door te rapporteren over wat er is bereikt en het houden en publiceren van de resultaten van
cliëntervaringsonderzoeken, maar ook door benchmarking, zodat we onze resultaten kunnen
vergelijken met die van andere vergelijkbare gemeenten. Informatie over de ervaringen van cliënten is
belangrijk voor de verantwoording naar de burgers over het gevoerde beleid. De uitkomst van het
onderzoek kan worden betrokken bij het verbeteren van (de kwaliteit van de) beleid en uitvoering
De cliëntparticipatie zal worden geregeld en vastgelegd in een verordening. Er zal de komende tijd in
samenspraak met het Wmo-platform verder worden gebouwd aan de verbreding en
professionalisering van dit platform. Het resultaat van dit proces wordt vastgelegd in de verordening
cliëntparticipatie.
7.2 Klachtenafhandeling
Het kan voorkomen dat een cliënt een klacht heeft over een gedraging van de gemeente of de
bejegening door een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning. Gedragingen van personeel
worden beschouwd als gedragingen van de gemeente c.q. de aanbieder. Een gedraging kan zowel een
handelen als een nalaten om te handelen zijn. Cliënten moeten in beginsel kunnen klagen over alles
wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over
het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of
over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van
de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke
ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of
uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
De wet maakt de gemeente integraal verantwoordelijk voor maatschappelijke ondersteuning aan
ingezetenen. Dit betekent dat een ingezetene die klachten heeft over gedragingen van personeel in
dienst van gemeenten of van door gemeenten gecontracteerde aanbieders maatschappelijke
ondersteuning zich altijd tot de gemeente kan wenden. De gemeente is op basis van dit wetsvoorstel
gehouden in de verordening te bepalen welke eisen zij stelt aan de afhandeling van klachten van een
cliënt over gedragingen van een aanbieder. Het is van belang dat een aanbieder een zorgvuldige en
laagdrempelige regeling voor de indiening en afhandeling van klachten heeft, die aan de bij de
verordening gestelde eisen voldoet. De gemeente zal dat element kunnen meewegen bij de keuze
voor de te contracteren aanbieder. Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo
veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten er op kunnen
vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt.
Daar waar de afhandeling niet naar wens is staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de
klacht open. Gemeenten en aanbieders zullen goede communicatielijnen moeten onderhouden over
de ontvangst en het voortouw bij de afhandeling van klachten.
32
Indien de cliënt zich onheus bejegend voelt door de wijze waarop de gemeente zich heeft gedragen,
kan, deze op basis van de Awb een klacht indienen bij de gemeente. De gemeente moet zorg dragen
voor een adequate behandeling van klachten over gedragingen van personen die onder haar
verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De gemeente kan bijvoorbeeld een gemeentelijke ombudsman of
een mediator inzetten voor de afhandeling van klachten. Klachten kunnen zowel mondeling als
schriftelijk worden ingediend en in iedere fase van de behandeling is het mogelijk om tot een
informele oplossing te komen. Indien de klager daarmee instemt, behoeft vanaf dat moment de
formele weg niet meer te worden gevolgd. De regering vindt het van groot belang, mede met het oog
op de kwetsbare positie van de doelgroep, dat juridisering en procedures zo veel mogelijk worden
voorkomen.
Het gaat in casu niet om de reguliere bestuursrechtelijke rechtsbescherming van de Awb. Een cliënt,
die het niet eens is met een beslissing van de gemeente op zijn aanvraag om ondersteuning, kan
daartegen bezwaar (volledige heroverweging door de gemeente) en beroep (bij de rechtbank)
aantekenen. Hij kan ingeval van een spoedeisend belang ook een voorlopige voorziening vragen. Ook
in deze gevallen kan de gemeente bezien of vormen van mediation kunnen bijdragen aan het
voorkomen van conflicten.
Gemeenten moeten cliënten goed informeren over de mogelijkheden om klachten in te dienen.
Daarbij moet het duidelijk zijn wanneer en hoe men met een klacht bij de gemeente terecht kan,
wanneer de klacht in primair bij de aanbieder moet worden ingediend en wat men kan doen als men
niet tevreden is over de afhandeling van de klacht.
33
8. Communicatie
8.1 Communicatiestrategie sociaal domein
Vanuit het programma Sociaal Domein binnen de gemeente Rhenen is er de aankomende periode
doorlopende communicatie met de inwoners van Rhenen.
In de communicatie over de veranderingen in het sociaal domein richten we ons op drie
hoofdgroepen; Partners, Cliënten en Inwoners:
1. Partners: voor partners is vooral het transitieproces van belang.
2. Cliënten: Cliënten maken zich vooral druk om de veranderingen.
3. Inwoners; voor inwoners is belangrijk dat zij beseffen dat hun inzet nodig is voor de
ondersteuning van anderen en zichzelf.
8.2. Partnercommunicatie
Partners informeren over het transitieproces: wat is visie van de gemeente? Waar staat de gemeente
nu? Informatie van de gemeente is nodig zodat ze aan eigen beleid kunnen werken en ook voor het
delen van visies.



Communicatiedoel : Partners informeren over actuele status beleidsontwikkeling- en
implementaties in de transities.
Strategie: Door alle informatie toegankelijke en transparant beschikbaar te stellen.
Middelen: gemeentelijke website, e-mail nieuwsbrief, bijeenkomsten, Rhenens Betuwse
Courant en social media .
8.3.Cliëntcommunicatie
De groepen die straks het eerst geraakt wordt door de veranderingen zijn de bestaande en nieuwe
cliënten. Die zitten met de meeste vragen.



Communicatiedoel: Cliënten (en hun netwerk) informeren over wat er voor hen verandert.
Belangrijk hierbij is om de antwoorden daar te geven waar ondersteuningsvragen worden
gesteld. Dus geen moeilijke constructies opzetten maar natuurlijk gedrag van cliënten volgen.
Verder is het belangrijk om te informeren op basis van de informatiebehoefte van de cliënt(en
zijn netwerk)
Strategie: cliënten informeren over veranderingen via hun begeleiders dmv vraag en
antwoord.
Middelen: vragen en antwoorden ophalen bij de frontoffice van partners en gemeente op.
Deze ‘centrale content’ delen in middelen gemeente, partners, cliënten brochure, cliënten
website en cliënten informatienummer.
8.4. Inwonerscommunicatie
Communicatiedoel: inwoners bewust maken dat eigen inzet nodig is voor (zorg) ondersteuning voor
zichzelf en anderen. Focus op informele hulp zonder professionals, inzetten sociale netwerken, gebruik
middelen gemeente en partners.
Strategie: Successen en voorbeelden delen, inspireren met echte verhalen en ideeën. (om
bewustwording op gang te brengen)
Middelen: onderzoek naar succesverhalen, ‘campagne voeren’ (online en offline) in middelen partners,
gemeente en pers.
34
8.5 Extra focus op transformatie
In verband met de mogelijke gevolgen van de transformatie binnen het sociaal domein voor
de Rhenense inwoners besteden wij de nodige aandacht aan burgerparticipatie en
klanttevredenheid. In ieder geval als het gaat om: het hanteren van de maatschappelijke
agenda, de ondersteuning van burgers vanuit de Rhenense PublieksBalie en het introduceren
van grote veranderingen (meer dan 2 regelingen / stapelingseffecten) per persoonlijke brief.
35
9. Vervolg
9.1 Geldigheidsduur beleidsplan
Dit beleidsplan geeft aan waar we in 2014 al mee bezig zijn voor de decentralisatie. Dit plan hoort bij
de uitwerking van onze wettelijke bevoegdheid van 1 januari 2015. Vanaf dat moment is dit plan een
vereiste. De planperiode loopt dan vervolgens tot 1 januari 2017.
9.2 Actualisering beleidsplan
Het plan wordt in de periode 2014-2017 waar nodig bijgesteld. We zitten nu nog midden in alle
ontwikkelingen. Lokaal kunnen er met de jaarlijkse maatschappelijke agenda zaken naar voren komen,
die voor beleidsaanpassingen zorgen.
9.3 Uitwerking beleidsplan
Verdere concretisering van prioriteiten, procesdoelen en indicatoren zal binnen het Integraal
Beleidskader en dit beleidsplan plaatsvinden in overleg en samenwerking met burgers,
maatschappelijke organisaties en welzijns- en zorginstellingen. Dit biedt ruimte voor dynamiek en
inbreng van alle betrokkenen bij het organiseren van de uitvoering. Onder leiding van de
procesmanager sociaal domein gaat via een kwartiermaker de slag gemaakt rond de inrichting en
verrichtingen, die met ingang van 1 januari 2015 aan de orde zijn. Daartoe wordt een specifiek
werkplan uitgewerkt, dat aansluit op de prioriteiten en procesdoelen van het Integraal Beleidskader en
dit beleidsplan.
9.4 Uitwerking risico’s
De transitie van de AWBZ brengt enkele financiële risico’s met zich mee. We kiezen ervoor om net
zoals bij de huidige individuele voorzieningen, deze niet algemeen toegankelijk aan te bieden. Het
Wmo loket beoordeelt, in samenspraak met externe deskundigen, wie welke ondersteuning ontvangt.
De Wmo verordening moet hier criteria voor gaan bieden. In principe komt iedereen die aan deze
criteria voldoet in aanmerking voor begeleiding. Er is daarmee sprake van een open eind regeling. Het
beschikbare budget is echter wel leidend.
Om te voorkomen dat dit leidt tot budgetoverschrijdingen nemen we de volgende maatregelen:
1. Steeds zo goed mogelijk ramen hoeveel inwoners een beroep gaan doen op begeleiding
2. Voortdurend bijhouden van de gedane en voorziene uitgaven aan begeleiding zodat tijdige
bijsturing mogelijk is wanneer we voorzien dat de begroting wordt overschreden.
3. Contractafspraken met aanbieders van begeleiding zodanig maken dat we niet gebonden zijn
aan volumes.
De financiële opgave is het opvangen de budgetkorting. Burgers met een AWBZ indicatie die
aankloppen bij de toegangspoort:
- Herindiceren van cliënten in absolute zin wel of niet hulp;
- Wel hulp nodig: dan de vraag kan het anders?
Voor de te leveren zorg geldt:
- Heronderhandelen met aanbieders over de prijzen van producten;
- Zorg goedkoper organiseren, goed uitzoeken waar de meeste winst en het gemakkelijkst
winst te halen valt;
- Besparen op vervoer.
36
Tweede risico is dat er nog steeds sprake is van een concept wet.
9.5 Overgangsregeling
Voor de huidige klanten met een indicatie AWBZ wordt door het rijk een overgangsregeling
vastgesteld. Naar verwachting wordt deze opgenomen in de nieuwe wet. Voor de huidige Wmo is er
een overgangstermijn van maximaal 5 jaar, dat wil zeggen tot 1 januari 2020.
37
Bijlage 1: Huidige en nieuwe cliënten in Rhenen
1. Huidige cliënten Wmo
Uit Wmo-ned zijn de volgende aantallen te destilleren (peildatum September 2013):
 Aantal lopende unieke cliënten in totaal: 1116.
 Aantal lopende producten: 2162
 Grofweg 50 % van de nieuwe doelgroep (AWBZ, langdurige zorg) is al bekend bij ons als
gemeente en maakt al gebruik van een individuele voorziening op grond van de huidige
Wmo.
 Per 1 januari 2013 is het Wmo-loket gaan werken met een nieuwe werkwijze (‘Het
Keukentafelgesprek’). De vraag is of dit effect heeft gehad op het verstrekken van
voorzieningen op maat.
- 1 januari t/m 30 september 2012: aantal aanvragen 464. Uit de 464 aanvragen die
binnen zijn gekomen zijn 601 individuele voorzieningen verstrekt.
- 1 januari t/m 30 september 2013: aantal aanvragen 510. Uit de 510 aanvragen die
binnen zijn gekomen zijn 480 individuele voorzieningen verstrekt.
 De nieuwe werkwijze per 1 januari 2013 heeft dus effect. In 9 maanden tijd zijn er meer
aanvragen (meldingen) gekomen en uiteindelijk zijn er minder individuele voorzieningen
verstrekt door meer bij de burger zelf neer te leggen (eigen verantwoordelijkheid, mantelzorg
etc).
In onderstaande tabel staat weergeven om welke producten het gaat (2162) verdeeld over 1116
cliënten:
Producten
Totaal: 2162
1) Rolstoel
196
2) Huishoudelijke Hulp
436
2) Vervoer
667
2) en 3) Gehandicapten
Parkeer Kaart
347
1) Wonen
463
Cijfers zijn afkomstig uit Wmo-Ned (alle lopende producten vanaf 2008). Nummer 1: Permanente
voorziening voor onbepaalde tijd. Nummer 2: Indicatie voor periode van max. 5 jaar. Nummer 3: Geen
individuele Wmo-voorziening. De inkomsten / kosten vallen binnen Wmo-budget.
1.1 Huidige Kosten producten AWBZ (PGB & Natura)
In onderstaande tabel is een onderscheid gemaakt in de huidige kosten PGB en Natura voor de
huidige producten AWBZ bij de cliënten uit de gemeente Rhenen.
PGB
Kosten
Natura
Kosten
Begeleiding groep
€ 370.654,00
Begeleiding groep
€ 1.153.988
Begeleiding individueel
€ 535.424,00
Begeleiding individueel
€ 877,232
Kortdurend verblijf
€ 196.621,00
Kortdurend verblijf
€ 5.917,00
ZZP 1-4
gehandicaptenzorg
€ 81.443,00
Vervoer begeleiding
€ 139.754,00
38
ZZP 1-4 V&V
€ 38.565,00
Totaal
-
-
ZZP 1-4
gehandicaptenzorg
€ 1.094.688,00
ZZP 1-4 GGZ
€ 77.993,00
ZZP 1-4 V&V
€ 1.025730
€ 1.222.707
€ 4.375.302
Voor de huidige cliënten AWBZ komt een overgangsjaar waarbij de zorg uit de AWBZ
gecontinueerd wordt. Landelijk zal daarvoor een extra bedrag vrijkomen voor de gemeentes
van € 200 miljoen.
Vanaf 2016 komt er jaarlijks een vast bedrag beschikbaar voor de vernieuwing van de
maatschappelijke ondersteuning.
Daarnaast krijgen de gemeentes landelijk 125 miljoen (5% van het totale budget voor
persoonlijke verzorging wat niet overgaat naar de zorgverzekeraar).
Wat dit concreet voor de gemeente Rhenen betekent, is nog niet bekend. Dit zal 1e helft van
2014 duidelijk worden.
1.2 Overige doelgroepen Wmo
Doelgroep
1) Vrijwilligers
10
2) Mantelzorgers
54
3) Huiselijk geweld
onbekend
4) Verslavingszorg
onbekend
2. Overzicht ‘nieuwe cliënten’
In de Decentralisatie Monitor van het Wmo Kantoor wordt gebruikt gemaakt van verschillende
gegevensbronnen (o.a. Vektis, CAK). Enkele constateringen:



Het gaat om verschillende peildata. Dit maakt het lastig om het een en ander te vergelijken en
analyseren.
In totaal zijn er 180 AWBZ CIZ-indicaties voor extramurale AWBZ-zorg begeleiding
(groep/individueel) (peildatum 1 juli 2013).
Indeling van de totale doelgroep decentralisatie onderverdeeld naar begeleiding, groep en
individueel.
Het betreft in totaal 180 mensen die begeleiding (groep of individueel) ontvangen. Het betreft zowel
zorg in natura als persoonsgebonden budgetten. Zie onderstaand overzicht:
Klantgroep
1
Begeleiding Groep / Individueel
Somatische aandoeningen
30
2
Psychogeriatrisch aandoeningen
20
3
Psychiatrische aandoeningen
75
39
5
Verstandelijke handicap
6
Zintuiglijke handicap
50
0
7
Lichamelijke handicap
5
Totaal: 180
40
Bijlage 2: Nieuwe stelsel op procesniveau
Hoofdproces
De nieuwe sociale infrastructuur voorziet in alle functies die nodig zijn voor de uitvoering van de
primaire processen in het nieuwe stelsel. Deze primaire processen hangen samen met volgende
stappen van het hoofdproces: signalering, vraagverheldering, informeren, toeleiding, ondersteuning op
de verschillende niveaus, specialistische hulp, uitvoeren gezinsplan en evaluatie gezinsplan
Relatie met collectieve en individuele voorzieningen
Ondersteuning is in alle gevallen maatwerk. Dat kan bestaan uit een samenspel van eigen inzet, inzet
van het sociale netwerk, informele ondersteuning en aanvullende professionele ondersteuning. Die
aanvullende ondersteuning kan verschillende vormen aannemen: collectieve vormen en individuele
vormen. Het uitgangspunt is om de inwoners in Rhenen in eerste instantie gebruik te laten maken van
informele zorg en de collectieve voorzieningen, waar nodig aan te vullen met individuele
voorzieningen. Collectieve vormen van ondersteuning zijn vaak goedkoper en kunnen dicht bij huis
worden georganiseerd. Het is wenselijk dat aanbod te vergroten en op een kwalitatief hoog niveau te
brengen en/of te houden. Door de gebruikers zelf bij de invulling en de kwaliteitsverbetering te
betrekken, blijft de ondersteuningsvorm het beste passen. Waar mogelijk wordt het collectieve aanbod
in de buurt georganiseerd en bevorderen we verbindingen tussen professionele en vrijwillige inzet.
Ook willen we de verbinding helpen organiseren tussen het bieden van ondersteuning en het
uitnodigen tot een wederdienst. De keuzevrijheid en de effectiviteit van de ondersteuning staan
daarbij altijd voorop.
41
Bijlage 3: Negen prestatievelden huidige Wmo
De ‘oude Wmo’ bestond uit negen prestatievelden (in de nieuwe Wmo na 2015 komen deze te
vervallen):
1. Het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid in dorpen, wijken en buurten.
2. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met het opgroeien en
ondersteuning van ouders met problemen met opvoeden.
3. Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning.
4. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers.
5. Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren
van mensen met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.
6. Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch
probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun
zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer.
7. Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang.
8. Het bevorderen van Openbare Geestelijke Gezondheidszorg, met uitzondering van psychosociale
hulp bij rampen.
9. Het bevorderen van verslavingsbeleid.
42
Bijlage: 4: Bekostigingsmodellen
43