Harmen BISSCHOP van TUINEN

Pagina 1 van 6
Harmen BISSCHOP van TUINEN (1877 – 1962), leven en werken
Inleiding
De persoon van Harmen BISSCHOP van TUINEN verdient door zijn deelname aan de vijfde expeditie
naar de binnenlanden van Suriname in 1907, de Toemoekhoemak-expeditie, extra aandacht. Ook zijn
leven en werken verdient meer dan een eenvoudige vermelding in een genealogische stamreeks op
een genealogische website.
Allereerst wordt in dit overzicht ingegaan op de Suriname expeditie waarna wordt afgesloten met een
korte schets van loopbaan en leven van Harmen BISSCHOP van TUINEN.
Toemoekhoemak-expeditie 1907
Voor de beschrijving van de Toemoekhoemak-expeditie en de betekenis van Harmen daarin, is geput
uit krantenberichten en gegevens die onder andere beschikbaar zijn bij het Koninklijk Nederlands
Aardrijkskundig Genootschap.
Aanleiding van de expeditie
Het doel van de vijfde Suriname expeditie, die bekend staat als de “Toemoekhoemak-expeditie”, was
het door een landtocht verkennen van het onbekende gebied gelegen tussen de Boven-Paloemeu en
het brongebied van de Corantijn en Trombetas en om zoveel mogelijk gegevens te verzamelen om de
waterscheiding, die de zuidelijke grens met Brazilië vormt, in kaart te brengen. Dit ter ondersteuning
van het op 5 mei 1906 te Rio de Janeiro tussen Nederland en Brazilië gesloten verdrag dat nog op
goedkeuring van de Kamer wachtte.
Vier eerdere tochten hadden veel van het land en volk in kaart gebracht en een dringende reden om
weer een expeditie naar Suriname uit te zenden was er niet. Pas toen het verdrag in 1906 met Brazilië
werd gesloten over de afbakening van het zuidelijk grensgebied, kwam de wenselijkheid van een
volgende tocht weer in zicht.
Als nevendoel was een verkenning van de Boven-Suriname rivier gepland.
Voorbereiding
Het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap nam in 1907 het voortouw toen de regering
twintigduizend gulden wilde reserveren. Ook werd steun verkregen van de Maatschappij ter
Bevordering van het Natuurkundig Onderzoek in de Nederlandse Koloniën en van de Vereninging voor
Suriname.
Door medewerking van de Minister van Marine kon de expeditie doorgang vinden. De medewerking van
de Marine bestond ondermeer uit het vrijmaken van de Luitenants ter Zee 2 e klasse C. H. (Claudius
Henricus) de GOEJE als leider en H. (Harmen) BISSCHOP van TUINEN als medebegeleider.
Voor de luitenant De GOEJE was dit de derde deelname aan een Suriname-expeditie. De GOEJE
maakte ook deel uit van de derde expeditie in 1903 en vierde expeditie in 1904 en had reeds de
nodige ervaring opgedaan en zich de taal van de indianen grondig eigen gemaakt. Juist vanwege deze
ervaringen was De GOEJE de geschikte leider.
Per 1 maart 1907 werden de beide luitenants door het Departement van Marine op nonactief gesteld,
daarmee de weg vrijmakende voor deelname aan de expeditie.
Op vrijdag 19 april 1907 vertrokken de beide luitenants met de ss Koning Willem II en op 6 mei
arriveerden zij in Paramaribo.
Pagina 2 van 6
Er restten nog twee maanden voor bet aanbreken van de droge tijd, en deze tijd werd gebruikt om
verder alles voor te bereiden.
Zo vond in Paramaribo overleg plaats met twee vooraanstaande personen uit het gebied van de
Marowijne en Boven-Saramaca teneinde verzekerd te zijn van medewerking.
Bij de voorbereiding werd ook de nodige aandacht besteed aan de bevoorrading en werd de hulp van
indianen in het onbekende gebied van groot belang geacht. Omdat men niet met geld terecht kon
werden de nodige ruilmiddelen ingezet. Tot de ruilmiddelen behoorde onder andere 70 kg kralen, 160
gros witte knoopjes, 50 busjes zout (in het oerwoud een zeldzaam artikel), 1000 vishaken, 20 bijlen en
voorts spiegeltjes, zakmessen, enz.
Tevens werd ter voorbereiding een hoeveelheid voedsel, voldoende voor drie maanden, naar BovenPaloemeu gebracht.
Uiteindelijk viel de keus om via de Marowijne, Tapanahoni en de Paloemeu, zover als mogelijk met
korjalen landinwaarts te varen om vervolgens de landtocht te beginnen naar het onbekende gebied.
Deze keuze werd ingegeven op grond van inlichtingen, die bij de vorige expeditie waren verkregen.
De te verwachten moeilijkheden bestonden uit het feit dat het land vrijwel onafgebroken bedekt was
met hoog oerwoud dat alle zicht ontnam, voorts de afwezigheid van goede verkeerswegen want de
rivieren zijn versperd door watervallen en stroomversnellingen en de schaarste aan bevolking bij de
bovenloop. In de middenloop waren voldoende dorpen aanwezig.
Aanvang expeditie
Op 3 juli vertrokken de expeditieleden van Paramaribo
naar Albina. Hier werd met de leider van de inwoners
een overeenstemming bereikt over het aantal
korjalen, een uitgeholde boomstam die 300 tot 1000
kg kunnen laden. Tevens werden een aantal dragers
gehuurd.
Op 7 juli vertrok het gezelschap vanuit Albina over
een woelig stromende Marowijne.
Het eerste stuk van de reis ging verre van
voorspoedig, door het hoge water was de stroom te
sterk. Onderweg kwam de boot van BISSCHOP van
TUINEN dwars voor een half onder water gelegen
boomstam en sloeg vol, hierbij gingen enige
kledingstukken van de dragers verloren.
Ze kwamen na negentien dagen in Drietabbetje aan.
Op 6 augustus vertrok het gezelschap uit
Drietabbetje. De expeditie kwam langs dorpen die
door De GOEJE al in 1904 waren bezocht.
Op 2 september werd Majoli bereikt, het dorp van
Trio-Indianen. Hier werd een tijdelijk kamp
opgeslagen.
Pagina 3 van 6
C. H. de GOEJE en
H. BISSCHOP van TUINEN
De tocht ging verder over de Paloemeu. Het team
kwam daarbij langs verschillende indianendorpen.
De meeste indianen kenden De GOEJE nog en
het expeditieteam werd gastvrij ontvangen.
Tijdens het bezoek werden spullen als kralen,
doeken, kapmessen en prenten geruild of
geschonken. Naar lokaal gebruik kregen alle
gasten cassavebrood te eten.
Intelawa, een van de dorpen waar De GOEJE
tijdens de Tapanahoni-expeditie was geweest, was
verdwenen. De hoofdman van dat dorp was
overleden en het was de gewoonte het dorp te
verlaten en verderop een nieuw dorp te bouwen.
Pagina 4 van 6
Voettocht
Op 11 september vertrokken de leden uit Majoli. Na twee dagen varen begon de voettocht.
De expeditie bestond toen uit 11 inheemse dragers waaronder 4 trio-indianen en daarbij een vrouw en
2 jongens, 2 indiaanse hoofdlieden, zeven vrouwen en drie kinderen. Door deze deelname verliep de
tocht niet snel.
De dagindeling was aldus ingericht: bij dag worden rolt men zijn hangmat op, de draagkorven worden
gepakt, en na wat cassave te nuttigen gaat het om ca half zeven of iets later op weg.
Onderweg wordt zo nu en dan gerust, drinkwater is overal in overvloed en ieder heeft cassave om
onderweg wat te eten te hebben. Tegen 3 of 4 uur wordt een kamp opgezet bij een beekje.
In zo’n kamp worden de resultaten van de metingen van die dag uitgewerkt. De maaltijd bestaat veelal
uit uit rijst en meestal een klein stukje wild en daarna vroeg in de hangmat.
Fragmenten uit het dagboek van De GOEJE:
Vracht
Verder konden wij meevoeren: 60 kg rijst, een weinig thee, melk en suiker voor zieken, eenige busjes zout, 200 geweerpatronen
en 4 geweren, 2 pistolen, een zinken bus van 25 dm3 inhoud met ruilartikelen, alle instrumenten; ieder zijn hangmat met
muskietenkleed, Van Tuinen en ik behalve een stel kleren aan het lichaam, nog een paar laarzen en sokken, een borstrok en een
broek.
In kaart brengen
Daarvoor moet men eenige instrumenten, nl. een passenteller of pedometer, een aneroide-barometer, kompas en horloge,
telkens aflezen, en het gevondene optekenen. Wij deden dat op de wijze die mij in 1904 praktisch bleek, en wel: de doos met
barometer aan een riem voor de borst; op het deksel daarvan een blad papier met punaises bevestigd. Pedometers in de zakken
hangend, potlood en kompas aan een koord om den hals, horloge aan ketting in den borstzak. Het kompas houdt men nu bijna
voortdurend in de hand, en teekent telkens de waargenomen richting aan. De barometer, waarmede de hoogte bepaald wordt
leest men minstens op elken top en in elk dal af. En bij al deze waarnemingen, zoo ook wanneer men een beekje of nadere
terreinbijzonderheid passeert, worden horloge en pedometers afgelezen.
8 dagen na het vertrek uit Majoli werd het dorpje van Langoe bereikt. De ontvangst was goed maar er
was echter weinig voedsel te krijgen, de rijstvoorraad was sterk geslonken en het zout zou spoedig op
zijn.
Eind september werden savannes bereikt en het dorp Apikollo. De bewoners waren in het geheel niet
gesteld op dit bezoek en weigerde bijstand te verlenen.
H. BISSCHOP van TUINEN met expeditieleden
Alvorens terug te keren werd nog een zijriviertje van de Corantijn opgezocht. Het was toen 4 oktober.
Op 14 Oktober werden de boten bereikt en de zelfde avond waren zij weer in Majoli en op 19
November in Albina.
Op 21 november waren De GOEJE en BISSCHOP van TUINEN tenslotte terug in Paramaribo.
Het doel van de expeditie, het in kaart brengen van de waterscheiding tussen Brazilië en Suriname en
daarmee de grens, was in grote trekken bereikt. Het verdrag met Brazilië zou niet leiden tot een groot
verlies van grondgebied.
Van het nevendoel van de expeditie, het verkennen van de Boven-Suriname, werd wegens malaria
aanvallen afgezien en op 2 januari 1908 vertrokken zij naar Nederland.
Pagina 5 van 6
De expeditie zou echter niet de laatste keer zijn dat de luitenants ter zee De GOEJE en BISSCHOP van
TUINEN zouden samenwerken. Hierover hieronder meer.
Korte schets van loopbaan en leven
Harmen BISSCHOP van TUINEN werd als Harmen van TUINEN op 27 september 1877 te Zwolle
geboren als zoon van Klaas van TUINEN en Hermina Maria ARENDTS.
Het gezin van TUINEN telde vier kinderen waaronder een meisje, de oudste, en drie jongens.
Harmen was het derde kind en vernoemd naar zijn grootvader Harmen van TUINEN.
De wijziging van de achternaam vond plaats bij Koninklijk Besluit van 17 november 1880 waarbij op
verzoek van vader Klaas van TUINEN de familienaam “van TUINEN” voor zowel Klaas als zijn wettelijke
nakomelingen wordt veranderd in de familienaam “BISSCHOP van TUINEN”. Harmen was toen dertien
jaar oud.
De naam BISSCHOP is afkomstig van de grootmoeder van Klaas: Johanna Maria BISSCHOP gehuwd
met Klaas van TUINEN.
Voor de goede volgorde en duidelijkheid: Klaas (1774-1854), Harmen (1809-1886), Klaas (1840-1905)
en weer Harmen (1877-1962).
Marine
Op 1 september 1894 wordt na een vergelijkend examen en door terugtreding van een der kandidaten
de jongeling Harmen BISSCHOP van TUINEN benoemd tot Adelborst 3e klas aan het Koninklijk Instituut
voor de Marine te Willemsoord.
Harmen volgde met succes de opleiding en werd op 2 augustus 1898 benoemd tot Adelborst 1 e klas
waarna hij op het pantserschip Koningin Wilhelmina der Nederlanden werd geplaatst.
Op 1 september 1901 wordt Harmen bevorderd tot Luitenant ter Zee 2e klas.
Een van de studiegenoten van Harmen is de in Elburg geboren Lodewijk Marius Jacob GREGORY, de
latere Kapitein ter Zee. Te zamen kochten zij in 1904 een zeiljacht uit de “One Design Class” en gaven
deze de naam “Baby”. Het betrof een van 13 gelijkvormige zeiljachten ontworpen door bouwmeester
H. HEIDTMANN te Hamburg. De namen van de vaartuigen droegen de beginletters van het alfabet. Op
12 mei 1904 (Hemelsvaartdag) vond op de Zuiderzee een zeilwedstrijd plaats, uitgeschreven door de
Koninklijke Nederlandse Zeil- en Roeivereniging waaraan 12 van de 13 zeiljachten deelnamen. Van de
12 deelnemers bereikte de “Baby” de twaafde plaats.
Op de vijfde expeditie naar de binnenlanden van Suriname in 1907 is reeds uitvoeriger ingegaan.
In het voorjaar van 1909 vertrekt Harmen met de Hs. Ms. Mataram naar Nederlands Indië.
Voor Harmen is dit een belangrijke gebeurtenis want op 24 mei 1909 wordt kennis gegeven van de
verloving in Batavia van Jeanne F. M. van SLUYTERS met H. BISSCHOP van TUINEN. In augustus 1909
is Harmen weer terug in Nederland. Het huwelijk vindt plaats op 28 april 1910 in Den Haag.
Jeanne Francoise Maria van SLUIJTERS, geboren op 14 juni 1888 in Madiun, Nederlands Indië, is de
dochter van Leon Marie Joseph van SLUIJTERS en Louise Marie DURAN.
Per 1 september 1910 wordt op zijn verzoek eervol ontslag verleend aan de Luitenant ter Zee 2e klas
Harmen BISSCHOP van TUINEN.
Inspectie van de Scheepvaart
Het echtpaar vertrekt op 8 oktober 1910 met het ss Kawi van Rotterdam naar Nederlands Indië.
Op 31 maart 1911 wordt Harmen benoemd tot Adjunct Inspecteur van de Scheepvaart in Nederlands
Indië. Bij de dienst was ook zijn expeditieleider uit 1907, de voormalige Luitenant C. H. de GOEJE als
inspecteur werkzaam.
Pagina 6 van 6
In 1913 volgt de benoeming tot Inspecteur van de Scheepvaart in Nederlands Indië. In 1920 wordt hij
benoemd tot Inspecteur, onderhoofd van de Dienst van de Scheepvaart.
Bij Koninklijk Belsuit van 13 augustus 1924 wordt aan Harmen verlof verleend tot het aannemen van
de versierselen van Ridder in de Danebrogorde, hem door de Koning van Denemarken geschonken.
Ook in 1924 volgt zijn benoeming tot Hoofdinspecteur, Hoofd van de Dienst voor de Scheepvaart.
Hij treedt daarmee in de voetsporen van de vorige Hoofdinspecteur, de heer C. H. de GOEJE.
Harmen is in deze periode ook actief op andere terreinen van de samenleving, in 1920 is hij betrokken
bij het organiseren van een reünie van gewezen en actief dienende officieren van Hr. Ms. Zeemacht.
Ook doen hij en zijn vrouw in 1920 mee aan de opvoering van het blijspel ‘Prulletje’. De opbrengst
hiervan kwam ten goede aan liefdadige doelstellingen. Daarnaast wordt hij in 1920 gekozen als
president van de societeit ‘De Harmonie’ waarvan hij sinds 1916 deel uitmaakte van het bestuur. In
1923 treedt hij toe als commissaris bij de Winkel-Mij ‘Onderlinge Hulp’.
Na 17 jaar bij de dienst te hebben gewerkt neemt Harmen op 2 juni 1927 ontslag en gaat met
pensioen. Harmen is dan bijna 50 jaar oud. Het ontslag gaat gepaard met zijn benoeming tot Officier in
de Orde van Oranje-Nassau.
Tot een van de belangrijke zaken die mede onder zijn bewind tot stand zijn gekomen mag de
Scheepvaart Ordonnantie van 1926 voor Nederlands Indië worden gerekend. Een werk dat jarenlange
arbeid heeft gevraagd.
Pensioen
Het echtpaar keert vervolgens terug naar Nederland. Echtgenote Jeanne vertrekt met de drie kinderen,
drie meisjes die allen in Nederlands Indië zijn geboren, op 2 februari 1927 met de ss Tjerimai naar
Nederlend terwijl Harmen, vanwege verplichtingen, pas op 7 juni 1927 met de ss Patria uit Batavia
vertrekt.
Een definitieve terugkeer naar Nederland ging veelal gepaard met de openbare verkoop van de
inboedel. Dit gold ook voor het echtpaar en op 26 januari 1927 vind ten huize van het echtpaar de
openbare verkoop plaats. Een uitgebreide beschrijving van de inboedel voert hier te ver.
Het verblijf van het gezin in Nederland is van korte duur, de inschrijving in de gemeente Den Haag is
op 13 juli 1927 met een verblijf in Grand Hotel en op 26 maart 1928 vertrekt het gezin naar Brussel.
Ook tijdens zijn pensioen zit Harmen niet stil. In het voorjaar van 1928 wordt in Den Haag de N.V.
Sluyters Internationaal Technisch- en Handelsbureau opgericht. Als commissarissen worden benoemd
L. M. J. Sluyters, (schoonvader van Harmen), Mr. L. Schoutendorp, (zwager van Harmen gehuwd met
een zus van Jeanne) alsmede Harmen zelf. Directeur is N. W. L. L. Sluyters (eveneens zwager van
Harmen en broer van Jeanne).
In juli 1932 wordt aan Harmen verlof verleend tot het aannemen van de volgende onderscheidingen:
- Commandeurskruis der Orde van Burgerlijke Verdiensten van Spanje
- Ridderkruis der Orde van het Legioen van Eer van Frankrijk
Het duurt tot 4 september 1952 voordat het gezin zich definitief in Den Haag vestigt.
Harmen overlijdt 10 jaar later in Den Haag op 26 maart 1962, 84 jaar oud, en is op 29 maart 1962 in
stilte te Velsen gecremeerd.