Schepping en geschiedenis: twee werelden (Openbaring 4 en 5)

Schepping en geschiedenis: twee werelden (Openbaring 4 en 5)
Preek over Openbaring 4
(Voorganger: ds. Henk Kroese)
Broeders en zusters,
centraal in de afbeelding die wij vanmorgen bekijken staat een troon, en die is niet leeg. Wie
er op zit wordt niet gezegd, geen naam genoemd, geen aanduiding, zelfs het woordje ‘God’
valt niet. Maar er ís iemand op die troon gezeten.
Hoewel we niet weten om wie het gaat, is één ding wel duidelijk: Hij is één en al licht, als de
opkomende zon in al zijn glorie. Rondom zijn troon ook een regenboog van licht. Geen enkele
plaats meer voor duisternis en donkerheid.
Dit raam lijkt verder vooral over de natuur te gaan, want midden in de troon en rondom de
troon zien we vier dieren, vier ‘levende wezens’ staat er letterlijk. Ze zijn door de latere
kerktraditie aan de vier evangelisten gekoppeld – maar ze lijken toch vooral de levende
schepping te vertegenwoordigen, de adelaar voor de vogels, de leeuw voor de wilde dieren, de
stier of het rund voor de tamme dieren en dan die op een mens lijkende gestalte. De vissen
ontbreken, misschien omdat ze geen stem hebben..? Want het belangrijkste van deze vier
wezens is dat ze dag en nacht getuigen van de majesteit van Hem degene op de troon is
gezeten: ‘Heilig, heilig, heilig is de HEER God, die over alles heerst…’. Zij noemen de
zetelende macht op de troon ‘de HEER God’.
Het doet me denken aan wat mensen soms zeggen: dat ze op zondag liever de natuur ingaan,
omdat het bos, het gras, de vogels, de insecten voor hen een boek van God zijn. En wie
herkent dat niet?
De opkomende zon boven de woestijn, of de ondergaande boven zee, de nachtelijke
sterrenhemel, de stilte van een open plek in het bos, het wonderschone van een vlinder, het
gezang van een merel in de avond…, er is zoveel dat onze verwondering kan wekken, en ons
stil kan maken van ontzag.
Het kan ons vervullen van liefde en schoonheid: wie kan er twijfelen aan wat al deze
ervaringen ons vertellen: dat liefde – zoals Henriëtte Roland Holst dicht – de zin is van het
bestaan. Dat je die liefde kan horen ruisen in alle tederheden, zoals je de grote zee hoort
ruisen in kleine schelpen. ‘Dit is het zee’kre weten: naar volmaakte Liefde stijgt alles mee!’
Van dat ontzag is de hemelruimte vol, zo zien wij. En we horen het ook: dag en nacht zingen
de vier levende wezens God lof toe. En zij krijgen bijval van de vierentwintig oudsten die op
24 tronen rondom de troon zijn gezeten en die hun majesteit blijkbaar ontlenen aan de
majesteit van God, want ze werpen hun kronen voor zijn voeten neer: ‘Gij zijt waardig te
ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht…’.
Het is net als in de natuur op een mooie zondag: je zou er willen blijven: vrede alom. Hier is
het leven goed. Zo moet het leven bedoeld zijn…
Maar dan is het maandagmorgen en slaan we de krant open, en rolt de wrede werkelijkheid
van de geschiedenis over ons heen. Alle vrede van de zondag wordt verpulverd onder de
vragen die de werkelijkheid van mens en wereld ons stellen.
Oorlogen en geruchten van oorlogen, epidemieën, hongersnoden, vluchtelingen- stromen,
onvoorstelbare wreedheden, Afrika, Gaza, Oekraïne, moord en doodslag, ongelukken…
Waar is God? Waar is die troon? Wordt hier nog geregeerd? Waarom gebeurt dit dan
allemaal? Er is geen enkele lijn in te ontdekken. Waar gaat dit heen? Waar moet het naar toe?
Kindervragen, volwassen vragen. De monsters van de werkelijkheid beklimmen de dijken van
ons Godsvertrouwen en slaan er bressen in. Wat heb je aan een stralende hemel boven een
slagveld, of een betoverden sterrenhemel boven een veld bezaaid met wrakstukken van een
vliegtuig? De goedheid van het leven breekt ons bij de handen af. We hebben het verleden
niet kunnen redden, het heden lijkt ook verloren te gaan, wat kun je nog voor zinnigs zeggen
over de toekomst?
Het leven van de mens is in raadselen gehuld.
We kunnen er geen wijs uit worden…
En daarmee zijn we bij hoofdstuk vijf aangekomen…. bij het gesloten boek…
Maar voor we daarnaar over gaan, vallen we de vier wezens en de vierentwintig oudsten nog
een keer bij met de woorden van gezang 399: 1
Preek over Openbaring 5
Er is dus een troon, en op die troon zit iemand… - wie in de wereld van het geloof
binnenkomt, leert dat zien, of uit het boek van de natuur of uit de gezangen van de kerk,
vertegenwoordigd door de vierentwintig oudsten
Maar het is alsof Hij die op de troon zit niet meedoet in het grote spel. Alsof het een figurant
betreft. Van de troon gaan wel bliksemstralen uit, en stemmen en donderslagen. Het is alsof
zijn majesteit uit zijn voegen barst. Alsof zijn aanwezigheid alleen al garant staat voor
beweging. Maar die beweging komt vooralsnog alleen van de vier dieren en de oudsten. De
Gezetene op de troon beweegt niet. het enige dat wij van hem te zien krijgen, is dat Hij in zijn
rechterhand een boekrol vasthoudt, verzegeld met zeven zegels. Een testamentaire
beschikking zonder één blanco pagina. Van binnen en van buiten beschreven. Blijkbaar heeft
Hij een laatste wil: er staat iets te gebeuren. Maar wat?
Aarde en hemel, zon, maan en sterren, de wereld, het leven, heel deze prachtige werkelijkheid
ís geen doel in zich. Zij is bedoeld voor een geschiedenis.
Nadat ons oog is gericht op de schepping – in hoofdstuk 4 - komt hier in hoofdstuk 5 de
geschiedenis in beeld. Alleen zij is een gesloten boek.
Niemand is in staat Gods wil te lezen in het gebeuren
Niet voor niets dat Johannes in huilen uitbarst. Als zelfs voor de van gelovigen Gods wil een
gesloten boek blijft, waar blijven we dan?
Wie kent deze wanhoop niet, als we weer eens met de neus op de zinloosheid zijn gedrukt; als
het kwaad het goede overmeestert; als – al onze goede bedoelingen en inspanningen ten spijt
– de bal tóch de verkeerde kant uitrolt; als de geschiedenis door een blinde gestuurd lijkt te
worden…
De behoefte om te vloeken, om het bidden er maar voorgoed aan te geven.
Er wordt tóch niet geluisterd daarboven! Heeft de dood uiteindelijk niet toch gewoon het
laatste woord?
Johannes weende zeer!
Maar dan staat een van de vierentwintig oudsten op.
Zij weerspiegelen in dit hemels tafereel de werkelijkheid van kerk en synagoge op aarde. Je
kan denken aan de twaalf zonen van Jacob plus de twaalf apostelen, of aan de vierentwintig
priestergeslachten die in de tempel dienden.
In ieder geval krijgt de majesteit van Hem die op de troon zit op aarde gestalte in de vier
dieren, die de levende schepping vertegenwoordigen en in de vierentwintig oudsten die op
tronen zitten rondom de troon: degenen die op aarde hun hoop op God gesteld hebben.
De natuur zingt Gods lof, en in haar kielzog doet ook de kerk dat.
Één van hen staat op en zegt ‘Ween niet’ – het is een kort bevel.
‘Ween niet, want die, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids heeft overwonnen’
En nu ziet Johannes in het midden van de troon en van de vier dieren en van de vierentwintig
oudsten, dus helemaal in de kern van de voorstelling… een LAM!
Geen leeuw, maar een LAM.
Met zeven horens – om zijn kracht aan te duiden, en met zeven ogen, om aan te geven dat
niets Hem ontgaat, dat zijn kracht overal op aarde aanwezig is.
Het LAM staat daar als geslacht: het is gekeeld, zoals dat gebeurt met offerlammeren, maar
het staat toch recht op zijn poten. In droombeelden kan alles.
Er kan geen misverstand over zijn: met dit LAM, staande als geslacht, wordt Jezus Christus
aangeduid, Jezus, de Opgestane.
Hij is gestorven, heeft zijn leven gegeven, als een offerlam, en vervolgens is Hij in het leven
van de zijnen terug gekeerd als degene die ons inzicht geeft in het hart van God. Niet alleen
voor de discipelen geldt dat, maar het geldt voor allen die tot geloof in Jezus zijn gekomen.
In Jezus’ dood voor allen heeft de Eeuwige Majesteit ons zijn gezicht getoond. En sindsdien
is Hij niet langer een vreemde onbekende voor ons. Wij vrezen zijn majesteit niet langer. Wij
zien zijn oordeel tegemoet.
Vandaar ook dat de vier dieren en de vierentwintig oudsten Hem te voet vallen en samen
uitbarsten in een nieúw gezang: aan déze Jezus durven ze zich wel toevertrouwen. Hij mag
wat hen betreft op Gods troon zitten en de boekrol van de geschiedenis openen. Hij verdient
ons vertrouwen. Dankzij hem weten we dat er heil te verwachten valt.
Want het is ook dankzij Hem dat de Eeuwige Majesteit op aarde een volk van priesters krijgt,
van mensen die aan Hem een voorbeeld nemen, en opkomen voor anderen, voor slachtoffers
én daders.
Ik moest denken aan de herdenking van de slachtoffers van de aanslag bij Apeldoorn vijf jaar
geleden. Toen daar door de kerk negen kaarsen werden neergezet, acht voor de slachtoffers en
één voor de dader, die ook was gestorven. Verschillende malen werd die negende kaars
uitgeblazen of weggezet. En de kerk stak hem steeds weer aan en zette hem erbij.
Zou dat niet bedoeld worden met: ‘een koninkrijk van priesters’?
Die vier dieren en die vierentwintig oudsten hebben de ‘gebeden der heiligen’ bij zich. U
moet bedenken dat met ‘heiligen’ in deze boeken ‘gelovigen’ worden bedoeld. Niet mensen
die heilige boontjes zijn, of op wie niets valt aan te merken, maar mensen die hun hoop op
deze God van Jezus Christus hebben gesteld.
U en ik horen daarbij.
Dit kerkraam vertelt ons dat onze gebeden niet verloren gaan – al lijkt het vaak alsof wij ‘ins
Blaue hinein’ roepen – ze spelen een centrale rol in het Godsbestuur.
Er is een wisselwerking tussen Jezus Christus en ons: Wij richten ons steeds meer op
hem. Hij wordt gaande weg de belangrijkste voor ons, Hij gaat ons beeld van de
werkelijkheid bepalen. We kunnen de geschiedenis niet meer los van Hem denken. We gaan
ons eigen handelen op Hem richten, en aan Hem ter goedkeuring voorleggen. Wij gaan
roepen wat Hij horen wil, en daarmee vertegenwoordigen wij Hem op aarde.
Zo komt Hij de geschiedenis binnen. Niet als een heerser, die de mensen zijn wil oplegt, maar
als een gast, een door gelovigen genodigde, die door hun toedoen de gang der geschiedenis
gaat bepalen.
Daarom ook worden wij ‘heiligen’ genoemd: omdat de Eeuwige Majesteit van God niet enkel
in de natuur beleefd kan worden, maar door ons heen ook present is in de geschiedenis.
Dankzij ons geloof krijgt Gods Majesteit gestalte in de geschiedenis: in het dienen en bidden,
in het roepen en volharden, in het opkomen voor slachtoffers en daders.
Hoe die geschiedenis gaat lopen, wat het betekent voor mens en wereld, dat gaan we allemaal
nog zien, als straks in de volgende hoofdstukken de zegels één voor één geopend gaan
worden. Nee, helaas, het wordt geen vrolijk verhaal. Het is volop maandagmorgen in de rest
van het boek Openbaring. Maar het eindigt op de achtste dag.
En zie, het was lícht!