Artikel: Cornelis Haga en de opstand van 1622. De houding van de Nederlandse ambassadeur in Constantinopel ten opzichte van de Janitsarenopstand Auteur: Lodewijk Petram Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 27.2, 27-42. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief. Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected] Lodewijk Petram Cornelis Haga en de opstand van 1622 De houding van de Nederlandse ambassadeur in Constantinopel ten opzichtte van de Janitsarenopstand De maanden mei en juni van het jaar 1622 verliepen bijzonder chaotisch in Constantinopel. De Janitsaren, het permanent in Constantinopel aanwezige infanteriekorps, kwamen met succes in opstand tegen de regering van sultan Osman II. De auteur van een aflevering van de Nieuwe tijdinghe, die op 13 juli in datzelfde jaar in Antwerpen verscheen, vatte de gebeurtenissen bondig samen door een opsomming van vermoorde personen te geven; 'den eersten Vizir, vijff Bassen, ende xij Eunuchen, des Grooten Turckx favoriten, en [de] andere zijne Vrienden met bycans gheheel sijn Hoff'.i In deze opsomming zag de auteur het belangrijkste slachtoffer van de opstand overigens over het hoofd; ook sultan Osman II was namelijk geëxecuteerd. Het nieuwsbericht vermeldde dat tijdens het oproer in totaal vierduizend mensen waren vermoord. De auteur baseerde zich op brieven van de Venetiaanse ambassadeur in Constantinopel en op berichten die door Venetiaanse kooplieden op 17 juni vanuit Constantinopel overgebracht waren. Cornelis Haga was ten tijde van de Janitsarenopstand al tien jaar ambassadeur van de Staten-Generaal aan de 'Verheven Porte', zoals de regering van de sultan werd genoemd. Uit een viertal brieven waarin hij op minutieuze wijze de Staten-Generaal over de opstand berichtte, blijkt dat Haga de gebeurtenissen op de voet volgde. Haga's verslag verschilt nauwelijks van de manier waarop het oproer door hedendaagse historici beschreven wordt. Karakteristiek aan het verslag van Haga is zijn onbewogenheid over de situatie. Hij leek geen moment te vrezen voor zijn eigen persoon en voor zijn positie als ambassadeur in het Ottomaanse Rijk. Daarnaast lijkt hij onaangedaan door de executie van vele ambtenaren en van de sultan zelf, die op dat moment pas zeventien jaar oud was. Bij bestudering van de vier brieven die Haga tijdens het oproer schreef, komt de gedachte op dat Haga de Janitsarenopstand en de daarmee gepaard gaande regeringswisseling eigenlijk verwelkomde. Het is niet mogelijk om te achterhalen hoe Haga persoonlijk dacht over de opstand; daarvoor zijn de brieven te objectief. Het is wel mogelijk om door bestudering van externe factoren een beeld te krijgen van de diplomatieke missie en de positie van Haga in Constantinopel. Tegen die achtergrond wordt in dit artikel de houding van Haga ten opzichte van de Janitsarenopstand aan een analyse onderworpen. 27 Voorgeschiedenis van de opstand De dood van sultan Ahmed I op 22 november 1617 luidde het begin in van een onrustige periode in het Ottomaanse Rijk. Ahmeds zoon Osman, die op het moment van het overlijden van zijn vader net dertien geworden was, werd te jong geacht om de troon te bestijgen. In Osmans plaats werd diens vijfentwintigjarige oom Mustafa aangewezen als troonopvolger, die daarmee Mustafa I werd. Mustafa was gedurende de tien jaar voorafgaand aan zijn regeringsperiode volledig van de buitenwereld afgeschermd in een kaje, een cel waarin mogelijke troonopvolgers verborgen werden gehouden. Hij zou tijdens die periode tot twee keer toe aan de wurgingdood ontsprongen zijn. Mustafa was - waarschijnlijk door toedoen van zijn langdurige gevangenschap - een wreed en volkomen paranoïde persoon. Mede daardoor was zijn invulling aan het sultanschap een schertsvertoning. Aanvankelijk werd zijn ongeschiktheid als regeringsleider getolereerd, omdat men dacht dat Mustafa's krankzinnigheid een teken was dat hij in contact met God stond. Drie maanden nadat hij de troon bestegen had, werd hij echter weer afgezet door de factie die Osman steunde en hem op de troon zette. De grootvizier, Khalil Pasja, een persoonlijke vriend van Haga, was op dat moment niet in de stad. Hij voerde het Ottomaanse leger aan in een oorlog bij de stad Tabriz op Perzisch grondgebied. Op 25 februari 1618 begon officieel de regeringsperiode van sultan Osman II. Mustafa keerde terug naar de cel waar hij gevangen had gezeten voordat hij de troon besteeg.^ Osman was ondanks zijn jeugdigheid een krachtig leider, die ambitieus, strijdlustig en soms roekeloos optrad. Hij toonde zijn strijdlust vooral door in 1621 als legeraanvoerder ten strijde te trekken tegen Polen. Osman was de eerste sultan sinds twintig jaar die persoonlijk aan het hoofd van het leger stond. De divan, het lichaam waarin de viziers zitting hadden en dat belast was met het dagelijkse bestuur van het Ottomaanse Rijk, had Osman afgeraden oorlog te voeren tegen Polen. Zij zagen liever dat hij Spanje over zee aanviel. Osman zette zijn wil evenwel door. Nadat hij twee veldslagen in Polen had gewonnen, stelde de Poolse koning Sigismund voor vrede te sluiten. Osman wilde echter meer en leidde, tegen de zin van het Janitsarenkorps in, zijn leger richting de stad Chotin, in de huidige Oekraïne. De sultan wilde de stad gedurende de winter belegeren. De soldaten weigerden dit en sloegen aan het muiten. Osman zag zich daarop genoodzaakt een voor het Ottomaanse Rijk ongunstige vrede te sluiten en keerde met zijn leger terug naar Constantinopel.3 Het Janitsarenkorps, van oudsher het persoonlijke leger van de sultan, was van groot belang voor de verdediging van het rijk. Tijdens de regeringsperiode van Osman verdween echter het wederzijdse vertrouwen. Osman en AU Pasja, de grootvizier op dat moment, waren gefrustreerd geraakt door de mislukte veldtocht tegen Polen. Zij vonden dat de Janitsaren een wanprestatie hadden geleverd door toedoen van 27.2 grote lafheid. Daarnaast had Osman nog een persoonlijke rekening met de Janitsaren openstaan. Zij hadden namelijk steun geleverd aan de factie die Mustafa in 1617 op de troon had gezet. In het voorjaar van 1622 probeerde Osman de Janitsaren te betrappen op verdere misstanden. Zo zou hij met enkele leden van zijn regering verkleed als Janitsaar door de straten van Constantinopel hebben gestruind en de cafés waar de Janitsaren zich verzamelden bezocht hebben. Janitsaren die zich schuldig maakten aan gokken of alcoholgebruik werden opgepakt en - volgens sommigen, onder wie Haga - achter het Topkapi-paleis in de Bosporus gegooid.4 Osman gebruikte de mislukte veldtocht en het gedrag van de Janitsaren in Constantinopel als aanleiding om vergaande hervormingen in het Janitsarenkorps door te voeren. De belangrijkste daarvan zou een aanzienlijke vermindering van het aantal Janitsaren zijn. Daarnaast wilde Osman een nieuw legerkorps oprichten, bestaande uit Arabische strijders. Toen Osman in mei 1622 voorbereidingen trof voor een pelgrimstocht naar Mekka en daarbij alle transporteerbare kostbaarheden van het Ottomaanse Rijk in enkele schepen liet laden, kregen de Janitsaren het vermoeden dat de pelgrimstocht slechts een voorwendsel was om de stad te kunnen verlaten. Osman zou de schatten gebruiken om een nieuws legerkorps op te richten en de Sipahi's, het bestaande cavaleriekorps, aan zijn kant te krijgen. De Janitsaren wilden dit voorkomen. Zij waarschuwden elkaar in de moskee waar zij plachten samen te komen en verhinderden op 18 mei 1622 de uittocht van de sultan: het begin van de opstand was een feit.5 Hier begint Haga's weergave van de gebeurtenissen in Constantinopel. De Janitsarenopstand Haga schreef zijn eerste brief op vrijdag 20 mei 1622, waarin hij uiteenzet hoe de Janitsaren en de Sipahi's samenkwamen en de inscheping van de sultan verhinderden. Vervolgens voegden zich ook leden van de uleina (het hoogste rechtscollege), andere soldaten en burgers bij hen. De menigte eiste de executie van een zestal Ottomaanse officieren dat zij verantwoordelijk achtten voor eerdere onlusten in de stad. Onder hen waren de grootvizier Hussein Pasja, de defterdar (hoofd van de financiën van het rijk) en de cadi (lokale rechter) van Constantinopel. De inscheping van de sultan en zijn plannen om het Janitsarenkorps te hervormen waren dus niet de enige aanleidingen voor de opstand. Er was al langer onvrede in de stad, die zich nu uitte in een roep om de executie van deze personen. Osman weigerde echter deze drie personen terecht te stellen, waarna de menigte verklaarde hem niet langer als hun sultan te erkennen. Haga typeert Osmans besluit als onbedachtzaam ('temerair')- De volgende ochtend, 19 mei, gingen de soldaten in het Serail op zoek naar Osman. Zij stuitten op zijn oom Mustafa, die, in de woorden van Haga, 'in een donkere kelder, diep soo men seijt, wel veertig vaedems onder de 29 Aerden gesmeten was'.* De Janitsaren herkenden hem en plaatsten hem (opnieuw) op de troon. Direct daarna doodden de soldaten enkele gunstelingen van Osman en kapten zij hen 'ain kleijne stucken'.^ In de nacht van 19 op 20 mei werkte Osman in het geheim aan een plan om de soldaten weer aan zijn zijde te krijgen door hen meer soldij in het vooruitzicht te stellen. De Janitser Aga, het hoofd van de Janitsaren, moest dit plan aan de soldaten kenbaar maken. Toen hij dit deed, werd ook hij, samen met twee anderen, 'aen cleijne stucken gehackt'. Vervolgens werd gedreigd dat iedereen in het paleis vermoord zou worden, tenzij Osman persoonlijk voor de soldaten verscheen. Osman toog daarop met grootvizier Hussein Pasja naar het soldatenverblijf. In plaats van Osman verscheen Hussein voor de soldaten. De soldaten hakten ook hem aan mootjes en namen Osman gevangen. Hij barstte in tranen uit en probeerde de soldaten ervan te overtuigen dat de kwade plannen niet de zijne waren.^ Nu Osman vleugellam was, werd Mustafa naar het paleis gebracht en op de troon geplaatst. Dahout Pasja, een zwager van Mustafa, werd tot grootvizier benoemd. Hij was in de dagen daarvoor in het geheim de aanvoerder van de opstandelingen geweest. Volgens Haga werd Dahout pas benoemd nadat Khalil Pasja, om wie de verschillende soldatenkorpsen expliciet zouden hebben gevraagd, voor deze post had bedankt. Direct na zijn benoeming liet Dahout Osman naar de Yedikulegevangenis voeren. Haga liet ten slotte weten verheugd te zijn dat de stad niet in complete chaos vervallen was. Hij had hier wel voor gevreesd. 5 De tweede brief van Haga dateert van een dag later, 21 mei 1622. Deze brief is een korte aanvulling op de eerste, waarin Haga schreef dat Osman op bevel van sultan Mustafa door grootvizier Dahout werd gewurgd. In de brief van 21 mei gaf Haga een verklaring voor de executie. Haat was volgens hem de oorzaak van het bevel tot executie. Osman had het respect dat sultans gewoonlijk genoten verspeeld door zijn gierigheid, minachting voor de troepen en doordat hij zich vijandig had opgesteld ten opzichte van de Janitsaren en de Sipahi's. Het is zeer de vraag of Mustafa daadwerkelijk het bevel tot executie heeft gegeven. Het is waarschijnlijker dat zijn moeder hiervoor verantwoordelijk was of dat Dahout uit eigen beweging tot wurging overging.i" Ruim een week later, op 29 mei 1622, schreef Haga een derde brief over de Janitsarenopstand. In het begin van de brief stelde hij dat er na de executie van Osman - die zich bij het zien van zijn executeur 'als een Leeuw [had] gedefendeert'"- onder de soldaten en de bevolking van Constantinopel een gevoel heerste dat de sultan en zijn grootvizier te hard van stapel waren gelopen, waardoor nu ook grootvizier Dahout zijn leven niet meer zeker was. Mustafa's regering wist de soldaten echter tot bedaren te brengen door hun soldij te verhogen. Haga beschreef de veranderende houding van de soldaten als volgt: 'maer de soeticheijt vant 27.2 gewin heeft de bloetgiericheijt in geltgiericheijt doen veranderen'.i^ Op 22 mei werden op enkele belangrijke posities nieuwe personen benoemd en werden volgens Haga alle zwarte eunuchen (gecastreerde harembewakers) door blanke vervangen. Daarnaast was een plan opgesteld om alle tuinknechten, die belast waren met de verdediging van de paleizen, te vervangen. 13 De secundaire literatuur die over de opstand beschikbaar is, rept met geen woord over de vervanging van zwarte functionarissen door blanke. Zo schrijft Goodwin dat vlak na Osmans executie een nieuw aangestelde zwarte eunuch net op tijd was om te voorkomen dat ook de broers van Osman werden gedood. Hij redde met zijn daad de dynastie; Mustafa was namelijk niet in staat om kinderen te krijgen.!•• Haga schreef zijn laatste brief op 11 juni. Uit het begin van deze brief wordt duidelijk dat de stad nog steeds - de opstand duurde al ruim drie weken - in een chaotische toestand verkeerde. Dronken Sipahi's zwierven door de straten en doodden voorbijgangers. Niemand durfde hen echter terecht te stellen. Inmiddels had Haga de nodige beleefdheden met grootvizier Dahout uitgewisseld. Dahout was erg vriendelijk tegen Haga, zij waren dan ook oude kennissen. Verder had de regering enkele maatregelen getroffen om de rust te laten weerkeren. De soldaten hadden hun soldij uitbetaald gekregen, zwarten waren uit al hun functies ontheven en verschillende functionarissen die bevriend waren geweest met Osman waren naar Cairo verbannen.15 Op 11 juni was de divan voor het eerst weer bijeen om te vergaderen. De vergadering, waar zeer veel Janitsaren en Sipahi's aanwezig waren, verliep tamelijk onrustig. Zij eisten enkele functionarissen in handen te krijgen, omdat zij hen verantwoordelijk hielden voor kwade praktijken die begaan waren tijdens de afwezigheid van sultan Osman. Deze functionarissen werden door sultan Mustafa direct naar de Yedikule-gevangenis gestuurd. Haga ging ervan uit dat deze personen door 'een bloedigen ende cruele sacrificie'^^ aan hun einde zouden komen. Een laatste opmerkelijke passage in de brieven van Haga vinden we aan het einde van de vierde brief. Haga maakte hier melding van zakken met geld die in het huis van de Hoggia gevonden waren. De zakken waren bedrukt met het persoonlijke stempel van sultan Osman.^^ Haga insinueerde met deze opmerking dat Osman staatsgelden achterover drukte of dat hij zijn favorieten begunstigde. De passage is opmerkelijk, omdat Haga in zijn weergave voornamelijk aandacht besteedde aan het verloop van de opstand. Aan het einde van zijn relaas lijkt hij opeens toe te willen voegen dat er ook nog geld van de sultan gevonden was. Dit wekt de indruk dat Haga Osman zwart wilde maken. Na de brief van 11 juni zou Haga geen brief meer volledig wijden aan de opstand. De vier zojuist besproken brieven geven een tamelijk volledig beeld van de Janitsarenopstand. Op twee punten komt de weergave van Haga niet overeen met de hedendaagse secundaire literatuur. In de 31 eerste plaats worden de Janitsaren door Haga telkens samen met de Sipahi's als de opstandige legereenheden genoemd, terwijl tegenwoordig het oproer volledig aan de Janitsaren toegeschreven wordt. In de tweede plaats was Haga erg negatief over het aandeel van de zwarte functionarissen. Dit komt niet terug in hedendaagse literatuur. Haga's diplomatieke missie in 1622 Om de houding van Haga ten opzichte van de Janitsarenopstand te kunnen bepalen, is het noodzakelijk te onderzoeken wat de inhoud van zijn diplomatieke missie was op het moment dat de opstand uitbrak. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (I609-I62I) was het beleid van de Republiek gericht op economische ontwikkeling, de buitenlandse handel speelde daarbij een belangrijke rol. In deze periode was het doel van de Nederlandse ambassade in Constantinopel dan ook te zorgen voor een gunstig klimaat ten behoeve van de handel. Nadat Haga in I6I2 van de sultan een capitulatie voor de Nederlandse koopvaardij had verkregen, was zijn enige overgebleven taak de vertegenwoordiging van Nederlanders die in Constantinopel woonden, alsmede de vrijlating van Nederlandse gevangenen. Haga was een tamelijk ambitieuze diplomaat die duidelijk moeite had met het feit dat zijn diplomatieke mandaat zo weinig omvatte. Om die reden diende hij in 1619 zijn ontslag in bij de Staten-Generaal, dat werd echter geweigerd. De Staten-Generaal gaven hiervoor als reden dat het gezantschap aan de Porte op het punt stond meer inhoud te krijgen en dat om die reden een ervaren diplomaat op die post een vereiste was. In 1618 was immers de vredelievende raadpensionaris Van Oldenbarnevelt uit de weg geruimd, waardoor stadhouder Maurits meer macht kreeg. Maurits was voorstander van een actiever buitenlands beleid. Bovendien was het einde van het Twaalfjarig Bestand in zicht. Bij de hervatting van de vijandelijkheden met Spanje kon een bondgenootschap met het Ottomaanse Rijk goed van pas komen. Haga bleef en werd van buitengewone gezant gepromoveerd tot gezant. ^^ In het staatsbestel van het Ottomaanse Rijk waren de contacten van buitenlandse ambassadeurs met de Ottomaanse regering formeel geregeld via de grootvizier, die aan het hoofd stond van de divan en regelmatig in contact stond met de sultan. Een goede relatie met de grootvizier was dus van belang om invulling te kunnen geven aan de diplomatieke missie. Om de positie van Haga in 1622 te bepalen, is kennis over zijn relatie met de verschillende grootviziers onmisbaar. De rol van de grootviziers Het initiatief voor de vestiging van een Nederlands gezantschap in Constantinopel kwam niet vanuit de Nederlanden. In 1610 benaderde Khalil 27.2 Pasja, die op dat moment de functie van admiraal bekleedde, de in Constantinopel verblijvende Nederlandse koopman Jacob Gijsbrechtsz. met als doel de handel tussen de Nederlanden en het Ottomaanse Rijk te bevorderen, i^ Zijn initiatief leidde in 1612 tot de vestiging van een Nederlandse gezantschap in Constantinopel. Khalil, die de Nederlanders een warm hart bleef toedragen, werd later benoemd tot grootvizier. Haga heeft veel profijt gehad van zijn vriendschappelijke relatie met Khalil. Osman zag Khalil als een van de hoofdverantwoordelijken voor de troonsbestijging van Mustafa en voelde zich door Khalil gepasseerd. Hij nam wraak door hem uit zijn functie te ontzetten. Khalil werd van grootvizier gedegradeerd tot heylerbeyi van Damascus (representant van de sultan), dit kwam in feite neer op verbanning. Khalil weigerde Osmans besluit te accepteren en dook onder bij zijn spirituele adviseur. Deze laatste wist Khalil weer enigszins in de gratie te krijgen bij de sultan, waarna Khalil begin 1619 tweede vizier werd en vanaf december 1619 de functie van admiraal (opnieuw) bekleedde.^^ Van december 1619 tot zijn dood in maart 1621 was AU Pasja grootvizier. AU had net als Khalil daarvoor de functie van admiraal bekleed. Hij had Khalil in 1616 in die functie opgevolgd, werd vervolgens door Mustafa in 1617 ontslagen, maar nog in datzelfde jaar herbenoemd. Hij stierf voordat de opstand uitbrak.^' Over AU doen ietwat tegenstrijdige verhalen de ronde. Von Hammer-Purgstall schrijft dat hij hatelijk was tegenover de ambassadeurs van christelijke landen. De dood van AU in maart 1622 werd dan ook 'von Niemand als vom Sultan betrauert'.^^ Hering voegt hier nog aan toe dat AU tijdens zijn jeugd in Tunis geleerd had om buitenlandse politiek slechts te zien van-uit het perspectief van vijandschap tussen moslims en christenen.^3 De Groot vermeldt dat AU tijdens zijn bewind een pro-Spaanse koers voer. Het is echter de vraag wat die politiek precies inhield. AU zou contact hebben gehad met Pedro de Giron, hertog van Ossuna, die op dat moment de Spaanse onderkoning in Napels was. Ossuna was verantwoordelijk voor de Spaanse vloot op de oostelijke Middellandse Zee. Het lijkt erop dat AU ondanks zijn afkeer voor christelijke staten vijandigheden met Spanje probeerde te voorkomen. Het kwam evenwel niet tot een verbond tussen het Ottomaanse Rijk en Spanje. Desalniettemin zal het Haga slecht zijn uitgekomen dat de grootvizier juist op dit moment een pro-Spaans beleid voerde. Met de afloop van het Twaalfjarig Bestand in zicht en zo kort na het einde van de pacifistische politiek van Van Oldenbarnevelt was een belangrijk onderdeel van de buitenlandse politiek van de Republiek immers het voorkomen van een verbond tussen Spanje en het Ottomaanse Rijk. De diplomatieke missie van Haga was voor dit beleid vanzelfsprekend onmisbaar. Haga kon met AU als grootvizier nauwelijks uitvoering geven aan dit mandaat.2"* 33 De banden met de christelijke rijken werden door Ali's opvolger Hussein Pasja, die slechts enkele maanden grootvizier was, evenmin met zorg onderhouden. Hussein was een in het leger opgeleide fanatieke moslim zonder enige politieke ervaring, die de sultan als opperheerser van de wereld zag. Voor hem regeerden de koningen en keizers van andere landen slechts bij de gratie van de sultan.^5 Hij werd alom gevreesd als 'Haudegen und rücksichtsloser Draufganger', die buitenlandse politiek bedreef met 'Gewalt und Drohung'.^ö Kortom, de grootviziers waren Haga (en andere buitenlandse ambassadeurs) niet bijzonder gunstig gezind. De rol van sultan Osman II Osman kon het moeilijk verkroppen dat hij bij het overlijden van zijn vader in 1617 wegens zijn te jonge leeftijd gepasseerd werd als troonopvolger. Als oudste zoon van Ahmed had hij aanspraak gehad op de troon. Drie maanden nadat hij alsnog op de troon terecht was gekomen, schreef Osman in een brief aan de Engelse koning Jacobus I: This paternall Empire and Monarchicall Kingdome hath almost until this present blessed time been alwaies hereditarie, from Grandfather to Father, from Father to Sonne, and so cursively in that manner: but having regard unto the age and yeeres of Our Great and Noble Uncle, Sultan Mustafa, hee was preferred and honoured to sit on the Ottoman throne.^'^ Osman noemde de troonsbestijging van Mustafa 'a wrongful break with ancient tradition'.^^ Uit wraak had hij tijdens het schrijven van zijn brief iedereen die hij verantwoordelijk hield voor de troonsbestijging van Mustafa uit hun ambten ontzet. Daarnaast voer Osman zijn eigen koers, vaak tegen het advies van de divan en de ulema, het hoogste rechtscollege, in.25 De veldtocht naar Polen is hier een voorbeeld van, evenals zijn weigering om op de eerste dag van de opstand een zestal functionarissen te laten executeren. Overigens was Osmans spirituele adviseur Ömer Hoja als een van de weinigen een voorstander van de veldtocht naar Polen en bovendien een van de zes personen wier executie geëist werd.^o Hieruit blijkt hoe belangrijk deze spirituele adviseur voor Osman was. Osman brak ook met de huwelijkstraditie: hij trouwde met een islamitische vrouw. Zij was de dochter van mufti Esat Efendi - het hoofd van de ulema - en kleindochter van sultan Süleyman.^i Osmans invulling aan het sultanschap leidde ertoe dat verschillende instanties het vertrouwen in hem verloren. In de eerste plaats waren er de genoemde problemen met de Janitsaren. Daarnaast waren er problemen met de divan en de ulema, die zich door Osman gepasseerd voelden en jaloers waren op de invloed die Osmans spirituele adviseur, Ömer Hoja, op hem 27.2 uitoefende. Mufti Esat Efendi nam een bijzondere plaats in. Aan de ene kant stond hij aan het hoofd van de uleina, aan de andere kant had hij als schoonvader van Osman veel invloed op de sultan. Dat er onvrede heerste over Osman blijkt uit het feit dat Esat Efendi, toen Mustafa weer op de troon zat, als een van de eersten uit zijn functie werd ontzet.^^ Er zijn geen uitlatingen bekend van Haga over de persoon van Osman. De Engelse ambassadeur, sir Thomas Roe, liet zich wel over hem uit. In een brief die hij voorafgaand aan het oproer naar Engeland verstuurde, gebruikte hij de volgende bewoordingen om de regering van Osman te beschrijven: This king [is] a man odious to all sorts, despised of the soldiery, hated and feared of the viziers, cursed by the churchmen, changing both laws and customs, ruled by phantastic dreams and visions, affecting revelations, forsaking all the state of his ancestors, and making himself cheap and vulgar.^^ Een contemporaine Engelse geschiedschrijver, KnoUes, wist nog te melden dat Osman 'a mortal hater of Christians' was.^'t Roe bevond zich in Constantinopel in dezelfde positie als Haga. Als ambassadeurs van protestante naties was hun diplomatieke missie en relatie met de Ottomaanse regering vergelijkbaar. Het is daarom aannemelijk dat Haga's visie op Osmans handelen in grote lijnen overeenkwam met die van Roe.^^ Haga's persoonlijke situatie De laatste factor die van belang is voor het bepalen van de houding van Haga ten tijde van de opstand, is zijn persoonlijke situatie. Haga woonde met de andere buitenlandse ambassadeurs en de rest van de nietmoslimbevolking van Constantinopel in de wijk Galata, speciaal bestemd voor 'ongelovigen'.^^ Het is opmerkelijk dat Haga's weergave van de gebeurtenissen doet lijken alsof hij tijdens de opstand Galata niet heeft verlaten. Zijn verslag van de gebeurtenissen doet niet aan als een ooggetuigenverslag, omdat hij teveel afstand tot de gebeurtenissen heeft. Hij lijkt weinig met eigen ogen gezien te hebben, een indruk die door De Groot bevestigd wordt. De Groot schrijft dat Haga gedurende zijn hele verblijf in Constantinopel geen volledig beeld van de omstandigheden in het Ottomaanse Rijk kon schetsen, omdat hij slechts sporadisch contact had met mensen buiten zijn eigen staf, wat grotendeels te wijten was aan zijn geïsoleerde woonsituatie.^^ Als we de Engelse ambassadeur Roe mogen geloven, had Haga wel in contact kunnen komen met de Turken. De Nederlandse afvaardiging was volgens hem namelijk op straat niet te onderscheiden van de Ottomaanse.^8 Roe bedoelde dit in de eerste plaats als een belediging. Hij vond het immers ook beschamend dat Haga Turkse manieren had overgenomen (zie noot 35). 35 Haga's houding tegenover de Janitsarenopstand De zojuist besproken vier factoren zullen nu aan een analyse onderworpen worden om zodoende de houding van Haga ten opzichte van de Janitsarenopstand te bepalen. Achtereenvolgens komen Haga's diplomatieke missie, zijn positie in de samenleving van Constantinopel en de onzekerheid over de politieke toekomst van het Ottomaanse Rijk aan de orde.De invulling die Haga in de jaren voor de opstand aan zijn diplomatieke mandaat gaf, is de meest bepalende factor voor zijn houding. De uitbreiding van het diplomatieke mandaat van Haga viel precies samen met de regeringsperiode van Osman. Om politieke invloed uit te oefenen was Haga in de eerste plaats aangewezen op contacten met de grootvizier.^^ Osman had direct aan het begin van zijn regeringsperiode grootvizier Khalil Pasja, met wie Haga goede betrekkingen onderhield, aan de kant gezet. In de jaren voor de opstand waren achtereenvolgens Ali Pasja en Hussein Pasja grootvizier. Beiden waren zeer terughoudend in hun contacten met buitenlanders in het algemeen en met christenen in het bijzonder. Zij beschouwden oorlog als het enige middel in de buitenlandse politiek. Daarnaast vond Ali Pasja, getuige zijn contacten met Ossuna, goede verhoudingen met Spanje belangrijker dan met de Nederlanden. Het was voor Haga onbegonnen werk om via deze grootviziers invulling te geven aan zijn diplomatieke mandaat, dat in deze periode voornamelijk gericht was op het smeden van een bondgenootschap met het Ottomaanse Rijk tegen Spanje en het voorkomen van een bondgenootschap tussen het Ottomaanse Rijk en Spanje. Wat de zaak voor Haga extra bemoeilijkte, was dat Osman steeds vaker de adviezen van de divan negeerde en zijn eigen weg ging."*" De geringe invloed die Haga via de viziers kon uitoefenen, werd door de eigengereidheid van Osman nog verder verminderd. De enige personen die invloed op Osman konden uitoefenen - zij het in beperkte mate - waren zijn spirituele adviseur Omer en mufti Esat, Osmans schoonvader. Het was voor Haga beslist moeilijker om met deze personen in contact te komen dan met een instantie als de divan, waar de viziers zitting in hadden. Omer en Esat hadden geen formele rol in de regering. Dit betekende dat er geen instantie was die de contacten tussen de ambassadeurs enerzijds en Ömer en Esat anderzijds formeel regelde. Om invloed te verkrijgen op het beleid van Osmans regering, zou Haga zich dus op informele wijze moeten wenden tot deze personen. De Groot, die zich in zijn proefschrift specifiek heeft gericht op de diplomatieke rol van Haga, maakt echter geen enkele keer melding van contacten tussen Haga en Ömer, dan wel Esat. De geringe diplomatieke activiteit van Haga tijdens Osmans regering moet overigens gedeeltelijk toegeschreven worden aan een uitbraak van de pest. Haga kon hierdoor gedurende het gehele jaar 1621 niet op zijn post zijn en keerde pas eind december van dat jaar terug in de stad.^i 27.2 Haga heeft nooit expliciet geschreven dat hij in deze periode nauwelijks invloed kon uitoefenen op de politiek van het Ottomaanse Rijk. Zijn Franse en Engelse collega's, die beiden vanaf 1619 hun landen aan de Porte vertegenwoordigden, maakten daar wel melding van. Hun verslagen onderbouwen de hierboven beschreven redenering. De Brit Roe had als opdracht Osman af te helpen van zijn oorlogsplannen. Het bleek echter niet mogelijk om door middel van diplomatie invloed uit te oefenen op de Ottomaanse strijdplannen; de regering van Osman ging haar eigen gang.'*^ Ook de Franse ambassadeur Césy had moeite om zijn diplomatieke missie te vervullen. Zo lukte het hem niet om de Franse capitulatie te verlengen. Zijn falen was volgens Tongas echter niet aan Césy zelf te wijten, maar had te maken met het feit dat de sultans elkaar snel opvolgden, met 'disgraces des vizirs' en met tegenwerking van andere ambassadeurs.'^^ Vanzelfsprekend vormden de karakters van sultan Osman en de beide grootviziers niet uitsluitend de oorzaak van Haga's beperkte diplomatieke successen. De belangrijkste oorzaak hiervan betreft het feit dat Haga weinig kon stellen tegenover de concessies die hij van de Turken vroeg. Eigenlijk kon hij alleen op handelsgebied een tegenprestatie leveren. De diplomatieke missie wierp om deze reden op dit gebied de meeste vruchten af.'^ '^ Een tweede factor wordt gevormd door Haga's persoonlijke situatie. Hij was persoonlijk nauwelijks door Osmans hervormingen geraakt. Hij was immers in dienst van de Staten-Generaal en had bovendien, zoals blijkt uit de vier brieven over de opstand, slechts beperkt contact met de Turkse bevolking. Hierdoor was hij minder betrokken bij de gebeurtenissen dan de Turkse bevolking. Een derde factor betreft de onzekerheid rondom de toekomstige politieke situatie in het Ottomaanse Rijk. Op het moment dat Haga zijn brieven schreef, was het volkomen onduidelijk welke factie de overhand zou krijgen. Tijdens het oproer werd Khalil gevraagd om grootvizier te worden, zoals Haga dat ook in zijn weergave van de gebeurtenissen vermeldde. Khalil weigerde echter. De Groot geeft hiervoor als verklaring dat het nog niet duidelijk was welke partij na de opstand de macht zou grijpen. Khalil wilde zijn handen niet branden aan de chaotische situatie in het Ottomaanse Rijk. De Groot schrijft verder dat Khalil gevraagd was door de walide sulfan (de moeder van de sultan) en de militaire leiders van de opstand.^5 Dit verzoek impliceert dat Khalil goed lag bij de moeder van Mustafa en bij het leger. Daarnaast betekent het dat Khalil nog niet het volste vertrouwen had bij de heerschappij van Mustafa en de macht van de militaire leiders. Het is zeer waarschijnlijk dat Haga de onzekerheid van zijn vriend Khalil deelde. Om zicht te houden op meer politieke invloed in de toekomst was het van groot belang dat Haga niet de verkeerde partij koos. Haga stelde zich daarom afwachtend op tijdens het oproer. Achteraf gezien blijkt deze afwachtende houding een ver37 standige keuze te zijn geweest. De Janitsaren hielden nog geruime tijd de feitelijke macht in handen (volgens Faroqhi zelfs tot 1656"*^). Hun leiders bleken niet in staat om hen in toom te houden en de verschillende grootviziers deden weinig anders dan hen met geld te paaien. Overigens koos Khalil wel te snel partij om opnieuw een hoge functie in de regering te kunnen bekleden. Hij was na de opstand op de hand van Abaza Mehmet Pasja, de leider van een opstand in Anatoliè, die in de chaos in Constantinopel zijn kans schoon zag een gooi te doen naar de positie van grootvizier. De factie van Mere Hussein Pasja kreeg echter de overhand en Khalil werd naar Thracië verbannen. Hij dook opnieuw onder bij zijn spirituele adviseur, totdat Murad in september 1623 op de troon kwam.'*'' Het bovenstaande leidt tot het volgende beeld van de houding van Haga ten opzichte van de Janitsarenopstand. Persoonlijk werd hij niet geraakt door de opstand. Zijn houding werd niet beïnvloed door zijn privésituatie. Op professioneel gebied werd zijn houding door twee factoren bepaald. In de eerste plaats kon Haga in de periode voorafgaand aan het oproer nauwelijks invulling geven aan zijn diplomatieke missie. Het is aannemelijk dat hij om die reden positief stond tegenover een regeringsverandering. In de tweede plaats zorgde de opstand voor onrust. Door de chaotische omstandigheden was van een Ottomaans buitenlands beleid nauwelijks sprake, laat staan van een langetermijnvisie. Tijdens de opstand had de hoop op verbetering in de diplomatieke betrekkingen bij Haga de overhand. Daarom verwelkomde hij de opstand tot op zekere hoogte. Achteraf gezien leidde de opstand een periode van aanhoudende onrust in, waarin het voor Haga nog minder mogelijk werd zijn diplomatieke taken uit te voeren. Conclusie In een viertal brieven bracht Cornelis Haga in 1622 de Staten-Generaal op zeer gedetailleerde wijze op de hoogte van de Janitsarenopstand in Constantinopel, die een explosief en gewelddadig verloop kende. Verschillende hoge functionarissen, onder wie de sultan zelf, werden tijdens het oproer geëxecuteerd. Op basis van de vier brieven lijkt Haga vrede te hebben gehad met het verloop van de opstand, ook al verkeerde de stad in chaos en was het voor Haga tijdens het oproer onmogelijk om zijn functie uit te voeren. Haga leidde als buitenlander een geïsoleerd bestaan in Constantinopel. Hij werd daarom persoonlijk (fysiek en financieel) niet geraakt door de opstand. Zijn persoonlijke situatie heeft zijn houding ten opzichte van het oproer positief noch negatief beïnvloed. Beroepsmatig stond er voor Haga meer op het spel. Hij hoopte dat de opstand een regeringswissel binnen het Ottomaanse Rijk teweeg zou brengen. Vanaf het aantreden van sultan Osman had Haga nauwelijks in27.2 vloed kunnen uitoefenen op de Ottomaanse politiek. Zijn vriend Khalil, grootvizier in het Ottomaanse bestel, was uit de gratie geraakt en diens opvolgers stonden vijandig tegenover buitenlanders. Daar kwam nog bij dat Osman bij het vormen van zijn beleid zijn eigen koers volgde. De geringe invloed die op hem uitgeoefend kon worden, kwam van enkele vertrouwelingen, zoals zijn spirituele adviseur Ömer en zijn schoonvader mufti Esat. Het is niet bekend of Haga geprobeerd heeft met hen in contact te komen. Osmans regering kwam op een ongelukkig moment voor Haga. Juist in die periode werd de diplomatieke post in Constantinopel een nieuwe belangrijke taak toegedacht in de buitenlandse politiek van de Republiek. Het is aannemelijk dat Haga terugverlangde naar de (weliswaar korte) periode dat de zwakzinnige Mustafa op de troon zat. Toen lag de feitelijke macht bij de divan, die via de persoon van Khalil open stond voor de diplomatie van Haga. Noten 1 'Nieuwe tijdinghe wt Turckijen van Constantinopelen, hoe ende in wat manieren den groeten Turck is vermoordt gheworden van zijn eyghen voick, ende hebben eenen anderen heere ghekosen. Eerst ghedruckt den 13. julij. 1622', in convoluut met in totaal 92 andere 'Nieuwe tijdinghen' (Antwerpen 1622) 5. 2 C. Imber, The Ottoman Empire, 1300-165: the structure of power (Basingstoke 2002) 77. G. Goodwin, The Janissaries (Londen 1997) 156. 3 Goodwin, Janissaries, 157. Imber, Ottoman Empire, 77-78. M. Strachan, Sir Thomas Roe, 1581-1644: a life (Salisbury 1989) 144. B. Tezcan, 'The 1622 military rebellion in Istanbul: a historiographical journey', in: Internationai Journal of Turl<ish Studies 8 (1-2) (2002) 25-43, aldaar 26. 4 Imber, Ottoman Empire, 111. Goodwin, Janissaries, 157. Transcriptie Haga, tweede brief, p.6 r.15. Tezcan, '1622 military rebellion', 27. 5 Goodwin, Janissaries, 157. 6 Mustafa bevond zich in een kafe, een cel waarin troonpretendenten verborgen werden gehouden. Deze cellen bevonden zich in de haremgebouwen, waar mannen de toegang geweigerd werd. Hierdoor konden de Janitsaren de cel slechts via het dak bereiken. Mustafa bevond zich dus eerder veertig vadems onder het plafond dan onder de grond. Imber, Ottoman Empire, 111. 7 Transcriptie Haga, eerste brief, p.3 r. 1 -2. (Voor een door de auter gemaakte transcriptie van de brieven van Cornells Haga kunt u contact opnemen met de redactie). 8 Ibidem, pp.3-4. 9 Ibidem, p.4. J. Freely, Inside the Seraglio: private lives of the Sultans in Istanbul (Londen 1999) 119. 39 10 Transcriptie Haga, tweede brief. Tezcan, '1622 military rebeilion', 27, 11 Transcriptie Haga, derde brief, p.7 r.8-9. 12 Ibidem, p.6r.21-22. 13 Ibidem, pp.7-8. 14 Goodwin, Janissaries, 158-159. 15 Transcriptie Haga, vierde brief, p.9. 16 Ibidem, p.12r28. 17 Ibidem, p.12r.28-30. 18 A.H. de Groot, The Ottoman Empire and the Dutch Republic: a history of the earliest diplomatic relations, 1610-1630 (Leiden 1978) 99, 163 & 167. 19 K.J.R. van Harderwijk, Levensschets van mr Cornells Haga (Sctiiedam 1848) 12. 20 K. Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel l-A ('s-Gravenhage 1910) 342. 21 De Groot, Earliest diplomatic relations, 160. 22 J. von Hammer-Purgstall, Geschichte des Osmanischen Reiches. Grossentheils aus bisher unbenützten Handschriften undArchiven VIII (Pest 1834)781-787. 23 G. Hering, Okumenisches Patriarchat und europaische Politik, 1620-1638 (Wiesbaden 1968) 42. 24 De Groot, Earliest diplomatic relations, 160 (ook in voetnoot), 161, 163 & 167. 25 Von Hammer-Purgstall, Geschichte, 787. 26 Hering, Okumenisches Patriarchat, 47. 27 Freely, SeragZo, 118. 28 Freely, Seragfo, 118. 29 Von Hammer-Purgstall, Geschichte, 787. 30 De Groot, Earliest diplomatic relations, 72. Imber, Ottoman Empire, 110. 31 Freely Seraglio, 119. 27.2 32 Transcriptie Haga, derde brief, p.7 r.10. 33 Straclian, Thomas Roe, 145-146. 34 R. Knolles en R Rycaut, The Turkish history, from the original of that nation, to the growth of the Ottoman empire: with the lives and conquests of their princes and emperor With a continuation to this present year MDCLXKXVIIII (London 1687) 971. 35 Roe en Haga werkten ook veelvuldig samen, al mocht Roe Haga persoonlijk niet. Roe schreef het volgende over hem: '[he] hath lived long in Turkey and is so corrupted with their manners that he is the shame of ambassadors [...] if necessity of business, wherein he hath not much authority, did not hold us together, for my part I would not converse with him'. Roe ergerde zich vooral aan de concubines die Haga er op nahield. Ibidem, 151. 36 R. Mantran, La vie quotidienne a Constantinople au temps de Soiiman Ie Magnifique et de ses successeurs (XVIe etXVIIe siécles) (Parijs 1965) 167. 37 De Groot, Earliest diplomatic relations, 18. 38 Strachan, Thomas Roe, 143. 39 De Groot, Earliest diplomatic relations, 29. 40 Von Hammer-Purgstall, Geschichte, 787. 41 De Groot, Earliest diplomatic relations, 165. 42 Strachan, Thomas Roe, 136. 43 G. Tongas, Les relations de la France avec l'empire Ottoman durant la première moitié du XVIIe siècle et I'ambassade a Constantinople de Philippe de Harley Comte de Césy (1619-1640): d'après des documents inédits (Toulouse 1942) 20. 44 De Groot, Earliest diplomatic relations, 208. 45 Ibidem, 73. 46 S. Faroqhi, 'Crisis and Change, 1590-1699', in: H. Inalciken D. QuaiaerX, An Economie and Social History of the Ottoman Empire, 1300-1914 (Cambridge 1994) 411-636, aldaar 418. 47 Goodwin, Janissaries, 160-161. Imber, Ottoman Empire, 78. 41
© Copyright 2024 ExpyDoc