Opleiding Master of Science in het sociaal werk en sociaal beleid Faculteit Sociale Wetenschappen Thema’s masterproeven Academiejaar 2014-2015 Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO) Parkstraat 45 – bus 3601 3000 Leuven Prof. Dr. A. DECLERCQ Leiding geven in kleinschalig genormaliseerd wonen voor ouderen Kleinschalig genormaliseerd wonen (kgw) is een specifieke vorm van rusthuis, waarin wordt getracht de ouderen een omgeving te bieden die ‘zoveel mogelijk als thuis’ is. Om dit waar te maken is een specifieke vorm van leiding geven nodig. De student brengt in kaart waarin leiding geven in kgw verschilt van leiding geven in een ‘gewoon’ rusthuis. Dit kan door afname van kwantitatieve vragenlijsten die in Nederland werden ontwikkeld, door interviews met leidinggevenden en door observaties tijdens intervisies voor leidinggevenden die reeds enkele jaren worden georganiseerd in een voorziening van kgw. Innovaties in de thuiszorg in België 1. De overheid stimuleert sterk de thuiszorg voor alle doelgroepen (psychiatrische patiënten, ouderen, personen met een handicap)... Ook de personen die behoren tot die doelgroepen geven aan liefst thuis te willen zijn/blijven. Via interviews en een literatuurstudie gaat de student na welke motieven hieraan verbonden zijn, hoe we die trend kunnen verklaren en hoe haalbaar dit alles is. 2. Via de projecten ‘Protocol 3’ stimuleert het RIZIV innovaties in de thuiszorg. Projecten worden enkel gefinancierd indien ze erin slagen om nieuwe zorgvormen te ontwikkelen die ouderen met een ‘rusthuisprofiel’ langer thuis houden. Momenteel zijn er zo 62 zeer diverse, projecten actief. De masterproef kan erin bestaan om de werking van één of meerder (types van) projecten te analyseren (haalbaarheidsstudie, implementatie-analyse, ....). Werken aan persoonsgerichte zorg voor mensen met dementie: ervaringen met Dementia Care Mapping in woonzorgcentra In de zorg voor personen met dementie is persoonsgerichte zorg een belangrijk model van benadering. Dementia Care Mapping is een observatiemethodiek die hierop gebaseerd is en medewerkers tools geeft om hun commmunicatie en omgang met mensen met dementie te verbeteren. Een 20-tal woonzorgcentra in Limburg werken mee aan een studie om persoonsgerichte zorg via DCM te implementeren. Je start met een korte literatuurstudie over Dementia Care Mapping en werkt vooral mee aan de verwerking van het kwalitatieve onderzoeksmateriaal. Er zijn focusgroepgegevens vanuit diverse disciplines te verwerken en je analyseert het proces en de feedback die elke afdeling kreeg tijdens het traject. Overleg rond het levenseinde van personen met dementie in woonzorgcentra Assessor: Sophie Ampe Om de bespreekbaarheid van beslissingen tussen zorgverleners en bewoners met dementie en hun mantelzorgers in woonzorgcentra te verbeteren ontwikkelde LUCAS een richtijn. Deze wordt in 10 woonzorgcentra (wzc) geïmplementeerd in het najaar van 2013; 10 andere wzc nemen in deze studie 2 deel als controlegroep. De student voert de nameting uit zonder te weten tot welke groep het WZC behoort. Deze nameting bestaat uit het afnemen van gestructureerde interviews (audit) met multidisciplinaire teams in de 20 deelnemende wzc (verspreid over Vlaanderen). De thesis bevat verder een korte literatuurstudie en een beschrijving van de resultaten van het onderzoek. De kwaliteit van de palliatieve zorg in woonzorgcentra in België Assessor: Kirsten Hermans Steeds vaker overlijden ouderen in woonzorgcentra in plaats van in het ziekenhuis. Het verlenen van kwaliteitsvolle palliatieve zorg is dan ook een belangrijk objectief binnen woonzorgcentra. Deze masterproef heeft als doel om de kwaliteit van palliatieve zorg in Belgische woonzorgcentra in kaart te brengen. Concreet betekent dit voor u als masterstudent dat u in 20 woonzorgcentra de bewoners met palliatieve noden of respectievelijk hun familie of zorgverlener zal bevragen aan de hand van de Palliative care Outcome Scale (POS). De POS is een internationaal gevalideerde vragenlijst die de fysieke, psychosociale en spirituele noden van de persoon in kaart brengt en zorgverleners ondersteunt in het sturen van levenseindezorg. De masterproef zal bestaan uit een korte literatuurstudie en een uiteenzetting van de resultaten van het onderzoek. Het staat de studenten steeds vrij om een voorstel te doen voor een masterproef, indien het thema in de sector ‘ouderenzorg’ valt. 3 Prof. Dr. K. HERMANS De bestrijding van dak- en thuisloosheid Dak en thuisloosheid is één van de prioriteiten binnen het Europees beleid ter bestrijding van armoede, met als gevolg dat deze problematiek ook hoog staat op de prioriteitenlijst van de Vlaamse en federale overheid. Maar hoe groot is deze problematiek in Vlaanderen? Kunnen we dit meten? En hoe kunnen we dit meten? Welke cijfers zijn er voorhanden? Wat weten we over de groep van daklozen die gebruik maken van de nachtopvangcentra in Vlaanderen? Is het mogelijk/haalbaar om kwalitatief biografisch onderzoek hieromtrent op te zetten? Welke wetenschappelijke evidentie is voorhanden omtrent het voorkomen van dakloosheid en het versnellen van de uitstroom uit specifieke voorzieningen? En wordt dit ook in Vlaanderen toegepast? Bijzondere aandacht kan gaan naar ‘Housing first’ als specifieke methodiek om mensen uit de dakloosheid te halen. Ook de preventie van uithuiszetting zou onder de loupe genomen kunnen worden. Intersectorale zorgtrajecten binnen de jeugdhulp Het decreet Integrale Jeugdhulp wil o.a. samenwerking tussen alle sectoren in de jeugdhulp aanmoedigen en realiseren. Minister Vandeurzen heeft experimentele middelen vrijgemaakt om de samenwerking tussen de gehandicaptensector en de bijzondere jeugdzorg te faciliteren om op die manier een betere begeleiding mogelijk te maken van jongeren die zich bevinden in de zogenaamde grijze zone tussen gehandicaptenzorg en bijzondere jeugdzorg. Het doel van deze masterproef is om een procesevaluatie van dit experimentele project uit te voeren. De masterproef gebeurt op vraag van en in overleg met de betrokken voorzieningen in de regio Antwerpen. OCMW en lokaal sociaal beleid De laatste jaren wordt er meer en meer een fusie bepleit van het OCMW en de gemeente. Bovendien dwingen de lokale financiën gemeenten ertoe om te besparen. Welke effecten hebben deze ontwikkelingen op het lokaal sociaal beleid en op de maatschappelijke dienstverlening door maatschappelijk werkers? Art.59 van de OCMW-wet luidt dat het sociaal onderzoek vorm krijgt volgens de meest aangepaste methodieken van het maatschappelijk werk. Wat is de betekenis van dit artikel, bijna 40 jaar na de totstandkoming van de OCMW-wet? Hoe krijgt sociaal onderzoek vorm? Vermaatschappelijking van de zorg In zowat alle beleidssectoren (geestelijke gezondheidszorg, ouderenzorg, zorg voor personen met een handicap, jeugdhulp) benadrukt de Vlaamse overheid de vermaatschappelijking van de zorg. Welke invulling krijgt dit concept? Wat zijn de gevolgen voor de welfare mix, oftewel voor de verhouding tussen persoonlijke en publieke verantwoordelijkheid. Wat leren we uit internationaal gelijkaardige trends? 4 Hierbij aansluitend is er veel te doen omtrent ‘contextgericht werken’. Maar wat verstaan de verschillende actoren (overheid, management, praktijkwerkers en cliënten) onder dit begrip? Is contextgericht werken effectief? Welke wetenschappelijke evidentie is voorhanden voor contextgericht werken? Ligt het accent vooral op curatief werken (nadat een zorgvraag is gesteld) of zijn er ook meer preventieve interventies om de sociale cohesie te versterken? Welke evidence-based praktijken zijn er voorhanden ? Wat betekent vermaatschappelijking van de zorg in meer landelijke contexten? Een bijzondere casus is ‘begeleid zelfstandig wonen’ waarrond op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd. De thesisstudent zou hierbij kunnen aansluiten. Integrale zorg en zorgcoördinatie / casemanagement Beter samenwerken wordt in heel wat welzijnssectoren benadrukt als de beste oplossing om te komen tot meer zorg op maat. Maar wat betekent samenwerking ? Hoe krijgt dit vorm? Welke plaats krijgt zorgcoördinatie / trajectbegeleiding / casemanagement hierin? Wie neemt hiertoe het initiatief ? Wat weten we op basis van de internationale evidentie over casemanagement en de werkzame factoren? Welke plaats krijgen cliënten hierin? Bedoeling is om in een casestudie praktijken van zorgcoördinatie te onderzoeken op assumpties en achterliggende principes, de concrete vormgeving en effecten. Kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van de gebruiker De centra voor algemeen welzijnswerk wensen in te zetten op het meten van de kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van de cliënt. Hoe kan dit concreet vorm krijgen? Wat zijn wetenschappelijk verantwoorde en onderbouwde methoden om cliënten te bevragen: wat bevragen, wie, op welk moment en hoe bevragen? Deze masterproef sluit aan bij een lopend onderzoeksproject rond dit thema. Waarden en normen van sociaal werk(ers) / Het vraagstuk van professionele socialisatie Assessor: Dries Van den Bosch Het sociaal werk streeft enkele belangrijke waarden en normen na (cf. internationale definitie IFSW). Omwille van de toewijding aan, en de centraliteit van een bepaalde set van gedeclareerde (kern)waarden, neemt het sociaal werk als (semi-)professie een ietwat onderscheiden positie en identiteit in binnen het bredere beroepenveld. Gezien de centrale plaats van bepaalde waarden binnen het sociaal werk, is het bijgevolg cruciaal dat het sociaal werk als (semi-)professie bestaat uit professionele krachten (sociaal werkers) die niet enkel over de gepaste kennis, vaardigheden en competenties beschikken, maar ook (en vooral) handelen volgens de centrale waarden van het beroep, zodat de fundamentele principes en vooropgestelde doelen van sociaal werk ook in de praktijk tot uiting komen. Vanuit dit oogpunt, kennen verscheidene wetenschappers een belangrijke rol toe aan het proces van ‘professionele socialisatie’, waarbinnen de opleidingen sociaal werk een specifieke rol toebedeeld krijgen. Studenten kunnen werken rond een sub-vraagstelling binnen deze overkoepelende probleemstelling: 5 1. Welke zijn de waarden en houdingen van pas afgestudeerde sociaal werkers? (kwalitatief of kwantitatief onderzoek) A. Kwantitatief onderzoek naar waarden en houdingen van eerstejaarsstudenten binnen de bachelor sociaal werk. Het betreft hier een kwantitatief onderzoek (incl. grondige literatuurstudie) m.b.v. SPSS of SAS op basis van bestaande data. (Enige voeling met de methode van het kwantitatief onderzoek is aangewezen) B. Kwalitatief onderzoek naar waarden en houdingen van jong-werkende sociaal werkers. Gedurende twee academiejaren werden in het kader van het ‘Seminarie: kritische analyse van het sociaal werk’ diepte-interviews afgenomen van recent afgestudeerde sociaal werkers die peilen naar hun (persoonlijke of professionele) waarden en houdingen. In het schakelprogramma werd rond deze interviews een eerste ‘kleinschalige’ paper geschreven op basis van een kwalitatieve analyse van drie interviews. Doel van deze masterproef is om een grondige literatuurstudie te verrichten naar waarden van het sociaal werk en het belang van de opleiding hierbij (cf. professionele socialisatie), en vervolgens een grondige en diepgaande kwalitatieve analyse uit te voeren op de interviews die de voorbije twee jaar i.k.v. het seminarie werden verzameld (+- 50-tal interviews). Dit houdt o.m. in dat een gedetailleerd codeerschema wordt opgesteld gedurende meerdere codeerfases. 2. Daarnaast kunnen studenten ook zelf een vraagstelling binnen dit thema aanbrengen. 6 Prof. Dr. R. LAERMANS 1. Sociologische conceptualisering van voor sociaal werk relevante basisbegrippen als solidariteit, gemeenschap, vertrouwen, (sociale) identiteit... (met mogelijkheid van empirische case study) 2. Sociologische benadering van de cliënt-professional relatie vanuit één of meer theoretische kaders (met mogelijkheid van empirische case study). 7 Prof. Dr. G. LOOSVELDT1 Het meten van tevredenheid Situering: Onder impuls van het nieuwe managementdenken (‘new public management’, ‘new managerialism’) manifesteert zich een nieuwe definitie van professionalisering in de openbare dienstverlening in termen van strategische, tactische en operationele beleidsplanning, integrale kwaliteitszorg en beleidsevaluatie in termen van effectiviteit en efficiëntie. Deze benadering ziet tevredenheidsmetingen als aangewezen middel om enerzijds de kwaliteit van de dienstverlening te vergroten en anderzijds om de burger meer bij het beleid te betrekken (vermaatschappelijking en participatie). Ook beleidsmatig legt de Vlaamse overheid het meten van de tevredenheid over maatschappelijke dienst- en hulpverlening meer en meer op (cultuurbeleid, welzijnsbeleid, arbeidsbemiddeling,…). Objectieven: Het doel van de masterproef is een inventarisatie te maken van (1) de instrumenten en methoden om tevredenheid te meten of (2) het bestaande tevredenheidsonderzoek in één of meerdere sectoren waarin het sociaal werk een prominente rol speelt. Richtinggevende vragen hierbij zijn: wat blijkt er uit het bestaand onderzoek? hoe kan tevredenheid gemeten worden? Welke methodologische problemen stellen zich bij het meten van tevredenheid? In welke mate worden de resultaten beïnvloed door de gebruikte methode? 1 Voorliggende onderwerpen bij zijn onderwerpen van AJ 2012-2013 en zijn dus onder voorbehoud voor AJ 2013-2014. Mogelijks wordt deze lijst in de nabije toekomst nog gewijzigd. 8 Prof. Dr. K. MATTHIJS In samenwerking met Trefpunt Zelfhulp vzw Assessor: Peter Gielen, Eva Marie Castro Een zelfhulpgroep verenigt mensen met een gemeenschappelijk probleem of in een zelfde situatie om samen ‘beter’ te worden. Daarvoor kan de groep lotgenotencontact organiseren, verstaanbare, up-to-date informatie en praktische hulp aanbieden en aan belangenverdediging doen. Het zelfhulplandschap is erg heterogeen naar organisatiestructuur (groot, gestructureerd of klein, informeel) en problematiek (fysieke aandoeningen, operatieve ingrepen, bijzondere sociale situaties, psychosociale problemen, verslaving, handicap of geïnduceerde (taboe)problemen). Trefpunt Zelfhulp vzw is een informatie- en ondersteuningscentrum rond zelfhulp. Het Trefpunt voert onderzoek uit op vraag van zelfhulpgroepen. Daarnaast streeft het naar onderzoek dat problematiekoverschrijdend is en dus relevant voor het heterogene zelfhulplandschap. Er liggen nog heel wat onderzoeksterreinen met betrekking tot zelfhulp braak. Het gaat dan om onderzoeksthema’s die zowel voor de Vlaamse context, als in internationaal perspectief relevant zijn. Enkele voorbeelden zijn: nieuwe vormen van zelfhulp, effectiviteit en efficiëntie van zelfhulp, sociale differentiatie (en ongelijkheid?) in zelfhulp, de activering van het zelfhulppotentieel, de samenwerking tussen zelfhulp- en professionele initiatieven, de impact van zelfhulpgroepen in het gezondheidszorg- en welzijnssysteem enzovoort. Is de professionele zorgverlener van morgen vertrouwd met ‘zelfhulp’? De tijd dat zelfhulpgroepen zich overwegend aprofessioneel opstelden en professionelen uit de gezondheids- en de welzijnssector veelal sceptisch stonden tegenover de meerwaarde van zelfhulpgroepen, ligt achter ons. Het inzicht dat zelfhulp en professionele zorg elkaar aanvullen, kan vandaag bogen op een toenemende maatschappelijke consensus. Dit vertaalt zich zowel in een grotere openheid van professionele hulpverleners voor de ervaringsdeskundigheid van zelfhulpgroepen als in variabele vormen van partnerschap tussen deze laatsten en het professionele zorgsysteem. Naarmate professionelen meer betrokken raken bij zelfhulpgroepen, ontstaan echter ook de vraag naar gepaste rollen en de zoektocht naar een optimaal evenwicht tussen een te bescheiden engagement en een te sterke betrokkenheid. Het gebrek aan duidelijk omschreven rollen zorgt immers zowel bij professionelen als bij zelfhulpgroepen soms voor koudwatervrees. Trefpunt Zelfhulp vzw tekende tijdens de afgelopen jaren een project uit dat het promoten van de samenwerking tussen professionele hulpverleners en vrijwilligers uit het zelfhulplandschap beoogt, door de meerwaarde van complementaire hulp te duiden. Met de publicatie van een handleiding, de opmaak van een e-learning platform en het aanbieden van vormingen op maat, werden belangrijke doeltreffende inspanningen geleverd om de kloof tussen beide groepen ‘helpers’ te verkleinen. Trefpunt Zelfhulp vzw is ervan overtuigd dat onontgonnen terrein moet worden bezaaid om de kloof proactief te dichten. In de masterproef staat de volgende vraag centraal: ‘Is de professionele zorgverlener van morgen vertrouwd met het concept ‘zelfhulp’’? Doorheen diepte-interviews worden studenten in sociaal-maatschappelijke opleidingen (cfr. humane wetenschappen – universitair niveau, hoger onderwijs lange type en hoger onderwijs korte type) bevraagd over dit thema: is het concept zelfhulp gekend? is men vertrouwd met de werking van zelfhulpgroepen? wordt tijdens de opleiding aandacht besteed aan het onderwerp met name het belang van complementaire samenwerking? welke rol zou zelfhulp kunnen spelen in iemands ‘loopbaan’ in de hulpverlening? 9 Professionele zorgverleners en zelfhulpgroepen: ieder zijn eiland? Vlaamse tendensen in Europees én internationaal perspectief Net zoals er een brede waaier van zelfhulpgroepen bestaat, ieder met zijn eigen problematiek en aanpak, is er een heterogeen aanbod van initiatieven die deze groepen ondersteunen. Vlaanderen staat op dat punt evenwel nog in de kinderschoenen, terwijl elders, zoals in Duitsland, de ondersteuning van zelfhulpgroepen juist heel erg ingeburgerd is. De manier waarop zelfhulpgroepen ondersteund worden, verschilt heel erg van land tot land. In grote lijnen kunnen een aantal verschillende werkwijzen worden onderscheiden: directe of indirecte financiële steun, uitvoerende of organisatorische steun, concrete ondersteuning, formele of informele steun. In deze meta-analyse worden de verschillende werkwijzen op Europees (en internationaal niveau) in kaart gebracht. Daarenboven wordt ingezoomd op het (mogelijke) spanningsveld in de samenwerking tussen professionele hulpverleners en vrijwilligers in het zelfhulplandschap. De focus ligt op de gelijkenissen en verschillen in de tendensen: is zelfhulp een wereld op zich? is er sprake van samenwerking? wordt het concept gekopieerd en ingepast in de professionele structuur? of wordt het zelfhulpmodel opgeslokt door de medische sector? wat is de rol van de overheid? Giro-activisme en zelfhulpgroepen: een noodzakelijk ‘kwaad’? Uit onderzoek van Dries Van den Bosch blijkt dat giro-activisme – geld geven aan een organisatie die zich inzet voor een goed doel – in opmars is en het meer klassieke vrijwilligerswerk – het geven van tijd – in de verdringing zou brengen. Echter zo blijkt, giro-activisme is inderdaad courant in Vlaanderen maar het wordt ook vaak gecombineerd met andere (actieve) vormen van activisme (vrijwilligerswerk doen, bestuurslid zijn,…). A priori concluderen dat passief activisme het sociaal kapitaal bedreigt, is dus ronduit fout. Waar Van den Bosch de invloed van giro-activisme op het sociaal kapitaal in Vlaanderen onderzoekt, brengt dit masterwerk het giro-activisme in verband met de werking van zelfhulpgroepen en patiëntenverenigingen (Van den Bosch, D. (2011). Van clubhuis naar gironummer? Giro-activisme en sociaal kapitaal in Vlaanderen. Tijdschrift voor Sociologie, 32 (1), pp.24-58). Interessante vragen in deze context zijn: Hoe prevalent is het giro-activisme in het Vlaamse zelfhulplandschap? Wordt deze vorm van betrokkenheid gecombineerd met actieve betrokkenheid binnen een zelfhulpgroep? Kan giro-activisme in verband gebracht worden met de duur van de engagementsperiode? Wordt een periode van actieve betrokkenheid m.a.w. (op)gevolgd door giroactivisme? Heeft dat te maken met motieven? Hoe ziet het profiel van de giro-activist eruit? Zijn zelfhulpgroepen financieel aangewezen op giro-activisme? enz. Zelfhulp en kansengroepen: een internationaal probleem? Hoewel het duidelijk is dat zelfhulpgroepen geen onderscheid maken tussen rangen en ‘standen’, opleiding of inkomen, ondervindt Trefpunt Zelfhulp vzw na 30 jaar nog altijd een ondervertegenwoordiging van kansengroepen. Het Trefpunt onderkent dat verschillende maatschappelijke groepen moeilijk de weg naar zelfhulpgroepen vinden. Het lopende project ‘Zelfhulp en kansengroepen: wederkerigheid van hulp’, focust op het bereiken van kansengroepen. In het bijzonder wil Trefpunt Zelfhulp vzw het hulpaanbod van zelfhulpgroepen zichtbaar en toegankelijk maken voor kansengroepen. Wetenschappelijk onderzoek onderbouwt 10 immers de aantoonbare positieve effecten van zelfhulpgroepen en dat op drie verschillende niveaus: het microniveau van de probleemervaarder en zijn omgeving, het mesoniveau van de zelfhulpgroep en de formele zorg en het macroniveau van de samenleving en het beleid. In dit masterwerk wordt het thema in internationaal perspectief geplaatst én vergeleken. Er wordt gefocust op het verwerven van inzicht in het bereiken van minderheden/kansengroepen enerzijds en (het verruimen van) de toegankelijkheid van zelfhulpinitiatieven anderzijds. Wat kunnen we leren van onze buurlanden? Nemen kansengroepen deel aan het zelfhulplandschap? Waarom wel, waarom niet? Is er sprake van een spanningsveld? Werden obstakels, moeilijkheden en belemmeringen gesitueerd? Werd een specifiek aanbod uitgewerkt om de doelgroep te bereiken? Is er nood aan zelfhulp? Heeft men drempelverlagende mechanismen gecreëerd en/of praktische aanbevelingen om de kansengroepen te bereiken? Op welke manier beïnvloeden culturele verschillen de problematiek (naar bereik, deelname en aanpak)? Ledenonderzoek In het kader van een heroriëntering en uitbreiding van de werking van de zelfhulpgroep of patiëntenvereniging wordt een ledenbevraging uitgevoerd. Aan de hand van een vragenlijst wordt enerzijds getracht een beeld te vormen van de deelnemer. Anderzijds wordt gefocust op het lidmaatschap en het deelnameprofiel, waar verder ook wordt ingezoomd op een evaluatie van het activeitenaanbod en de werking. De (post-enquête of schriftelijke) vragenlijst wordt opgesteld in samenwerking met het Trefpunt Zelfhulp. De te bevragen zelfhulpgroep geeft aan wat in de vragenlijst (open en gesloten vragen) aan bod komt. Met het oog op een schets van het deelnameprofiel én een evaluatie van de werking, beoogt het onderzoek zowel kwalitatieve bevindingen als een analyse van kwantitatieve gegevens. De masterproef omvat een luik met aanbevelingen, die als basis kunnen dienen bij de heroriëntering en uitbreiding van de werking. Wat is de perceptie van hulpverleners op vlak van patiëntenparticipatie in ziekenhuizen? Patiëntenparticipatie sluit aan bij de hedendaagse visie op gezondheidszorg waarin de patiënt centraal wordt gesteld. Bovendien draagt patiëntgerichte zorg bij aan kwaliteitsvolle zorg. De ervaringsdeskundigheid van patiënten kan worden gebruikt om het perspectief van de hulpverlener af te stemmen op het perspectief van de zorgvrager. Ervaringsdeskundigheid wordt in de literatuur omschreven als deskundigheid die men verwerft door de eigen ervaringen serieus te nemen, die voor zichzelf te verwerken en erop te reflecteren en tevens om vergelijkbare ervaringen van anderen serieus te nemen, daarnaar te luisteren en te verwerken in de eigen reflecties (van Haaster, Hidajattoellah, Knooren & Wilken (2011). Verschillende onderzoeken tonen aan dat het benutten van deze specifieke deskundigheid kan leiden tot een betere kwaliteit van de gezondheidszorg. Dit komt ten goede aan patiënten, hun omgeving en zelfs de gehele samenleving. Met het oog op participatie in de ziekenhuissector dienen de patiënten over voldoende competenties te beschikken om in dialoog te treden met andere hulpverleners. Trefpunt Zelfhulp vzw organiseert vormingen die onder andere tot doel hebben de leden van zelfhulpgroepen de nodige competenties bij te brengen. In dit masterwerk wordt een basaal literatuuronderzoek uitgevoerd naar de competenties die wenselijk zijn om te kunnen participeren op mesoniveau. Nadien worden de inzichten en lessons learned uit 11 buitenlandse projecten getoetst bij de ziekenhuizen. De centrale vragen die in dit verband worden gesteld zijn ‘Welke competenties hebben patiënten nodig volgens hulpverleners?’, ‘Welke zaken worden door de hulverleners beschouwd als hinderpalen?’ Deze toetsing gebeurt aan de hand van kwalitatief onderzoek (vb. focusgroep ziekenhuismedewerkers) of aan de hand van kwantitatief onderzoek (vb. vragenlijst). Op basis van dit proces worden aanbevelingen geformuleerd naar de praktijk. 12 Prof. Dr. V. PULIGNANO Vakbonden en jongeren Assessor: Nadja Doerflinger ([email protected]) Vakbonden ondervinden over heel de wereld moeilijkheden om jongeren te motiveren om toe te treden tot hun organisatie. Vakbonden hebben echter nood aan nieuwe leden om hun positie tijdens collectieve en sociale onderhandelingen te handhaven. Jongeren ondervinden daarenboven moeilijkheden om de arbeidsmarkt te betreden. Indien ze alsnog intreden in de arbeidsmarkt, werken jonge werknemers vaak in tijdelijke en kwetsbare jobs. Vakbonden zouden de juiste actoren kunnen zijn om de individuele en collectieve rechten van jongeren te beschermen en te versterken. Het lidmaatschapsratio van jongeren is in België hoger dan in de meeste andere Europese landen. Desondanks het relatief hoge aantal jonge leden, hebben vakbonden moeilijkheden om jongeren te organiseren en te mobiliseren. Dit masterproefonderwerp heeft als doelstelling om academisch bij te dragen aan deze paradox tussen jongeren en vakbonden. Deze paradox kan bestudeerd worden vanuit verschillende mogelijke onderzoeksvragen en onderzoeksonderwerpen. In de masterproef kan de student het onderwerp bestuderen vanuit cross-nationale vergelijkingen of alleen focussen op België of één regio in België. Het is evenzeer mogelijk om één bepaalde subgroep van jongeren te bestuderen en de acties en initiatieven te onderzoeken die vakbonden nemen ten aanzien van deze subgroup. Een andere mogelijkheid is om de positie van jongeren in collectieve onderhandelingsprocessen te bestuderen op sectoraal of intersectoraal niveau. Eveneens kan de rol van jonge werknemersvertegenwoordigers op bedrijfsniveau worden onderzocht. Deze onderwerpen illustreren de brede waaier van onderzoeksonderwerpen die mogelijk zijn inzake dit masterproefonderwerp. Het gebruik van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden is mogelijk, afhankelijk van het onderwerp van de masterproef. We verwachten van studenten dat ze hun eigen onderzoeksonderwerp, onderzoeksvraag en onderzoeksmethodologie voorstellen. Studenten kunnen de website www.edac.eu (zoeken op kernwoorden) raadplegen om een overzicht te krijgen van de bestaande datasets, zoals de European Social Survey, over dit onderwerp. Arbeidsrelaties in meerwaardeketens: een casestudie van Brussels Airport Assessor: Lander Vermeerbergen ([email protected]) De Nationale Bank van België (2011) stelt dat in organisaties in Brussels Airport ongeveer 21.000 werknemers zijn te werk gesteld. Daarbuiten zijn luchthavens verantwoordelijk voor 1.8% van het BNP in België. VOKA stelt dat in 2014 267 organisaties actief zijn op de luchthaven. Organisaties actief op luchthavens concentreren zich volgens Marchington et al. (2005) almaar meer op hun economische kernactiviteit, waardoor luchthavens steeds meer een gefragmenteerde arbeidsmarkt worden bestaande uit diverse (kleinere) organisaties. Het bestuderen van organisaties in de luchthaven als zelfstandige entiteiten die diensten leveren of goederen produceren is hierdoor ook steeds moeilijker. Het zijn namelijk ketens van organisaties die samen de waardetoevoegende processen ten opzichte van passagiers (en bijhorende bagage) of vracht verrichten. 13 De arbeidsverhoudingen en hun uitkomsten zijn veranderd door deze toenemende fragmentatie van meerwaardeketens. De Morgen kopte op zaterdag 21 juni dat Brussels Airport netwerk een explosief kruitvat is, waar stakingen schering en inslag kunnen zijn. Daarenboven kunnen stakingen in slechts enkele organisaties het ganse netwerk van Brussels Airport stilleggen. De stakingen van Belgocontrol en LSG Sky Chefs in juni 2014 zijn hier slechts enkele voorbeelden van. Potentiële onderzoeksvragen: De onderzoeksvragen die we willen beantwoorden hebben betrekking op de rol van de toenemende herstructurering van meerwaardeketens op de arbeidsverhoudingen in de luchthaven. De student kan een masterproef schrijven door zich te concentreren op één organisatie (bv. Q4) of door zich te concentreren op verschillende organisaties (bv. Q1-Q3) in het netwerk. De student kan eveneens zelf onderzoeksvragen aanreiken. Q1 Zijn er verschillen in arbeidsverhoudingen tussen paritair comités in meerwaardeketens in Brussels Airport? Q2 Zijn er verschillen in arbeidsverhoudingen tussen organisaties uit verschillende economische activiteiten in meerwaardeketens in Brussels Airport? Q3 Hoe kunnen werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties hun arbeidsrelaties aanpassen aan de toenemende fragmentatie van meerwaardeketens in Brussels Airport? Q4 Hoe dienen individuele organisaties hun arbeidsverhoudingen aan te passen aan de fragmentatie van meerwaardeketens in Brussels Airport? Onderzoeksopzet: Voor het onderzoek wordt vooral gebruik gemaakt van kwalitatieve onderzoekstechnieken in Brussels Airport. Hierbij worden bijvoorbeeld semi-gestructureerde interviews en focusgroepen met bevoorrechte getuigen uit verschillende organisaties als dataverzamelingsmethode vooropgesteld. Het gebruik van QCA als analysetool kan centraal staan. 14 Prof. Dr. M. SWYNGEDOUW Houding t.a.v. minderheden Interviewer effecten bij diepte interviews over de identiteit van etnische minderheden in Brussel en Antwerpen. (1 thesisstudent) Politieke sociologie - Inhoudsanalyse van de motieven van de CD&V – kiezers (1 thesisstudent) - Inhoudsanalyse van de motieven van de N-VA kiezers (1thesisstudent) De zoektocht van volwassen geadopteerden of afstandsmoeders De anonieme bevalling die nog steeds in Frankrijk mogelijk is trok en trekt een aantal (ongewenst) zwangere vrouwen aan die voor allerlei redenen niet wensen te bevallen in Vlaanderen / België. Vooral de privacy van de procedure is hier van belang. Na de geboorte wordt het kind ter adoptie aangeboden. Gevolg is echter dat – gegeven de Franse wetgeving – het onmogelijk wordt om de band te leggen tussen moeder en kind. Voor 2005 bestond er in Vlaanderen geen verplichting voor de erkende adoptiediensten om de gegeven te bewaren die een band tussen adoptiekind en afstand- of geboortemoeder zouden kunnen leggen. Bij internationale buitenlandse adoptie is het niet steeds mogelijk om de band tussen adoptiekind en geboortemoeder te leggen. Deze situaties leiden in een aantal gevallen tot een zoektocht van de geadopteerde naar zijn geboortemoeder en van de afstandsmoeder naar haar kind. In deze thesis wordt nagegaan wat de verwachtingen zijn van de volwassen geadopteerde en afstandsmoeders wanneer ze een zoektocht starten, wanneer zijn ze tevreden over de resultaten van de zoektocht, welke informatie zoeken ze, … Onderzoeksontwerp Kwalitatieve studie 15 Prof. Dr. G. VAN HOOTEGEM (& Prof. dr. J. BENDERS) De afdeling arbeids- en organisatiesociologie is nauw betrokken bij de Vlaamse competentiepool ‘Flanders Synergy’ (www.flanderssynergy.be). Deze competentiepool promoot en ondersteunt innovaties op vlak van arbeidsorganisatie in Vlaamse bedrijven, social profit organisaties en overheidsbedrijven. Dit met de bedoeling deze organisaties meer slagvaardig te maken en tegelijk ook een betere kwaliteit van de arbeid voor de werknemers te realiseren. In het kader van deze activiteiten werden meetinstrumenten ontworpen waarmee consultants organisaties in kaart kunnen brengen. Deze laten toe veranderingen inzake arbeidsorganisatie gericht te ondersteunen en de resultaten van deze veranderingen op te volgen. Het betreft enerzijds een ‘quickscan’ voor het typeren van de arbeidsorganisatie en anderzijds een werknemersvragenlijst voor het meten van de kwaliteit van de arbeid. Tal van organisaties die met ondersteuning van Flanders Synergy een aanpassing in de arbeidsorganisatie doorvoeren, werden reeds met deze instrumenten bevraagd. Studenten kunnen ook met deze instrumenten aan de slag. Ze kunnen een case-studie uitvoeren naar keuze bij een (deel van een) bedrijf, social-profit organisatie of overheidsinstelling en daarbij: - de arbeidsorganisatie in kaart brengen met de beschikbare ‘quick-scan’; - de kwaliteit van de arbeid bevragen met de beschikbare werknemersvragenlijst; - idealiter beide doorvoeren zodat ook een verband kan gelegd worden tussen de aanwezige arbeidsorganisatie en de gemeten arbeidskwaliteit en van daaruit adviezen formuleren tot aanpassing van de arbeidsorganisatie. Daarbij kan de student gebruik maken van de reeds opgebouwde databanken inzake arbeidsorganisatie en kwaliteit van de arbeid bij organisaties die een veranderingstraject uitvoeren met ondersteuning van Flanders Synergy. Zodoende kan de student ook een benchmark opstellen voor de betrokken case tegenover andere Vlaamse organisaties. Naast het aanbrengen van nieuwe gegevens vanuit cases en het vergelijken met de reeds onderzochte organisaties, kan de student ook de opgebouwde databanken inzake arbeidsorganisatie en kwaliteit van de arbeid in Vlaamse organisaties verder analyseren. Hoe kan de kwaliteit van de arbeid in verband worden gebracht met de aard van de arbeidsorganisatie? Hoe hangen resultaten inzake kwaliteit van de arbeid samen met achtergrondkenmerken van werknemers? Welke gevolgen heeft de arbeidskwaliteit op arbeidstevredenheid, verloop, werkbeleving,…? Het zijn het soort vragen waarop een analyse van de databanken een antwoord kan geven. Arbeidsorganisatorische Innovatie in de Welzijnssector. Prof. dr. G. Van Hootegem & Prof. dr. J. Benders De voorbije jaren heeft de Vlaamse regering middels subsidies massaal geïnvesteerd in vernieuwingen in de arbeidsorganisatie van tal van welzijnsinstellingen (algemene en gespecialiseerde ziekenhuizen, woon- zorgcentra, etc.). Via een vergelijkende case-studie-onderzoek wordt onderzocht of de belofte waargemaakt is. Is de patiënt/cliënt inderdaad beter af zoals de theorie voorspelt? Kunnen de werknemers door deze interventies inderdaad langer aan de slag blijven en zijn ze nu (nog) meer 16 betrokken op het proces? Want ook dat voorspelt de theorie van de moderne sociotechniek. Dit thema leent zich bij uitstek voor een onderzoeksgroep. Concrete voorstellen voor masterproeven binnen bovenstaand thema zijn onderhandelbaar, in de zin dat er ruimte is voor aanpassing richting interessesfeer van kandidaten. Specifieker kan de invulling bvb. gezocht worden in het functioneren van zelfsturende teams in de thuiszorg, en organisatorische vernieuwing in de residentiële ouderenzorg. M.b.t. dit laatste loopt momenteel een drie jaar durend onderzoeksproject van Flanders Synergy genaamd ZIRKO. Afstudeerders kunnen daar eventueel een rol in spelen. De ervaring van verandering in kader van de innovatieve arbeidsorganisatie Wanneer organisaties innovaties doorvoeren op vlak van arbeidsorganisatie, betekent dit eveneens verandering voor de betrokken werknemers. Zo wordt in het kader van Flanders Synergy bijvoorbeeld gestreefd naar actieve jobs om meer mensen langer aan het werk te kunnen houden, wat veranderingen impliceert in jobdesign. In dit onderzoeksvoorstel wordt algemeen gefocust op de impact van veranderingen in organisaties op het microniveau. De student kan meer bepaald nagaan hoe werknemers verandering ervaren. Potentiële onderzoeksvragen: In welke mate ondervinden werknemers invloed van veranderingen in kader van een meer innovatieve arbeidsorganisatie en hoe wordt een dergelijke verandering in organisaties door werknemers ervaren? In welke mate vertonen werknemers weerstand ten opzichte van verandering en waar komt deze weerstand vandaan? Welke factoren kunnen de ervaring van werknemers ten opzichte van de verandering beïnvloeden? Onderzoeksontwerp De student kan een case study uitvoeren bij een organisatie en aan de hand van kwalitatieve onderzoeksmethoden zoals bijvoorbeeld diepte-interviews nagaan hoe werknemers verandering ervaren. Daarbij kan beroep worden gedaan op de organisaties die reeds een veranderingstraject hebben uitgevoerd met ondersteuning van Flanders Synergy. Het betreft zowel bedrijven, social profit organisaties en overheidsorganisaties. 17 Prof. Dr. W. VAN OORSCHOT Professor van Oorschot heeft expertise op het terrein van de sociologische/culturele analyse van sociaal beleid en kan afstudeerwerkstukken begeleiden waarin op enigerlei wijze de (wederzijdse) relatie onderzocht wordt tussen (collectieve/individuele) waarden/attitudes/opinies en (de uitkomsten van) sociaal beleid. Potentiële onderzoeksthema’s 1. Solidariteit en sociaal beleid: onder welke institutionele voorwaarden en op grond van welke motieven zijn burgers bereidt deel te nemen in solidariteitssystemen die georganiseerd worden in het kader van de verzorgingsstaat, waarbij feitelijke herverdelingen van levenskansen ontstaan, zoals die van jongeren naar ouderen, gezonden naar zieken, werkenden naar werklozen, rijken naar armen, etc. 2. Deservingness opinies in relatie tot de maatschappelijke legitimiteit van sociaal beleid: welke criteria voor hulpwaardigheid gebruiken burgers en politici om hun voorkeuren te bepalen voor het al of niet steunen van hulp aan verschillende zwakke groepen in de samenleving (ouderen, zieken, kinderen uit arme gezinnen, werklozen, migranten). Wat verklaart individuele verschillen in dergelijke voorkeuren? 3. Sociaal kapitaal en verzorgingsstaat: ondermijnt de verzorgingstaat het sociaal kapitaal van de samenleving, of stimuleert/faciliteert ze die juist? Sociaal kapitaal heeft verschillende aspecten die afzonderlijk onderzocht kunnen worden: normen voor samenwerking, mate en intensiteit van sociale netwerkrelaties, vertrouwen in anderen en in maatschappelijke instituties, deelname in verenigingen, vrijwilligerswerk, e.d. 4. Religie en verzorgingsstaat: wat is de invloed van religie op de historische ontwikkeling van verzorgingsstaten en/of welke rol speelt religiositeit in de maatschappelijke legitimiteit van sociaal beleid? 5. (Post-)materialisme en steun voor de verzorgingsstaat: ondermijnt een post-materialistische levensbeschouwing de steun voor solidaire herverdeling zoals die georganiseerd wordt in het kader van de verzorgingsstaat? Onderzoeksopzet Masteronderzoek naar bovenstaande thema’s zal meestal impliceren dat men surveygegevens analyseert van bijvoorbeeld European Social Survey, European Values Study, e.a. Een internationaal vergelijkende aanpak wordt gestimuleerd. Studenten die interesse hebben worden gevraagd contact op te nemen met prof. van Oorschot om in een gesprek te komen tot een nadere afbakening van de vraagstelling. De student zelf heeft een actieve rol in de definiering en uitwerking van het onderzoeksvoorstel. De annuity puzzle Assessor: Hans Peeters, Lise Cordeel Als individuen de keuze hebben nemen ze hun aanvullend pensioen veelal op als een eenmalige kapitaaluitkering. Nochtans wijzen economen erop dat het rationeler is om een pensioen op te nemen als periodieke rente. In de literatuur wordt deze tegenstelling aangeduid als de ‘annuity puzzle’. 18 Deze masterproef onderzoekt de annuity puzzle in België. Met name wordt onderzocht waarom gepensioneerden in België in de tweede pensioenpijler veelal een kapitaal ontvangen. Ten dien einde wordt gebruik gemaakt van verschillende onderzoekstechnieken. 1. Op basis van een literatuurstudie wordt onderzocht of aanvullende pensioenen in België vaker dan in de buurlanden als kapitaal worden uitgekeerd. Mogelijke redenen voor deze verschillen worden gezocht in de nationale (al dan niet fiscale) wetgeving. 2. Op basis van een literatuurstudie van bestaande pensioenplannen wordt nagegaan of en in welke mate uitkeringsopties verschillen naargelang de onderneming of sector. 3. Op basis van kwalitatieve interviews met gepensioneerden wordt onderzocht waarom gepensioneerden deze of gene keuze maken. 19 Prof. Dr. T. VAN REGENMORTEL Empowerment op micro-, meso- en macro-niveau Het empowermentgedachtegoed geraakt steeds meer ingeburgerd in Vlaanderen. Het empowermentparadigma is een denk- en handelingskader met belangrijke implicaties voor (hulpverlenings)organisaties, onderzoek en beleid. Maatschappelijk kwetsbare groepen krijgen binnen het empowermentparadigma bijzondere aandacht. Empowerment is een meerlagig begrip met een voortdurende wisselwerking tussen de verschillende dimensies. Op de diverse niveaus zijn er topics voor de masterproeven: op microniveau: de individuele hulpverleningsrelatie (met aspecten als bv. het krachtensperspectief, gelijkwaardigheid, participatie, integraliteit) en bijhorende methodieken als bv maatzorg, vraaggericht werken, ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting op mesoniveau: groepswerk, cliëntenraden, lokaal cliëntoverleg (casemanagement), eigenkrachtconferenties, CANO-model, netwerkvorming tussen sectoren (bv. tussen welzijnswerk en geestelijke gezondheidszorg, tussen algemene en bijzondere zorg) op macroniveau: een krachtgericht sociaal beleid Deze aspecten kunnen betrekking hebben op diverse sectoren (met een voorkeur voor welzijns- en gezondheidszorg, bijzondere jeugdzorg), op diverse doelgroepen (met voorkeur voor maatschappelijk kwetsbare personen (bv. thuislozen, OCMW-cliënten) of thema’s (bv. bemoeizorg of outreaching werken, het persoonlijk assistentiebudget, proactief werken). De link met empowerment, sociaal werk en/of sociaal beleid dient aanwezig te zijn. Andere topics die aan bod kunnen komen zijn tenslotte: empowerment onderzoeksmethoden (bv. delphi-methode, peer- research, empowerment evaluatie) en het meten van empowerment (ontwikkelen van indicatoren, meetinstrumenten). Deze masterproeven kunnen bestaan uit een beperkt actie-onderzoek (bv. via interviews, participerende observaties, focusgroepen, delphi-methode) of een uitvoerige literatuurstudie. Er worden twee case-studies gesuggereerd. De eerste betreft ‘empowerment onderzoek in de jeugdhulp’. Een tweede studie betreft de samenwerking tussen professionals van verschillende instellingen in de jeugdhulp. 20 Prof. Dr. H. VLAEMINCK De meetbare waarde van sociaal werk in een ziekenhuiscontext Algemene situering Sociaal werk binnen een ziekenhuiscontext wordt sterk uitgedaagd tot verdere professionalisering en standaardisering, om zo te komen tot grotere effectiviteit, kwaliteitswinst en transparantie. Eén van de mogelijkheden om dit te realiseren, is door gevalideerde onderzoeksresultaten te integreren in de expertise van praktijkwerkers, door onderzoekcompetenties binnen te brengen in het dagelijks handelen en door blinde vlekken in de praktijk kritisch in kaart te brengen. Recent onderzoek (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu i.s.m. onderzoeksteams UZ Gent en Erasmus ziekenhuis Brussel bracht de kerntaken van sociaal werk in een ziekenhuiscontext in kaart. Momenteel is er behoefte aan instrumenten die de toegevoegde waarde van sociaal werk zichtbaar, meetbaar en stuurbaar maken. Specifieke verwachtingen & vragen van Sociale Dienst UZ Gasthuisberg: UZ Gasthuisberg wil op korte termijn een screeningstool ontwikkelen in het kader van proactief ontslagbeleid. Beoogd wordt: een instrument (gekoppeld aan het verpleegkundig assessment) dat toelaat om reeds kort na opname zicht te krijgen op patiënten met een verhoogd risico op moeilijk ontslag of fundamenteel herval na ontslag (om wat voor reden ook). Op die manier kan sociaal werk sneller en gerichter worden ingezet bij de meest kwetsbare patiënten. Hoe sneller de sociaal werker de ontslagvoorbereiding kan opstarten, hoe meer tijd overblijft om een kwalitatieve en passende ontslagsituatie voor te bereiden, met maximale betrokkenheid van patiënt en familie. Op middellange termijn wil UZ Gasthuisberg de risicofactoren bepalen die een voorspellende waarde hebben voor een intensieve (ontslag)begeleiding door sociaal werk; (dataverzameling); de interactie tussen de verschillende factoren in kaart brengen; de elementen selecteren die nu reeds bevraagd worden door andere paramedici om dubbel werk en overbevraging te vermijden; een werkbare, eenvoudige en betrouwbare vragenlijst ontwikkelen die afgenomen kan worden door een verpleegkundige en die toelaat om hoog-risico patiënten reeds kort na opname te detecteren (of waar mogelijk zelfs daarvoor/poliklinisch) ontwikkelen screeningsinstrument; een testfase doen op verschillende afdelingen/aftoetsing met verschillende disciplines; een elektronische tool uitwerken die voldoende betrouwbaar en valide is om te koppelen aan het klinisch werkstation.” Voorstel thema masterproef: Analyse van patiëntendossiers waarin sociaal werk wordt ingezet Doel: - inzicht hebben in welke patiëntsituaties sociaal werk wél/niet wordt ingeschakeld (i.f.v. ontslagvoorbereiding). - Inzicht krijgen in de inclusiecriteria van sociaal werk/triggers voor sociaal werk binnen deze cases Vragen: - Zijn er critical moments tijdens de opname die bepalend zijn om sociaal werk in te roepen? Typische tijdstippen voor het inroepen van sociaal werk? - Wie meent om welke reden en op welk moment dat sociaal werk best tussenkomt? D.w.z: wie initieert het inroepen van sociaal werk? Op welke manier wordt sociaal werk ingeroepen? Hoe wordt dit geregistreerd door (para)medici? 21 - - Welke sociaal werk interventies werden uitgevoerd in deze situaties? Zijn er ‘risicofactoren’ (op niveau van patiënt, systeem, pathologie, cognitieve status, medicatiegebruik, op niveau van de afdeling) , die een voorspellende waarde hebben voor bemoeilijkt ontslag/ risico op fundamenteel herval na ontslag/nood aan begeleiding door sociaal werk? Is er een samenhang/interactie tussen deze risicofactoren? Zijn er redenen om sociaal werk niet in te schakelen? Mogelijke pistes: Dit onderzoek gebeurt bij voorkeur op verschillende afdelingen om zicht te krijgen op de gelijkenissen en de verschillen op vlak van inzet sociaal werk naargelang pathologie, teamwerking, patiëntengroep, …. Meerdere studenten kunnen op ditzelfde thema werken. Het lijkt aangewezen om de onderzoeksfocus in een eerste fase te beperken tot ontslagvoorbereiding. In een latere fase kunnen we de oefening verder uitbreiden naar andere kerntaken van sociaal werk. Onderzoeksmethode: - kwantitatief (registratiegegevens) en kwalitatief (dossieranalyse) Sociaal werk en samenwerking Sociaal werkers besteden een belangrijk deel van hun tijd aan het bespreekbaar maken en realiseren van verwijzingen naar andere diensten, organisaties, residentiële voorzieningen, maar ook naar andere soorten professionals. Er is echter nog weinig kennis in kaart gebracht over verwijspatronen. Twee actuele voorbeelden: - een recent debat over de samenwerking en verwijzing tussen welzijn en gezondheid (Alert, 2012) signaleert de nood aan onderzoek naar effectieve verwijspatronen - de sector Integrale jeugdhulpverlening spreekt over de “carrousel” in het verwijslandschap waarbij iedereen voortdurend verwijst, geen enkele hulpverlener zich verantwoordelijk voelt of aanspreekbaar is en…hulpvragers blijven “ronddraaien” tussen diensten en wachtlijsten. 1. Verwijzing als een vorm van samenwerking: a. Wie verwijst naar wie? Voor welke problematiek? Met welke effecten? i. Opsporen en onderscheiden van verwijspatronen 1. in bepaalde organisatie: wijkgezondheidscentra 2. in bepaalde sector: vb thuiszorg 3. voor bepaalde problematiek: complexe thuiszorgsituaties 4. tussen face to face en onlinehulp en/of blended hulpverlening ii. Het inventariseren, beschrijven van goede, wenselijke verwijsprocessen: Good practices in verwijzing Kritische succesfactoren bij verwijzing iii. De stem van de gebruiker bij verwijzing Inspraak van de gebruiker bij verwijzing Ervaren baat van de gebruiker na verwijzing 22 Deze onderzoeken kunnen zowel vertrekken vanuit een analyse van de registratiedata en/of vanuit diepte interviews, focusgroep, participerende observatie van casusbesprekingen als vanuit analyse van good practice cases, (online)bevraging van gebruikers. 2. Samenwerking sociaal werk en andere professionals a. Sociaal werk en psychologen in ziekenhuizen i. Good practices ii. Kritische succesfactoren b. Sociaal werk en verpleegkundigen in ziekenhuizen/thuiszorg i. Good practices ii. Kritische succesfactoren 23
© Copyright 2024 ExpyDoc