Publieke consultatie

KONINKLIJK BELGISCH INSTITUUT VOOR NATUURWETENSCHAPPEN
OPERATIONELE DIRECTIE NATUURLIJK MILIEU
BEHEERSEENHEID MATHEMATISCH MODEL VAN DE NOORDZEE
Advies van het Bestuur
aan de Minister van de Noordzee
betreffende:
de aanvraag tot machtiging en vergunning voor de
bouw en de exploitatie van het Belgian Offshore
Grid (BOG), in de zeegebieden onder de
rechtsbevoegdheid van België.
Bijlage A: Openbaar onderzoek (kopie van de brieven) en
bespreking.
BMM
100 Gulledelle
B–1200 Brussel
Belgium
April 2014
Bijlage A aan het advies: Openbaar onderzoek (kopie van de
brieven) en bespreking
1. Inleiding
Een officieel bericht met alle praktische modaliteiten van de procedure voor de publieke
consultatie werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 13 november 2013. De
milieuvergunningsaanvraag, die het milieueffectenrapport (MER) bevat, was consulteerbaar van
16 november tot 15 december 2013 in de burelen van de Beheerseenheid Mathematisch Model
van de Noordzee (BMM) gelegen te Brussel en Oostende en in iedere kustgemeente of -stad.
Iedere belanghebbende persoon of vereniging kon zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren
per aangetekende brief overmaken aan het Bestuur, hierna "het Bestuur" genoemd, t.e.m. 30
december 2013. Omdat het project gelegen is op enkele kilometers van de maritieme grens met
Nederland, werden de Nederlandse autoriteiten, middels een brief verstuurd op 4 november
2013, ingelicht conform de wet van 9 juni 1999 betreffende de milieueffectenrapportage in
grensoverschrijdend verband. Iedere Nederlandse belanghebbende persoon of vereniging kon
zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren per aangetekende brief overmaken aan het Bestuur,
hierna "het Bestuur" genoemd, t.e.m. 29 januari 2014. Op 13/1/2014 vond een overleg plaats
tussen het Bestuur en de Nederlandse bevoegde instanties. Het aanvraagdossier met inbegrip
van het MER werd op 16 november 2013 openbaar gemaakt op de internetsite van het Bestuur.
Alle kustgemeenten en –steden bevestigden dat het dossier ter inzage lag voor de bevolking
tijdens de voorziene periode, en hebben daarover binnen de gemeente of stad de bevolking
geïnformeerd.
In totaal werden zeven in België verzonden brieven met standpunten, opmerkingen en bezwaren
ontvangen:
 College van Burgemeester en Schepenen van de Stad Brugge (hierna ‘ Stad Brugge’
genoemd): brief gedateerd 24 december 2013, poststempel 24/12/2013 en ontvangen op
8 januari 2014, ontvankelijk1;
 Gecoördineerd advies Vlaams Gewest: ongedateerde brief, zonder poststempel,
ontvangen op 9 januari 2014, niet ontvankelijk;
 Norther NV: brief gedateerd 20 december 2013, poststempel 26/12/2013, ontvangen op
8 januari 2014, ontvankelijk;
 Belwind NV: brief gedateerd op 19 december 2013, poststempel 23/12/2013, ontvangen
op 23 december 2013, ontvankelijk;
 Northwind NV: brief gedateerd op 19 december 2013, poststempel 23/12/2013 en
ontvangen op 23 december 2013, ontvankelijk;
 Natuurpunt vzw: ongedateerde brief, poststempel 30/12/ 2013, ontvangen op 8 januari
2014, ontvankelijk;
 FOD Economie, Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid, dienst Continentaal Plat:
brief gedateerd 23 december 2013, zonder poststempel en ontvangen op 24 december
2013,ontvankelijk.
1
Ontvankelijke brieven: brieven waarvan de poststempeldatum ten laatste 30/12/13 is.
1
In totaal werd één uit Nederland verzonden brief met standpunten, opmerkingen en bezwaren
ontvangen na de publieke consultatie in Nederland:
 Ministerie van Verkeer en Waterstaat (MVW) – Rijkswaterstaat: brief gedateerd 29
januari 2014 en per drager ontvangen op 29 januari 2014, ontvankelijk.
Deze brief bevat eveneens de standpunten, opmerkingen en bezwaren van drie Nederlandse partijen, te weten provincie Zeeland, de Kustwacht en het NBTC Holland Marketing verzameld in
het Overlegcomité Infrastructuur en Milieu (OIM), met verzoek deze inspraakreacties zelfstandig te behandelen en te beantwoorden.
Alle door het Bestuur ontvangen brieven werden zorgvuldig gelezen en alle relevante
milieuargumenten werden in rekening gebracht bij de milieueffectenbeoordeling (MEB). Een
kopie van de brieven wordt bezorgd aan de nv ELIA Asset, alsook aan de bevoegde Ministers.
Dit document geeft een overzicht van de belangrijkste milieuargumenten die aangehaald werden
in de door het Bestuur ontvangen brieven.
2. Alternatieven en technische uitwerking
2.1.Argumentatie brieven
Natuurpunt vzw geeft aan dat het ‘eiland’ als enige optie wordt voorgesteld, terwijl een
constructie op palen een alternatieve optie is.
Ook Norther NV is van mening dat alternatieven in de MER studie niet of slechts zeer summier
werden onderzocht, daar waar dit een duidelijk afgelijnd onderzoeksgebied is binnen de
opmaak van een MER-aanvraag. Het louter melden dat het tracé van 2 kabels van Norther moet
worden gewijzigd omwille van de bestaande Concerto 1 South kabel is onvoldoende als
alternatievenafweging. Volgens Norther NV hadden minstens alternatieven moeten worden
onderzocht op volgende 3 vlakken: concept Stopcontact op zee versus rechtstreekse aansluiting,
locatie en funderingstype.
Indien er een wijziging van locatie van het eiland zou zijn en geopteerd wordt voor de locatie
t.h.v. de Bligh Bank wil de NV Belwind haar rechten gevrijwaard zien opdat zij dat alternatief
kunnen bekijken en nagaan welke impact die locatie zou hebben op het Belwind windpark.
Norther NV stelt vast dat er in de aanvraag nog veel onduidelijkheid bestaat rond BOG en met
name het Alpha eiland. Er wordt in zeer vage en voorwaardelijke bewoordingen gesproken.
Uit de aanvraag maakt Norther NV op dat het aantal kabels voorzien door Elia in een BOG oplossing 6 kabels is, meer specifiek 4 kabels in de aanvraag en 2 kabels uit de onherroepelijke
vergunning van Norther NV, waarvan Elia uitgaat dat die moeten worden overgedragen hier-
2
over is er op vandaag geen akkoord. In een scenario buiten BOG met individuele aansluitingen
van de windmolenparken, zullen er met de huidige 'best available technology' naar verwachting
maximaal 5 kabels worden aangelegd, op een capaciteit van 220kV aldus Norther NV. Meer
specifiek 1 kabel voor Norther, 1 kabel voor Rentel, 1 kabel voor Seastar en telkens 1 kabel
voor Northwester 2 en Mermaid. Norther NV verwijst hiervoor graag naar de kabel geplaatst
door Northwind van 220 kV, die een capaciteit van 350 MW kan transporteren. Derhalve stelt
Norther NV vast dat er op ecologisch vlak betreffende het aantal kabels geen voordeel is van de
voorgestelde oplossing ten opzichte van de alternatieven.
Norther NV wijst er eveneens op dat er momenteel nog zeer veel onduidelijkheid heerst omtrent
het BOG, zowel technisch als in termen van timing. Dit wordt bevestigd in de brief van AON
RiskSolutions van 13 maart 2013 bij het aanvraagdossier van Elia, waarin eerstgenoemde stelt
dat geen enkele verzekeringsmaatschappij in dit stadium voor het BOG een intentieverklaring
tot het afsluiten van een aansprakelijkheidsverzekering zal kunnen tekenen, aangezien het project zich nog in een ontwerpfase bevindt. Verder wordt in het aanvraagdossier hierover in zeer
vage en voorwaardelijke bewoordingen gesproken.
2.2.Beoordeling Bestuur
Het Bestuur heeft, mede op basis van de reacties ontvangen tijdens de openbare consultatie, beslist om twee van de in het MER vrij summier onderzochte alternatieven naar locatie en fundering verder uit te werken in de MEB. Het betreft het alternatief van een Alpha OHVS op een
platform op de eilandlocatie en het alternatief van een Alpha OHVS op een platform in de windmolenzone. In Duitsland werden recent meerdere OHVS platformen op zee geïnstalleerd voor
toekomstige vorming van een grindnetwerk (BORWIN Alpha en Bèta, DOLWIN Alpha,
HELWIN Alpha) waarvan DOWIN Alpha reeds met twee in opbouw zijnde windmolenparken
verbonden is.
Een alternatief met een Alpha eiland op de Bligh Bank maakt geen deel uit van de huidige
aanvraag van ELIA. Indien ELIA een wijziging van de eilandlocatie naar de Bligh Bank wenst
dan zal hiervoor een nieuwe vergunning dienen aangevraagd te worden en kunnen eventuele
opmerkingen van derden tijdens de bijhorende MEB in rekening worden genomen.
Het Bestuur is het ermee eens dat het ELIA BOG dossier vage en onduidelijke elementen
bevat. Aangezien het finale ontwerp van het Alpha eiland niet beschikbaar was op het moment
van het indienen van de aanvraag, werd gebruikt gemaakt van een worst case MER ontwerp.
Het advies van het Bestuur is dan ook gebaseerd op dit worst case ontwerp.
Het Bestuur is het ermee eens dat het niet onomstotelijk vast staat dat de huidige aanvraag
met 6 (+2)2 kabels en een Alpha eiland en Beta platform de meest ecologische manier is om de
elektriciteit van de windmolenparken aan wal te brengen. De stelling van Norther NV dat de
mogelijkheid bestaat en de technische know how beschikbaar is om ieder toekomstig te bouwen
park middels 1 kabel met land te verbinden (in totaal 5 kabels met totale kabellengte van
2
Deze aanvraag omvat drie kabels van Alpha naar Zeebrugge, twee kabels van Alpha naar Beta en één kabel van Beta naar Zeebrugge. Elia verwacht de overdracht van twee bijkomende kabels van Beta naar Zeebrugge. Totale kabellengte: ~225 km.
3
~200km) gaat – met de huidige technologie - enkel op indien het gerealiseerd vermogen in deze
parken onder de 350 MW blijft. Daarnaast is het zo dat ELIA en vermaasd netwerk op zee wil
uitbouwen dat een eerste stap vormt in de uitbouw van een toekomstig North Sea offshore grid,
waarbij de electriciteitsnetwerken van de Noordzeelanden in de toekomst met elkaar verbonden
zouden worden. De alternatieve overweging tussen een vermaasd netwerk en rechtstreekse aansluiting werd ons inziens om deze reden niet gedaan door de aanvrager.
De MMM3 wetgeving voorziet geen opschorting van de procedure indien er zich onzekerheden/ problemen in andere procedures voordoen. De eventueel afgeleverde machtiging en vergunning zijn gekoppeld aan een termijn van ingebruikname. Indien deze overschreden wordt
dient een nieuwe procedure gestart te worden tot het bekomen van een nieuwe machtiging en
vergunning.
3. Risico’s en veiligheid, scheepvaart
3.1.Argumentatie brieven
De NV Northwind vraagt dat de toegang tot het Northwind park maximaal gevrijwaard blijft,
dit zowel tijdens de constructie als tijdens de uitbating van het eiland. Zij wijst erop dat
overeenkomstig het KB van 11/4/2012 een veiligheidsafstand van 500m rond kunstmatige
eilanden en windmolenparken wordt ingesteld en dat gelet op de aanwezigheid van het
toekomstige windmolenpark van Rentel (en Seastar) de toegankelijkheid van het Northwind
windmolenpark sterk gereduceerd wordt tot een smalle strook waar alle scheepsbewegingen
zullen moeten plaatsvinden. De NV Northwind vraagt dat er hieromtrent dan ook bijkomende
studies worden uitgevoerd en willen hun rechten voorbehouden en vragen om inzage te mogen
hebben in de verdere analyses en desbetreffende conclusies.
Norther NV wenst te verwijzen naar de haar voorafgegane projecten in België waarbij tijdens
de bouwfase een veiligheidszone werd voorzien van 500 m. Norther NV wenst deze minimale
veiligheidszone niet te hypothekeren door de inplanting van de Elia kabels. Ter informatie geeft
Norther NV mee dat een schip dat gebruikt wordt voor de aanleg van kabels al gauw een lengte
heeft van 100 m waarbij duidelijk is dat er onmiddellijk veiligheidsrisico is indien de voormelde
minimumafstanden niet worden gerespecteerd. Verder dient voor de positionering van installatieschepen voor funderingen gebruik te kunnen worden gemaakt van ankers, wat door het niet
respecteren van de 500m veiligheidszone in het gedrang komt (Norther NV verwijst hiervoor
naar de antwoorden ontvangen van de aannemers die aanbieden voor het Norther project voor
de levering en installatie van de funderingen en installatie van windturbines, bijgevoegd in bijlage). Norther NV kan dus niet akkoord gaan met de plaatsing en evenmin met de voorgestelde
ligging van de kabels door Elia en verwacht dat de veiligheidsafstand van 500m wordt gerespecteerd.
De NV Norther merkt op dat er nog geen half blad gewijd wordt aan risicobeheer. Volgens Norther NV behelst een offshore-installatie van dergelijke omvang belangrijke veiligheidsrisico’s
3
Wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van
België zoals gewijzigd door de wetten van 17 september 2005 en 21 april 2007 en 20 juli 2012
4
en achten zij de onderbouwing van het risicobeheer ondermaats. Minstens moeten de volgende
elementen aanwezig zijn, aldus Norther NV:
 Een grondig onderbouwd en volledig uitgewerkt HSSE-plan en managementsysteem.
 Een plan van aanpak voor de werken, met focus op de gelijktijdigheid der werken met
de verschillende windturbineparken. De werken voor het Norther windmolenpark zijn
met name in dezelfde periode gepland. Norther NV meent dat het daarom uitermate belangrijk is dat de specifieke risico's die hiermee gepaard gaan, uitdrukkelijk worden
aangegeven.
Voor wat betreft calamiteiten is het volgens het MVW van belang alert te zijn dat bij ernstige
uitstroom van gevaarlijke stoffen, rekening houdend met de overheersende windrichting, vervuiling in circa 2 uur tijd op het Nederlands Continentaal Plat kan liggen. De zorg daarbij is dat
er in windparken met moeite geruimd kan worden en in geval van SAR activiteiten met helikopters dit het zoeken bemoeilijkt. Het MVW verzoekt België de inhoud van een eventueel calamiteitenplan (inclusief materieel voor oliebestrijding) te verduidelijken en waar nodig uit te breiden in relatie tot het Belgisch Offshore Grid en de aanwezige windparken. Een eventueel nader
overleg omtrent bijvoorbeeld de meldingsprocedure van calamiteiten in relatie tot het Nederlandse Kustwachtcentrum zou op prijs gesteld worden.
De Dienst Leefmilieu van de Stad Brugge stelt in haar advies dat het niet duidelijk is of er voldoende rekening werd gehouden met het hoge aantal LNG transporten vanuit Zeebrugge en of
dat de veiligheidsrisico’s voldoende werden ingeschat aangezien hieromtrent weinig info werd
teruggevonden in de veiligheidsstudie.
Dezelfde dienst merkt op dat het niet duidelijk is of de effecten van het zeeklimaat op de werking
van het transformatorstation voldoende onderzocht werd.
Het OIM en MVW stellen voor om ter verbetering van de veiligheid het eiland uit te rusten met
ATON in overweging te nemen bij de vergunningverlening en rekening te houden met gevolgen
voor het Nederlands continentaal plat bij ernstige incidenten met uitstroom van gevaarlijke
stoffen.
Het OIM en MVW vragen tevens om aan te geven of en zo ja welke mitigerende maatregelen
voorzien zijn voor de langs het eiland varende scheepvaartverkeer. De achterliggende reden
voor deze vraag is dat bij beperkt vermogen of driften schepen vrij vlot in moeilijkheden kunnen
geraken indien er slechts rekening gehouden wordt met een veiligheidsafstand van 500 meter
rondom het eiland en/of windparken.
Het OIM adviseert tevens om de andere in het MRP België opgenomen plannen en maatregelen
bij de beoordeling van de invloed van de vergunningsaanvraag op de hoogwaterveiligheid in de
Nederlandse kustzone mee in rekening te brengen. De hoogwaterveiligheid in de Nederlandse
kustzone wordt deels beïnvloed door het systeem van zandbanken in de kustzone, dat weer wordt
beïnvloed door het zandtransport langs de kust. De aanleg van kunstmatige eilanden zoal het
BOG kan leiden tot verstoring van dit zandtransport. In het MER wordt terzake gesteld dat uit
numerieke modelleringstudie blijkt dat de invloedsfeer van het BOG op de hydrodynamica en
het sedimenttransport beperkt is tot de directe omgeving van het eiland en niet reikt tot aan de
5
Belgische Nederlandse grens. Niet duidelijk is of er ook geen invloed op de hoogwaterveiligheid
zal zijn als alle doelstellingen uit het MRP België worden gerealiseerd.
Het OIM adviseert om afspraken te maken over de ferry route langs het BOG met namen bij
westen en zuidwestenwind. Het OIM vraagt oog te hebben voor de verdikking van het
scheepvaartverkeer in de Westpit route en aan de west en noordzijde van het Belwindpark en CPowerpark want het BOG heeft tot gevolg dat in de toekomst de scheepvaart tussen Belwind en
C-Power niet meer mogelijk is. Het OIM stelt dat de afstand tussen de westpit route en het
Norther park te krap, zeker wanneer rekening moet gehouden met een veiligheidszone van
500m.
3.2.Beoordeling Bestuur
Het Alpha eiland, met een veiligheidszone van 500 m, zal zich op een afstand van ongeveer 850
m van het Northwind windpark bevinden. De breedte van de toegangscorridor tot het Northwind
windmolenpark voor onderhoudsschepen wordt door de ontwikkeling van Elia Alpha en Rentel
gereduceerd tot minimum 1470 m (Figuur 1). Er wordt echter niet verwacht dat dit problemen
zal geven aangezien deze schepen zich ook tussen de turbines moeten kunnen begeven
(minimum 390 m).
Figuur 1. Situering van het Alpha eiland t.o.v. de Northwind concessie met aanduiding van de
overblijvende toegangscorridor tussen de Rentel en Alpha veiligheidszones.
Indien het Alpha OHVS op een jacket fundering geplaatst wordt zal er – gezien de kleinere
6
omvang van dit soort structuur - meer ruimte beschikbaar zijn voor de onderhoudsschepen van
Northwind en Seastar.
Er is een aanzienlijke ruimtelijke overlap tussen het ELIA BOG project en de veiligheidszone
en concessie van het Norther windmolenpark (Figuur 14.3 ). Alle kabels van ELIA BOG project
doorkruisen ofwel de veiligheidszone ofwel de concessie van Norther en het Beta platform
bevindt zich in de concessie van Norther. In het schrijven van Norther NV werd aangegeven dat
er geen sprake is van een gedeeltelijke overdracht van hun vergunning (Beta platform en twee
exportkabels) en dat er een aantal conflicten bestaat met betrekking tot de kabeltracés. Zonder
het Beta platform is er geen sprake van een vermaasd elektriciteitsnet op zee. Er dient bijgevolg
een overeenkomst te worden opgesteld tussen beide partijen alvorens het ELIA BOG project
van start kan gaan. Het Bestuur neemt nota van deze juridische bezwaren, maar merkt op dat
deze het al dan niet verlenen van een machtiging en vergunning voor de huidige aanvraag m.b.t.
de bouw en de exploitatie van het Belgian Offshore Grid (BOG) niet in de weg staat. Deze
bezwaren werden door het Bestuur overgemaakt worden aan de FOD Energie zodat deze tijdens
de procedure van de kabelvergunning behandeld kunnen worden.
Figuur 2. Norther concessiegebied met aanduiding van de kabels en Beta platform waarvan sprake in het
ELIA BOG
Voor de aanvang van de bouw wordt een noodplan gevraagd waarin het HSSE-plan en risico
managementsysteem mee wordt opgenomen. Ook het aanwezige bestrijdingsmateriaal voor een
Tier1 situatie staat hierin beschreven. Bij Tier 2 situaties wordt de overheid ingeschakeld die
7
beschikt over het nodige materiaal om ongevallen op dat niveau te kunnen bestrijden. Bij
mogelijke dreiging voor andere lidstaten wordt deze tijdig gewaarschuwd via de geijkte kanalen
(Kustwacht). Voor de operationele samenwerking tegen olievervuiling werd in het verleden
reeds bewezen dat de samenwerking met andere lidstaten goed georganiseerd is, maar evenzeer
beperkt wordt door weersomstandigheden. Het is een feit dat olievervuiling in een
windmolenpark moeilijk bestreden kan worden en er dient dus maximaal ingezet te worden op
het voorkomen van milieu incidenten in de omgeving. M.b.t. SAR operaties in de
windmolenzone wordt op jaarbasis minimaal 2x een oefening gehouden met de verschillende
bevoegde overheden en de operatoren van de windmolenparken.
In voorbereiding van haar aanvraag heeft nv ELIA Asset verschillende studies laten uitvoeren
met betrekking tot de effecten van de voorgenomen activiteit op de scheepvaart en
scheepvaartbegeleiding (Marin, 2013a en b; Catrysse, 2013). Daarboven heeft het Bestuur een
aanvullende veiligheidsstudie laten uitvoeren (Marin, 2013c). In deze studies werd rekening
gehouden met alle aanwezig scheepvaart (inclusief de LNG transporten).
Alle structuren die geplaatst worden, moeten over de nodige certificaten voor offshore
toepassing hebben vooraleer de bouwwerf wordt opengesteld en de bouw kan aanvangen.
Met betrekking tot ATON (Aids To Navigation) stelt het Bestuur de voorwaarde om minstens
een AIS (Automatic Identification System) transponder en een relaisstation voor VHF te
voorzien op het Alpha station en een radiokanaal te voorzien dat in verbinding staat met het
controlecentrum van het Belgian Offshore Grid. Daarnaast is het aangewezen om een overleg te
organiseren met alle bevoegde nautische diensten ter zake om de nautische veiligheid in de
omgeving van de werkzaamheden en het Alpha station (eiland of platform) te verzekeren en dit
zo snel mogelijk te doen opdat de mogelijke vereiste beheersmaatregelen (radar, Vessel traffic
monitoring system, ETV, bebakening...) in werking zijn op het ogenblijk dat het ELIA BOG
gerealiseerd wordt.
Gezien de afstand van het Alpha eiland tot zowel de primaire als secundaire scheepvaartroutes
en de bijgevolg verwaarloosbare impact op de scheepvaart worden geen mitigerende
maatregelen voorzien voor de scheepvaart.
In de nautische adviesgroep waar zowel de Nederlandse, Vlaamse en Belgische bevoegde
overheden zetelen, wordt de Westpitroute situatie opgevolgd en de nodige maatregelen
voorbereid opdat een veilige vaart gegarandeerd kan worden. Het is niet ten gevolge van de
verdere ontwikkeling van het ELIA BOG, maar wel de verder ontwikkeling van de Northwind,
Rentel en Seastar windmolenparken waardoor in de toekomst de scheepvaart tussen Belwind en
C-Power niet meer mogelijk is.
Voor deze milieueffectenbeoordeling werd rekening gehouden met alle bestaande vergunde
activiteiten en met alle activiteiten waarvoor reeds een concessie werd verleend. Het marien
ruimtelijk plan geeft een ruimtelijke invulling weer van mogelijke activiteiten op het BDNZ tot
2020. Het is echter heden nog niet geweten welke voorziene toekomstige activiteiten ook
daadwerkelijk aangevraagd en vergund zullen worden.
8
4. Conflicten met bestaande wetgeving/vergunningen
4.1.Argumentatie brieven
Norther NV meldt dat het verlenen van de vergunningen en machtiging op basis van de geïntegreerde vergunningsaanvraag van ELIA een directe impact zou hebben op de verdere ontwikkeling en exploitatie van het Norther-project, en zou strijdig zijn met de door Norther verworven
rechten in de haar definitief toegekende vergunningen.
Norther NV geeft aan dat in de aanvraag beweerd wordt dat Norther een "letter of no objection" getekend zou hebben. Norther wenst deze bewering enigszins te nuanceren. In haar brief
van 30 januari 2013 schrijft Norther NV: "We confirm that in principle we have no objection to
the proposed development as far as the Norther project and its boundaries, schedule and progress shall be respected and not hampered (. . . ) (Vertaald: "Wij bevestigen dat wij in principe
geen bezwaar hebben tegen de voorgestelde ontwikkeling voor zover het Norther project, zijn
buitengrenzen, tijdschema en voortgang gerespecteerd en niet belemmerd worden (...)"). Dit
kan volgens Norther bezwaarlijk als een "letter of no objection" (quod non) worden bestempeld,
zeker gezien de aanvraag van een vergunning niet verenigbaar is met de definitief verworven
vergunningen van Norther en die niet voldoet aan de voorwaarde dat de buitengrenzen, het tijdschema en de voortgang van het Norther project gerespecteerd worden. Norther NV wijst er
graag op dat Elia in haar aanvullende nota van 18 September 2013 zelf aangeeft dat haar aanvraag een tracé-aanpassing van de Norther kabels noodzakelijk maakt.
Norther NV merkt op dat de exploitatieperiode door Elia op 30 jaar gesteld. Op grond van artikel 41,§ 1, van het KB VEMA, kan een vergunning echter voor maximaal twintig jaar verleend
worden. Het KB van 12 maart 2002 bepaalt geen maximale duur voor een zeekabelvergunning,
maar de praktijk tot nu toe is om een dergelijke vergunning te verlenen voor een periode van
twintig jaar. Het zou discriminerend zijn om nu ten behoeve van Elia een langere termijn te
voorzien.
Norther NV merkt tevens op dat volgens de aanvrager ELIA, Norther NV de verplichting heeft
om haar vergunde kabels te integreren in het BOG. Dit wensen Norther NV als volgt te duiden.
Norther NV heeft zelf een kabelvergunning die haar het recht verleent een kabel aan te leggen
naar en aan te sluiten in Zeebrugge. Die vergunning is definitief en schept verworven rechten,
waaraan een nieuw aan Elia te verlenen vergunning geen afbreuk kan doen. De aanvraag geeft
een onvolledige weergave van de zeekabelvergunning van Norther van 26 juni 2012 wanneer zij
enkel stelt dat de vergunde kabels geïntegreerd zouden moeten worden in het BOG. Artikel 2,
derde lid, van die vergunning bepaalt dat de vergunde kabels geïntegreerd moeten worden in
het ontwikkelschema van Elia. Dit betekent o.i. dat er in termen van timing en organisatie een
zekere integratie moet zijn, maar niet dat de vergunde kabels van Norther deel (moeten) uitmaken van het transmissienet. Dat laatste zou trouwens de essentie van de vergunning van Norther
uithollen, en niets wijst erop dat dit de bedoeling van de Staatssecretaris was toen hij de vergunning toekende.
9
Norther NV verwijst naar de brief van de Staatssecretaris bevoegd voor Energie van 4 oktober
2012 waaruit blijkt dat die integratie geen eenrichtingsverkeer is, uitsluitend in het voordeel
van Elia. De Staatssecretaris (zijnde de bevoegde overheid voor het afleveren van zeekabelvergunningen) schrijft immers in die brief dat het BOG-project "devra encore être affiné dans les
plus brefs délais, notamment pour pouvoir respecter les échéances et plannings des concessionnaires". Er wordt dus een wederzijdse coördinatie en integratie van de planningen beoogd. Dit
is ook logisch, en vanuit technisch oogpunt noodzakelijk, aangezien de (gelijktijdige) timing van
de werken belangrijk is voor de veiligheid (zie supra).
Verder argumenteert Norther NV dat Elia in het verleden heeft aangegeven dat haar Ontwikkelingsplan 2010-2020 zich zou verzetten tegen een aansluiting van het windmolenpark van Norther in Zeebrugge (op Stevin), zoals met de zeekabelvergunning van deze laatste wordt beoogd,
en enkel een aansluiting op het Betaplatform zou toelaten. Dat standpunt van Elia klopt niet aldus Norther NV. Het Ontwikkelingsplan van Elia voor 2010-2020 spreekt zowel over het Stevinproject als over twee platformen in de Noordzee, maar in de betrokken passages staat nergens
dat offshore windmolenparken niet rechtstreeks op Stevin zouden mogen worden aangesloten.
Dit laatste wordt hooguit als een (mogelijke) wens van Elia geformuleerd, maar niet als een
dwingende regel. In ieder geval blijkt uit het Ontwikkelingsplan dat Stevin toen reeds een concreet project met een concrete timing was, terwijl de offshore platformen van Elia zich nog in
een vroege studiefase bevonden. Op grond van artikel 22, lid 2, onder c), Derde Elektriciteitsrichtlijn moet het tienjarig ontwikkelingsplan van de transmissienetbeheerder "een tijdschema
bevatten voor alle investeringsprojecten". Het ontwikkelingsplan 2010-2020 van Elia voorziet
geen tijdschema voor het BOG, wat erop wijst dat het BOG nog niet het stadium van een investeringsproject bereikt had.
Norther NV ziet niet in hoe het Ontwikkelingsplan 2010-2020 van Elia een verplichting kan creeren om aan te sluiten op toekomstige infrastructuur die in dat plan nog niet eens een investeringsproject vormt (Beta), en een verbod kan creëren om aan te sluiten op infrastructuur (Stevin) die in dat Ontwikkelingsplan wel al een project met een concrete timing is. In ieder geval
kan het Ontwikkelingsplan 2010-2020 geen afbreuk doen aan de definitief verleende vergunningen van Norther. Norther NV wil nog eens duidelijk toelichten dat Norther NV sinds geruime
tijd in bespreking is met Elia en met diverse betrokken overheidspartijen, in functie van de aansluitingaanvraag d.d.04/09/2012 van het Norther-project'op het net en de detailstudie
d.d.25/01/2013. Er werden tevens besprekingen gevoerd met Elia omtrent de mogelijke integratie van de Norther exportkabel in het BOG.
Zoals in onze vorige brieven gesteld, gericht aan de FOD Economie aangaande de Elia onshore
wegvergunning d.d. 17/09/2013 (ref NRT-FODECON-LTR-122) en aangaande de Elia kabelvergunningsaanvraag dd: 23.09.2013, (deel van onderhavige geïntegreerde vergunningsaanvraag), wenst Norther NV duidelijk te stellen dat er op heden geen akkoord is met Elia omtrent
de Norther netaansluiting en de uitbouw van het BOG in de onmiddellijke omgeving van de
Norther-concessie. Norther NV meldt dat het bereid blijft om constructief te zoeken naar een
aanvaardbare oplossing voor het Norther project, die een coördinatie en integratie in het ontwikkelschema van Elia mogelijk maakt. Norther NV wenst echter, zoals gezegd, geen afbreuk te
10
zien doen aan de door haar verworven rechten en wenst zich daarom uitdrukkelijk te verzetten
tegen de toekenning van de door Elia aangevraagde vergunning(en).
In haar advies stelt de Dienst Leefmilieu van de Stad Brugge dat er momenteel een vergunning
is voor het Beta platform, maar nog geen vergunning voor het exploiteren van een onderstation
op het platform.
4.2.Beoordeling Bestuur
Het Bestuur neemt nota van de juridische complicaties die zich voordoen met betrekking tot de
aangevraagde ligging van de kabels en de reeds vergunde kabels/ activiteit van Norther NV. Zij
neemt ook nota van de verschillende mogelijke interpretaties m.b.t. de integratie van de Norther
kabels al dan niet in het BOG netwerk en van het feit dat er momenteel nog geen akkoord ter
tafel ligt tussen Norther NV en ELIA. De ligging van kabels wordt vergund door de FOD
Energie, die alle niet milieugerelateerde aspecten van de kabels zullen behandelen in de
procedure voor toekenning van de kabels voor het BOG project. Deze bezwaren werden door
het Bestuur overgemaakt worden aan de FOD Energie zodat deze tijdens de procedure van de
kabelvergunning behandeld kunnen worden.
Het KB van 26/12/2014 tot wijziging van het KB van 7/9/2003 houdende de procedure tot
vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de
rechtsbevoegdheid van België (BS 10/1/2014) voegt middels art.18 een paragraaf toe aan art.41
van het oude KB VEMA die bepaalt dat “ wanneer de vergunning evenwel een activiteit betreft
die het voorwerp uitmaakt van een domeinconcessie volgens het koninklijk besluit van
20/12/2000 (KB DOMEIN), kan de duur van de geldingstermijn van deze vergunning aangepast
worden aan die van de domeinconcessie”. Het toekennen van een concessie voor het Elia Alpha
eiland wordt mogelijk gemaakt door het KB van 28/03/2014 tot vaststelling van het Marien
Ruimtelijk Plan en de wet van inzake diverse bepalingen inzake energie (in voorbereiding).
Samen met artikel 13 van het KB DOMEIN kan dus afgeleid worden dat indien een concessie
bekomen wordt voor het BOG eiland, de geldigheidsduur van momenteel 20 jaar 1x met 10 jaar
verlengd kan worden tot een totaal van 30 jaar zijnde de geldigheidsduur die, zoals gevraagd
door de aanvrager, ook voor de milieuvergunning geldt in dat geval.
Het Bestuur wijst erop dat de vergunning voor de exploitatie van het Beta OHVS geïntegreerd is
in de exploitatie van de activiteit (van het Norther windpark) en verwijst naar art. 2 van het MB
van 18 januari 2012 zoals gewijzigd door het MB van 19/10/2012 en 28/3/2013.
5. Biodiversiteit, avifauna, zeezoogdieren
5.1.Argumentatie brieven
Het MVW wijst erop dat de stukken waarop nu inspraak kan worden geleverd voor wat betreft
de ecologische effecten op Nederlands grondgebied een tamelijk globaal karakter hebben. Het
is voor de Nederlandse experts daarom lastig om te beoordelen of er ecologische effecten te
11
verwachten zijn en, zo ja, in welke mate. De eerste inschatting van de Nederlandse experts is
dat de effecten waarschijnlijk zullen meevallen. Toch vraagt het MVW, mede in het kader van
ESPOO, om een nadere onderbouwing hiervan te leveren zodanig dat er daadwerkelijk onderbouwd is wat de ecologische effecten zullen zijn. De aanvrager heeft in het MER een passende
beoordeling voor een Belgisch gebied laten uitvoeren. Gezien de ontwikkelingen in het Nederlandse Natura 2000 gebied Vlakte van Raan zou in deze beoordeling ook dit gebied moeten
worden betrokken (effecten op H1110 aldus het MVW).
Norther NV stelt zich ernstige vragen bij de passende beoordeling en de discipline fauna - en
flora, die volgens hen niet of onvoldoende werd uitgevoerd. Er is zeer beperkte kennis omtrent
de effecten op de fauna en flora, waardoor men zich zou kunnen afvragen in welke mate de effectbeoordeling accuraat/efficiënt kan uitgevoerd zijn. Zo wordt bij de invloed op vleermuizen
enkel een verwijzing meegegeven naar mogelijke effecten van de onshore-windparken op vleermuizen. Dit kan volgens Norther NV bezwaarlijk volledig worden genoemd, gezien de betreffende aanvraag geen windpark betreft en anderzijds niet onshore ligt.
Norther NV wijst erop dat ingeval van beperkte kennis van de effecten, dit normaal gezien
wordt opgevangen door het opnemen van bijkomende maatregelen in de MER-aanvraag vb. pre
-en post construction monitoring. In deze aanvraag stelt Elia dat niet zij maar we1 de projectontwikkelaars van de offshorewindmolenparken & het Bestuur de mitigerende maatregelen dienen te nemen (en dus ook de kosten hiervan zullen dragen):
'Monitoring van de effecten op fauna en flora worden normaal gesproken voorzien door het Bestuur. Hoogstwaarschijnlijk zal de monitoring van het eiland mee worden opgenomen in het
monitoringsplan van de windmolenparken.' (MER pg. 317 e.v.)
Het MVW stelt vast dat het eiland en kabels op 8 tot 6,5 km van de Nederlandse grens liggen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is de Vlakte van Raan (22 km tot het eiland; 7,5 km kabels).De effecten op Nederlandse Natura 2000 gebieden zijn kwalitatief in beeld gebracht. Op
basis van (voornamelijk) afstand wordt in het MER geredeneerd dat er geen significant negatieve effecten zijn te verwachten. Wel wordt verwacht dat de sedimentpluim de grens van Nederland zal overschrijden maar omdat de concentratie kleiner is dan de achtergrondconcentratie
wordt in het MER geoordeeld dat er niets aan de hand is.
Voor wat betreft ecologische aspecten verzoekt het MVW dan ook gelet op het voorgaande: een
kwantitatieve uitwerking van de (mogelijke) effecten op Nederlandse (Natura 2000) gebieden in
aanvulling op het huidige MER uit te voeren en aan MVW toe te zenden en het MVW in de gelegenheid te stellen hierop te reageren voordat het besluit omtrent de aangevraagde vergunning
wordt genomen. Het MVW vraagt tevens in een later stadium te overleggen over de te nemen
maatregelen alsmede over de realisatie.
OIM adviseert om bij de toepassing van verlichting op het BOG zo veel mogelijk rekening te
houden met trekvogels en de uitstraling en het gebruik van wit licht te beperken (bv groen of
blauw licht in plaats van wit).
Het OIM vraagt eveneens om de verstoring van vissen en zeezoogdieren door geluid te beperken en rekening te houden met mogelijke effecten op de Natura2000 gebieden Vlakte van de
Raan en Voordelta.
12
5.2.Beoordeling Bestuur
De mogelijke optredende effecten voor fauna en biodiversiteit werden uitvoerig besproken in
het MER bij de aanvraag. Deze effecten worden in de beoordeling van het MER door het
Bestuur grondig onderzocht, waarbij rekening gehouden wordt met de aard van de effecten, de
biota die aangetast worden, het gebied waarover ze kunnen optreden en de periode waarover ze
kunnen optreden. Omdat er vrijwel geen effecten verwacht worden die reiken tot in de
Nederlandse maritieme gebieden werden er op basis van de milieueffectenbeoordeling (MEB)
geen effecten verwacht van het ELIA BOG project op de instandhoudingsdoelstellingen van de
(verderaf gelegen) Nederlandse Natura 2000 gebieden. De milieueffectenbeoordeling gekoppeld
aan de bij de KB’s van 2003 voorziene vergunningsprocedure voor mariene activiteiten houdt
inspraakmogelijkheden in en houdt rekening met de instandhoudingsdoelstellingen voor de
NATURA 2000 gebieden. De MEB wordt door de Federale overheid beschouwd als een
passende beoordeling die tegemoet komt aan de vereisten van de Habitatrichtlijn, artikel 6.
Indien uit de plannen blijkt dat ze schadelijk zijn in het kader van de achtergrond van het
aanduiden van de gebieden, dan mogen ze niet doorgaan, tenzij er sprake is van groot openbaar
belang. In dat laatste geval dienen compenserende maatregelen te worden genomen in het
gebied of in een vergelijkbaar gebied. Het is niet gebruikelijk dat de overheid haar passende
beoordeling “ter goedkeuring” voorlegt aan derden vooraleer beslissingen te nemen deels
gebaseerd op deze passende beoordeling (PB). De expertise van wetenschappers betrokken bij
het opstellen van de PB is gebaseerd op jarenlange ervaring in hun onderzoeksdomein en wordt
als volwaardig beschouwd. In de MEB, in de voorstellen voor mitigerende maatregelen en in
het monitoringsprogramma, wordt verwezen naar, en rekening gehouden met de mogelijke
effecten voor de fauna in de Nederlandse zeegebieden.
Het Bestuur heeft het MER van de aanvrager grondig doorgenomen en indien nodig aangevuld
in haar milieueffectenbeoordeling (MEB). Deze MEB tracht een onderbouwing te geven van de
inschatting van mogelijke effecten en identificeert een aantal leemtes in de kennis. Enerzijds
zijn een aantal mitigerende maatregelen verplicht om eventuele effecten te voorkomen of te
minimaliseren. Anderszijds werd er een monitoring opgelegd om de leemtes in de kennis in te
vullen en de te verwachten effecten (o.a. impact op de hydrodynamica en benthische habitats)
op te volgen. Het spreekt voor zich dat deze monitoring zoveel mogelijk geïntegreerd zal
worden met deze uitgevoerd in het kader van de windmolenparken om de inspanningen zo
efficiënt mogelijk uit te voeren. De kosten van de monitoring vallen ten laste van de
vergunninghouder.
Het Bestuur is van mening dat de passende beoordeling in het MER (IMDC, 2013a) voldoende
is uitgewerkt voor wat betreft SBZ-V3.
Voor vleermuizen wordt er gerefereerd naar waarnemingen en het voorkomen van vleermuizen
op zee alsook naar mogelijke effecten van windmolenparken; er wordt ook aangegeven dat dit
voorlopig een leemte in de kennis is. Er worden, door het verwachte lage belang van het BDNZ
voor vleermuizen en de geplande activiteit (eiland/platform en dus geen windturbines) evenwel
geen significante effecten verwacht door de uitvoering van het BOG op vleermuizen.
13
Art. 22 van het KB VEMA bepaalt dat het bestuur (in casu het Bestuur) bij de advisering voor
aanvragen van activiteiten op zee gebruiksvoorwaarden kan opleggen die in haar advies aan de
Minister worden toegevoegd. Eén van de gebruiksvoorwaarden bij de windmolenparken is het
uitvoeren van het monitoringsplan. Ook in dit dossier heeft het Bestuur geoordeeld dat deze
gebruiksvoorwaarde dient opgelegd te worden. Evenwel is er geen sprake dat de monitoring
voor dit project gefinancierd wordt door de windmolenparken. In haar schrijven gaat Norther
NV er verkeerdelijk van uit dat de financiën van de monitoring van ELIA BOG gedragen zou
worden door de windmolenparken. Er zal een zekere mate van integratie zijn van de
monitoringsinspanning om de kostenefficiëntie te verhogen. Het Bestuur speelt een
coördinerende rol in deze monitoring en voert de monitoring uit i.s.m. andere wetenschappelijk
instituten.
Het Bestuur heeft het advies van het OIM in verband met de verlichting op Alpha en Beta
opgenomen in de aanbevelingen van de MEB.
De effecten op zeezoogdieren worden grondig behandeld in de milieu-effectenbeoordeling.
Deze effecten zullen in Nederlandse wateren gelijkaardig zijn als in Belgische. De mogelijke
effecten worden beschreven voor bruinvissen, gewone zeehonden en grijze zeehonden, en
hebben een aantal mitigerende maatregelen tot gevolg. De beoordeling van het MER heeft een
inschatting gemaakt van de grensoverschrijdende effecten, en er werd geoordeeld dat, mits het
in acht nemen van de voorwaarden, de effecten beperkt zullen zijn in tijd en ruimte. Het Bestuur
wijst er overigens op dat de minimale afstand tussen het Alpha eiland en de Vlakte van de Raan
22 km is met een grotere afstand tussen het BOG eiland en de betrokken zeehondenkolonies.
In het MEB wordt een studie besproken (IMDC, 2013c) die, met behulp van een
sedimenttransportmodel, een eerste schatting maakt van de verhoging van de turbiditeit tijdens
de bagger- en stortactiviteiten, tijdens de constructie van het eiland. Er wordt in de studie
geconcludeerd dat de verhoging van de turbiditeit beperkt in tijd en zeer lokaal zal zijn.
Gegeven deze studie en andere gelijkaardige studies wordt in het MEB aangenomen dat de
verhoging van de turbiditeit in de omgeving niet significant zal zijn en dat dus ook in het verder
gelegen Natura 2000 gebied, 22 km van het eiland, de invloed beperkt zal blijven.
Anderzijds kunnen door de aanwezigheid van het eiland zones optreden waar erosie zal onstaan,
met mogelijk ook een verhoging van de turbiditeit tot gevolg. Ook hier kan echter worden
aangenomen dat de effecten beperkt zullen zijn tot een omgeving van enkele kilometers rond het
eiland en dat de Nederlandse maritieme gebieden niet zullen beïnvloed worden door het
artificiële eiland. Bovendien ligt het eiland in een zandige omgeving, met als gevolg dat de
morfologische veranderingen vooral zullen plaatshebben via bodemtransport en er dus slechts
een beperkte verhoging van de turbiditeit zal veroorzaakt worden. Er kan dus worden
aangenomen dat ook het effect van de aanwezigheid van het eiland op de turbiditeit ter hoogte
van het Natura 2000 gebied niet significant zal zijn.
Anderszijds blijft de bezorgdheid bestaan dat, vooral in de onmiddelijke omgeving van het
eiland, een mogelijke verhoging van de turbiditeit kan gegenereerd worden. Daarom wordt in
het MEB ook geadviseerd om, bij en na de constructie van het eiland een monitoring uit te
14
voeren, die deze mogelijke verhoging van de turbiditeit kan inschatten.
6. Kabels
6.1. Argumentatie brieven
De dienst Continentaal Plat merkt op dat de kabels A1,A2 en A3 het zandwingebied
doorkruisen, nl controlezone 1. Zij merkt op dat er wettelijk gezien geen zandwinning kan
plaatsvinden binnen een afstand van 250m tot de kabels die in werking zijn. Bijgevolg wordt het
voor zandwinning beschikbare gebied verkleind met 3.32km² (of bijna 5%) van de oppervlakte
van controlezone 1). Zij merkt tevens op dat dit gebied reeds verkleind werd door de komst van
de windmolenparken en door het instellen van een zone voor biologische monitoring en dat
hiervoor controlezone 4 als compensatie dient, maar deze laatste zone is economisch minder
rendabel gezien de grote afstand tot de kust. De dienst Continentaal Plat adviseert om de 3
kabels van het Alfa-eiland naar Zeebrugge een traject te laten volgen dat controlezone 1 niet
kruist. Als het doorkruisen van controlezone 1 om technische redenen onmogelijk te vermijden
is, moet het verlies aan oppervlakte maximaal beperkt worden. In dit geval moeten de posities
voor de drie kabels aangepast worden zodat de meest oostelijke kabel A1 exact de oostelijke
rand van de controlezone volgt en de kabels dichter bij elkaar liggen (zoals op andere delen van
het traject).
Norther NV merkt op dat op basis van het aanvraagdossier het voorgestelde BOG-kabeltraject
in direct conflict is met de definitief aan Norther NV verleende vergunningen, met name met de
Norther kabelvergunning en met de domeinconcessie. Het door Elia voorgestelde kabeltraject
ligt deels op en deels op zeer dichte afstand van, het traject in de Norther-kabelvergunning. Het
kabel tracé van de Beta (B3) kabel loopt ook ten dele door de Norther-concessie. De respectievelijke kabeltracés worden in bijlage (van de brief van Norther) weergegeven. De door Elia
aangevraagde vergunning is bijgevolg incompatibel met de Northervergunningen, doet afbreuk
aan de verworven rechten van Norther, en kan derhalve niet worden verleend meent Norther
NV.
Tevens is volgens Norther NV de kabelroute in conflict met de minimum 50 m voorbehouden
veiligheidszone ten opzichte van andere kabels die moet worden behouden overeenkomstig punt
2.3. uit de bijlage bij het KB 12 maart 2002.
De voorwaarden voor toekenning van de vergunning zijn overeenkomstig het voornoemde KB
onder meer veiligheid en zekerheid van de elektrische netten en van de daaraan verbonden uitrustingen, en aanleg en uitvoering van werkzaamheden in alle veiligheid voor het personeel (zie
artikel5, 1°, en punt 2.1.1 van de bijlage bij het KB van 12 maart 2002). Norther NV wenst er
nadrukkelijk op te wijzen dat, overeenkomstig het advies van hun technische experten, kabelroutes binnen een afstand van 250 m ten opzichte van andere kabels een duidelijk technisch risico
en veiligheidsrisico vormen waarover zeer duidelijke en gedetailleerde afspraken dienen te
worden gemaakt alvorens dit principieel kan worden goedgekeurd. Sterker nog, in de meest recente en uitgebreide adviezen van hun technische experten staat duidelijk te lezen dat kabels
binnen een afstand van 100 m ten opzichte van andere kabels niet kunnen worden toegelaten
15
("Based on our experience a distance below 100m will be a No-go for the MWS'). Dit advies is
bijgevoegd in bijlage bij de brief van Norther NV.
Norther NV wijst er bovendien op dat de kabelroutes van Elia de aan Norther NV vergunde kabelroutes kruisen. Hiervoor ligt geen overeenkomst voor met Elia. Norther wenst uitdrukkelijk
te vermelden dat deze kruising samen met haar moet worden opgesteld en dat hierbij de veiligheid dient gegarandeerd te kunnen worden (zie artikel6,5 2,8", KB 12 maart2002). Dit laatste is
niet het geval in het kader van de door Elia opgegeven route in haar aanvraag. Overeenkomstig
het advies van e technisch experten van Norther NV dient de hoek waarin de kruising wordt
uitgevoerd zo recht mogelijk (i.e, op 90 graden) te zijn in functie van technische en veiligheidseisen.
Verder stelt Norther NV vast dat Elia haar kabels, komende van het Alpha station (de zogenaamde Alpha kabels) inplant binnen de voorziene veiligheidszone van Norther die vastgesteld
is in het KB van 11 april 2012. Dit is in strijd met dat KB en kan niet toegestaan worden.
De Stad Brugge meldt dat het een verzoek instelde tot vernietiging van het betreffende RUP en
de beslissing omtrent het plan-MER en dat het in het licht van deze beroepsprocedure niet evident is om voorliggende vergunningsaanvraag te adviseren aangezien de locatiekeuze voor o.a.
de aanleg van de onshore kabelbundels van de kust tot aan het geplande hoogspanningsstations
STEVIN is inbegrepen in het RUP en door de stad Brugge bestreden wordt. De Stad Brugge
stelt dat indirect dus ook de aanlanding van de kabelbundels ter hoogte van het strand van Zeebrugge wordt bestreden door hen.
De Dienst Leefmilieu van de Stad Brugge meldt dat de mogelijke impact van meerdere
elektromagnetische velden met diverse eigenschappen niet gekend is en dat mogelijke
cumulatieve effecten van meerdere kabels binnen één gebied en van het toenemend effect van
steeds groter wordende kabels niet gekend is. Er moet volgens de Dienst Leefmilieu uit
voorkomingsprincipe enerzijds en anderzijds gezien de bestemming van het strand als
ontspannings-en recreatiezone met gedurende lange periodes de aanwezigheid van kinderen,
om beïnvloeding tot een minimum te beperken door een maximale actieve en passieve
veldverzwakking te realiseren met aanleg van de kabels op voldoende diepte: waarden vanaf
0.4µT zijn de start van risicobeïnvloeding bij langdurige blootstelling.
De Dienst Leefmilieu van de Stad Brugge merkt op dat in de door ELIA vrijwillige milieutoets
n.a.v. van de onshore kabelbundels er sprake is van 7 nieuwe kabels, terwijl in onderliggende
vergunningsaanvraag slechts sprake is van 6 kabels; dat dit tegenstrijdig is en hierin
duidelijkheid moet gebracht worden.
Het OIM vraagt eveneens om in het belang van de scheepvaart de kabels op voldoende diepte
aan te leggen en hierbij tevens rekening te houden met de mogelijkheid van een toekomstige
verdieping van de vaargeul in de Wielingen.
16
6.2.Beoordeling Bestuur
In art. 8 §9 van het KB tot vaststelling van het Marien Ruimtelijk Plan wordt aangegeven dat in
geval er een overlap is tussen de kabelzone en een zone voor zand- en grindwinning de kabels,
waar mogelijk, buiten deze zand-en grindzones dienen gelegd te worden. Indien dit niet
mogelijk is dienen de kabels zo dicht mogelijk tegen de rand gelegd te worden. Het Bestuur is
van mening dat er niet genoeg ruimte is om de kabels volledig buiten de zand-en
grindwinningszone te leggen .
Figuur 3. Ligging van de kabels t.h.v. de zand- en grindextractiezone.
De ligging van kabels wordt vergund door de FOD Energie, die alle energie gerelateerde
aspecten van de kabels zullen behandeld in de procedure voor toekenning van de kabels voor
het BOG project. De inspraakbrieven werden allemaal doorgestuurd naar de FOD Energie.
De aansluiting op het onshore tracé is gelegen conform het GRUP “Optimalisatie van het
Hoogspanningsnetwerk in Vlaanderen” en volgt de aanduiding van de leidingenstraat. Het
GRUP werd op 13 juli 2012 definitief vastgelegd door de Vlaamse Regering. Op het ogenblik
van schrijven is nog geen uitspraak gedaan in de rechtszaak ter vernietiging van het GRUP en
wordt het goedgekeurde GRUP als basis gebruikt.
Het Bestuur adviseert de FOD energie om na te gaan of de in punt 2.3.2. van de bijlage bij het
KB van 12 maart 20024 aangehaalde uitzonderingen een dichtere ligging van de kabels mogelijk
4
Het KB van 12 maart 2002 betreffende de nadere regels voor het leggen van electriciteitskabels die in de
territoriale zee of het nationaal grondgebied binnenkomen of die geplaats of gebruikt worden in het kader van de
17
maken t.h.v. de zand-en grindwinningszone. Het Bestuur wijst er echter op dat te allen tijde een
veilige situatie dient gewaarborgd te worden zonder verhoging van het risico op mogelijke
incidenten met gevolgschade voor het milieu.
Het Bestuur wijst erop dat de veiligheidszone rond een windmolenpark slechts wordt ingesteld
vanaf de exploitatie van het park. Het is dus zeer onwaarschijnlijk dat de veiligheidszone rond
Norther reeds ingesteld zal zijn op het ogenblik dat de kabels zouden aangelegd worden op die
locatie. Er blijft evenwel een risico bestaan op beschadiging van de kabels indien geankerd dient
te worden voor de aanleg van funderingen. De FOD Energie behandelt deze materie in haar
kabelvergunningsprocedure.
Ter info (de bevoegdheid van de federale overheid stopt immers bij de GLLW lijn) geeft het
Bestuur mee dat Belwind in juni 2011 een meting heeft gedaan van de magnetische velden boven de twee 150 kV kabels en dit t.h.v. het strand. Vlak boven de kabels, die circa twee meter
diep zitten, bedroeg het magnetisch veld tussen de 0,27 en 0,29 µT (data Belwind). In augustus
2011 werden opnieuw metingen gedaan door Belwind. Tijdens deze metingen bedroeg de
stroomsterkte tussen de 540 A en 574 A. Extrapolatie van de resultaten naar een maximale
stroomsterkte van 712 A resulteert in een magnetische veldsterkte tussen de 0,381 en 0,590 µT.
Het aardmagnetisch veld is op de breedtegraad van de Noordzee ongeveer 50 µT (Tasker et al.,
2010). Het natuurlijk achtergrondniveau van het E-velden in de Noordzee varieert tussen 0.39
μV/m en 0.42 μV/m (SwedPower, 2003).
De huidige offshore aanvraag betreft 6 kabels: 3 A kabels van het BOG eiland naar de kust, 2
AB kabels van het BOG eiland naar het Beta platform en 1 B kabel van het Beta platform naar
de kust.
Om milieuredenen dienen de kabels minimaal op 1 m diepte geplaatst te worden.
7. LCA,CO2-uitstoot, cumulatieve effecten
7.1. Argumentatie brieven
Natuurpunt vzw merkt op dat in het MER niet is aangegeven wat de CO2 uitstoot is voor de
aanleg, het onderhoud en het erosiebestendig maken van het eiland. Het MER voor de
zandwinning is immers losgekoppeld van deze voorliggende MER. Dit terwijl de ecologische
effecten van zandwinning deel uitmaken van de milieueffecten van dit project. Natuurpunt vzw
vraagt zich af van waar het zand zal komen en wat het effect op de natuur op de winlocatie gaat
zijn. Dit is voor Natuurpunt vzw van belang gezien een belangrijk zandwinningsgebied zich
midden in het Natura 2000 gebied bevindt. Natuurpunt vzw wijst erop dat zand een kostbaar en
eindig materiaal is dat enkel ingezet moet worden als er geen betere alternatieven voorhanden
exploratie van het continentaal plat, de exploitatie van de minerale rijkdommen en andere niet-levende rijkdommen
daarvan of van de werkzaamheden van kunstmatige eilanden, installaties of inrichtingen die onder Belgische
rechtsmacht vallen.
18
zijn. Natuurpunt vzw vraagt dat zowel voor dit eiland als voor de mogelijke alternatieven een
volledige levenscyclus analyse gebeurt, waarbij de CO2 uitstoot en de impact op de natuur in
beeld gebracht wordt.
De Stad Brugge stelt vast dat het versnipperd indienen van aanvragen er ook toe leidt dat
telkens dezelfde bemerkingen terugkomen. Los van het feit dat het aanleggen van een BOG een
goede zaak is omdat zo minder kabels aan land komen, aldus de Stad Brugge, acht de Dienst
Ruimtelijke Ordening het onlogisch dat eerst vergunningsaanvragen worden ingediend voor de
offshorekabels en nadien pas voor het onshore deel. Dezelfde dienst merkt op dat een positieve
uitspraak doen over de ligging van de kabels offshore impliceert dat akkoord wordt gegaan met
de ligging van de kabels onshore zonder dat hiervoor de impact op Zeebrugge grondig werd
afgewogen. Net zoals in het advies op het Marien Ruimtelijk Plan wordt het geplande
kabeltracé vanaf de onderstations Alpha en Beta richting aanlandingspunt in Zeebrugge
principieel ongunstig geadviseerd door de Dienst Ruimtelijke ordening en de Dienst Leefmilieu
van de Stad Brugge alsook de Stad Brugge.
Voor het uitbouwen van een vermaasd net op zee en het aanleggen van het onderstation Alpha
geeft de Dienst Ruimtelijke ordening en de Dienst Leefmilieu van de Stad Brugge alsook de
Stad Brugge principieel een gunstig advies maar merkt op dat het aanlandingspunt nog steeds
ter discussie staat hun inziens.
De dienst Ruimtelijke Ordening van de Stad Brugge meldt in haar advies dat in het Marien
Ruimtelijk Plan vermeld werd dat voor alle fasen van het BOG project geldt dat deze enkel
kunnen uitgevoerd worden indien de Stevin verbinding gerealiseerd is. Voor het Stevin project
zijn echter nog geen vergunningen verleend, zowel de aanvraag tot stedenbouwkundige
vergunning als de milieuvergunningsaanvraag zijn momenteel lopende. Het ontwerp van
kabelverbindingen tussen het hoogspanningsstation Stevin en het onderstation Alpha is
bijgevolg voorbarig.
De Dienst Leefmilieu van de Stad Brugge vindt dat de vergunning voor de bouw en de
exploitatie van het BOG offshore gedeelte niet los kan gezien worden van de aanleg van de
onshore kabelbundels van de kust tot aan het geplande hoogspanningsstation Stevin. Zij stelt
ook dat er nog veel onzekerheid bestaat over de mogelijke cumulatieve effecten van de
verschillende windmolenparken onderling en in combinatie met andere mariene activiteiten.
7.2.Beoordeling Bestuur
Het Bestuur heeft de opsteller van het MER gevraagd een aanvullende LCA uit te voeren die
ook de effecten van de zandwinning in rekening neemt. Het Bestuur heeft zelf nog bijkomende
berekeningen uitgevoerd om ook de impact van de alternatieven na te gaan. De resultaten
werden meegenomen in de beoordeling van de activiteit. In kort kan gesteld worden dat de CO2
uitstoot gekoppeld aan het ELIA BOG project ruimschoots gecompenseerd wordt door de
vermeden emissies van de windmolenparken. Het project is bijgevolg aanvaardbaar voor wat
betreft eventuele effecten op klimaat en atmosfeer. Deze aanvaardbaarheid geldt voor alle
19
onderzochte alternatieven. De uitstoot van het Alpha eiland ligt echter gevoelig hoger dan van
een platform alternatief (factor ~200) en er dient nagegaan te worden of de functionele vereisten
van het Alpha station de keuze voor een artificieel eiland (versus een platform constructie)
verantwoorden. Daarenboven blijft er een grote onzekerheid over de uitstoot tijdens de 50-jarige
exploitatiefase waarin er door de aanvrager aangenomen wordt dat er geen onderhoud nodig zal
zijn van de zandpannekoek van het Alpha eiland en er op jaarbasis uitgegaan wordt van zeer
weinig vaarbewegingen.
Alhoewel een geïntegreerde MEB van het benodigde zand en de activiteit zelf wenselijk is,
voorziet de wetgeving hiervoor twee afzonderlijke procedures. De effecten van de omvangrijke
zandextractie nodig voor de aanleg van het eiland worden in dit MER niet behandeld. De
beoordeling daarvan zal in een aparte procedure gebeuren. De aanvaardbaarheid van dat deel
van het ELIA BOG project dient nog onderzocht te worden. Het Bestuur deelt de mening dat
zand een kostbaar en eindig materiaal is en heeft daarom 2 alternatieven verder uitgewerkt in
haar MEB, zijnde de bouw van het ELIA BOG op een platform op dezelfde locatie of in de
windmolenzone. Het Bestuur adviseert het ELIA BOG uit te bouwen met een Alpha OHVS op
een platform.
Het Bestuur beperkt zich tot de activiteiten in de federale milieubevoegdheidszone, waardoor
het effect van de onshore kabels en de ligging van het aanlandingspunt niet kan worden
meegenomen in deze federale MEB.
Het klopt dat in Bijlage 1 van het KB tot instelling van het Marien Ruimtelijk Plan vermeld
wordt dat voor alle fasen van het BOG project geldt dat deze enkel kunnen uitgevoerd worden
indien de Stevin verbinding gerealiseerd is. Deze Bijlage 1 wordt in art. 2 van het voornoemde
KB echter als informatief en niet bindend deel vastgesteld. Het Bestuur adviseert niettemin om
rekening te houden met de ontwikkeling van het Stevin project.
8. Zandbalans
8.1. Argumentatie brieven
Northwind NV leidt uit de modellering af dat er mogelijks een lichte bijkomende erosievorming
is langs de ZO zijde van de Northwindconcessie. Zij meldt dat bij het ontwerp (o.a. locatie,
funderingen en erosiebescherming) van het Northwindpark geen rekening werd gehouden met
de inplanting van een artificieel eiland op de voorgestelde locatie. Niettegenstaande dat uit de
modellering blijkt dat er nauwelijks bijkomende erosievorming mogelijk is, wil de NV
Northwind haar rechten vrijwaren omtrent het ontstaan van erosievorming rond de funderingen
binnen het windpark van Northwind. De NV Northwind vraagt dat er hieromtrent dan ook
bijkomende studies worden uitgevoerd en willen hun rechten voorbehouden en vragen om
inzage te mogen hebben in de verdere analyses en desbetreffende conclusies.
Volgens Norther NV heeft het fysisch gegeven om voor dit stopcontact op zee een eiland te
voorzien in plaats van de meer gangbare jacket fundering, wegens de te voorziene
baggeractiviteiten en de zandwinning en de bodemverplaatsing die ermee gepaard gaat, een
20
enorme impact op de bodem, turbiditeit, veranderingen in topografie en samenstelling,
sedimenttransport morfologie enz.... Er wordt 7 miljoen m³ zandwinning voorzien voor de bouw
van het eiland, dit in tegenstelling tot een jacket fundering die geen zandwinning behoeft. In het
MER wordt de zandwinning op de Blighbank die nodig is voor de bouw van het eiland niet
beschreven, er wordt in tegendeel verwezen naar een MER dat specifiek nog moet worden
geschreven voor dat aspect. (p181).
8.2. Beoordeling Bestuur
Het is inderdaad zo dat in de aanvullende modelleerstudie een indicatie wordt gegeven over een
lichte bijkomende erosievorming langs de zuidoostelijke zijde van de Northwind concessiezone
en de noordoostelijke zijde van de Rentel concessie. Dit is echter slechts een relatief kleine
bijkomende erosie in een zone waar, volgens het model, reeds een natuurlijke erosie zou
optreden. Er kan worden verondersteld dat de erosiebescherming rond de funderingen bestand
zullen zijn tegen deze bijkomende erosievorming. Het model gaat er immers van uit dat de
bodem ter hoogte van de fundering uit zand zal bestaan en niet uit erosiebescherming. De
monitoring die door vergunninghouders zal worden uitgevoerd rond het Alpha eiland en rond de
funderingen, zal in ieder geval moeten garanderen dat de stabiliteit van de structuren
gegarandeerd blijft. Indien een OHVS op een platform ter hoogte van de Alpha locatie geplaatst
wordt zal deze erosie niet reiken tot in het concessiegebied van de windmolenparken. Ook een
platform in de windmolenzone, al dan niet met erosiebescherming, heeft slechts een beperkte
erosie zonder invloed op de nabijgelegen structuren. De resultaten van de uitgevoerde
monitoring worden steeds openbaar gemaakt.
Niettemin legt het Bestuur de vergunninghouder op een bijkomende studie naar de effecten van
een Alpha eiland op de erosie uit te voeren en dit op basis van het finale ontwerp. Het resultaat
van deze studie zal besproken worden in een overleg tussen de aanvrager, Northwind NV en het
Bestuur. Hierna zal het Bestuur voorstellen formuleren naar de Minister indien bijkomende
maatregelen zich opdringen.
Het is duidelijk dat de baggeractiviteit, de zandwinning en de bodemverplaatsing die met de
bouw van een artificieel eiland gepaard gaan een grote impact zullen hebben op de bodem,
sedimenttransport en morfologie. In de MEB komt een duidelijke ranking naar voren rekening
houdend met de milieueffecten. Concreet gaat de voorkeur van het Bestuur uit naar het
alternatief waarbij de bouw van een OHVS op een jacketfundering op de Lodewijkbank of in
een concessiezone van een windmolenpark duidelijk de voorkeur heeft op de installatie van een
artificieel eiland. Het Bestuur adviseert het ELIA BOG uit te bouwen met een Alpha OHVS op
een platform.
Het is inderdaad een feit dat het MER voor de zandwinning van het benodigde zand op de Bligh
Bank nog niet werd ingediend. Er is echter geen wettelijke verplichting om dit samen in te
dienen. Het is evenwel zo dat het feit dat een milieuvergunning wordt afgeleverd voor de
constructie van een artificieel eiland niet noodzakelijk impliceert dat ook een milieuvergunning
21
zal worden afgeleverd voor de zandwinning van het benodigde zand op de Blighbank of op een
andere toegewezen zandwinningszone.
9. Zeevisserij
9.1.Argumentatie brieven
Het OIM en MVW vragen te overwegen de mogelijkheden van meervoudig ruimtegebruik te onderzoeken. Bijvoorbeeld door te onderzoeken of visserij- en aquacultuuractiviteiten (waaronder
het invangen van mosselzaad) in en nabij het Belgisch Offshore Grid alsmede de (toekomstige)
windmolenparken ter plaatse mogelijk is.
9.2.Beoordeling Bestuur
Het KB tot instelling van het Marien Ruimtelijk Plan (MRP) voorziet momenteel geen
meervoudig ruimtegebruik voor visserij – en aquacultuur binnen de zone bestemd voor de
toekenning van een domeinconcessie voor de bouw en exploitatie van een installatie voor het
transport van elektriciteit ( = de aangevraagde eilandzone). Het MRP voorziet in de
windmolenzone t.h.v. de concessie van Belwind en C-Power wel een zone voor aquacultuur.
Een eiland op de Alpha locatie kan echter wel mogelijkheden bieden aan toekomstige mariene
aquacultuur initiatieven. Het spreekt voor zich dat dergelijke activiteiten pas zouden kunnen
plaatsvinden na de constructiefase van het eiland, met toestemming van de concessiehouder en
nadat een aantal knelpunten zijn opgelost (o.a. met betrekking tot de veiligheidssituatie) en
aanpassing van de relevante wetgeving (MRP, KB veiligheidsafstanden,..)
10. Economische en andere argumenten
10.1. Argumentatie brieven
Norther NV merkt op dat het aantal kabels van de aanvraag niet minder zal zijn dan bij het alternatief van directe aansluiting. (zie.6.1. kabels). Derhalve stelt Norther NV vast dat er ook op
economisch vlak betreffende het aantal kabels geen voordeel is van de voorgestelde oplossing
ten opzichte van de alternatieven.
Natuurpunt vzw moedigt het gebruik van groene stroom aan, maar dit moet op een zo kostenefficiënte en natuurvriendelijke mogelijke manier gebeuren.
Tevens stelt Norther NV in de aanvraag vast dat er voor het Alpha station een eiland wordt
voorzien. En betwijfelt zij ten zeerste of dit economische voordelen met zich mee zal brengen.
Bijgevolg kan Norther NV niet vaststellen dat de economisch voordelen van BOG zouden opwegen tegen een scenario met individuele aansluiting. In tegendeel stelt Norther NV vast dat door
de aanvrager geen enkele motivatie wordt aangedragen voor deze stelling.
22
Tenslotte stelt Norther NV vast dat dat CREG de kost voor een rechtstreekse aansluiting van de
verschillende windparken heeft geschat op 12€/MWh, plus een eenmalige subsidie van 25Mio
per windmolenpark, wat overeenstemt met een totaal investeringsbedrag van €823Mio.Op vandaag is er nog geen bevestiging gekomen van Elia dat BOG kan worden gebouwd voor een lagere kost.
OIM adviseert te bezien of gezamelijk gebruik van het BOG voor Nederlandse en Belgische
windenergie initiatieven mogelijk is aangezien de Nederlandse en Belgische locaties voor windenergie op zee op korte afstand van elkaar liggen waardoor gezamelijk gebruik van het BOG
voor de hand ligt.
Het OIM vraagt eveneens om het toeristisch belang van de kust serieus te bekijken en zo veel
mogelijk de gebieden te ontzien waarvan de vrije horizon een kenmerkende kwaliteit is en van
groot belang voor recreatie en toerisme.
10.2. Beoordeling Bestuur
Voor de bespreking van het aantal kabels en de totale lengte wordt verwezen naar punt 2
(Alternatieven en technische uitwerking ) van dit document. M.b.t. tot de kostenefficiëntie van
de uitbouw van het BOG werd door het Bestuur tijdens de MEB procedure de
kostenbatenanalyse (KBA) opgevraagd van het BOG eiland en eventuele bestudeerde
alternatieven, maar hierop werd door de aanvrager geantwoord dat er geen KBA werd
opgesteld. In het kader van de MEB worden enkel de effecten op het mariene milieu onderzocht
conform art. 10 3° van het KB MEB5.
De ligging van kabels wordt vergund door de FOD Energie, die alle energie gerelateerde
aspecten van de kabels zullen behandeld in de procedure voor toekenning van de kabels voor
het BOG project. De inspraakbrieven werden allemaal doorgestuurd naar de FOD Energie.
Gezien de afstand tot de kust van de aangevraagde locatie van het Alpha eiland (minimaal 38
km) en de beperkte hoogte van de structuren zal er geen visuele horizonvervuiling optreden.
5
KB van 9 september 2003 houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari
1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België zoals gewijzigd door het
KB van 26 december 2013.
23