Alternatieven voor een MHW-reductie tijdens hoge rivierafvoeren langs de IJssel bij Kampen. D.B.W./RIZA Ri jkswaterstaat Dienst Binnenwateren/RIZA Afdeling Rivieren Arnhem, september 1989 ir. A.W. de Haas J.P.F. 't Hoen Nota 89.053 INHOUD 2 . 3 . Resultaten 4 . Overzicht resultaten en opmerkingen Opzet van het onderzoek/ Alternatieven Literatuur Bii laaen .........................4 .......................................7 ..............9 .......................................10 In mei 1986 zijn door de Rijkswaterstaat de Maatgevende Hoogwaterstanden (MHW1s) voor ondermeer de beneden-IJssel gepresenteerd ( l t l ) Deze standen zijn inmiddels door de minister vastgesteld. Het blijkt dat de waterkering ter plaatse van de stad Kampen lager is dan de MHW + de vastgestelde 50 cm minimum waakhoogte. De aanleg van een waterkering op de juiste hoogte stuit bij de gemeente Kampen op grote bezwaren. Deze richten zich in het bijzonder op een mogelijke aantasting van het Ifstadsfrontf1.Dat wil zeggen de landschappelijke schoonheid van het stadsaanzicht van Kampen langs de IJssel. Om deze reden is door een projectgroep onderzoek gestart naar ondermeer een mogelijke verlaging van de MHW te Kampen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de maatgevende overschrijdingsfrequentie. Oplossingen die daarbij naar voren zijn gekomen zijn het onttrekken c.q. het aflaten van water uit de IJssel in de omgeving van Kampen en het aanpassen van de afvoerverdeling nabij de IJsselkop zodanig dat minder water via de IJssel afstroomt. Deze oplossingen zullen in meer of mindere mate leiden tot een reductie van de MHW te Kampen . De Dir. Overijssel van de Rijkswaterstaat heeft de Dienst Binnenwateren/Riza verzocht om de MHW-reduktie te Kampen van de verschillende alternatieven te bepalen en de gevolgen vast te stellen van de ingreep op de IJsselkop voor de MHW1s voor de overige Rijntakken. 2. O ~ z e tvan het onderzoek/Alternatieven. 1. Verandering van de afvoerverdeling op de IJsselkop zodanig dat de afvoer via de IJssel wordt gereduceerd. (bij1.1). 2. Een onttrekking van IJsselwater via Zwolle-IJsselkanaal. (bij1.2) 3. Een onttrekking van IJsselwater via een fors verruimd Ganzendiep. (bijl.3) 4. Een "natuurlijkeI1 onttrekking van IJsselwater laten plaatsvinden benedenstrooms van Kampen naar het Kampereiland door de huidige, te lage waterkering niet te verhogen, zodat deze onder maatgevende afvoeromstandigheden als overlaat gaat fungeren. (bijl.4). 5. Een verbreding van het stroomvoerend profiel van de IJssel tussen kmr. 999 en het splitsingspunt met het Kattediep, zodanig dat op dit traject geen profielvernauwing optreedt ten opzichte van het bovenstroomse traject . het bestaande . . Het onderzoek heeft een globaal karakter. Dit kwam voort uit enerzijds de tijdsdruk waaronder gewerkt moet worden; anderzijds zou een gedetailleerde uitwerking het doe1 voorbij streven, namelijk: het screenen van alternatieven. De belangrijkste vraag is de grootte van de MHW-reduktie die in Kampen verkregen kan worden. Voor de meeste alternatieven is niet specifiek onderzocht of de ingreep hydraulisch ook haalbaar is. Uitgangspunt voor de keuze van een alternatief is'geweest: de verwachting dat deze hydraulisch realiseerbaar zou zijn. Voor alle alternatieven zijn twee of meer scenario's doorgerekend om daarmee inzicht in de gevoeligheid te verkrijgen. Er is gerekend met het 1-dimensionaal.waterbewegingsmodel ZWENDL voor de Rijntakken (lit.2). Dit model is afgeregeld op de huidige betrekkingslijnen van de Rijntakken zodanig dat de waterstandsreproductie beter is dan 5 cm afwijking. De reproductie van de MHW1s langs de Rijntakken wijkt minder af dan 3 cm van de vastgestelde standen. Om de MHW-reduktie in Kampen te bepalen zijn de berekeningen van de verschillende alternatieven steeds vergeleken met de berekening waaruit de MHW Is langs de IJssel volgen: de Tosituatie. In het volgende worden de berekeningen per alternatief opgesomd . Alternatief: andere afvoerverdeling IJsselkop. T1.l Bovenmond van de IJssel is zodanig aangepast dat er 250 m3/s minder dan de maatgevende afvoer via de IJssel afstroomt. T1.2 Als T1.l, echter nu bedraagt de reduktie 500 m3/s. Berekend worden de MHW-verschillen langs alle Rijntakken, waarbij Kampen expliciet wordt aangegeven. Alternatief 2 : onttrekking Zwolle-IJsselkanaal. T2.1 Bij de maatgevende afvoer langs de IJssel wordt t.p.v. kmr. 981 (juist benedenstrooms Zwolle) 250 m3/s onttrokken. T2.2 Als T2.1, m3/s. echter de onttrekking bedraagt nu 500 Berekend worden de MHW-verschillen langs de IJssel. Alternatief 3 : onttrekking Ganzendiep. T3.1 Bij de maatgevende afvoer langs de IJssel wordt t .p.v. kmr. 996 (juist benedenstrooms Kampen) 750 m3/s onttrokken. T3.2 Als T3.1, echter nu bedraagt de onttrekking 1000 m3ys. T3.3 Als T3.1, echter nu bedraagt de onttrekking 1250 m3/s. Berekend worden de MHW-verschillen langs de IJssel. Alternatief 4 : overlaat naar Kampereiland. T4.1 Bij de maatgevende afvoer langs de IJssel is een overlaat gesitueerd t.p.v. kmr. 999. De kruinhoogte is 2 m + NAP; de kruinbreedte is 2 km en de benedenwaterstand bedraagt 1 m + NAP. T4.2 Als T4.1, echter nu is de kruinhoogte 1.5 m + NAP. Berekend worden de MHW-verschillen langs de IJssel en het debiet over de overlaat. Bij dit alternatief dient het volgende te worden opgemerkt. De overlaat is zodanig in het model geschematiseerd, dat deze op een vakgrens (kmr. 999) aangrijpt. In longitudinale richting gezien heeft de overlaat geen lengte. Als bovenwaterstand geldt de waterstand op de vakgrens. De breedte van de overlaat is uitsluitend van belang voor de grootte van het debiet. Deze schematisatie kan naar het prototype worden vertaald door te stellen dat de kruinhoogte van de overlaat zodanig is gelegen dat over de totale lengte van de overlaat eenzelfde debiet per eenheid van afstand stroomt. Als dit nauwkeuriger onderzocht zou dienen te worden zal de werkelijke kruinhoogte van de bestaande dijk, die overigens een vrij grillig verloop vertoont, in kleine segmentjes in het model ingebracht moeten worden (bijv. 80 overlaatjes elk met een breedte van 25 m naast elkaar) . Alternatief 5 : verbreding IJssel bovenstrooms Kattediep. T5.1 Bij maatgevende afvoer langs de IJssel is het doorstroomprofiel van het winterbed tussen kmr. 999 en 1002 gelijk gemaakt aan het profiel van het riviertraject juist bovenstrooms daarvan. Dit geeft een profielvergroting van + 60 m2. Berekend worden de MHW-verschillen langs de IJssel. 3. Resultaten. Als over de waterstand in Kampen wordt gesproken betreft het hier steeds de waterstand t.p.v. de peilschaal tussen kmr. 994 en 995 bij de Bovenhaven. Alternatief 1 : andere afvoerverdeling IJsselkop. De bijlagen 5, 6 en 7 geven de verschillen van de MHW's langs resp de IJssel Pannerdensch Kanaal/Nederri jn en BovenRijn/Waal in het geval er 250 m3/s minder via de IJssel afstroomt. De MHW-reduktie in Kampen bedraagt 2.5 dm. . , . De Waal wordt door deze ingreep nauwelijks beinvloed (max. 3 cm MHW-verhoging). Op het Pannerdensch Kanaal en de Nederrijn stijgen de MHW's tot maximaal 2 dm. Op de bijlagen 8, 9 en 10 staan de verschillen in waterstand voor het geval er 500 m3/s minder over de IJssel afstroomt. Het blijkt dat de effecten globaal een faktor 2 groter zijn dan bij de vorige berekeningen. Alternatief 2 : onttrekking Zwolle-IJsselkanaal. Op de bijlagen 11 en 12 zijn de verschillen in de MHW's langs de IJssel gepresenteerd voor de twee onttrekkingen (resp. 250 en 500 m3/s) De redukties bij Kampen bedragen 2.5 en 5 dm. . Alternatief 3 : onttrekking Ganzendiep aan het Zwolle IJsselkanaal. Op de bijlagen 13, 14 en 15 zijn de MHW-verschillen gepresenteerd langs de IJssel voor onttrekkingen van 750, 1000 en 1250 m3/s t.p.v. het Ganzendiep. De MHW-reduktie in Kampen bedraagt resp. 5.5, 7 en 8.5 dm. In vergelijking met alternatief 2 wordt duidelijk dat een bovenstroomse onttrekking effectiever doorwerkt voor Kampen dan een benedenstroomse. Dit geldt des temeer naarmate de afstand van de benedenstroomse onttrekking vanaf Kampen groter wordt. In het volgende alternatief wordt dit duidelijk geillustreerd. Alternatief 4 : overlaat naar Kampereiland. Op de bijlagen 16 en 17 zijn de MHW-verschillen op de IJssel weergegeven voor de beide varianten met een kruinhoogte op. 2 m en 1.5 m + NAP. De debieten over de overlaat bedragen reSp.100 en 470 m3/s, met MHW-reducties in Kampen van 0,5 en 1,5 dm. De geringe invloed van deze alternatieven in Kampen wordt veroorzaakt door het feit dat de overlaat 4,5 km benedenstrooms van de peilschaal in Kampen is gelegen. Het stuwkromme-effect reduceert de invloed sterk. Daarnaast is het verschil tussen de kruinhoogte (dijkhoogte) van de overlaat en de MHW daar ter plaatse gering (33 cm bij de hoge kruinhoogte). Door de aanwezigheid van de overlaat zakt de waterstand op de IJssel ter plaatse van de overlaat tot een hoogte van 23 cm boven de kruin, hetgeen tot geringe overlaatdebieten leidt. Alternatief 5 : verbreding IJssel bovenstrooms Kattediep. Op bijlage 18 zijn de MHW-verschillen langs de IJssel weergegeven. De l&W-reductie in Kampen bedraagt minder dan 2 cm . Combinatie 4 + 1. Uit de resultaten blijkt dat het effect van de verschillende maatregelen bovenstrooms Kampen gesuperponeerd mag worden. Om na te gaan of dat ook gedaan mag worden met de effecten van een maatregel bovenstrooms en een andere, benedenstrooms van Kampen is een berekening uitgevoerd waarin een dergelijke combinatie van maatregelen is opgenomen. Het alternatief met de lage overlaat (T4.2) en die met een lagere maatgevende afvoer over de IJssel (T1.l) zijn gecombineerd (T6). De MHW-reductie in Kampen van dit combinatie-alternatief bedraagt 43,9 cm (bijlage 19). De gesommeerde reductie van T4.2 en Tl.1 bedraagt 43,7 cm. Het blijkt dat het toelaatbaar is de effecten van de verschillende alternatieven te sommeren. Overzicht resultaten en o~merkinaen. 4. In onderstaande tabel staan de MHW-redukties te Kampen voor de verschillende alternatieven weergegeven. 0.5 4 < 0.5 5 Combinatie 4+1 1.5 4.5 4.5 MHW-reduktie bij Kampen (kmr. 994,5) in dm's. Opmerkingen: * De alternatieven 1 en 2 leveren min of meer gelijke MHWredukties in Kampen, doch bedacht moet worden dat het eerste alternatief een stijging van de MHW's langs het Pannerdensch Kanaal, De Nederrijn/Lek en in mindere mate langs de Waal veroorzaakt. De consequenties hiervan zijn ingrijpend (financieel!) . * Alternatief 3 levert een grote MHW-reduktie doch, het is maar de vraag of dergelijke hoeveelheden water t.p.v. het Ganzendiep, hydraulisch gezien, ooit onttrokken kunnen worden. Afgezien nog daarvan zal een forse ingreep in de geometrie van het Ganzendiep gepleegd en een groot inlaat werk gemaakt moeten worden. ' * Alternatief 4 zou mogelijk nog wat gunstiger kunnen uitvallen bijv. doordat de afvoercoeff. in praktijk wat gunstiger kan zijn dan in het model aangenomen ( p = 1). Ook een wat andere lokatiekeuze zou misschien iets gunstiger kunnen uitpakken. Echter een verdubbeling van MHW-reductie lijkt maximaal. Daarbij moet bedacht worden dat het hier om een overlaat- lengte van 2 km gaat. Een kruinhoogte van 1.5 m + NAP leidt tot een relatief hoge inundatie frequentie van het Kampereiland. * Bij een combinatie van alternatieven mogen de effecten gesommeerd worden. Literatuur. 1. Ubels, ing. J.W.; "MHW 16500. Verantwoording van het hoogwateronderzoek op de Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Rijn, de Lek en de IJsseltg;nota 86.35, september 1986. 2. Ubels, ing. J.W.; "Schematisatie en ijking van de Nederlandse Rijntakken ten behoeve van het model ZWENDL"; nota 89.036 september 1989. Bijlage 1 IJsselkop Bijlage 2 Zwolle-IJsselkanaal Bi jlage 3 Ganzendiep Bijlage 4 Kamper Eiland / Splitsingspunt Kattendiep L *. Y." L U . -? -8 Y. 15 U ' .R
© Copyright 2025 ExpyDoc