de grensbewakingsovereenkomst van Schengen (1985) en ook door de voorlegging aan het Beneluxgerechtshof van vragen omtrent de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om te oordelen over de weigering om een (Benelux-)visum af te geven. Het Europese verdrag voor de rechten van de mens gaf weer enkele impulsen aan het Nederlandse vreemdelingenrecht. Op nationaal niveau kenmerkte het jaar 1987 zich door een wetsontwerp voor een nieuwe Vreemdelingenwet, waarvan een concepttekst aan een groot aantal organisaties voor commentaar is toegezonden nog voordat de Raad van State om een advies werd gevraagd. Voorts traden een nieuw asielbeleid en een nieuwe regeling voor de opvang van asielzoekers in werking. Beleid en wetgeving Vreemdelingenrecht Mr. P. Boeles |Het jaar 1987 is voor het vreemdelingenrecht het (jaar van de Europeanisering geweest. Een ontlwikkeling die al langer gaande was, kwam aan de (oppervlakte doordat het asielbeleid veel sterker j i n een Europees kader werd geplaatst, door de [voortgezette besprekingen tussen Nederland, (België, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg over IKATERN26 Akkoord van Schengen: afschaffing grenscontrole In juni en december 1987 hebben 'de vijf' (Nederland, België, Frankrijk, Duitsland en Luxemburg) besprekingen gevoerd over de geleidelijke vereenvoudiging cq. afschaffing van controles en formaliteiten aan de gemeenschappelijke grenzen. Dit ter uitvoering van het zogenoemde akkoord dd. 14 juni 1985 van Schengen. Op het terrein van het personenverkeer zijn in juni 1987 beginselen vastgelegd (die nog moesten worden uitgewerkt) om te komen tot een geharmoniseerd beleid met betrekking tot de binnenkomst, het verblijf en de verwijdering van vreemdelingen, de visumverlening en het asielrecht. Het is de bedoeling dat 'de vijf' op 1 januari 1990 een uniform visumbeleid voeren ten aanzien van derde landen. Het akkoord van Schengen is gepubliceerd in Trb. 1985-102. Een tussenbericht over de besprekingen is op 24 juni 1987 aan de tweede kamer gedaan (Kamerstuk II1986-87, 19326 nr. 6). Veel informatie bevat de notitie Grensbewaking die de bewindslieden van Justitie en Buitenlandse zaken op 1 juli 1987 aan de tweede kamer zonden (Kamerstuk II 1986-87, 20031 nrs. 1, 2). Deze notitie beschrijft ook de ontwikkelingen in EG- en Beneluxkader. Voor wat het vreemdelingenrecht betreft is vooral artikel 20 van het akkoord van belang (harmonisatie van visumbeleid en enkele aspecten van het vreemdelingenrecht). Nieuw beleid ten aanzien van asielzoekers In een brief van 31 maart 1987 (Kamerstuk II 198687, 19637 nr. 6) heeft Staatssecretaris Korte-van Hemel bij de tweede kamer een nieuw 1065 asielbeleid geïntroduceerd, dat er toe dient om 'de toestroom van malafide asielzoekers naar ons land in de dammen'. Zij maakte onder andere melding van de noodzaak van flankerende maatregelen in Europees verband, druk op luchtvaartmaatschappijen, en uitzetting van illegaal binnengekomen asielzoekers die al in een ander WestEuropees land verbleven zonder dat zij tot de asielprocedure worden toegelaten. In een kamerdebat naar aaanleiding van deze brief is onder andere een motie Krajenbrink, de Hoop Scheffer en Wiebenga aangenomen, waarin de regering wordt verzocht te handelen conform de opvatting dat terugzending naar een land van eerste opvang alleen kan plaatsvinden als toelating en opvang in dat land redelijkerwijs verzekerd zijn, en er genoegzame bescherming tegen refoulement wordt geboden. Hiertoe moet de regering volgens deze motie op de kortst mogelijke termijn overleg in Europees verband initiëren. Het nieuwe beleid is met ingang van 15 april 1987 neergelegd in een gewijzigde Grensbewakingscirculaire en in een Instructie die het gehele hoofdstuk B 7 onder 1, 2 en 3 van de Vreemdelingencirculaire vervangt. Daarin wordt een verkorte asielprocedure mogelijk gemaakt en in sommige gevallen weigering van asielzoekers aan de grens. Uit ervaringen met deze nieuwe regeling in 1987 blijkt, dat asielverzoeken in zeer veel gevallen binnen enkele weken worden afgedaan, veelal doordat een ambtenaar van het Ministerie van Justitie in grote steden ter plaatse bij de vreemdelingendienst een beslissing neemt op het asielverzoek. Vaak krijgt de vreemdeling dan slechts 7 dagen om een kort geding tegen uitzetting aan te spannen. Het resultaat van deze werkwijze was een spectaculaire verstopping van de agenda's van presidenten voor kortgedingen in de randstad, waardoor tussen de aanvraag van een kortgedingdatum en de zitting enkele maanden kwamen te liggen. De overgrote meerderheid van de kort gedingen is door de asielzoekers verloren. Tallozen zwerven thans zonder recht of titel in Nederland rond en houden zich met hulp van lotgenoten in leven totdat beter tijden aanbreken of totdat de toestand onhoudbaar wordt. Opvang en huisvesting asielzoekers Eveneens met ingang van 15 april 1987, zij het in werkelijkheid pas in november van dat jaar en met terugwerkende kracht, is de Regeling Opvang Asielzoekers in werking getreden, die voorziet in huisvesting en financiële opvang van asielzoekers. De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 april 1987, p. 6 e.v. KATERN 26 Concept ontwerp nieuwe Vreemdelingenwet Na de notitie voor een nieuwe vreemdelingenwet (besproken in katern 21 en 23) heeft de Staatssecretaris van Justitie in de nazomer van 1987 een concept wetsontwerp het licht doen zien. De inhoud van het concept en de meeste reacties erop is samengevat in Sociaal Recht 1987, pp. 310, 346 en 416. Zie ook Migrantenrecht 1987 pp. 193 en 231. De teneur van de reacties is over het algemeen kritisch. Veel verslechteringen in de rechtspositie van vreemdelingen worden gesignaleerd, en vragen worden gesteld bij de gedetailleerde bedilzucht van het ontwerp. Wetsontwerp buitenlandse adoptiefpleegkinderen Vooruitlopend op de herziening van de vreemdelingenwet heeft Staatssecretaris Korte-van Hemel een ontwerp bij de tweede kamer ingediend voor een wet met regelen voor de opneming in Nederland van buitenlandse pleegkinderen met het oog op de adoptie {Kamerstuk II 1986-87, 20042, nrs. 1, 2). Tot dusverre zijn dergelijke regelen opgenomen in de vreemdelingencirculaire. In de wet wordt nu vastgelegd, dat opneming van een buitenlands pleegkind in Nederland, of het na opneming in het buitenland doen binnen komen in Nederland van een buitenlands pleegkind (met het oog op adoptie) uitsluitend is toegestaan indien van de minister een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen dat deze in beginsel | voor zodanige opneming toestemming verleent. Van weigering van beginseltoestemming kan her-1 ziening worden gevraagd aan de minister van Justitie, die advies inwint van het college van advies voor de kinderbescherming. Van een afwijzing staat beroep op de Raad van State open. Het ontwerp is zeer kritisch besproken door M. de Langen en J. Oost in NJB 1988 p. 116 e.v. en door j H.H. Jessurun d'Oliveira op p. 45. Paspoortwet De bewindslieden van Buitenlandse, Binnen-I landse zaken en Justitie hebben bij de tweedel kamer een ontwerp ingediend voor een Rijkswetl m.b.t. reisdocumenten (Paspoortwet). Het ont-l werp kwam toch nog tamelijk snel na een voorstel! van een interimwet om tijdig aan art. 2 lid 4| Grondwet te voldoen. Kamerstuk II 1987-88,1 20393 (R 1343), nrs. 1, 2, 3 en Kamerstuk II1987] 88, 20363, 2, 3 (herdruk). Vluchtelingen en internationale samenwerking De overeenkomst betreffende de internationak samenwerking op het gebied van administratieve bijstand aan vluchtelingen (Basel, 3 septembei 1985) is op 28 november 1986 door Nederlanc 1066 bekrachtigd, en trad met ingang van 1 maart 1987 in werking. (Trb. 1987, nr. 91). Rechtspraak Prejudiciële vragen over Beneluxvisum De Raad van State heeft het Beneluxgerechtshof de volgende prejudiciële vragen gesteld over de competentie van de nationale rechter bij een geschil over de afgifte/weigering van een Beneluxvisum: '1 Leent artikel 4 van de Overeenkomst verlegging personencontrole, voornoemd, zich naar zijn aard en strekking voor toepassing door de nationale rechter in een voor hem aanhangig geding? 2 Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Moet artikel 4 van de Overeenkomst verlegging per sonencontrole aldus worden verstaan dat het in die bepaling bedoelde visum niet door of namens een nationale autoriteit van één der Beneluxlanden doch uitsluitend krachtens een mandaat van de als lid van aldaar genoemde Werkgroep daartoe be voegde Belgische, Luxemburgse en Nederlandse ministers gezamenlijk kan worden verleend? 3 Kunnen onder de instructies bedoeld in artikel 4, tweede volzin, van de Overeenkomst verlegging personencontrole mede worden begrepen niet ge publiceerde en ook niet te publiceren beschikkingen van de Werkgroep? Afd. rechtspraak RvS 20 augustus 1987, Migrantenrechtl987, nr. 62. Europees migratiebeleid Het Hof van Justitie EG heeft beslist in een zaak die Lid-Staten waaronder Nederland tegen de Europese Commissie hadden aangespannen omdat deze een beschikking had afgekondigd tot invoering van een procedure voor voorafgaande mededeling en overleg inzake het migratiebeleid ten opzichte van derde landen. De staten hadden — globaal — gesteld dat de Commissie geen be-I voegdheden had op dit gebied. Het hof constateert dat de Commissie bevoegdheden heeft op sociaal gebied, en dat voor zover de bepalingen uit de beschikking dit sociaal gebied betreffen de Commissie haar bevoegdheden niet overschreden heeft. Het hof accepteert niet de stelling, dat het hele migratiebeleid buiten het sociale gebied valt. Voor zover de beschikking culturele integratie betreft is de Commissie te ver gegaan. Verder is de Commissie haar bevoegdheden te buiten gelgaan door niet alleen een overleg te organiseren wat zij wel mag — maar door bovendien het |doel van dat overleg vast te stellen. HvJ EG 9 juli 1987 (zaken 281, 283, 284, 285, 1287/85). I KATERN 26 Associatieverdrag Turkije-EEG Het Hof van Justitie van de EG heeft uitgemaakt dat Turken in de EEG het Associatieverdrag niet kunnen inroepen tegen het verzwaren door een LidStaat van de gezinsherenigingseisen. Het is volgens het Hof aan de Associatieraad om aan te geven welke regels gesteld moeten worden om het doel van vrij verkeer te realiseren. HvJ EG 29 september 1987, zaak 12/86. Recht op gezinsleven en discriminatie bij polygamie De Europese Commissie voor de rechten van de mens heeft een klacht niet-ontvankelijk verklaard over het Nederlandse toelatingsbeleid met betrekking tot kinderen geboren uit polygame huwelijken. De belangrijkste reden voor de kennelijk ongegrondverklaring was dat de klager inmiddels 26 jaar was en niet meer samenleefde met zijn vader. Toch is het Nederlandse beleid er niet geheel ongeschonden van afgekomen. Met betrekking tot de klacht, dat het toelatingsbeleid een ongerechtvaardigd onderscheid naar geboorte maakt, en in strijd was met artikel 14 EV overwoog de Commissie: 'When considering immigration on the basis of family ties, a Contracting State cannot be required under the Convention to give full recognition to polygamous marriages which are in conflict with their own ordre public. This does not mean, however, that there is no right to respect for the family life of a father and his children born by different wives in a polygamous marriage. The Commission notes that the Dutch authorities have adopted a policy, according to which the husband, who resides in the Netherlands, is only allowed to bring with him one of his wives, according to his own choice, and the children of that wife. Although this rule could give rise to some problems in relation to minor children born by another wife, there is no such problem in the present case, when the child in question is 26 years old.' ECRM 5 oktober 1987, nr. 12139/86, niet gepubliceerd. 1067
© Copyright 2025 ExpyDoc