Download - Ars Aequi

extern of ook wel hermeneutisch perspectief, te
onderscheiden enerzijds van het extreem extern
perspectief dat volstaat met regelmatigheden en
anderzijds van het interne perspectief van de deelnemers aan de betreffende maatschappelijke
praktijk.
Rechtsfilosofie en
rechtstheorie
Prof. mr. A. Soeteman
Interne en externe benaderingen
Hoe zit het in dit verband met de rechtsgeleerdheid? Volgens H.Ph. Visser 't Hooft kan kennis
van normen fundamenteel slechts als participatie
aan een gemeenschappelijke praktijk worden verstaan. Hij zegt dit in een recent verschenen boekje
Filosofie van de rechtswetenschap, p. 39. Dit zou
betekenen dat de rechtsgeleerde zich op het interne perspectief moet plaatsen. Visser 't Hooft
gebruikt dit als een argument om het eigen karakter van de praktische rechtswetenschap in vergelijking met de natuurwetenschappen aan te tonen.
Anders dan die natuurwetenschap 'produceert' de
rechtswetenschap haar eigen object (p. 36), maar
zij doet dat in een veld dat reeds voorgestructureerd is met normen en waarden (p. 38). Met instemming wordt een Engels auteur geciteerd:
'(The) object of a scientific inquiry is discovery;
the object of a legal inquiry is decision' (p. 37). Dit
brengt praktische rechtswetenschap zeer dicht in
de buurt van concrete rechtsvinding, zoals die in
rechtspraak aan de orde is. Een aansluiting die wel
erg innig wordt wanneer Visser 't Hooft verklaart
dat de in de natuurwetenschappen vaak aangeprezen proliferatie van theorieën binnen de rechtswetenschap riskant zou zijn (p. 88). Zou iets meer afstand niet op zijn plaats zijn, zodat praktische
rechtswetenschap ook een vrijplaats kan zijn,
waarin een veelheid aan verschillende opvattingen uitgeprobeerd kan worden? In boeken en artikelen kan men wat makkelijker experimenteren
dan in rechtspraak.
Wanneer we menselijk gedrag bestuderen kunnen
we allerlei regelmatigheden waarnemen. We zien
bijvoorbeeld dat de meeste verkeersdeelnemers
stoppen wanneer een verkeerslicht op rood staat.
Wat we met onze ogen niet kunnen zien is dat die
verkeersdeelnemers stoppen omdat het licht op
rood staat. Hiervoor is nodig dat we hun gedrag
interpreteren als door regels geleid.
Met behulp van dergelijke voorbeelden introduceerde H.L.A. Hart in zijn Concept of Law
(1961) het onderscheid tussen een externe en een
interne benadering van het recht. We kunnen het
recht niet goed analyseren wanneer we blijven bij
externe regelmatigheden en niet toekomen aan interne regels. Dit onderscheid tussen extern en intern is sindsdien één van de thema's van de rechtstheorie (-filosofie) gebleven. Daarbij is wel een
enkele verfijning aangebracht. Bij Hart zelf zat er
eigenlijk al een driedeling in. Want het constateren van het bestaan van regels en van regelgeleid
gedrag betekent weliswaar dat men het interne
perspectief, dat het betreffende gedrag beheerst,
waarneemt, maar niet noodzakelijk dat men het
zelf ook deelt. Men spreekt hier van een gematigd
Ongeveer gelijk met het boekje van Visser 't
Hooft verscheen onder redactie van J.H.M. Klanderman en N.H.M. Roos een bundel Interne en
externe analyses van recht, Proeven van moderne
rechtstheorie. Het onderscheid tussen extern en
intern is, zeggen de redacteuren in hun inleiding,
de 'vrij los geweven rode draad' van het boek (p.
4). Wat zij onder 'moderne rechtstheorie' verstaan lezen we al op p. 1: 'rechtstheorie die zich
laat inspireren door theorieën ontwikkeld in en
over de moderne exacte wetenschappen, de algemene taalwetenschap en de analytische filosofie'.
Deze uitgangspunten impliceren een veel positievere opvatting over de betekenis van moderne
wetenschapstheorie voor het recht, waardoor het
ook veel minder vanzelfsprekend is dat de rechtsgeleerde zich op het interne perspectief moet stellen. Alhoewel dit interne perspectief niet verbo-
KATERN28
1183
den wordt, wordt de wetenschappelijkheid ervan
toch wel enigszins in twijfel getrokken. Wetenschap moet immers empirisch verankerd zijn, hetgeen weliswaar geen extreem maar toch wel een
gematigd extern perspectief vereist. Met polemische minachting wordt gesproken over niet moderne stromingen, die 'buiten het terrein van de
rechtsvinding nauwelijks iets te melden hebben',
volstaan met vage, moreel geladen aanbevelingen
en spoedig op de mestvaalt van de geschiedenis
zullen worden bijgezet (pp. 3,4) — een misschien
wat voorbarige aankondiging van overlijden.
Het is hier niet de plaats om de verschillende,
soms heel boeiende bijdragen aan de bundel te bespreken. Wel heb ik nog een vraag en een suggestie. Zit, zoals confrontatie tussen intern en gematigd extern zou kunnen doen vermoeden, de
rechtsgeleerde gevangen tussen enerzijds ideologiseren en anderzijds het enkel beschrijven van
wat positief reeds vastgelegd is? Als niet-moslim
kan ik een moslim op zijn religieuze plichten wijzen. Zo kan ik als niet-gelovige in de ideologie van
heersend recht (althans dat geloof even opschortend) uitzoeken wat volgens die ideologie zou
moeten. Ik kan dan precies hetzelfde zeggen als de
gelovige zegt, inclusief diens beroep op rechtsbeginselen en wat dies meer zij. Maar ik geloof niet
zelf, ik deel mee wat volgens het recht moet. De
stem is dan Visser 't Hooft, maar de handen zijn
Klanderman en Roos; en het beroep is rechtsgeleerde.
KATERN 2»
1184