Write Now! 2014 voorronde Utrecht Sacha Hilhorst 1e Prijswinnaar

Write Now! 2014 voorronde Utrecht
Sacha Hilhorst
1e Prijswinnaar
Kinderdisco
De zomer kan ieder moment voorbij zijn. Het zwembadwater weerspiegelt de Spaanse
avondzon. Fien gaat op de rand zitten, haar voeten in het water. Het gras langs de paden
links en rechts is nog altijd groen. De camping heeft waar mogelijk gras vervangen door
kunstgras.
Sarai is aan het inpakken nu.
Fien zou achter haar willen gaan staan, haar beetpakken terwijl ze de kleren opvouwt, ze
zou haar neus in Sarais nek willen steken en de geur van sinaasappelshampoo en chloor
willen opsnuiven. Dan krijgt ze haren in haar mond, maar dat geeft niet.
Misschien is het beter om geen afscheid te nemen, denkt ze.
Verderop zitten twee kleine jongens met gezwollen, rode ogen van de chloor. Achter hen
wappert de rood-wit-blauwe vlag op het toilethuis. Fien ruikt campinggas. Etenstijd. De
campinggangers zitten op hun keurig vierkante campingplaatsen, met hun uitvouwtafels en
inklapstoelen, te koken op hun minikookstellen. Jan Smit schalt uit de stereo-installatie
van plaats 73. Vader zingt de verkeerde tekst mee; hou op, hou op, roepen de kinderen.
Hollandse gezelligheid.
‘Ze hopen het echt’, zei Sarai gisteren nog. ‘Ze hopen echt dat ze hier even gelukkig kunnen
zijn.’ En als Sarai ergens schamper over is, is het hoop.
Een vrouw in bloemenjurk en Crocs komt aangestapt. Ondanks haar verbrande huid kun je
de kringen zien onder haar ogen.
‘Erik, Mats, eten was een kwartier geleden.’
De jongens kijken omlaag.
‘Erik! Mats!’
Ze gooit haar handen halfslachtig in de lucht en draait om.
‘Blijf maar, dan. Geen eten. Mama heeft ook vakantie.’
Fien leunt met haar palmen op de zwembadtegels die de warmte van de dag hebben
vastgehouden. De eerste dag stond ze ook hier. De tegels brandden aan haar voeten. Ze
was één dag voor werk begon aangekomen, zoals een vrouw die Tanja heette per e-mail
had aangeraden. Acclimatiseren noemde ze dat.
Fien was over het centrale pad gelopen, dat schoner en rechter was dan enig camping-pad
dat ze zich kon herinneren. De dame van de receptie had haar een plattegrondje
meegegeven, ‘lekker het terrein verkennen’, maar Fien was halverwege blijven staan.
Misschien was deze camping iets om rustig aan te wennen, liever langzaam de pleister eraf
trekken. Ze ging op het groen naast het zwembad zitten en vouwde het plattegrondje in een
zwaan. Het gras kriebelde tegen haar bovenbenen. Melkflesbenen. Dames in ongelukkige
badpakken bestelden glaasjes wit aan de zwembadbar, vaders probeerden herinnering vast
te leggen met hun iPhone camera’s, kinderen sloegen elkaar met zwembadnoedels tot er
één op de grond lag en dan nog even. Het rook naar zonnebrand.
Hier zou ze zes weken door brengen, dacht ze. De meeste campinggangers lachten zoals de
mensen in goedkope reclamefolders. Waar was ze beland?
En toen zag ze haar. In de badmeesterstoel zat een meisje van begin twintig met donkere
krullen, onderuit gezakt. Zelfs van een afstandje waren de contouren van haar tepels
zichtbaar door haar zwempak heen. Thuis zou het een radicaal statement zijn, dacht Fien,
en ze kon zich niet voorstellen dat het hier anders was. Ze zag het meisje een paar keer
vloekend een kind uit het water halen, om dan terug te lopen naar de badmeesterstoel en
een sinaasappel te eten. Fien haalde de zwaan uit elkaar en begon hem in een bloem te
vouwen, toen het meisje met de krullen naast haar kwam zitten. Ze had een knap gezicht
met ronde jukbeenderen. Van dichtbij kon je de sproeten zien op haar neus, die een beetje
vervelde.
‘Ook van het animatieprogramma?’ zei het meisje.
Fien wierp een blik op de badmeesterstoel.
‘Verdrinken de kinderen nu niet?’, vroeg ze.
‘Darwin wil ook wat’, zei het meisje.
Ze stak haar hand uit.
‘Sarai Cohen, aangenaam.’
‘Fien August,’ zei Fien. ‘Ook van het animatieprogramma.’
Sarai strekte haar benen en liet haar blik op Fien hangen. Fien twijfelde even. Toen stak ze
haar vuist uit en opende hem.
‘Voor jou.’
Met een laatste blik op de badmeesterstoel staat Fien op. Ze slentert naar de blokhut en gaat
in de deuropening staan. Sarai zit in kleermakerszit midden op hun luchtbed, geconcentreerd
op het boekje in haar hand.
‘Me gustaría una...’ Fien grinnikt, Sarai kijkt op. Ze slingert het boekje richting Fien.
‘August, als je alleen maar commentaar gaat leveren...’
Fien glimlacht. Wie was dat, die zei dat je het meest merkt hoeveel je van mensen houdt als
je ze belachelijk ziet doen?
Ze kan eindeloos luisteren naar hoe Sarai woordjes opdreunt uit haar Spaans voor
beginners-boekje, ook nu, na zes weken, nog met belabberd accent. Ze denkt aan hoe zij
dan lacht tot Sarai boos wordt en haar wegstuurt en dat het op deze momenten is dat ze zich
het meeste afvraagt of dit niet meer is dan een vriendschap. Sarai haalt het boekje op uit de
hoek waar ze het heen heeft gesmeten. Fien gluurt naar haar door haar wimpers.
Geen enkele grote liefde begint met de gedachte “misschien toch wel”. Toch?
Ze doet haar handen in haar zakken. Sarai leunt uit het raam, gefascineerd.
‘Zie je die man daar?’
Ze wijst naar iemand op het grasveld in de verte, die zo te zien met matig succes een
barbecue aan de gang probeert te krijgen.
‘Dat is de eigenaar van de camping, Jos. Heeft hij met je gepraat over het WK van ’74? Hij is
er nog steeds kapot van. En nu gaat hij een tatoeage laten zetten van de Nederlandse vlag.’
Fien probeert de man te ontwaren in een enorme rookwolk.
‘Is het je weleens opgevallen dat Nederlanders nooit echt op reis gaan?’ Sarai zwaait met
haar armen. ‘Nooit. Een weekje, zeggen ze, een weekendje. Lekker even weg. Even er
tussenuit. Nooit: er tussenuit. Nooit: weg. En al helemaal nooit een echt, heel weekend.
Geen enkel ander volk is zo bang om van huis te zijn. En straks zet Jos die tattoo en dan zit
hij al helemaal voor altijd vast.’
Fien lacht. Aan de andere kant, zij is ook in Nederland geboren en zou niet weten waar ze
anders moet sterven.
Ze pakt haar laptop en haar oplaadsnoer uit een hoop kleren naast het bed en loopt naar
buiten.
Nog een half uur te doden tot Sarai weggaat. Dit is het moment dat het nog kan; een
afscheid, een bekentenis, een groot gebaar. Fien loopt naar het elektriciteitspunt en plugt
haar laptop in, naast twee Blackberry’s en een scheerapparaat dat nog aan staat. Het is
bijna nostalgisch om hier weer te zitten, nog net binnen het bereik van de geur van zware
schoonmaakmiddelen uit het toilethuis. Het begint donker te worden en koud. Links kan ze
nog net de blokhut zien, rechts de lichten van de kinderdisco. Ze gaat met haar rug tegen de
witgepleisterde muur zitten met oortjes in, zodat niemand kan zien wat ze kijkt. Massa’s
stevige kuiten en slungelige benen komen voor haar langsgelopen. Het is bijna
onverdraaglijk vol op de camping in juli en augustus. Haar oude laptop start luid zoemend
op. Fien klikt op de map ‘schoolproject 2011’, dan ‘aantekeningen’ en daar op de lesbische
amateurporno: gedownload op de Wi-Fi bij de receptie in de derde week, zodat ze een idee
zou hebben van hoe het moest, als het er van zou komen.
Een stupide idee, denkt Fien. Stom, stom, stom.
Toch is het fijn de bekende naakte lijven zien. In een documentaire zeiden ze dat
heterovrouwen ook van zulke beelden genieten, bedenkt ze, dus ook dat zegt niets.
Hoe dan ook, fijn.
Na tien minuten film loopt ze met laptop en al de ruime gehandicapten wc in en draait de
deur op slot. Ze zet haar voeten schrap tegen de deur, legt haar hoofd in haar nek en haalt
een favoriete herinnering naar boven. Met haar linkerhand wuift ze naar iets dat rond haar
hoofd zoemt. In augustus heb je ook nog wespen.
Fien denkt aan de beste dag van de zomer. Vieze sangria drinken in het stoffigste café van
Girona en aan het einde van de avond terugliften met Sarai. Ze rookten al rijdend een sigaret
met de chauffeur. Fien stak haar hoofd uit het raampje in de zwoele avondlucht. De man
reed op volle snelheid door de haarspeldbochten, zodat ze eens in de zoveel tijd de afgrond
onder zich langs zag flitsen. Het verkeer was rustig en de man reed steeds harder. Ze viel
om, bovenop Sarai. Met ieder ander was het ongemakkelijk geweest. Sarai glimlachte en
zoende haar zachtjes op de lippen. Wat was het? Twintig, dertig seconden? Ze rook de
citroengeur van de antimuggenzalf, die ze zelf die ochtend op Sarais blote rug had
gesmeerd. Fien ging rechtop zitten en ademde uit, draaierig van de alcohol en de bochten.
Ook in de gehandicapte wc gaat ze weer rechtop zitten. Ze blaast uit en denkt aan Sarai in
de blokhut. Het meisje van de receptie had gevraagd of ze een stel waren.
'Je moet je dat soort belachelijke roddels niet zo aantrekken,' had Sarai gezegd.
De wesp gaat op haar Fiens schouder zitten. Ze laat hem maar. Ze zou geen nee zeggen
tegen een openbaring. Nu of nooit. Na een minuut bijkomen komt ze naar buiten. Ze kijkt
naar de lange rij wasbakken, verlicht door tl-buizen. Op de spiegel zit een langpootmug. De
muziek van de kinderdisco rechts is hoorbaar door de deur heen. Over de laatste wasbak
hangt een meisje in een spijkerrok die net de onderkant van haar billen laat zien. Een jaar of
dertien zal ze zijn.
God, heeft ze iets gehoord?
Nee, ze lijkt amper door te hebben dat er nog iemand in de ruimte is, ze ziet er miserabel uit.
Fien loopt naar haar toe en zet haar laptop aan de kant.
‘Komt het er al uit?’
Het meisje schudt haar hoofd. Fien glijdt met haar hand over de lange donkerblonde haren
en houdt ze naar achteren.
‘Toe maar.’
De schouders van het meisje schokken en ze braakt een mondvol roze in de wasbak. Ze
kijkt over haar schouder, haar ogen groot.
‘Dank je wel.’
De zoete geur van haar parfum - haar moeders parfum? – mengt zich met een zure lucht.
‘Ik dacht, vanavond moet het gebeuren, in de disco. Al mijn vriendinnen hebben
vakantievriendjes.’
Fien vlecht de zachte haren van het meisje. Al die hoop, denkt ze, gevestigd in iets lelijks als
een kinderdisco.
‘Is er iemand die je leuk vindt op de camping?’
‘Nee, iel,’ zegt het meisje. En dan: ‘Ik weet het ook niet. Ik hoopte maar wat.’
Het leven is een kinderdisco, zou Sarai zeggen.
‘Het is ook de laatste avond van mijn vriendin,’ zegt Fien.
Het meisje hoest. ‘Jouw vriendin?’
De roze nagellak op haar vingers is afgebladderd.
‘Dat vind ik niet vies hoor’, zegt ze en veegt een stukje kots uit haar mondhoek.
‘Een beetje mijn vriendin’, zegt Fien. ‘Maar iedereen heeft weleens een girl crush, zei mijn
moeder.’ Ze krabt zich achter haar oor. ‘Ik weet ook niet waar ze dat woord heeft opgepikt.’
Met haar hoofd in de wasbak knikt het meisje. ‘Super gênant.’ Ze geeft Fien een kneepje in
haar hand.
Het is slecht te zien in het tl-licht, maar het lijkt of er wat kleur terugkomt in haar wangen.
Fien moet plotseling denken aan Jos de campingeigenaar en zijn tattoo van de Nederlandse
vlag. Ze voelt een vlaag van respect. Jos, die ook een onbestemde liefde voelt; Jos, die ook
maar wat doet bij gebrek aan openbaring.
Of dit meisje, denkt ze, dat bereid is zich beroerd voelen, de hele 16 uur die ze morgen in de
auto moet zitten, voor jongens die ze niet eens leuk vindt.
Een dame in een witte spijkerbroek en platte bruine laarzen loopt het wc huis binnen.
'Godverdomme, Sacha.'
En dan tegen Fien: ‘Zal wel een voedselvergiftiging zijn.’
Fien knikt. In de kinderdisco draait Een Beetje Verliefd.
Een restje kots draait rechtsom het afvoerputje in.