overnight millionaire

overnight millionaire
Elle van Rijn
Overnight Millionaire
Het succesverhaal van een dakloze
Amsterdam · Antwerpen
Em. Querido’s Uitgeverij BV
2014
Copyright © 2014 Elle van Rijn
Voor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido’s
Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam.
Omslag Esther van Gameren
Foto omslag David Bastianoni
Foto auteur Mike Bloem
isbn 978 90 214 5508 2 / nur 301, 320
www.querido.nl
‘Ik heb mijn leven altijd gezien als een straf, nu zie ik mijn leven
als een les. Ik hoop dat ik deze les mag doorgeven.’
– Jerry Winkler
Het was op een zaterdagochtend. Ik keek uit het raam van ons
huis. Met ‘ons’ bedoel ik mijn moeder, mijn broer en ik. Onder de bel hing een bordje: fam. vos-collewijn. Mama
heette Collewijn. Mijn broer en ik droegen de naam van papa,
Vos. Ons huis stond in Diemen-Zuid. Het had een voortuintje
en een achtertuin, een woonkamer met open keuken en drie
slaapkamers. Voor ieder van ons één. Dat is heel luxueus, zei
mijn moeder altijd. Niet veel mensen kunnen zich dat veroorloven. ‘Wat is veroorloven?’ had ik haar gevraagd. ‘Betalen, Jerry.
Pecunia.’ Pas jaren later begreep ik hoe groot de luxe van een
doorzonwoning met voor‑ en achtertuin eigenlijk was. Maar op
dat moment vond ik het de meest vanzelfsprekende zaak van de
wereld. Ik keek in het lachende gezicht van mijn moeder. Haar
donkere haren had ze half omhooggestoken met een speld.
Hierdoor leek ze op de vrouw uit die nieuwe tv-serie, Married
with Children. Mijn moeder keek er elke week naar. Het ging over
een vrouw die getrouwd was met een nogal domme man, en ze
had twee kinderen die veel rottigheid uithaalden. Dat vond ik
wel geinig. Maar mijn moeder zei dat het verschil tussen televisie en de werkelijkheid groot was. Omdat de erge dingen op
tv altijd grappig zijn, terwijl ze in het echt helemaal niet om te
lachen zijn. Ik denk dat ze bang was dat ik net zoveel rotzooi
zou willen trappen als die kinderen. Ik ben al acht, ik snap zelf
ook wel dat op tv alles overdreven is. Net zoals de tieten van die
moeder. Dat waren vast tv-tieten. Mijn moeder had in elk geval
veel normalere. Ik lette de laatste tijd vaak op tieten omdat mijn
broer Jimmy zei dat het belangrijk was. Jimmy was al zestien
en had zelfs al een keer gezoend. Dat leek me zo smerig, met je
7
tong in de mond van iemand anders zitten. Getver. Nee, ik wist
niet of ik dat later wel wilde. Aan tieten zitten leek me prima.
Lekker zacht en zo. Het liefste zat ik op de bank en leunde met
mijn hoofd tegen mijn moeders borsten. Zij wilde liever niet dat
ik die van haar tieten noemde. Ze kriebelde in mijn nek terwijl
ik naar De Grote Meneer Kaktus Show keek. En terwijl ik zo tegen
haar aan hing, in mijn pyjama op de bank, droomde ik over de
dag dat ik in ‘De tweede ronde’ kwam en meneer Kaktus aan
mij zou vragen of ik net zo goed kon klimmen als een aapje. Dat
kon ik, ja. Zelfs in bomen zonder takken en in lantaarnpalen.
Altijd als we op het veldje vlak achter ons huis gingen voetballen en de bal op een van de garageboxen terechtkwam, klom ik
via de lantaarnpaal op het dak om ’m te pakken.
Maar op zaterdagochtend kwam De Grote Meneer Kaktus Show
niet op tv. Wel zat ik op de bank, waar ik in mijn nette kleren
wachtte op mijn vader die me zou komen halen om iets leuks
te gaan doen. Hij noemde het altijd ‘iets leuks’ hoewel ik me
afvroeg wat er leuk was aan rondjes rijden over de snelweg.
Jimmy mocht als oudste altijd voorin zitten, terwijl ik achterin
moest kruipen. Papa en mijn broer Jimmy hadden het over auto’s en dingen die ik totaal niet boeiend vond, zoals schokdempers en spoilers. Ik probeerde weleens om een vraag te stellen,
zoals: ‘Hoe hard kan een auto voor hij ontploft?’ of: ‘Blijven auto’s drijven als je in het water rijdt?’, maar ze reageerden niet
eens op mij. Soms was ik bang dat ze me totaal vergeten waren,
daar op de krappe achterbank van de oude sportwagen. Gelukkig kwam er dan altijd een moment waarop mijn pa zin had in
een potje bier en Jimmy en ik bitterballen mochten bestellen in
zijn stamkroeg.
‘Mama, waarom heeft papa een dure auto?’
‘Dat is geen dure auto.’
‘Jimmy zegt dat het een Posje is en die kosten superveel.’
‘Jouw broer heef gelijk dat een Porsche duur is, maar die van
je vader is oud, vies en kapot.’
8
‘Komt papa daarom niet vaak langs? Omdat zijn auto stuk
is?’
‘Dat zou kunnen, lieve schat.’
Ik had genoeg van het wachten. ‘Ik ga voetballen.’ Dat het
rotweer was interesseerde me niet. Alles beter dan te moeten
wachten op een vader die niet kwam.
‘Hij kan elk moment verschijnen!’ riep mijn moeder me na.
‘Nou en, roep me maar als hij er is!’
Ik hoorde nog iets van kleren die ik niet vies mocht maken,
maar ik was al vertrokken. Het motregende en waarschijnlijk
was er niemand op het veldje te vinden. Toch werd ik al blij bij
het vooruitzicht dat ik mijn bal loeihard in het lege doel zou
trappen. Terwijl ik de hoek om rende, hoorde ik hoe een auto mij met piepende remmen ontweek. Hoewel mijn hart even
leek stil te staan, renden mijn benen als twee motortjes met mij
weg. Ik keek pas om toen ik zijn stem hoorde. ‘Jerry, ben je belazerd! Hier komen!’ Instinctief had ik geweten dat hij het was.
Luid getoeter. Ik trapte op mijn denkbeeldige rem en liep met
lood in mijn schoenen naar de rode Porsche. Mijn vader was
uitgestapt en stond met een sjekkie in zijn mond naar me te kijken. ‘Kan het niet wat sneller, of heb je een keutel tussen je billen?’ Ik wilde heus wel sneller lopen maar op de een of andere manier werkten mijn beenspieren tegen. ‘Jerry, kom op nou,
man, ik word seikesnat hier.’ Mijn broer Jimmy was door het
geluid van de claxon meteen het huis uit komen rennen.
‘Hé jongen,’ begroette mijn vader hem vriendelijk. ‘Alles
goed?’
‘Puik. En met jou?’
‘Ik had bijna je broertje doodgereden, maar verder gaat het
prima.’ Jimmy was naast mijn vader op de passagiersstoel
gaan zitten. De blik die hij naar mij wierp sprak boekdelen.
Mijn broer nam het altijd voor me op, maar één ding kon hij
niet uitstaan: als ik papa boos maakte. Ik wurmde me op de
achterbank en mompelde: ‘Sorry.’ Mama zei altijd dat je je
nooit hoefde te schamen voor de fouten die je maakte. En dat
9
niemand te groot was om sorry te zeggen.
Mijn vader was het hele voorval gelukkig al vergeten en had
een nieuw onderwerp aangesneden: de voetbalcompetitie van
Ajax. Terwijl hij de motor startte en mijn broer zijn versie gaf
van de onterecht verloren laatste wedstrijd, zag ik hoe we recht
op mijn splinternieuwe voetbal afreden. Ik weet niet waar ik me
meer druk over maakte: dat mijn bal aan flarden zou worden
gereden, of dat hij mijn vaders sportwagen zou beschadigen.
Hij verdween onder de auto. Snel ging ik op mijn knieën zitten
om door het achterraampje te kijken wat er over was van mijn
bal. Het vreemde was dat hij verdwenen was. Mijn zwart-witte
nepleren bal – van Sinterklaas, of eigenlijk van Intertoys, want
daar had ik hem zien liggen in de etalage – was gewoon weg.
Heel vreemd.
Toen we bij de flat van papa kwamen, zei ik dat ik misselijk
was van de autorit en heel even buiten wilde blijven om niet te
hoeven overgeven. Dat mocht. Maria, papa’s vriendin, die mij
altijd met een luchtkusje begroette, had een bloedhekel aan
rommel en viezigheid. Dus een kotsend kind zag ze vast niet
zitten. Toen Jimmy en mijn vader de trap op gelopen waren naar
zijn voordeur ging ik op mijn rug liggen en zette me met mijn
voeten af. Moeizaam schoof ik over de klinkers. Ik had dat weleens in films gezien, hoe monteurs onder een auto schoven met
hun schroevendraaiers en moersleutels. Dat zag er een stuk
soepeler uit dan mijn actie, maar het was me wel gelukt. Onderzoekend bekeek ik het stalen onderstel. Mijn pa’s auto zag
er van onderen bijna mooier uit dan van boven, maar mijn bal
zat er niet onder verstopt. Teleurgesteld stond ik op en liep naar
binnen. Misschien kwam het door het raadsel van mijn verdwenen bal en de mogelijkheden die ik in mijn hoofd naliep over
waar hij zou kunnen zijn, dat ik niks had gemerkt. Het was mijn
stiefmoeder die het als eerste in de gaten had. Gillend riep ze:
‘John, moet je kijken! Dat kind zit onder de hondenstront.’
10
‘Mama...’
‘Niet nu, Jerry, ik ben aan het koken.’
‘Mag ik helpen?’
Mijn moeder twijfelde. ‘Please, Jimmy mag altijd helpen.’
‘Jimmy móét altijd helpen. Hij is zestien.’
‘Maar ik ben ook al heel groot.’ Ik ging op mijn tenen staan
en maakte me zo lang mogelijk. Ze kon haar lachen niet inhouden.
‘Kom dan maar.’ Ik kreeg een zak boontjes in mijn handen
en een aardappelschilmesje. ‘Dop deze maar. Niet te ver afsnijden!’
Terwijl ik zo nauwkeurig mogelijk de puntjes van beide zijden afsneed, deed ik een nieuwe poging om mijn moeder iets te
vragen wat ik al een tijdje wilde weten. ‘Mama, hoe komt het dat
papa en jij gescheiden zijn?’ Mijn moeder zei niks. Ik dacht aan
de enige foto die we thuis hadden van papa en mama samen.
Papa lag breeduit op de bank met zijn benen op de salontafel en
mama zat in de fauteuil naast hem met haar rug recht en haar
voeten naast elkaar. Als een standbeeld. Voor mij bestond hun
huwelijk uit die ene afbeelding. ‘Mama?’
Mijn moeder keek op van de pan waarin ze stond te roeren.
‘We pasten niet bij elkaar, Jerry.’
‘Maar vroeger toch wel, toen jullie Jimmy hadden?’
‘Misschien toen nog wel, maar mensen veranderen.’
‘Waarom?’
‘Gewoon daarom.’ Daarom is geen antwoord, ging het door
mijn hoofd. Het was even stil. Ik dopte de boontjes en mijn
moeder roerde in de vleespan.
11
‘Was het jouw idee of papa’s om me Jerry te noemen?’ vroeg
ik aan haar.
‘Het idee van ons allebei,’ antwoordde ze.
‘En Alfred?’ Alfred was mijn tweede naam. Jerry Alfred Vos.
‘Dat was mijn idee,’ zei mijn moeder. Ze stopte met roeren
en streek me door mijn haar. ‘Ik vond die serie zo leuk met dat
eendje. Alfred Jodokus Kwak.’
‘Dan ben ik blij dat ik niet Jerry Alfred Jodokus Kwak Vos
heet,’ zei ik. Mijn moeder lachte. Daarna viel het weer stil. Ze
bluste het vlees met wat water, wat een geweldig gesis veroorzaakte. Ik wist niet of het verstandig was, maar ik kon mezelf
niet meer inhouden. Ik moest wel tegen mijn moeder zeggen
wat ik van Maria had gehoord. ‘Maria zegt dat jij papa heel veel
schulden hebt gegeven.’
‘Wat heeft ze gezegd?’ De plotselinge felheid in haar stem
maakte dat ik uitschoot met het mesje.
‘Ze eh... ze zei dat jij papa alles hebt laten betalen.’
‘Wat een loeder!’ Ik zag dat er uit mijn wijsvinger een druppeltje bloed kwam dat steeds groter werd en ten slotte op de
nog niet gedopte boontjes viel.
‘Misschien bedoelde ze het niet zo.’
‘Ik weet heel zeker hoe ze het bedoeld heeft. Ik bel haar straks
op. Een beetje tegen mijn zoon gaan lopen klagen over mij!’
Ik wist niet of ze het nog tegen mij had of tegen zichzelf. In
elk geval leek het me beter om over te gaan op een ander onderwerp.
‘Jilles denkt dat hij koning wordt van Saturnus.’ Ik zat naast
Jilles in de klas en we woonden bij elkaar om de hoek. Hij kon
al twee weken nergens anders over praten dan de droom die hij
had gehad over buitenaards leven. De meeste kinderen in onze klas vonden Jilles maar een rare vogel, maar ik mocht hem
wel. Zijn ouders reden in een witte eend en ze gebruikten heel
moeilijke woorden tegen hem: ‘Jilles, de verantwoordelijkheid
ligt bij jou, schend ons vertrouwen niet.’ Van dat soort teksten.
Heel anders dan mijn moeder, die gewoon zei: ‘Jerry, nou effe je
12
muil houden.’ Toch mocht ik de ouders van Jilles wel. Ze waren
heel aardig en schreeuwden nooit tegen elkaar. Als ik ouders
had gehad die nog samen waren, zou ik ook willen dat ze elkaar
zo lief vonden. Maar daar kan ik me bij mijn vader en moeder
niks bij voorstellen.
‘Wat denkt Jilles?’
‘Dat hij koning wordt van Saturnus en dat ik zijn linkerhand
word.’
‘Hij bedoelt zijn rechterhand.’
‘Nee, hoor. Jilles is links.’
Die nacht droomde ik ook dat ik op Saturnus was. Nog tijdens
die droom dacht ik: dit moet ik aan Jilles vertellen zodat hij weet
dat ik hem geloof! Saturnus was alleen heel anders dat ik me
had voorgesteld. Er waren geen mensen, alleen robots. Ik zag
ook helemaal geen koning of iemand die op Jilles leek. Het was
er koud en donker en ik dacht alleen maar, waar is mijn bed, ik
wil graag slapen. Maar de robots spraken niet dezelfde taal als
ik, waardoor ik me helemaal alleen voelde. In de verte hoorde ik
mijn moeder roepen: ‘Jerry! Eten!’ Dus ik rende en rende tot ik
weer bij het station zou komen waar de trein naar de aarde zou
gaan. Toen ik daar aankwam zat er een heel oude conducteur op
een bankje. Ik was blij dat ik eindelijk een ander menselijk wezen zag en ik vroeg of hij wist wanneer de trein naar huis zou
gaan. De man begon te lachen, eerst wat grinnikend en daarna
volgde een grote schaterlach. Hij lachte zo hard dat ik helemaal
achter in zijn keel kon kijken. Het leek alsof daar een klein tongetje ronddanste. Ik vroeg me af bij wie ik dat eerder had gezien en ineens wist ik het: mijn vader had ook zo’n ding achter
in zijn keel als hij hard lachte. Toen de conducteur uitgelachen
was zag ik pas dat hij ook daadwerkelijk mijn vader was. ‘Papa,’
zei ik opgelucht. ‘Ik wil naar mama toe.’
‘Maar jongen,’ zei mijn vader. ‘De trein is net vertrokken.’
‘Wanneer gaat de volgende?’
‘Over honderd jaar,’ zei mijn vader met een vermoeide zucht.
13
Ik begon meteen te huilen. Ik weet dat mijn vader het niet
kan uitstaan wanneer ik huil als een baby, maar ik kon het niet
helpen. In plaats van kwaad te worden, nam mijn vader me in
zijn armen en troostte me. ‘Stil maar, jongen. Stil maar.’
Toen ik wakker werd, zat Jimmy naast me. ‘Je hebt gedroomd, Jerry.’
Ik keek hem verbaasd aan. ‘Wanneer heb jij een papa-stem
gekregen?’ Hij moest lachen. ‘Die heb ik al een paar jaar, hoor.’
‘Mooi!’ zei ik bewonderend.
‘Ga nu maar weer slapen, boef.’
Ik liet me weer achterovervallen en sloot mijn ogen. Terwijl ik
me op mijn zij draaide voelde ik dat mijn kussen nat was.
14
‘Wanneer komt mama terug?’
‘Jerry, dat heb je nou al minstens vijf keer gevraagd. Zaterdag. Zaterdag komt ze weer thuis.’
Wim, onze overbuurman, probeert niet boos te klinken. Ik
lig met mijn armen onder mijn hoofd bij hem in de tuin, terwijl hij aan zijn motor staat te sleutelen. Mama is beste vriendinnen met Hanny, de overbuurvrouw. En nu zijn ze samen met
het vliegtuig naar Kreta, dat ligt in Griekenland. Jimmy vertelde dat daar alle ramen en deuren van de huizen blauw geschilderd zijn, in precies dezelfde kleur als de zee. Ik staar naar de
lucht en probeer me voor te stellen hoe het is in een blauw dorp,
met een blauwe zee en dezelfde blauwe lucht als waar ik nu naar
kijk. Was er maar een spiegel hoog in de lucht, dan konden we
via die spiegel naar elkaar kijken en geheime boodschappen
doorgeven. Ik weet natuurlijk wel dat mama zaterdag terugkomt, maar zaterdag lijkt geen seconde dichterbij te komen.
Ze had gevraagd bij wie ik liever wilde blijven als zij en Hanny op vakantie waren. Bij papa of bij Wim, Hanny’s man. Zonder aarzelen had ik geroepen: ‘Bij Wim natuurlijk!’ ‘Da’s ook
niet aardig voor papa,’ had mijn broer gemompeld. Ik deed net
alsof ik hem niet hoorde. Hij was papa’s lieveling en ik die van
mama. Zo was het gewoon verdeeld. Maar uiteindelijk is Jimmy
zelf ook niet naar papa gegaan. Ik denk dat het komt door Maria, onze stief. Zij houdt gewoon niet van kinderen. Ik denk dat
ze bang is dat al haar spullen in huis in de war raken of zo. Dat
ze niet meer op dezelfde plek staan als wij geweest zijn. Jimmy rookt sinds kort en hij had een keer een asbak van het dressoir op de eettafel gezet en toen was ze woedend tegen papa uit15
gevallen, die daarna weer woedend tegen ons uitviel. Ons alle
twee ja, terwijl ik er niks aan kon doen. Toen ik daar iets van zei,
riep hij: ‘Maar jij zet zo vaak de dingen niet meer terug op hun
eigen plek, Jerry! Dus het geldt ook voor jou.’ Het leek me beter om maar niks meer te zeggen. Jimmy zei dat we blij moesten zijn dat papa een vrouw had gevonden waar hij gek op was.
Ik dacht dan altijd: waar hij gek ván wordt, ja. Maar ook dat kon
ik beter voor mezelf houden. Ik was in elk geval blij dat mama
geen vriend had. Dan zou ze me vast niet meer zo vaak in mijn
nek kriebelen, moest ik rechtop aan tafel gaan zitten en mocht
ik niet meer na het eten boeren. Nee, in plaats van een stiefvader kon je beter een overbuurman hebben als Wim. Op mijn
achtste verjaardag was Wim met mama en mij meegereden naar
de Intertoys om een sjoelbak voor mij te kopen. Die kon mama
natuurlijk nooit op de fiets meenemen. Ik was nu de sjoelkampioen in de buurt. Ik deed het in het begin zo vaak dat ik er eelt
van kreeg op de buitenkant van mijn hand. Zelfs mijn broer kon
me op een gegeven moment niet meer verslaan. Terwijl hij natuurlijk veel handiger was dan ik. Wim was de enige van wie ik
nog niet kon winnen. Maar op een dag zal dat ook gebeuren, dat
heb ik hem beloofd. Ik fantaseerde er weleens over dat Wim eigenlijk mijn vader was. Maar dat zou wel lullig zijn voor Hanny.
Want dan zou hij ook met mijn moeder seks hebben gehad en
dat vond zij natuurlijk niet goed. Nou ja, ook al was hij niet mijn
vader, hij zag me wel een beetje als zijn zoon. Mama zei dat het
kwam omdat ze zelf nog geen kinderen hadden en ze die misschien wel nooit konden krijgen. Gek dat er kapotjes waren die
je om je piemel moest doen om geen kinderen te krijgen – mijn
broer had me er weleens een laten zien – en dat sommige mensen juist wel kinderen wilden die ze niet kregen. In ieder geval
was Wim een soort nepvader, hoewel ik dat nooit tegen mijn
echte vader zou zeggen. Net zomin als dat ik supervaak bij Wim
uithing en dat ik dan aan zijn motors mocht sleutelen. Ik had
ook al eens op een van zijn crossmotors gereden. Serieus! Hij
zette ze helemaal eigenhandig in elkaar, en hij had er zelfs een
16
gemaakt voor een kind. Een kinderbrommer. Ik paste er precies
op. Jammer genoeg had hij hem meteen weer verkocht aan een
neefje van hem, een ontzettende etterbak die ook al twee (twee!)
op afstand bestuurbare vliegtuigjes had. Wim beloofde me dat
hij samen met mij een opgevoerde brommer zou gaan uitzoeken als ik achttien was. Ik wist eerlijk gezegd niet of hij ook bedoelde dat hij hem dan betaalde, want daar had mama vast geen
geld voor. Misschien kon ik veel klusjes voor Wim doen, zodat
ik hem zelf kon verdienen. Zoiets. Nou ja, achttien duurde nog
tien jaar. In tien jaar kon de tijd wel blijven stilstaan, zei mama
altijd. Rare opmerking. Toen ik haar een keer had gevraagd hoe
dat dan precies zou gaan, moest ze lachen. ‘Jij neemt de dingen altijd zo letterlijk, Jerry. Ik bedoel gewoon dat er van alles
kan gebeuren, misschien wil je dan allang geen profvoetballer
meer worden. Maar iets met computers.’ Nou, iets met computers leek me echt het allersaaiste van de wereld. Nee, als het aan
mij lag zou de tijd helemaal niet blijven stilstaan.
Ik zag hoe een vliegtuig een witte streep trok en de lucht in
tweeën splitste. Heel even maakte mijn hart een sprongetje.
Zou het kunnen dat mama in dat vliegtuig zat? De zee had de
blauwe huizen overstroomd en nu kon niemand meer het verschil zien tussen de zee, de huizen en de lucht, dus hadden mijn
moeder en Hanny besloten om eerder naar huis te gaan. Onzin.
Mijn moeder kwam pas zaterdag terug.
‘Hier, luiwammes.’ Wim had een poetsdoek in mijn gezicht
gegooid. ‘Meehelpen. Of denk je dat je morgen voor niks mee
mag naar Duinrell.’
‘Gaan we morgen naar Duinrell?’
‘Alleen als je werkt!’
Als een haas stond ik op om het smeer van de motor te gaan
poetsen.
Toen het eindelijk vrijdagavond was kon ik niet slapen van de
zenuwen. Er gebeurden vaak zulke enge dingen aan de andere
kant van de wereld. In de taxi naar het vliegveld konden mijn
17
moeder en Hanny worden neergeschoten door hooligans. Mijn
moeder kon zijn gebeten door een zwerfhond met hondsdolheid, waar ze in het vliegtuig achter zou komen en dan was het
te laat. Het vliegtuig kon wel neerstorten. Een meteoriet zou de
landingsbaan kunnen versperren. Ik moest haar ophalen om
ervoor te zorgen dat ze heelhuids – grappig woord, met een
hele huid – weer thuis zou komen. Maar ondanks mijn gezeur
bij Wim mocht ik niet mee naar Schiphol om mama op te halen. Stom. Jimmy mocht wél mee, dat vond ik nog stommer dan
stom. Wim had gezegd dat Jimmy niet mee was geweest naar
Duinrell en dat hij daarom nu mee mocht naar Schiphol. Als ik
had mogen kiezen, Duinrell of Schiphol, had ik zeker Schiphol gekozen, maar niemand had mij iets gevraagd. Na uren – of
waren het minuten? – van nachtelijk gewoel en gepieker in het
logeerbed van Hanny en Wim, viel ik eindelijk in slaap.
De volgende ochtend waren mijn broer en Wim al vertrokken, toen ik wakker werd. Het was tien uur. Het vliegtuig zou
om elf uur landen. Ik schoot mijn spijkerbroek en trui aan,
sloeg het dekbed dicht en liep op blote voeten de trap af. Ik
had een geweldig idee gekregen. Uit de keukenla griste ik onze
voordeursleutel en rende ermee naar de overkant. Met wat stevig duwen en trekken lukte het me om onze voordeur open te
krijgen. Mama had me geleerd dat ik er eerst met mijn kont tegenaan moest beuken en dan de sleutel om moest draaien. Dat
was me haast nooit gelukt maar vandaag bezat ik de oerkracht
van een gorilla. Uit de gangkast pakte ik mijn voetbalschoenen
en schoof ze zonder sokken aan mijn voeten. De veters strikte
ik zo strak ik kon en daarna liep ik door de achterdeur weer naar
buiten. Een bal zou ik dit keer niet nodig hebben. Ik probeerde
meteen de gedachte te verdringen aan de bal die door mijn vader overreden was en die ik nooit meer teruggevonden had. Hij
was ergens tussen Diemen-Zuid, een rondje snelweg en Diemen-Centrum verdwenen. Ik rende naar het voetbalveldje achter ons huis. Het gras leek op te lichten door de ochtendzon.
Het groen was feller dan ik ooit had gezien. Even twijfelde ik.
18
Dit was mijn absolute lievelingsplek. Hier kwamen vriend en
vijand bij elkaar om samen een duel uit te vechten. Lange Frans
met zijn maten, van een wijk verderop. En de jongens uit onze
wijk: Jilles, Phillip en Ton. Ik was de kleinste maar dat maakte
me niet uit. Ik kon overal tussendoor, onderdoor, achterlangs.
Ze noemden me snelle Co naar Peter Boeve, mijn favoriete Ajaxspeler. De anderen wilden allemaal Rijkaard zijn, Van Basten,
Blind of Silooy, maar ik was het meeste fan van Boeve. Het probleem met onze tegenstanders was dat ze ook altijd Ajax wilden zijn. We verdeelden dan de Ajax-spelers over de twee teams.
Maar snelle Co, daar mocht niemand aankomen. Die was van
mij.
Terwijl ik naar de magische groene mat stond te kijken, probeerde ik me een voorstelling te maken van mijn nog uit te voeren plan. Ik kneep mijn ogen tot spleetjes en schreef de denkbeeldige woorden in het gras. Ja, ik had het. Ik rende naar de
hoek linksboven en begon met de eerste letter. Met mijn noppen ploegde ik het nog natte gras om. Dat viel niet mee, zeg.
Hoewel ik zo vaak een heel stuk groen onder mijn voetbalschoenen mee naar huis nam en grote gaten veroorzaakte met
mijn slidings, was het een hele klus om het gras van de aarde
af te schrapen. Met het zweet op mijn voorhoofd stond er na
twintig minuten een grote W. Nu de rest van de tekst welkom
thuis nog. Ik stelde me voor dat mijn moeder aan zou komen
vliegen boven Amsterdam en door het ronde raampje naar onze
buurt zocht. Ons huis. En dan... totaal onverwacht mijn tekst
zou zien staan. Vol goede moed ging ik verder met het omspitten van de verse grassprietjes. Het was wel een beetje vernieling misschien, maar het was voor het goede doel. Halverwege de E begon ik te twijfelen. Het was veel meer werk dan ik
verwacht had, dus ik wist niet of ik het af zou krijgen. Daarbij
keek ik steeds zenuwachtiger over mijn schouder, om te zien of
niet een van mijn voetbalvriendjes – of nog erger: voetbalvijanden – ons veldje zou aandoen voor een potje baltrappen. Misschien had ik de woorden beter met wc-papier kunnen leggen.
19
Dat had ook nog iets met voetbal te maken, want ik had weleens
op de tribune gezien dat ze daarmee gooiden alsof het slingers waren. Maar wc-papier zou wegwaaien, richting de sloot
of de snelweg. Nee, ik moest door met mijn oorspronkelijke
plan. Wie a zegt, zei mijn moeder altijd, moet ook b zeggen.
Nog fanatieker ging ik verder met draaien en schoppen, harken en trekken. Ja, zo nu en dan viel ik zelfs op mijn knieën om
het gras er met mijn handen uit te trekken. wel stond er nu.
Misschien zou welkom genoeg zijn, qua tekst. Terwijl ik de
positie bepaalde waar de K moest komen hoorde ik plotseling
een jongensstem achter me. ‘Wat doe jij nou?’ Betrapt draaide
ik me om en keek recht in het gezicht van Lange Frans. Ik baalde. Hém vond ik de ergste van allemaal. ‘Ben je doof ? Wat doe
jij hier?’ ‘Ik... ik...’ begon ik te stotteren. Als ik zou vertellen
dat ik een welkomstverrassing voor mijn moeder aan het maken was, kon ik het wel schudden. Dan zou ik voor eeuwig als
miet­je worden versleten, een moederskindje. Ik moest iets verzinnen. ‘Daar komt te staan: Wel Molenwijkers. Niet de rest.’
Ik schrok van zijn felle reactie. ‘Zal ik je voor je bek slaan?’
‘Doe normaal, man, ik kan er toch ook niks aan doen dat jij
niet in de Molenwijk woont.’ Achter hem verschenen nog twee
jongens uit zijn buurt.
‘Moet je kijken, die eikel probeert iets te schrijven.’
‘Oké, geen goed idee,’ acteerde ik zo overtuigend mogelijk.
‘Jullie mogen ook wel spelen hier.’
‘Wie het potje wint is hier de baas,’ zei Lange Frans.
‘Ja, maar jullie zijn met zijn drieën en ik ben alleen.’
‘Jij mag ’m uit nemen.’
Lange Frans had de bal al neergelegd en maakte een uitnodigend gebaar. Terwijl ik naar de bal toe liep om hem een trap
te geven, voelde ik blaren opkomen aan mijn sokloze voeten.
Even overwoog ik om dit als excuus te gebruiken om naar huis
te kunnen, maar ik klemde mijn kaken op elkaar en trapte de
bal zo hard ik kon richting het doel van mijn tegenstander. Daar
stond niemand die mijn voorzet kon aannemen.
20
Tijdens dit hopeloze duel, waarin mijn verlies met de seconde schrijnender werd, hield ik me vast aan de gedachte dat mijn
wijkgenoten me vroeg of laat zouden komen redden. Ik moest
tijd rekken. Dus toen de bal binnen mijn bereik kwam trapte ik
’m uit alle macht weg. Hij kwam op het platte dak van de garageboxen terecht. ‘Klootzak, die moet je zelf gaan halen.’ Via de
regenpijp klom ik het dak op. Boven op de garagebox voelde
ik me de koning. Niemand kon zo snel klimmen als ik. Ik liep
naar de bal, die helemaal naar de andere kant van het platte dak
was gerold, waar hij lag te verdrinken in een plas water. Terwijl
ik het ding eruit viste hoorde ik een vliegtuig overkomen. Ik vergat onmiddellijk het kansloze gevecht waar ik me toe had laten
verleiden en begon enthousiast naar boven te zwaaien. Zou ze
me zien? Het vliegtuig draaide schuin naar beneden, alsof de
piloot had ontdekt dat er een jongen op het dak naar zijn moeder stond te seinen. Ik stelde me voor dat de stewardess nu om
zou roepen: ‘Beste mensen, aan de linkerzijde staat Jerry Vos
naar ons te zwaaien. Het is de zoon van onze passagier, Lenie
Collewijn.’
‘Jerry, wat staat je daar nou te doen, man?’ Lange Frans werd
ongeduldig.
‘Ik moet naar huis,’ riep ik terug. ‘Daar komt mijn moeder
aangevlogen.’ Mijn rivalen keken zoekend naar boven. ‘Waar?
Wat bedoelt hij?’ Ik nam de kans waar en liet me langs de lantaarnpaal naar beneden glijden. Iets wat ik bijna elke dag deed.
‘Aaauuuwww!’ Messen sneden in mijn handen en benen terwijl
ik me langs het staal liet zakken. Kermend van de pijn kromp ik
op de grond in elkaar. Door het waas van mijn tranen zag ik het
bloed waarmee mijn handen waren bedekt.
Daarna ben ik even kwijt wat er precies gebeurd was. Ik mis
zeker vijf minuten. Ik werd me pas weer bewust van mijn omgeving in de woonkamer bij Jilles, mijn buurjongen. De jongens
hadden me naar zijn huis gebracht en gelukkig waren ze thuis.
Het geschrokken gezicht van Jilles’ moeder, toen ze mij op de
bank zag liggen, maakte dat ik opnieuw in huilen uitbarstte. Jil21
les riep alleen maar: ‘Die klootzak, die klootzak!’ Mijn handen
en benen leken in brand te staan, maar ik begreep nog steeds
niet wat er precies gebeurd was. Toen ik niet meer rood zag van
het bloed maar oranje van de jodium had Lange Frans het me
uitgelegd. De boze buur. Een chagrijnige bejaarde man, die ook
al eens onze bal had lekgestoken, had de lantaarnpaal opengekerfd, waardoor er stalen punten uit het staal staken die meer
dan tien winkelhaken hadden achtergelaten in mijn vlees. Joke
had limonade voor ons gemaakt en ons gezworen naar de politie te stappen. Ik keek naar de jongens die om mij heen op de
bank zaten. Jilles en ik uit onze wijk en drie uit de concurrerende wijk. Onze vijanden waren vrienden geworden, door de boze
buur, onze gemeenschappelijke vijand. Ik dronk mijn glas leeg
en zei: ‘Ik ga weer, mijn moeder komt zo thuis.’
Na de schrik van mijn moeder over mijn verwondingen maakte
ze haar koffer open en haalde ze er van die kleine hotelzeepjes
voor me uit. Ze roken naar lavendel, net als onze toiletverfrisser. Niet erg lekker dus. Zelf rook ze wel lekker naar haar eigen
parfum. Ze pakte me stevig beet en even vergat ik de brandende pijn in mijn handen en benen. Ik staarde over haar schouder
naar mijn moeders vriendin die mij met een vertederende blik
aanstaarde en me even door mijn haar streek. ‘Je haar wordt te
lang, Jerry. Ik zal het van de week eens knippen.’ Hanny was
kapster en knipte altijd het haar van mijn moeder, mijn broer
en mij. Hanny bleef naar mij glimlachen, en ik moest wel terugkijken omdat mijn moeder me nog steeds in een houdgreep
hield en ik met geen mogelijkheid mijn hoofd een andere richting uit kon draaien. Hanny, die normaal nogal bleek zag met
haar blonde haar, dik opgemaakte ogen en de paarsrode rand
om haar lippen, was nu poepiebruin en had een tattoo op haar
ontblote schouder. Die had ze zeker op Kreta laten zetten. Het
was een hart met daarin de naam Wim. Uit het lage truitje dat ze
droeg staken haar grote borsten die ook helemaal oranjebruin
waren gekleurd. Ik vroeg me af of ze topless op het strand had
22
gelegen. En mijn moeder dan? Zou zij zonder bikinitopje hebben liggen zonnen? Ik zou het haar vanavond vragen als ik bij
haar in bed mocht liggen en zij me verhaaltjes voorlas. Hoewel,
misschien wilde ik het liever niet weten. ‘Ik heb je zo gemist,
lief boefje van me. Aapje.’ Mijn moeder pakte mijn gezicht vast
en drukte een stevige zoen op mijn mond. ‘O, bijna vergeten.’
Zonder aankondiging liet ze me plotseling los. Ik was bijna vergeten dat ik zelf ook nog spieren had die me overeind moesten houden. Uit haar tas haalde ze een cadeautje ingepakt in
rood papier. Ik moest weer aan het bloed denken en een golf
van misselijkheid kwam naar boven. Ik had nog niks gegeten.
Met mijn gehavende handen nam ik het pakje aan. Het was niet
zo groot en ik kon al raden wat erin zat. Een autootje. Onder het
rode papier zat echter iets totaal anders. Het was een wit huisje
met blauwe luiken en een blauw deurtje.
23
‘Mama! Mam, mag ik er al af ?’ Ik zat voor straf op de wc en
vond het wel weer genoeg geweest. ‘Mama!’ Mijn moeder reageerde niet. Of ze hoorde me niet, dat kon ook. De radio stond
heel hard aan en het leek wel alsof Eric de Zwart bij ons aan
de eettafel zat. Ik zou hem weleens willen ontmoeten. Ik vond
liedjes draaien zo gaaf. Ik nam altijd cassettebandjes op samen
met Jimmy. Hij had ook een abonnement op de Hitkrant en als
ze een paar maanden oud waren mocht ik er plaatjes uit knippen. Ik had een heel plakboek vol met popsterren. Het leek me
helemaal te gek om zo’n dj te zijn, want dan kon je ze ook allemaal in het echt ontmoeten. Toch zat ik voorlopig helemaal
niet in een radiostudio maar op de wc met mijn bord eten op
schoot. Dat was de plek waar mijn broer en ik naar verbannen
werden als we zaten te klootviolen aan tafel. Zo noemde mijn
moeder dat altijd: ‘Als jullie niet normaal kunnen eten en alleen maar zitten te klootviolen, dan kun je wat mij betreft de
pot op.’
We aten hutspot met runderworst en mijn broer had van de
hutspot een gezicht gemaakt met de worst als neus. Daarop
had ik twee ballen gemaakt van de oranjegele puree en werd
mijn worst een piemel. Mijn broer vond het zo grappig dat het
eten er uit zijn neus weer uit kwam. Daardoor had ik het gevoel
dat ik nog wel even door kon gaan en pakte ik de vette worst
vast met mijn duim en wijsvinger en hield hem voor mijn broek.
Toen was de maat vol bij mijn moeder.
‘Maham, ik ben al klahaar!’ probeerde ik het nog een keer,
maar nog steeds kreeg ik geen reactie. Ik zette mijn lege bord
naast mijn blote voeten op de grond en scheurde een stukje van
24