SCHAKEL Ander werk van Hugh Howey Silo (thriller, 2013) Hugh Howey Schakel Vertaald door Michiel van Sleen amsterdam . antwerpen 2014 Q is een imprint van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Amsterdam Oorspronkelijke titel Shift Oorspronkelijke uitgever Simon & Schuster Copyright © 2013 Hugh Howey Copyright vertaling © 2014 Michiel van Sleen / Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam Omslag Monique Gelissen isbn 978 90 214 5664 5 / nur 333 www.uitgeverijQ.nl Voor iedereen die echt alleen is. In 2007 ontwierp het Center for Automation in Nanobiotech (can) de hardware- en softwaresystemen die ooit robots die nog kleiner waren dan menselijke cellen in staat zouden stellen medische diagnoses te stellen, reparaties te verrichten en zich zelfs te reproduceren. In datzelfde jaar zond cbs een herhaling uit van een programma over de effecten van propranolol op mensen die een extreem trauma hadden opgelopen. Het bleek dat een doodgewone pil de herinnering aan iedere traumatische gebeurtenis kon doen vervagen. Op bijna hetzelfde moment in de algemene geschiedenis van de mensheid had de mens het middel ontdekt om zijn eigen ondergang in gang te zetten, alsmede het vermogen te vergeten dat dat ooit was gebeurd. EERSTE PLOEGENDIENST – NALATENSCHAP Proloog 2110 Onder de heuvels van Fulton County, Georgia Troy keerde terug onder de levenden en merkte dat hij in een doodskist lag. Hij ontwaakte in een wereld van gevangenschap, met een dikke plaat matglas vlak voor zijn gezicht. Donkere vormen bewogen aan de andere kant van het ijzige duister. Hij probeerde zijn armen op te tillen en op het glas te beuken, maar zijn spieren waren te slap. Hij probeerde te schreeuwen maar kon slechts hoesten. Hij had een vieze smaak in zijn mond. Zijn oren tuitten van de knallen van zware sloten die opensprongen, het sissen van lucht en het gepiep van lang niet gebruikte scharnieren. De lichten boven hem schenen fel, de handen op zijn lijf waren warm. Ze hielpen hem rechtop terwijl hij bleef hoesten, waarbij zijn adem wolkjes vormde in de kille lucht. Iemand had water bij zich. Pillen om in te nemen. Het water was fris, de pillen smaakten bitter. Troy werkte ze met een paar slokken naar binnen. Hij was niet in staat het glas zonder hulp vast te houden. Zijn handen trilden terwijl de herinneringen hem bekropen, taferelen uit langdurige nachtmerries. De gevoelens van lang vervlogen en recente tijden vermengden zich met elkaar. Hij huiverde. Een papieren nachthemd. De pijn van losgetrokken pleisters. Getrek aan zijn arm, een slangetje dat uit zijn kruis werd getrokken. Twee mannen in het wit die hem uit zijn doodskist hielpen. Overal om hem heen steeg stoom op, lucht die condenseerde en zich verspreidde. Troy ging rechtop zitten en knipperde naar het felle licht, oefende zijn lang gesloten oogleden, staarde naar de rijen doodskisten vol levenden die doorliepen in de richting van de verre, zich krommende 9 muren. Het plafond voelde laag aan; de beklemmende druk van grond die zich hoog boven hem opstapelde. En de jaren. Er waren er zoveel verstreken. Niemand waar hij om gaf zou er nog zijn. Alles was weg. De pillen bleven steken in zijn keel. Hij probeerde te slikken. Herinneringen vervaagden als dromen bij het ontwaken, en hij voelde zijn greep op al wat hij geweten had verslappen. Hij zeeg ineen, maar de mannen in het wit waren hierop bedacht. Ze vingen hem op en lieten hem op de grond zakken, zijn papieren nachthemd ritselde over huiverend vel. Beelden keerden terug; herinneringen bestookten hem als een bombardement en verdwenen vervolgens weer. De werking van de pillen was maar beperkt. Het zou veel tijd vergen om het verleden uit te wissen. Troy sloeg zijn handen voor zijn gezicht en begon te snikken terwijl een meelevende hand op zijn hoofd werd gelegd. De twee mannen in het wit gunden hem dit moment. Ze gaven het proces de tijd. Hier werd een gunst bewezen door de ene wakende ziel aan de andere, iets wat alle in hun doodskist slapende mannen ooit zouden beseffen. En uiteindelijk... weer zouden vergeten. 1 2049 Washington, DC De hoge vitrines hadden ooit als boekenplanken gediend. Dat was hier en daar nog te zien. Het ijzerbeslag op de planken dateerde van eeuwen terug, terwijl de scharnieren en kleine sloten op de glazen deuren maar een paar decennia oud waren. Het raamwerk rond het glas was van kersenhout, maar de kasten waren van eiken. Iemand had geprobeerd dit met een paar laagjes beits op te vangen, maar de nervatuur was toch anders. En de kleur was niet perfect. Voor het getrainde oog waren dit soort details een aanfluiting. Het congreslid Donald Keene verzamelde dit soort aanwijzingen onwillekeurig. Hij zag alleen dat er lang geleden een grote zuivering was 10 geweest waarbij veel ruimte was vrijgemaakt. In het verleden waren op zeker moment uit de wachtkamer van de senator de obligate wetboeken verwijderd tot er nog maar een handjevol resteerde. Die boekdelen stonden stilletjes in de schemerige hoeken van de glazen kasten. Ze zaten ingesloten in hun rug vol barsten; oud leer schilferde af als verbrande huid. De wachtkamer zat vol met een paar van Keenes mede-eerstejaars, die ijsbeerden en zich onrustig bewogen; hun diensttijd was net begonnen. Net als Donald waren ze jong en nog hopeloos optimistisch. Ze zouden zorgen voor een frisse wind in Capitol Hill. Ze hoopten resultaten te boeken daar waar hun al even naïeve voorgangers er niet in waren geslaagd. Terwijl ze op hun beurt wachtten om vanuit hun geboortestaat Georgia de grote senator Thurman te ontmoeten, zaten ze zenuwachtig met elkaar te kletsen. Ze leken een stelletje kwebbelende priesters, in Donalds verbeelding, die allemaal in de rij stonden te wachten om de paus te ontmoeten en zijn ring te kussen. Hij liet een diepe zucht ontsnappen en richtte zich op de inhoud van de kast, zich verliezend in de kostbaarheden achter het glas terwijl een medeafgevaardigde uit Georgia doorbabbelde over de Centra voor het Beheren en Voorkomen van Ziektes in zijn district. ‘...En ze hebben een heel gedetailleerde handleiding op hun website staan, een handboek hoe te reageren en je voor te bereiden op, oké, hou je vast... een zombie-invasie. Te erg toch? Fokking zombies. Alsof zelfs de Gezondheidsdienst denkt dat er wel eens iets mis kan gaan en we elkaar allemaal opeens gaan opeten...’ Donald onderdrukte een glimlachje, bang dat de weerspiegeling ervan in de ruit zou worden opgemerkt. Hij draaide zich om en bekeek een verzameling foto’s aan de muren, elke steeds met de senator en een van de laatste vier presidenten. Dezelfde houding en handdruk op alle foto’s, dezelfde achtergrond van slaphangende vlaggen en decoratieve overmaatse zegels. De senator leek nauwelijks te veranderen terwijl de presidenten de revue passeerden. Zijn haar was al wit vanaf het begin en bleef dat; hij leek door het verstrijken van de decennia totaal niet aangetast. Die foto’s naast elkaar te zien, deed ze op de een of andere manier allemaal in waarde verminderen. Ze leken geënsceneerd. Nep. Het leek alsof deze machtigste mannen ter wereld allemaal hadden gepopeld om naast een kartonnen pop te poseren, een kermisattractie. Donald lachte, en het congreslid uit Atlanta deed mee. ‘Echt hè, zombies. Om te gieren. Maar sta er eens even bij stil. Waar11 om zou de Gezondheidsdienst die handleiding überhaupt hebben als ze niet...’ Donald wilde zijn collega-congreslid terechtwijzen en hem vertellen waar hij in werkelijkheid om had gelachen. Kijk naar die glimlachen, had hij willen zeggen. Ze prijkten op de gezichten van de presidenten. De senator keek alsof hij liever ergens anders was geweest. Het leek alsof ieder in deze reeks van opperbevelhebbers wist wie de machtigste was, die nog lang zou blijven als zij allang waren verdwenen. ‘...het is advies als: iedereen moet een honkbalknuppel bij zijn zaklantaarn en kaarsen hebben liggen, ja toch? Voor het geval dat. Je weet wel, om schedels mee in te slaan.’ Donald haalde zijn mobiel tevoorschijn en keek hoe laat het was. Hij keek even naar de deur van de wachtkamer en vroeg zich af hoe lang hij nog moest wachten. Hij stopte zijn mobiel weg, richtte zich weer op de vitrine en keek naar een plank waarop een militair uniform zorgvuldig was geschikt als een kwetsbaar origamikunstwerk. Op de linkerborstzak van de tuniek zat een muur van medailles; de mouwen waren dubbelgevouwen en vastgepind om de gouden galons te accentueren die langs de manchetten waren genaaid. Voor het uniform lagen wat decoratieve munten in een eenvoudig houten bakje, als blijk van waardering voor de mannen en vrouwen die in het buitenland dienden. De twee opstellingen spraken boekdelen: het uniform van vroeger en de munten van hen die op dat moment in dienst waren, boekensteunen voor twee oorlogen. De ene waar de senator als jongeman in had gevochten. De andere een oorlog die hij als oudere en wijzere man met alle kracht geprobeerd had te verijdelen. ‘...Ja, het klinkt bezopen, ik weet het, maar weet je wat rabiës bij een hond aanricht? Ik bedoel, wat het écht aanricht, de biologische...’ Donald leunde voorover om de decoratieve munten te bestuderen. Het getal en de spreuk op elk ervan vertegenwoordigden een ingezette troep. Of was het een bataljon? Hij wist het niet meer. Zijn zus Charlotte zou het wel weten. Zij was daarginds ergens op het slagveld. ‘Hé, maak jij je hier helemaal niet druk om?’ Donald besefte dat de vraag aan hem was gericht. Hij keerde zich tot het spraakzame congreslid. Hij moest rond de vijfendertig zijn, ongeveer Donalds leeftijd. In hem zag Donald zijn eigen uitdunnende haar terug, zijn eigen beginnende buikje, die onaangename overgang naar de middelbare leeftijd. ‘Of ik me druk maak om zombies?’ Donald lachte. ‘Nee. Dat kan ik toch echt niet zeggen.’ 12 Het congreslid ging naast Donald staan en zijn blik dwaalde af naar het imposante uniform, dat overeind stond alsof de borstkas van een soldaat er nog in zat. ‘Nee,’ zei de ander. ‘Over de ontmoeting.’ De deur naar de ontvangstruimte ging open en pieptonen van de telefoons aan de andere kant drongen door. ‘Congreslid Keene?’ Een oudere receptioniste stond in de deuropening, haar witte blouse en zwarte rok accentueerden een smal en atletisch postuur. ‘Senator Thurman kan u nu spreken,’ zei ze. Donald klopte het congreslid uit Atlanta op de schouder terwijl hij langsliep. ‘Hé, veel geluk, hè,’ riep de man hem stamelend na. Donald glimlachte. Hij bedwong de verleiding zich om te draaien en de ander te vertellen dat hij de senator heel goed kende, dat hij als kind op zijn schoot had gezeten. Alleen was Donald te druk bezig met het verbergen van zijn eigen zenuwen. Hij stapte door de van dikke panelen voorziene deur van kostbare hardhoutsoorten en betrad het heilige der heiligen van de senator. Dit was niet zomaar iets als lopen door een gang om iemands dochter op te halen voor een avondje uit. Dit was anders. Dit was de druk van elkaar als collega’s treffen terwijl Donald zich nog dat broekie voelde. ‘Hierlangs,’ zei de receptioniste. Ze begeleidde Donald tussen twee rijen brede en bedrijvige bureaus door, waar een tiental telefoons met korte uitbarstingen piepten. Jonge mannen en vrouwen in pak en gesteven blouse omklemden met beide handen telefoonhoorns. Hun verveelde uitdrukking suggereerde dat dit de normale werkdruk voor een doordeweekse ochtend was. Donald stak een hand uit terwijl hij langs een van de bureaus liep en streek met zijn vingertoppen over het hout. Mahonie. De assistenten hadden hier een mooier bureau dan hijzelf. En het decor: het hoogpolige tapijt, de brede en oude kroonlijst, het antieke tegelplafond, de bungelende lampen die misschien wel van echt kristal waren. Aan het einde van de rumoerige en piepende kamer ging een van panelen voorziene deur open en toonde congreslid Mick Webb, die net klaar was met zijn gesprek. Mick merkte Donald niet op, te zeer in beslag genomen door de opengeslagen map die hij voor zich hield. Donald hield halt en wachtte tot zijn collega en oude studievriend bij hem was. ‘En,’ vroeg hij, ‘hoe ging het?’ Mick keek op en sloeg de map dicht. Hij stopte hem onder zijn arm en knikte. ‘Ja, ja. Het ging geweldig.’ Hij glimlachte. ‘Sorry dat het wat 13 uitliep. Die ouwe kreeg maar geen genoeg van me.’ Donald lachte. Hij geloofde het zo. Mick was het kantoor moeiteloos binnengerold. Hij had het charisma en de zelfverzekerdheid die samengingen met lang en knap zijn. Donald grapte vaak dat als zijn vriend niet zo belabberd was in het onthouden van namen, hij ooit president zou kunnen worden. ‘Geen probleem,’ zei Donald. Hij wees met zijn duim over zijn schouder. ‘Ik heb in de tussentijd nieuwe vrienden gemaakt.’ Mick grijnsde. ‘Ongetwijfeld.’ ‘Nou, ik zie je wel weer op de boerderij.’ ‘Zeker.’ Mick tikte hem met de map op de arm en liep naar de uitgang. Donald ving de dreigende blik op van de receptioniste van de senator en haastte zich naar haar toe. Ze gebaarde dat hij het schaars verlichte kantoor in mocht en trok de deur achter zich dicht. ‘Congreslid Keene.’ Senator Paul Thurman stond op van achter zijn bureau en stak een hand uit. Hij toonde een vertrouwde glimlach, een die Donald even vaak op foto’s en tv had gezien als vroeger in zijn jeugd. Ondanks Thurmans leeftijd – hij moest al tegen de zeventig lopen, als hij daar niet al was – was de senator gezond en fit. Zijn overhemd van Oxfordkatoen omsloot het lichaam van een militair: een dikke nek puilde uit zijn geknoopte stropdas, zijn witte haar was nog zo onberispelijk als dat van een soldaat. Donald liep door de donkere kamer en schudde de senator de hand. ‘Fijn u te zien, meneer.’ ‘Ga zitten.’ Thurman liet Donalds hand los en gebaarde naar een van de stoelen tegenover zijn bureau. Donald liet zich in het felle rode leer zakken, met de gouden metalen oogjes langs de arm als stevige klinknagels in een stalen balk. ‘Hoe gaat het met Helen?’ ‘Helen?’ Donald rechtte zijn stropdas. ‘Die maakt het prima. Ze zit weer in Savannah. Ze vond het heel leuk u weer te zien bij die receptie.’ ‘Ze is een mooie vrouw, die echtgenote van jou.’ ‘Dank u, meneer.’ Donald deed zijn uiterste best zich te ontspannen, wat niet mocht baten. Het kantoor baadde in de schemering, ook al was de plafondlamp aan. Het weer buiten was lelijk geworden – lage en donkere wolken. Als het ging regenen zou hij op de terugweg naar zijn kantoor de onderdoorgang moeten nemen. Hij haatte het daar. Er mocht dan tapijt liggen en hier en daar een kleine kroonluchter hangen, hij kon toch voelen dat hij onder de grond zat. In de tunnels in 14 Washington voelde hij zich als een door een riool scharrelende rat. Het leek altijd alsof het dak ieder moment kon instorten. ‘Hoe is je werk je tot nu toe bevallen?’ ‘Prima. Druk, maar goed.’ Hij wilde net de senator vragen hoe het met Anna ging, maar voordat hij de kans kreeg, ging de deur achter hem open. De receptioniste kwam met twee flessen water binnen. Donald bedankte haar, draaide de dop van de zijne en merkte dat die vooraf was geopend. ‘Ik hoop dat je niet te druk bent om aan iets voor mij te werken.’ Senator Thurman trok een wenkbrauw op. Donald nam een slok water en vroeg zich af of dat een vaardigheid was die je kon aanleren, een wenkbrauw optrekken. Het zorgde ervoor dat hij in het gelid wilde springen en salueren. ‘Ik weet zeker dat ik er tijd voor kan vrijmaken,’ zei hij. ‘Na al het campagne voeren dat u voor mij heeft gedaan. Ik betwijfel of ik anders door de voorverkiezingen heen was gekomen.’ Hij speelde met de fles water op zijn schoot. ‘Je kent Mick Webb al lang, hè? Allebei Bulldogs.’ Het duurde even voordat Donald besefte dat de senator verwees naar hun universiteitsmascotte. Hij had in Georgia niet veel tijd aan sporten besteed. ‘Jawel, meneer. Hup Dawgs.’ Hij hoopte dat dat de juiste kreet was. De senator glimlachte. Hij boog zich naar voren zodat zijn gezicht het zachte licht opving dat op zijn bureau scheen. Donald keek hoe schaduwen groeiden in rimpels die je anders niet zo gauw had gezien. Thurmans magere gezicht en vierkante kin deden hem van voren jonger lijken dan van opzij. Dit was een man die dingen voor elkaar kreeg door anderen frontaal te benaderen in plaats van via hinderlagen. ‘Je hebt in Georgia architectuur gestudeerd.’ Donald knikte. Het was gemakkelijk om te vergeten dat hij Thurman beter kende dan de senator hem. Een van hen kreeg heel wat meer media-aandacht dan de ander. ‘Dat klopt. Voor mijn propedeuse. Ik koos planologie voor mijn doctoraal. Ik dacht dat ik meer voor de mensen kon betekenen op het bestuurlijke vlak dan door blokkendozen te ontwerpen om ze in weg te stoppen.’ Hij kromp ineen toen hij zichzelf die zin hoorde uitspreken. Het was een standaard zinnetje op zijn opleiding geweest, iets wat hij samen met het pletten van bierblikjes tegen zijn voorhoofd en het loeren naar billen in korte rokjes achter zich had moeten laten. Hij vroeg zich voor de tien15 de keer af waarom hij en de andere nieuwkomers op het congres waren ontboden. Toen hij de uitnodiging had gekregen, dacht hij eerst dat het een beleefdheidsbezoekje was. Toen had Mick over zijn eigen afspraak opgeschept en dacht Donald dat het een of andere formaliteit of traditie was. Nu vroeg hij zich echter af of het misschien een machtsspelletje was, een kans om te slijmen bij de vertegenwoordigers uit Georgia voor die momenten waarop Thurman een bepaalde stemming in het Lagerhuis en het nog lágere huis nodig zou hebben. ‘Zeg eens, Donny, hoe goed kun jij een geheim bewaren?’ Donald voelde een ijskoude rilling. Hij dwong zichzelf het plotselinge oplaaien van nervositeit van zich af te lachen. ‘Ik werd toch verkozen, of niet soms?’ Senator Thurman glimlachte. ‘Dan heb je waarschijnlijk de beste les geleerd die er is over geheimen.’ Hij hief zijn fles water op als groet. ‘Ontkenning.’ Donald knikte en nam een slok van zijn eigen water. Hij wist niet welke kant dit op ging, maar hij voelde zich al ongemakkelijk. Hij bespeurde iets van de achterkamertjespolitiek die hij aan zijn kiezers beloofd had te zullen uitroeien als hij werd verkozen. De senator leunde achterover in zijn stoel. ‘Ontkenning is het geheime ingrediënt in deze stad,’ zei hij. ‘Het is de smaakmaker die alle andere ingrediënten samenbrengt. Dit is wat ik de pas verkozenen altijd vertel: de waarheid komt altijd aan het licht – steevast – maar ze zal opgaan in alle leugens.’ De senator draaide met zijn hand in de lucht. ‘Je moet elke leugen en elke waarheid met hetzelfde sausje maskeren. Laat die websites en over doofpotten zeurende blaaskaken het publiek maar voor je verwarren.’ ‘Eh, ja, meneer.’ Donald wist niets anders te zeggen dus nam hij nog maar een slok water. De senator trok opnieuw een wenkbrauw op. Hij bleef even roerloos zitten en vroeg toen uit het niets: ‘Geloof je in buitenaardse wezens, Donny?’ Donald spoot het water bijna door zijn neus. Hij bedekte zijn mond met zijn hand, hoestte en moest zijn kin afvegen. De senator gaf geen krimp. ‘Buitenaardse wezens?’ Donald schudde zijn hoofd en veegde zijn natte handpalm af aan zijn dij. ‘Nee, meneer. Ik bedoel, niet de ontvoerende soort. Hoezo?’ Hij vroeg zich af of dit een soort debriefing was. Waarom had de senator hem gevraagd of hij een geheim kon bewaren? Was dit een be16 trouwbaarheidstest? De senator bleef maar zwijgen. ‘Ze bestaan niet echt,’ zei Donald ten slotte. Hij zocht naar een zenuwtrekje of andere hint. ‘Toch?’ De oude man toonde een glimlach. ‘Dat is het hem nou juist,’ zei hij. ‘Of ze nou wel bestaan of niet, het geklets wordt er niet minder om. Zou het je verbazen als ik je vertelde dat ze maar al te echt zijn?’ ‘Nou en óf ik verbaasd zou zijn.’ ‘Mooi.’ De senator schoof een map over het bureau. Donald bekeek hem en stak zijn hand op. ‘Wacht even. Bestaan ze nou wel of niet? Wat probeert u me te zeggen?’ Senator Thurman lachte. ‘Natuurlijk bestaan ze niet echt.’ Hij haalde zijn hand van de map en leunde met zijn ellebogen op het bureau. ‘Heb je gezien hoeveel nasa van ons wil zodat ze naar Mars en terug kunnen vliegen? We zullen nooit naar een andere ster reizen. Nooit. En niemand zal ooit hier komen. Jezus, waarom zouden ze?’ Donald wist niet wat hij moest denken, voelde zich heel anders dan hoe hij zich minder dan een minuut geleden had gevoeld. Hij begreep wat de senator bedoelde, hoe waarheid en leugen zwart en wit leken, maar hoe ze met elkaar vermengd alles grijs en verwarrend maakten. Hij keek naar de map. Hij leek op de map die Mick in zijn hand had gehouden. Het herinnerde hem aan de voorliefde van de overheid voor alles wat achterhaald was. ‘Dit is toch ontkenning?’ Hij monsterde de senator. ‘Wat u nu doet. U probeert me met een kluitje in het riet te sturen.’ ‘Nee. Ik probeer je aan te raden om minder sciencefictionfilms te kijken. Waarom zouden die nerds altijd dromen van kolonisatie van een andere planeet? Heb je enig idee wat daarbij zou komen kijken? Het is bespottelijk. Totaal niet rendabel.’ Donald haalde zijn schouders op. Hij vond het niet bespottelijk. Hij draaide de dop weer op zijn waterfles. ‘Het ligt in onze aard om te dromen van de open ruimte,’ zei hij. ‘Om de ruimte te vinden om in uit te breiden. Is dat niet hoe we hier terecht zijn gekomen?’ ‘Hier? In Amerika?’ De senator lachte. ‘We kwamen hier niet zomaar en hebben toen open ruimte gevonden. We hebben een heleboel mensen ziek gemaakt, ze toen gedood en ruimte gemáákt.’ Thurman wees op de map. ‘Dat brengt me op het volgende. Ik heb een klusje voor je.’ Donald zette zijn fles op het met leer ingelegde blad van het formidabele bureau en pakte de map op. ‘Valt dit onder mijn bevoegdheden?’ Hij probeerde zijn verwachtingen te temperen. Het was verleidelijk 17 te denken dat hij in zijn eerste jaar een van de opstellers van een wetsvoorstel zou mogen zijn. Hij opende de map en hield hem schuin naar het raam toe. Buiten pakten de stormwolken zich samen. ‘Nee, allerminst. Dit gaat over cad-fac.’ Donald knikte. Natuurlijk. Die inleiding over geheimen en samenzweringen was hem opeens volkomen duidelijk, evenals de verzameling congresleden uit Georgia buiten. Dit ging over de Containment and Disposal Facility, bijgenaamd cad-fac, die centraal stond in de nieuwe energienota van de senator, het complex dat ooit het merendeel van de wereldwijd verbruikte splijtstof zou huisvesten. Of het ging, volgens de websites waar Thurman op had gezinspeeld, om een volgende Area 51, of de plaats waar een nieuwe en verbeterde superbom werd vervaardigd, of een veilige constructie voor vrijheidsgezinden die een wapen te veel hadden gekocht. Kies maar. Er was daar genoeg commotie om welke waarheid dan ook te verbergen. ‘Ja,’ zei Donald met veel minder zelfvertrouwen dan voorheen. ‘Ik heb inderdaad wat vermakelijke telefoontjes uit mijn kiesdistrict gekregen.’ Hij durfde het telefoontje over hagedismensen niet te noemen. ‘Ik wil u wel vertellen, meneer, dat ik persoonlijk voor honderd procent achter die constructie sta.’ Hij keek naar de senator op. ‘Ik ben natuurlijk blij dat ik er niet publiekelijk over hoefde te stemmen, maar het was hoog tijd dat iemand zijn eigen achtertuin beschikbaar stelde, nietwaar?’ ‘Precies. Voor het algemeen belang.’ Senator Thurman nam een flinke teug van zijn water, leunde achterover in zijn stoel en schraapte zijn keel. ‘Je bent een pientere jongeman, Donny. Niet iedereen ziet wat een zegen dit zal zijn voor onze staat. Een echte redder in nood.’ Hij glimlachte. ‘Het spijt me, je noemt jezelf toch nog steeds Donny, hè? Of is het nu Donald?’ ‘Allebei prima,’ loog Donald. Hij vond het niet meer prettig Donny te worden genoemd, maar veranderen van naam halverwege je leven was praktisch onmogelijk. Hij richtte zich weer op de map en sloeg het begeleidend schrijven op. Er stond een tekening onder die hem als misplaatst voorkwam. Die was... te vertrouwd. Vertrouwd, en toch hoorde hij daar niet – het was iets uit een ander bestaan. ‘Heb je de economische rapporten gezien?’ vroeg Thurman. ‘Weet je hoeveel banen met dit wetsvoorstel van de ene op de andere dag zijn gecreëerd?’ Hij knipte met zijn vingers. ‘Veertigduizend, zomaar even. En dat is dan alleen nog uit Georgia. Vele daarvan zullen in jouw district zijn, veel scheepvaart, veel stuwadoors. Natuurlijk mopperen, nu 18 de wet erdoor is, onze minder flexibele collega’s dat ze ook een kans hadden moeten krijgen om te bieden...’ ‘Ik heb dit getekend,’ onderbrak Donald hem en trok het vel papier uit de map. Hij toonde het aan Thurman alsof de senator verbaasd moest zijn dat het in de map terecht was gekomen. Donald vroeg zich af of dit het werk was van de dochter van de senator, bij wijze van grap of als een groet met een knipoog van Anna. Thurman knikte. ‘Ja, nou ja, het kan wel wat meer details gebruiken, vind je niet?’ Donald bekeek de bouwtekening en vroeg zich af wat voor test dit was. Hij herinnerde zich de tekening. Het was een haastklus voor zijn college biotectuur in zijn laatste jaar. Er was niets ongewoons of geweldigs aan, gewoon een groot cilindrisch gebouw van een honderdtal verdiepingen hoog, geringd met glas en beton, balkons met bloeiende tuinen, één zijde opengewerkt om afwisselende niveaus te tonen voor wonen, werken en winkelen. Het bouwsel was sober waar die van andere klasgenoten in zijn herinnering gedurfd waren, zuiver utilitair waar hij risico’s had kunnen nemen. Groene plukjes staken uit het platte dak – een verschrikkelijk cliché, een knipoog naar koolstofneutraliteit. Kortom, het was saai en vreselijk suf. Donald kon zich niet voorstellen dat zo’n kaal ontwerp in de woestijnen van Dubai zou verrijzen, naast de grote nieuwe serie van zelfvoorzienende wolkenkrabbers. Hij zag echt niet wat de senator ermee moest. ‘Meer details,’ mompelde hij, de woorden van de senator herhalend. Hij bladerde door de rest van de map, op zoek naar aanwijzingen, naar context. ‘Wacht.’ Donald bekeek een lijst van vereisten, opgeschreven als door een potentiële klant. ‘Dit lijkt wel een ontwerpvoorstel.’ Zijn blik viel op woorden waarvan hij vergeten was dat hij ze ooit had geleerd: binnenverkeersstroom, ruimtelijk plan, luchtbehandeling, hydrocultuur... ‘Je zult het zonlicht noodgedwongen kwijtraken.’ Senator Thurmans stoel piepte terwijl hij over zijn bureau heen leunde. ‘Sorry?’ Donald hield de map omhoog. ‘Wat wilt u precies dat ik doe?’ ‘Ik stel die lampen voor die mijn vrouw gebruikt.’ Hij maakte van zijn hand een kommetje en wees naar het midden. ‘Ze laat van die kleine zaadjes ontkiemen in de winter, met behulp van lampen die me een verdomd fortuin hebben gekost.’ ‘U bedoelt kweeklampen.’ Thurman knipte weer met zijn vingers. ‘En maak je geen zorgen om de kosten. Wat je ook nodig hebt. Ik ga ook wat hulp met het mechani19 sche spul voor je regelen. Een ingenieur. Een heel team.’ Donald bladerde door de rest van de map. ‘Waar dient dit voor? En waarom ik?’ ‘Dit is wat we een voor-het-geval-dat-gebouw noemen. Zal waarschijnlijk nooit worden gebruikt, maar ze staan ons niet toe de splijtstofstaven daar op te slaan, tenzij we dit bakbeest in de buurt neerpoten. Het is net zoiets als het venster dat ik in mijn kelder moest verlagen voordat ons huis aan de keuringsregels voldeed. Het was voor... Hoe noem je dat...?’ ‘Uitpad,’ zei Donald, het woord kwam onwillekeurig weer boven. ‘Juist. Uitpad.’ Hij wees naar de map. ‘Dit gebouw is als dat venster, iets wat we moeten bouwen, zodat de rest de keuring doorstaat. Dit zal de plek zijn waar – in het onwaarschijnlijke geval van een aanslag of een lek – werknemers heen kunnen gaan. Een schuilplaats. En het moet perféct zijn, of dit project zal sneller dan de knipoog van een teek worden beëindigd. Dat ons wetsvoorstel is aangenomen en ondertekend, betekent nog niet dat het doorgaat, Donny. Je had decennia geleden een project in het westen dat werd gefiatteerd en gefinancierd. Uiteindelijk ging het toch niet door.’ Donald wist over welk project hij het had. Een onder een berg begraven insluitingsinstelling. Op Capitol Hill werd gefluisterd dat het Georgiaproject evenveel kans van slagen had. De map werd opeens drie keer zo zwaar toen hij daarbij stilstond. Hij werd gevraagd deel uit te maken van deze toekomstige miskleun. Hij zou zijn pas verworven positie ervoor op het spel zetten. ‘Ik laat Mick Webb werken aan iets wat eraan gerelateerd is. Logistiek en planning. Jullie zullen op een paar punten moeten samenwerken. En Anna geeft haar betrekking bij het mit op om ook een handje te komen helpen.’ ‘Anna?’ Donald zocht op de tast naar zijn water, met bevende hand. ‘Natuurlijk. Zij zal je hoofdingenieur zijn bij dit project. In de map zitten de details van wat zij ruimtetechnisch nodig zal hebben.’ Donald nam een slok water en slikte met moeite door. ‘Er zijn een heleboel andere mensen die ik zou kunnen bellen, dat spreekt, maar dit project mag niet falen, begrijp je? Het moet als een familie zijn. Daarom wil ik mensen die ik ken, mensen die ik kan vertrouwen.’ Senator Thurman haakte zijn vingers in elkaar. ‘Als verkozen kandidaat wil ik dat je het goed doet. Het is de reden waarom ik überhaupt voor jou campagne heb gevoerd.’ ‘Natuurlijk.’ Donald knikte met zijn hoofd om zijn verwarring te ver20 bergen. Hij had zich tijdens de verkiezingen zorgen gemaakt dat de steun van de senator uit oude familiebanden voortkwam. Dit was op een of andere manier nog erger. Donald had de senator helemaal niet gebruikt; het was andersom geweest. Het pas verkozen congreslid bekeek de tekening op zijn schoot en voelde een taak waar hij onvoldoende voor was opgeleid wegsmelten, om meteen plaats te maken voor een andere taak die al even ontmoedigend leek. ‘Wacht,’ zei hij. ‘Ik snap het nog steeds niet.’ Hij bekeek de oude tekening. ‘Waarom die kweeklampen?’ ‘Omdat dit gebouw dat ik door jou wil laten ontwerpen... onder de grond komt.’ 2 2110 • Silo 1 • Troy hield zijn adem in en probeerde kalm te blijven terwijl de arts met het rubberen bolletje pompte. De opblaasbare band zwol op om zijn biceps tot het pijn deed in zijn huid. Hij wist niet zeker of het vertragen van zijn ademhaling en het bedaren van zijn polsslag van invloed op zijn bloeddruk waren, maar hij voelde een sterke aandrang om de man in de witte overall te imponeren. Hij wilde dat zijn waarden weer normaal waren. Zijn arm klopte een paar maal terwijl de naald uitsloeg en de lucht sissend ontsnapte. ‘Tachtig over vijftig.’ De band maakte een scheurend geluid toen hij werd losgetrokken. Troy wreef over de plek waar zijn huid was afgekneld. ‘Is dat goed?’ De dokter maakte een notitie op zijn klembord. ‘Het is laag, maar niet buiten de norm.’ Achter hem plakte zijn assistent een etiket op een bekertje donkergrijze urine en zette het in een kleine koelkast. Troy ving een glimp op van een half opgegeten boterham tussen de monsters, niet eens verpakt. Hij keek omlaag naar zijn blote knieën die uit het blauwe papieren 21 nachthemd staken. Zijn benen waren bleek en leken dunner dan hij zich herinnerde. Knokig. ‘Ik kan nog steeds geen vuist maken,’ zei hij tegen de arts terwijl hij met moeite zijn hand opende en sloot. ‘Dat is volkomen normaal. Uw kracht zal terugkeren. Kijk naar het licht, alstublieft.’ Troy volgde de felle lichtbundel en probeerde niet te knipperen. ‘Hoe lang doet u dit al?’ vroeg hij de arts. ‘U bent mijn derde die naar buiten gaat. Ik heb er twee onder zeil gebracht.’ Hij liet het lampje zakken en glimlachte naar Troy. ‘Ik ben er zelf ook nog maar een paar weken uit. Ik kan u verzekeren dat uw kracht terugkeert.’ Troy knikte. De assistent van de dokter gaf hem nog een pil en een glaasje water. Troy aarzelde. Hij staarde naar de kleine blauwe capsule in zijn hand. ‘Deze ochtend een dubbele dosis,’ zei de dokter, ‘en dan krijgt u er nog een bij het ontbijt en het avondeten. Sla alstublieft geen hiervan over.’ Troy keek op. ‘Wat gebeurt er als ik hem niet inneem?’ De dokter schudde zijn hoofd en fronste, maar zei niets. Troy gooide de pil in zijn mond en slikte hem weg met het water. Iets bitters gleed door zijn keel. ‘Een van mijn assistenten zal u wat kleren brengen en een vloeibare maaltijd om uw darmen weer op gang te krijgen. Als u duizeligheid of koude rillingen ervaart, moet u direct contact met me opnemen. Anders zien we u hier over zes maanden terug.’ De dokter maakte een aantekening en grinnikte toen. ‘Dat wil zeggen, iemand anders zal u dan zien. Mijn dienst zit er dan op.’ ‘Oké.’ Troy huiverde. De dokter keek op van zijn klembord. ‘U heef het toch niet koud? Ik hou het hier net iets warmer.’ Troy aarzelde alvorens te antwoorden. ‘Nee, dokter. Ik heb het niet koud. Nu niet meer.’ Troy stapte met nog slappe benen de lift aan het einde van de gang in en bekeek een reeks genummerde knoppen. Tot de orders die zij hem gegeven hadden behoorde een routebeschrijving naar zijn kantoor, maar hij herinnerde zich nog vaag hoe hij er moest komen. Zijn oriëntatievermogen had de decennia aan slaap grotendeels overleefd. Hij herinnerde zich het keer op keer bestuderen van hetzelfde boek, duizenden 22 mannen die aan verschillende ploegendiensten waren toegewezen, rondleidingen door het bouwsel waarna ze net als de vrouwen werden verdoofd. De Oriëntatie voelde als de dag van gisteren; het waren de oudere herinneringen die leken weg te zakken. De deuren van de lift sloten automatisch. Zijn appartement bevond zich op de zevenendertigste verdieping, dat herinnerde hij zich nog. Zijn kantoor zat op de vierendertigste. Hij reikte naar een knop met de bedoeling om rechtstreeks naar zijn kantoor te gaan, maar in plaats daarvan zag hij zijn hand helemaal naar boven gaan. Hij had nog een paar minuten voordat hij er moest zijn, en hij voelde een vreemde aandrang om zo hoog mogelijk te gaan, te ontstijgen aan de grond die van alle kanten drukte. De lift kwam zoemend in beweging en ging steeds sneller door de schacht. Er klonk een suizend geluid toen een andere cabine of misschien het contragewicht passeerde. De ronde knoppen flitsten terwijl de verdiepingen voorbijvlogen. Er waren er een hoop, zeventig in totaal. Een groot aantal knoppen was door jarenlang gebruik dof geworden. Dat leek niet te kloppen. Het leek nog maar gisteren dat de knoppen nog glanzend en nieuw waren. Nog maar gisteren was alles dat nog. De lift minderde vaart. Troy hield de muur vast om zijn evenwicht te bewaren, zijn benen waren nog wankel. De deur gaf een ping en schoof open. Troy knipperde naar de felle lichten op de gang. Hij verliet de lift en liep het korte stukje naar een kamer waaruit geklets weerklonk. Zijn nieuwe laarzen voelden stug aan rond zijn voeten, de standaard grijze overall jeukte. Hij probeerde zich voor te stellen om nog negen keer op deze manier te ontwaken, zich zo zwak en gedesoriënteerd te voelen. Tien ploegendiensten van elk zes maanden. Tien ploegendiensten waarvoor hij zich niet vrijwillig had opgegeven. Hij vroeg zich af of het steeds makkelijker zou worden of alleen maar erger. Het rumoer in de kantine verstomde toen hij binnenkwam. Een paar hoofden draaiden zich in zijn richting. Hij zag op slag dat zijn grijze overall toch niet zo standaard was. Er zat een rijke schakering van kleuren aan de tafels: een grote cluster van rood, vrij veel geel, één man in het oranje; geen anderen in het grijs. Die eerste maaltijd van kleffe pasta die hij had gekregen rommelde weer in zijn maag. Hij mocht de komende zes uur niets anders eten, wat de geur van het eten in blik overweldigend maakte. Hij herinnerde zich die kost, hij had er tijdens de Oriëntatie van geleefd. Wekenlang dezelf23 de brij. Nu zou het maanden voortduren. Het zouden eeuwen lijken. ‘Meneer.’ Een jongeman knikte naar Troy toen hij langs hem naar de liften liep. Troy dacht dat hij hem herkende, maar wist het niet zeker. De man leek hem beslist wél te hebben herkend. Of was het de grijze overall die opviel? ‘Eerste ploegendienst?’ Een oudere heer naderde, mager, met wit en piekerig haar dat zijn hoofd omkranste. Hij hield een dienblad in zijn handen en glimlachte naar Troy. Hij trok een vuilnisbak open, schoof er het hele dienblad in en liet het kletterend vallen. ‘Komt u voor het uitzicht?’ vroeg de man. Troy knikte. Er waren alleen mannen in de kantine. Alleen mannen. Ze hadden uitgelegd waarom dit veiliger was. Hij probeerde het zich te herinneren terwijl de man met de ouderdomsvlekken op zijn huid de armen over elkaar sloeg en naast hem ging staan. Hij werd aan niemand voorgesteld. Troy vroeg zich af of namen minder betekenden bij deze korte halfjaarlijkse ploegendiensten. Hij keek uit over de rumoerige tafels in de richting van het enorme scherm dat de verre muur bestreek. Wervelingen van stof en lage wolken hingen over een gebied van verspreid en vermorzeld puin. Een paar metalen palen staken scheef en lusteloos uit de grond, de tenten en vlaggen reeds lang verdwenen. Troy bedacht iets, maar kon het niet benoemen. Zijn maag trok zich als een vuist strak rond de pasta en de bittere pil samen. ‘Dit wordt mijn tweede ploegendienst,’ zei de man. Troy hoorde het nauwelijks. Zijn tranende ogen gleden over de verschroeide heuvels, de grijze hellingen die in de richting van de donkere en dreigende wolken glooiden. Het overal verspreide puin lag weg te rotten. Bij de volgende ploeg, of die erna, zou alles verdwenen zijn. ‘U kunt vanuit de lounge verder zien.’ De man keerde zich om en gebaarde langs de muur. Troy wist maar al te goed op welke ruimte hij doelde. Dit deel van het gebouw was hem beter bekend dan deze man ooit zou kunnen vermoeden. ‘Nee, maar toch bedankt,’ stamelde Troy. Hij wimpelde de man af. ‘Ik denk dat ik wel genoeg heb gezien.’ Nieuwsgierige gezichten keerden zich naar hun dienbladen terug en het geroezemoes hervatte. Erdoorheen klonk het gerinkel van lepels en vorken op metalen kommen en borden. Troy draaide zich om en vertrok zonder een woord te zeggen. Hij zette dat afschuwelijke uit24
© Copyright 2024 ExpyDoc