Havenbeheersverordening Rotterdam 2010

Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
De Raad van de gemeente Rotterdam,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 september 2009
(raadsvoorstel nr. 336660; raadsstuk 2009-3667;
gelet op de artikelen 147 en 156, derde lid, van de Gemeentewet;
overwegende dat het ter bevordering van een goed havenbeheer noodzakelijk is regels te stellen
met betrekking tot de orde, de veiligheid en het milieu van de haven en de omgeving van de
haven, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven;
Besluit vast te stellen:
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010
§1
Algemene bepalingen
Artikel 1.1
Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
ADN: Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de
binnenwateren;
afvalstoffen: scheepsafval, ladingresiduen, vloeibare of vaste afvalstoffen die ontstaan bij
het schoonmaken van een schip;
behandelen van een gevaarlijke stof: laden, lossen, intern verpompen, verplaatsen,
mengen, blenden of schoonmaken van een gevaarlijke stof, met uitzondering van onderling
overpompen of terugpompen van bunkerolie of LNG-brandstof, het bunkeren of het LNGbunkeren;
bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken: bekendmaking met dezelfde
strekking als een verkeersteken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de
Scheepvaartverkeerswet;
bijlage: bij deze verordening behorende bijlage;
binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip;
binnentankschip: binnenschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte
vloeibare lading in zijn ladingtanks;
boeienspan: ligplaats met het kenmerk dat het schip vanaf het voor- of achterschip op of
tussen een of meer daarvoor bestemde boeien of palen kan afmeren, waarbij het schip
gemeerd ligt zonder enig contact met overige havenafmeervoorzieningen;;
bootliedenorganisatie: door het college erkende organisatie van bootlieden die activiteiten
verricht ter waarborging van de vakbekwaamheid van bootlieden en zorgdraagt voor het
vereiste materieel;
bootman: degene die in de uitoefening van zijn beroep een zeeschip vast- of losmaakt;
brandbare vloeistof: een vloeistof met een vlampunt dat lager ligt dan, of gelijk is aan 100
graden Celsius en uitsluitend een brandbare eigenschap heeft;
brandstofolie: elke olie die wordt gebruikt als brandstof voor de voortstuwings- of
hulpwerktuigen van schepen;
bunkercontrolelijst: bunkercontrolelijst waarin uitsluitend de onderdelen zijn
overgenomen zoals die staan in de Bunkering Safety Check-List van de ISGOTT;
bunkeren: overslag van bunkerolie van een bunkerschip naar een zeeschip;
bunkerolie: brandstofolie of smeerolie;
bunkerschip: tankschip gebruikt voor het bevoorraden van schepen met bunkerolie;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 1 van 116
-
-
-
-
-
combinatietankschip: zeeschip, ingericht om afwisselend onverpakte vloeibare lading of
droge lading te kunnen vervoeren;
communicatievaren: tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar zeeschepen;
dampen: de atmosfeer die boven een vloeibare stof aanwezig is als gevolg van
een bepaalde dampdruk van die vloeibare stof;
dampretourleiding: dampdruk vereffening systeem tussen de bij de directe overslag
betrokken ladingtanks waardoor de overslag emissieloos plaatsvindt;
dienstverlenend schip: elk schip betrokken bij dienstverlening aan een in een
petroleumhaven of LNG-haven gelegen schip:
1°. verband houdend met repareren of schoonmaken;
2°. brengen of halen van voorraden of scheepsonderdelen; of
3°. dat een ontvangstvoorziening is;
en dat voldoet aan de bij verordening te stellen voorschriften inzake de bouw, de inrichting
en de uitrusting van het schip;
droogmaken: openstaande ladingtanks of sloptanks laten drogen of ventileren nadat deze
met water zijn gewassen of op een andere wijze voldoende zijn schoongemaakt;
eetbare oliën: oliën of vetten die gewonnen worden uit zaden of vruchten van planten of
bomen of oliën en vetten van dierlijke oorsprong;
exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over
het gebruik van het schip;
exploitant van een boeienspan of een palenligplaats: eigenaar, beheerder of ieder ander die
zeggenschap heeft over het gebruik van een boeienspan of een palenligplaats;
gasdeskundige: gasdeskundige die in het bezit is van een certificaat van
vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit;
gassen: stoffen die bij 20 graden Celsius en een standaarddruk van 101,3 kilopascal
volledig gasvormig zijn;
gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging,
bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de IMO code voor het vervoer
van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (IMDG Code), de code voor de bouw en uitrusting
van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (IBC Code), met uitzondering van
de stoffen die enkel (milieu)vervuilend zijn en die geen giftige of brandbare eigenschappen
hebben, de internationale code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar
gemaakte gassen in bulk vervoeren (IGC Code), de IMSBC Code en de bijlage bij het ADN,
met uitzondering van eetbare oliën;
haven: wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering
van:
1°
de Nieuwe Maas;
2°
het Zuiddiepje;
3°
de Koningshaven;
4°
de Nieuwe Waterweg;
5°
de Maasmond en de wateren in de aanloop daarvan;
6°
het Calandkanaal, ten westen van het punt gelegen 1000 meter oostwaarts van het
snijpunt van de as van het Beerkanaal;
7°
het Beerkanaal, ten noorden van het punt gelegen 1320 meter zuidwaarts van het
snijpunt met de as van het Calandkanaal;
8°
het Breeddiep;
9°
de Berghaven;
10° de Oude Maas;
11° de Delftse Schie van de uitmonding van de Delfshavense Schie tot de
gemeentegrens;
12° de Rotte, vanaf de Prinses Irenebrug in de Terbregseweg tot de gemeentegrens;
havenmeester: havenmeester van Rotterdam;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 2 van 116
-
-
-
-
-
-
-
IBC Code: International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying
Dangerous Chemicals in Bulk van IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships
Carrying Dangerous Chemicals in Bulk van IMO;
IGC Code: International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying
Liquefied Gases in Bulk van IMO of Code for the Construction and Equipment of Ships
Carrying Liquefied Gases in Bulk van IMO;
IMDG Code: International Maritime Dangerous Goods Code;
IMSBC Code: International Maritime Solid Bulk Cargoes Code;
IMO: Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties;
inerte atmosfeer: een atmosfeer in een ladingtank of sloptank waarin het zuurstof gehalte is
verminderd tot ten hoogste 8 volume procent door het toevoegen van een inert gas onder
positieve druk;
inrichting: inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer;
ISGOTT: International Safety Guide for Oiltankers and Terminals;
kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;
ladingresiduen: de restanten van lading in laadruimen, ladingtanks of sloptanks aan boord
die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of
lossing en morsingen;
LNG-aangedreven schip: schip dat gebruik maakt of mede gebruik maakt van LNGbrandstof voor voortstuwing;
LNG-brandstof: LNG dat wordt gebruikt als brandstof voor de voortstuwing of hulpbedrijf van
een schip;
LNG-bunkeren: aan boord van een schip brengen van LNG-brandstof of aardgas brandstof
voor eigen gebruik op het schip;
LNG-bunkerschip: tankschip gebruikt voor het LNG-bunkeren;
LNG-haven: gebied ingericht voor de afhandeling van een LNG-tankschip;
LNG-tankschip: zeetankschip geschikt voor het vervoer van LNG-lading;
MARPOL: International Convention for the Prevention of Pollution from Ships;
ontvangstvoorziening: voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige
schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen;
open vuur: vuur, vonkvorming en elk oppervlak binnen een afstand van 25 meter van een
gevaarlijke stof, dat een temperatuur heeft die gelijk is aan of hoger dan de minimumontstekingstemperatuur van die stof;
overslag: laden of lossen van lading in of uit een schip;
palenligplaats: ligplaats met het kenmerk dat het schip tegen en aan daarvoor bestemde
palen kan afmeren, waarbij het schip gemeerd ligt zonder enig contact met overige
havenafmeervoorzieningen;
passagiersschip: elk schip dat is ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers
en dat in het bezit is van toereikende en geldige certificaten;
personenvervoer: tegen vergoeding vervoeren van personen;
petroleumhaven: gebied ingericht voor de afhandeling van een tankschip met onverpakte
gevaarlijke vloeibare lading;
plaatsgebonden risico: plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en
onder o, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
pleziervaartuig: schip dat is bestemd of wordt gebruikt voor sportbeoefening of
vrijetijdsbesteding;
schadelijke stoffen: stoffen die als zodanig bij of krachtens de Wet voorkoming
verontreiniging door schepen zijn aangewezen of worden genoemd;
scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval,
dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van
bijlagen I, IV, V en VI van het Marpol, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal
dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in
ieder geval begrepen wordt stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal,
houten platen, papier, karton, draad of stalen banden;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 3 van 116
-
-
-
-
-
-
schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een
luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een
baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een
drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;
schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;
schoonmaakschip: schip dat ingericht is om laadruimen, ladingtanks, sloptanks of andere
plaatsen aan boord van een ander schip, die schadelijke of gevaarlijke stoffen bevatten,
schoon te maken;
schoonmaken: elke handeling die gericht is op of verband houdt met het reinigen, gasvrij of
dampvrij maken van de ladingtanks of de sloptanks van een tankschip;
sjorbedrijf: bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met sjorren en dat is ingeschreven bij
de Kamer van Koophandel;
sjorder: degene die containers aan boord van zeeschepen sjort;
sjorren: zeevast zetten en losmaken van containers aan boord van een zeeschip;
sloptank: tank aan boord van een schip bestemd voor het houden van al dan niet met water
vermengde ladingrestanten van schadelijke, brandbare of andere gevaarlijke vloeistoffen
(slops);
smeerolie: elke vloeistof bestemd voor smering van machines aan boord van schepen;
spudpaal: voorziening waarmee een schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren
door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust;
tankschip: binnentankschip of zeetankschip;
toestemming: vergunning, aanwijzing, erkenning, ontheffing of vrijstelling;
veiligheidscontour: veiligheidscontour als vastgesteld in het:
1°. Besluit tot vaststelling van de Veiligheidscontour Botlek-Vondelingenplaat;
2°. Besluit tot vaststelling van de Veiligheidscontour Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2, of;
3°. Besluit tot vaststelling van de Veiligheidscontour Europoort en Landtong;
van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en het college van burgemeester en wethouders
van Rotterdam van 4 februari 2014;
vlampunt: vlampunt, bepaald met het toestel van Pensky-Martens;
werkschip: elk schip dat onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de haveninfrastructuur,
uitgezonderd een schip dat baggerwerkzaamheden uitvoert;
woonconcentratie: een groep van zich bij elkaar op het land bevindende woningen;
zeeschip: schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor
de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document - afgegeven door
het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven - waaruit blijkt dat het
geschikt is voor de vaart ter zee;
zeetankschip: zeeschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte
vloeibare lading in zijn ladingtanks.
Toelichting artikel 1.1
De begrippen die in de Havenbeheersverordening worden gebruikt, zijn ondergebracht in artikel
1.1. Dit geldt ook voor die begrippen die voorheen in de Havenverordening Rotterdam 2004 in
andere paragrafen waren opgenomen. In tegenstelling tot de oude Havenverordening zijn de
begrippen nu alfabetisch weergegeven.
Hieronder volgt de een toelichting op een aantal begrippen.
Behandeling van een gevaarlijke stof
Deze begripsomschrijving omvat niet alleen de overslag, maar ook verschillende andere soorten
handelingen aan boord van een schip (zoals het intern verpompen of mengen, maar ook
schoonmaken), die vanwege de aard van de stoffen een bepaald risico inhouden, met
uitzondering van het debunkeren of bunkeren van bunkerolie of LNG-brandstof. Het debunkeren
of bunkeren is uitgezonderd, aangezien voor deze handelingen onder specifieke regelgeving in
deze verordening vallen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 4 van 116
Exploitant
Onder exploitant wordt verstaan: de eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die
zeggenschap heeft over het gebruik van het schip.
Deze definitie hangt samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot
wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.
Havenmeester
Onder het begrip havenmeester wordt de havenmeester van Rotterdam verstaan. In artikel 2.1 is
opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam de
havenmeester aanwijst.
Kapitein en Schipper
De kapitein of de schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe
de (papieren) kapitein, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die
op dat moment de feitelijke leiding heeft.
De definities hangen samen met artikel 1.10 waarin de normadressaat is opgenomen: degenen tot
wie de bepalingen van de Havenbeheersverordening zich richten.
LNG
Met de komst van een nieuw soort lading in de Rotterdamse haven, namelijk LNG (Liquefied
Natural Gas), was het noodzakelijk een apart regiem voor dit soort ladingactiviteiten vast te
stellen.
In dit kader worden enkele begrippen die
betrekking hebben op de overslag van LNG in dit artikel gedefinieerd.
Petroleumhaven
De definitie petroleumhaven is gewijzigd. In de Havenverordening Rotterdam 2004 was de norm
opgenomen dat het college de petroleumhavens aanwees. Dit hoort niet thuis in een
begripsomschrijving. Door het opnemen van een nieuwe definitie van petroleumhaven is
overigens geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Schadelijke stoffen
In deze definitie wordt alleen nog naar de Wet voorkoming verontreiniging door schepen
verwezen. In deze wet worden alle schadelijke stoffen aangewezen. Om die reden behoeft het
college – zoals voorheen het geval was – deze stoffen niet nader aan te wijzen.
Scheepsafval
Aan de definitie scheepsafval is bijlage VI van het Marpol-verdrag toegevoegd. Bijlage VI omvat
ozon aantastende stoffen die ook in scheepsafval kunnen voorkomen.
Schip
Aan de definitie schip zijn de begrippen boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object
opgenomen. Dit begrip hangt samen met artikel 3.4, waarin het verbod tot het opvijzelen van
boor- en werkeilanden is geregeld. Door deze begrippen hier op te nemen, wordt voorkomen dat
een werkeiland of soortgelijk object niet onder de definitie van "schip" zou vallen. Voorts wordt
hiermee voorkomen dat een opgevijzeld (op zijn poten staand) booreiland buiten de werking van
de definitie zou vallen.
Schoonmaken
Ten aanzien van dit begrip wordt ter voorkoming van onduidelijkheden opgemerkt dat als
schoonmaakhandeling tevens wordt aangemerkt het wassen van een schip met ruwe olie.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 5 van 116
Spudpaal
Een spudpaal is een inrichting, anders dan ankers, waarmee het schip zichzelf in de
onderwaterbodem kan verankeren.
Zeeschip
Ten aanzien van de definitie zeeschip wordt opgemerkt dat schepen die de vereiste documenten
hebben om op de binnenwateren en op zee te varen (zogenaamde binnen-buitenschepen), op
grond van deze definitie worden aangemerkt als zeeschip.
Artikel 1.2
Toepassingsgebied
1.
Deze verordening is van toepassing in de haven en alle tot de haven behorende
kunstwerken, alsmede op de scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven, los- en
laadplaatsen binnen de gemeente.
2.
Deze verordening is tevens van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de
gemeente direct of indirect gemeerd, ten anker liggen of op een spudpaal zijn afgemeerd.
Toelichting artikel 1.2
Het toepassingsgebied beperkt zich niet tot de als haven omschreven wateren, maar strekt zich
tevens uit over alle tot de haven behorende bouwwerken en kademuren. Het is duidelijk dat ook
vanaf de wal de orde en de veiligheid ongunstig kan worden beïnvloed. De verordening is tevens
van toepassing op schepen die buiten de haven doch binnen de gemeente direct of indirect
gemeerd, ten anker of op spudpalen liggen aan of bij kaden, aanlegsteigers, meerpalen,
ankergebieden of andere voorzieningen. Op schepen die gemeerd liggen buiten de haven, maar
binnen de gemeente - bijvoorbeeld aan een steiger op de Nieuwe Maas - is de verordening
eveneens van toepassing, onafhankelijk van de vraag of de gemeente dan wel een particulier
"beheerder" van deze steiger is.
Artikel 1.3
Aanvulling of afwijking van de Algemene wet bestuursrecht
Naast of in afwijking van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht gelden met betrekking tot
toestemmingen bij of krachtens deze verordening de bepalingen van deze paragraaf.
Toelichting artikel 1.3
Artikel 1.3 regelt de verhouding van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 in relatie tot de
Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 1.4
Beslistermijn
1.
Het college beslist op een aanvraag om een toestemming binnen 4 weken na de dag
waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij bij of krachtens deze verordening een andere
beslistermijn is vastgesteld.
2.
Het college kan binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde
termijn eenmaal met ten hoogste 4 weken verlengen. Het doet hiervan mededeling aan de
aanvrager.
Toelichting artikel 1.4
In de Havenverordening Rotterdam 2004 was geen expliciete beslistermijn opgenomen. Hier gold
de algemene regel van artikel 3:18 van de Awb.
Nu is expliciet opgenomen dat binnen 4 weken op een aanvraag moet worden besloten. Indien
het een ingewikkelde aanvraag betreft, kan deze termijn éénmaal met 4 weken worden verlengd.
Wel moet deze verlenging (binnen de eerste 4 weken) aan de aanvrager gemeld worden.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 6 van 116
Op grond van het eerste lid is mogelijk gemaakt dat bij of krachtens deze verordening voor
bepaalde besluiten een andere afwijkende beslistermijn kan worden vastgesteld. Vooralsnog
wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Artikel 1.5
Voorschriften en beperkingen
1.
Het college kan aan een toestemming voorschriften verbinden. De toestemming kan onder
beperkingen worden verleend.
2.
De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het eerste lid, mogen slechts strekken tot
bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de toestemming is vereist.
3.
Degene voor wie de toestemming geldt, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en
beperkingen na te komen.
Toelichting artikel 1.5
In de strafbepalingen van deze Havenbeheersverordening wordt overtreding van het bij of
krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Dat geldt dus ook voor overtreding van
de aan de toestemming verbonden voorschriften of beperkingen.
Artikel 1.6
Geldigheidsduur
1.
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning of vrijstelling verleend
voor de maximale duur van vijf jaar.
2.
Een erkenning kan voor onbepaalde duur worden verleend.
3.
Een ontheffing kan worden verleend voor de maximale duur van 1 jaar.
4.
Een ontheffing kan in spoedeisende gevallen voor een eenmalige gedraging of handeling
mondeling worden verleend. De ontheffing wordt zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.
Toelichting artikel 1.6
In het eerste lid wordt geregeld dat een vergunning of vrijstelling wordt verleend voor de maximale
duur van vijf jaar. Vanzelfsprekend bestaat de mogelijkheid bij of krachtens de
Havenbeheersverordening te bepalen dat een andere termijn wordt vastgesteld.
Het tweede lid regelt dat een erkenning voor onbepaalde duur kan worden verleend.
Het derde lid bepaalt dat een ontheffing, indien deze wordt verleend voor een eenmalige
gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling. Kantekening
hierbij is dat een ontheffing nooit langer dan voor 1 jaar kan worden verleend.
Op grond van het vierde lid kan de ontheffing in spoedeisende gevallen voor een eenmalige
gedraging of handeling mondeling worden verleend. Wel wordt de ontheffing daarna zo spoedig
mogelijk op schrift gesteld.
Artikel 1.7
Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming
Het college kan, onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, een toestemming
weigeren, wijzigen of intrekken indien:
a.
één of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder
vallen de orde, de veiligheid of het milieu in de haven of in de omgeving van de haven, en
de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dat wenselijk maken;
b.
de verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij is verleend, niet zijn of worden
nageleefd;
c.
zich na de verlening een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien het feit of de
omstandigheid ten tijde van de verlening bekend was geweest, de toestemming niet of niet
onder die voorschriften of beperkingen zou zijn verleend;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 7 van 116
d.
e.
f.
g.
op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het
verlenen van de toestemming, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt
gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de toestemming is
vereist;
ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde
termijn of, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een naar het oordeel van het
college redelijke termijn, of;
degene voor wie de toestemming geldt, dit verzoekt.
Toelichting artikel 1.7
Onder het bepaalde in onderdeel d, worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen tot
intrekking of wijziging van de toestemming leiden. Daarbij moeten vanzelfsprekend door het
bestuursorgaan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen.
Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking dan wel wijziging van de vergunning of
ontheffing wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften
nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met name
het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot
wijziging en intrekking.
Artikel 1.8
Grond voor verlening van een ontheffing
Een ontheffing wordt slechts verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt
beschermd, zich daartegen niet verzet.
Toelichting artikel 1.8
Dit artikel bepaalt dat een ontheffing bij of krachtens deze verordening slechts kan worden
verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet
verzet.
Artikel 1.9
Verplichtingen van houders van toestemmingen
De houder houdt de toestemming, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan
boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.
Toelichting artikel 1.9
Op grond van dit artikel moet de houder – indien een toestemming op een schip betrekking heeft
– de toestemming of een kopie daarvan, aan boord van het schip houden, tenzij het schip geen
bemanningsverblijf heeft.
Artikel 1.10 Normadressaat
1.
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk
voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
2.
Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de
naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
Toelichting artikel 1.10
Dit artikel bepaalt tot wie de voorschriften van de verordening zich richten. Tenzij uit de tekst
anders blijkt, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij
of krachtens deze verordening. De kapitein of schipper is degene die de feitelijke leiding heeft
over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein of schipper, maar kan ook zijn vervanger
zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. Overal
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 8 van 116
waar in de verordening staat “het is verboden”, richt de norm zich dus in de eerste plaats tot de
kapitein, de schipper, of zijn plaatsvervanger.
Met nadruk zij hier opgemerkt dat er enkele artikelen in de verordening zijn opgenomen waarin
expliciet is bepaald dat “een ieder” zich aan dat voorschrift dient te houden. De normen in die
artikelen richten zich derhalve niet tot de kapitein of de schipper, maar tot iedereen. Voor dit
systeem is in deze verordening gekozen om eenduidigheid ten aanzien van het normadressaat te
verkrijgen. Bijkomend voordeel is dat niet langer in elk artikel afzonderlijk behoeft te worden
bepaald tot wie de norm zich richt.
In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, de exploitant
verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze
bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is
afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 9 van 116
§2
Havenmeester van Rotterdam
Artikel 2.1
Aanwijzing havenmeester
Het college wijst de havenmeester van Rotterdam aan.
Toelichting artikel 2.1
Artikel 2.1 vormt de basis voor het college om de havenmeester aan te wijzen.
De hier bedoelde havenmeester is de havenmeester van Rotterdam.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 10 van 116
§3
Orde in en gebruik van de haven
Artikel 3.1
Verkeerstekens
1.
Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het
Binnenvaartpolitiereglement en die verkeerstekens voorzien van nadere aanduidingen.
2.
Het is verboden te handelen in strijd met het verkeersteken of de daarbij behorende nadere
aanduidingen.
3.
Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 3.1
In het Binnenvaartpolitiereglement is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens
geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens
kunnen worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven.
Artikel 3.1a Bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken
Artikel 3.1 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot bekendmakingen met dezelfde
strekking als een verkeersteken.
Toelichting artikel 3.1a
In niet alle gevallen is het mogelijk om in de haven een verkeersteken te plaatsen. Het vaarwater
kan bijvoorbeeld te breed zijn waardoor het plaatsen van een bord niet effectief is.
In zulke gevallen bestaat de mogelijkheid om een besluit te nemen inhoudende een
bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken. In artikel 1.1 wordt het
begrip“bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken” gedefinieerd.
Artikel 3.2
Verbod tot nemen van ligplaats
1.
Het is verboden met een schip ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te
bevinden, tenzij dit geschiedt:
a.
in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere
aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 ; of bekendmakingen met dezelfde strekking
als een verkeersteken als bedoeld in artikel 3.1a
b.
in overeenstemming met de Verordening woonschepen 2013;
c.
met een vergunning op grond van de Verordening Kadegeld, of;
d.
met instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van een ligplaats.
2.
Het is eveneens verboden met een schip ligplaats te nemen of zich met een schip op een
ligplaats te bevinden indien dit naar oordeel van het college de bescherming van de orde, de
veiligheid of het milieu in of in de omgeving van de haven in gevaar brengt.
3.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod vrijstelling of ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 3.2
In principe is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden,
tenzij een van de uitzonderingsbepalingen, genoemd in het eerste lid in de onderdelen a tot en
met d in acht worden genomen. Het in het derde lid opnemen van een ontheffings- en
vrijstellingsregeling is onder andere nodig gebleken ten aanzien van de openbare ligplaatsen.
Door opname van deze vrijstellingsregeling kan het college middels beperkingen en voorschriften
die aan een ontheffing of vrijstelling worden verbonden, anticiperen op de specifieke
omstandigheden van de ligplaats. Het nemen van ligplaats omvat tevens ankeren of gebruik
maken van spudpalen op de aangewezen ankerplaatsen. Het verbod leidt ertoe dat in de meeste
gevallen kan worden volstaan met plaatsing in de haven van verkeerstekens.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 11 van 116
Artikel 3.2a Afmeerverbod
1.
Het is verboden in door het college aan te wijzen gebieden gedurende een door het college
te bepalen periode met een schip ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden.
2.
De periode, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht niet te zijn onderbroken dan wel te zijn
beëindigd indien:
a.
een schip terugkeert in een gebied, als bedoeld in het eerste lid, zonder dat er sprake
is geweest van bedrijfsmatig vervoer als bedoeld in artikel 1 van de Binnenvaartwet,
en
b.
het schip over minder dan 500 meter is verplaatst.
3.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 3.2a
De reden van opname van dit artikel is gelegen in het feit dat door beperking van de maximale
tijdsduur van het nemen van een ligplaats in nader te bepalen gebieden er in beginsel voldoende
ligplaatsen beschikbaar blijven. Indien schepen voor langere tijd zouden blijven liggen,
bijvoorbeeld in verband met een faillissement, dan komt de vrije ligplaatsvoorziening voor
schepen die wel deelnemen aan bedrijfsmatig vervoer in het gedrang.
Artikel 3.3
Deugdelijk afmeren
1.
Het is een ieder verboden te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is
afgemeerd.
2.
Een zeeschip dat is afgemeerd:
a.
vervallen;
b.
is deugdelijk afgemeerd, waarbij, gelet op de plaatselijke omstandigheden en indien
daartoe de mogelijkheid bestaat, de voor het afmeren gebruikte meerlijnen, als volgt
zijn uitgegeven en gepositioneerd:
1°. dwarslijnen staan zo dwars mogelijk en springlijnen staan zo parallel mogelijk
ten opzichte van het zeeschip;
2°. de verticale hoek van meerlijnen is tot een minimum beperkt, en;
3°. alle meerlijnen die in dezelfde richting staan zijn van hetzelfde materiaal en
hebben gelijke uitgegeven lengte en spanning;
c.
heeft ligplaats ingenomen in de lengterichting ten opzichte van een ander afgemeerd
schip met inachtneming van de volgende onderlinge afstand:
1°. voor een zeeschip tot en met 120 meter; 0,1 x de lengte van het zeeschip met
een minimum van 10 meter, en;
2°. voor een zeeschip langer dan 120 meter; 0,1 x de lengte van het zeeschip met
een minimum van 15 meter en een maximum van 35 meter, en;
d. in een boeienspan wordt, voor zover de plaatselijke omstandigheden dit toelaten,
gemeerd met de boeg in de heersende windrichting en presenteert ten minste één
anker.
3.
Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.
Toelichting artikel 3.3
Het eerste lid van artikel 3.3 bepaalt dat het verboden is te laden of te lossen, tenzij het schip op
deugdelijke wijze is afgemeerd. Door de formulering "het is een ieder verboden" richt de norm zich
op een ieder. Door deze formulering kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal
gehouden worden aan de verplichting om het schip eerst deugdelijk af te (laten) meren.
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een spring is afgemeerd en men
vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het
oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat.
Door het opnemen van de verplichting op deugdelijke wijze af te meren, kan hiertegen worden
opgetreden. Het schip moet zodanig zijn afgemeerd dat het geen voor- of achterwaartse
verplaatsing kan ondergaan, met dien verstande dat enige beweging als gevolg van golfslag of
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 12 van 116
winddruk onvermijdelijk is en schade, anders dan door toedoen van menselijk handelen wordt
voorkomen.
Tengevolge van veranderingen in de atmosfeer worden schepen, ook in de haven, vaker
geconfronteerd met zware stormen en extreme weersomstandigheden. Dit heeft in het recente
verleden regelmatig tot gevolg gehad dat afgemeerde schepen van de wal of van boeimeringen
losbraken en door de storm in de haven op drift geraakten. Dit heeft inmiddels ook tot
buitengewone schade geleid. Teneinde het losbreken zo veel mogelijk te voorkomen, zijn onder b
en c kwaliteitseisen opgenomen waaraan een afgemeerd schip dient te voldoen. Deze eisen zijn
een kopie van de Guidlines on Mooring van OCIMF (Oil Compagnies International Marine Forum).
Indien een zeeschip afmeert in een boeienspan dient, voor zover de plaatselijke omstandigheden
dit toelaten, het zeeschip af te meren met de boeg in de heersende windrichting en wordt ten
minste één anker gepresenteerd.
Artikel 3.4
Verbod opvijzelen boor- of werkeiland
1.
Het is verboden een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object op te vijzelen.
2.
Het verbod is niet van toepassing indien de boorinstallatie, het werkeiland of een soortgelijk
object zich bevindt op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting, waarvoor een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is verleend.
3.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
4.
De aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:
a.
de naam en technische gegevens van het op te vijzelen object;
b.
de naam van de scheepsagent;
c.
het resultaat van het bodemonderzoek, en;
d.
de aard en tijdsduur van de uit te voeren activiteiten.
Toelichting artikel 3.4
Op grond van artikel 3.4 is het verboden om een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk
object (hierna: werkeiland) op te vijzelen. Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemend
gebruik van de haven door werkeilanden. Bij het opvijzelen - dat is het met behulp van de aan
boord geplaatste vijzels op eigen kracht verheffen van een werkeiland - worden de poten van het
werkeiland op de bodem geplaatst. Vervolgens werkt het werkeiland zich omhoog.
In artikel 1.7 is bepaald dat het college de afgifte van een ontheffing kan weigeren indien een of
meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder redenen die de
orde, de
veiligheid of het milieu in de haven en de omgeving van de haven betreffen, dat wenselijk maken.
De gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag tot een ontheffing bieden de
mogelijkheid om tot een goede beoordeling van de nautische en andere veiligheidsaspecten van
de haven te komen. De exploitant van een werkeiland, die eerstverantwoordelijke is voor de
activiteiten, heeft tevens belang bij een zo effectief mogelijke informatie-uitwisseling met de
havenbeheerder. In de bodem kunnen zich bijvoorbeeld leidingen, kabels of duikers bevinden die
door de vrijkomende krachten beschadigd kunnen worden. Ook dient rekening te worden
gehouden met de vergrote windgevoeligheid van het werkeiland tijdens en na het opvijzelen. De
gegevens die moeten worden overgelegd bij de aanvraag om een ontheffing omvatten dan ook
tevens een mededeling omtrent de resultaten van het door de exploitant uit te (laten) voeren
bodemonderzoek. Indien een werkeiland zich bevindt op een scheepswerf of bij een
herstellingsinrichting geldt het verbod niet, voor zover de activiteiten vallen binnen de
werkingssfeer van de vergunning die is afgegeven krachtens de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 13 van 116
Artikel 3.5
Voorzieningen in de haven
1.
Het is een ieder verboden voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven water te
hebben, te plaatsen of aan te brengen, indien daardoor gevaar, schade of hinder kan
ontstaan.
2.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het betreft het hebben,
plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als
zodanig in gebruik zijn, om een schip te laden en te lossen.
3.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 3.5
Dit artikel bepaalt in algemene zin dat het verboden is voorzieningen of voorwerpen in, op, onder
of boven water te hebben of aan te brengen indien daardoor gevaar, schade of hinder kan
ontstaan.
De havenbeheerder dient in verband met het veilig gebruik van de haven op de hoogte te zijn van
alle voorzieningen die in, onder of boven water worden aangebracht en die van een min of meer
permanent karakter zijn. Uitgezonderd zijn scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen om
een schip te laden en te lossen. Daarbij wordt de eis gesteld dat deze voorzieningen ook werkelijk
(als zodanig) in gebruik zijn, teneinde te voorkomen dat voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk
voor anderen zijn (bijvoorbeeld meerdraden en fenders) blijvend worden aangebracht.
Artikel 3.6
Verhalen van schepen
1.
Het college kan de exploitant schriftelijk opdragen het schip te verhalen of doen verhalen
naar een andere ligplaats indien dit in het kader van de bescherming van de orde, de
veiligheid of het milieu in of in de omgeving van de haven noodzakelijk is.
2.
Indien geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht, bedoeld in het eerste lid, kan het
college het schip voor rekening en risico van de exploitant verhalen of doen verhalen.
3.
In spoedeisende gevallen of indien de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor
rekening en risico van de exploitant direct verhalen of doen verhalen.
Toelichting artikel 3.6
Indien zich een calamiteit voordoet in de haven, moeten schepen - in verband met de veiligheid of
het milieu - met spoed verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er met ontheffing van
het college (de havenmeester) of met een vergunning. Bij een brand zouden de schepen
bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidenten bestrijdingsvaartuigen.
Aangezien niet altijd in strijd met bestaande wettelijke voorschriften wordt gehandeld, is
bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 Awb in dergelijke
gevallen niet mogelijk. Teneinde de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen,
wordt in het eerste lid bepaald dat - overeenkomstig artikel 5:24 Awb - de beslissing op schrift
dient te worden gesteld. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt
indien dit noodzakelijk is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of
milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de
haven, is het noodzakelijk worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger
waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt. De eigenaar, beheerder of gebruiker
van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn
het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Indien medewerking wordt geweigerd, kan het
schip verhaald worden.
Artikel 3.7
Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
1.
Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken indien het
schip:
a.
aan de grond zit;
b.
gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt, of;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 14 van 116
c.
2.
3.
4.
ter hoogte van kade of oevers wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever
wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.
Tijdens het in werking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven van een schip
is er een persoon in de stuurhut aanwezig, die bekend is met de bediening van het schip.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het een aan een ander
schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter
voorkoming van schade.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.
Toelichting artikel 3.7
In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels,
pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of
hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen indien het in andere gevallen
wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats.
Artikel 3.7 (artikel 3.1 oud) is gewijzigd en het verbod is uitgebreid tot ook die situatie waarbij het
schip op spudpalen ligt of indien men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het
schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is
afgemeerd. Reden waarom het verbod is uitgebreid ligt in het feit dat gebleken is dat regelmatig
door gebruikers van de haven schepen werden gaande gehouden waarbij zeer gevaarlijke
situaties werden veroorzaakt. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook
het trachten los te komen indien een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of
afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter
voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is
gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.
Ontheffingen of vrijstellingen worden slechts in beperkte gevallen verleend. Voor het proefdraaien
wordt slechts op een beperkt aantal locaties ontheffing of vrijstelling verleend.
Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van
voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn
die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het
geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.
Artikel 3.8
Gebruik van ankers
1.
Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:
a.
ligplaats wordt genomen in een boeienspan of een palenligplaats;
b.
dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker
geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels,
duikers of oever- of kadeverdedigingswerken.
2.
Het voornemen om een anker te gebruiken als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt gemeld
aan de havenmeester.
3.
De melding bedoeld in het tweede lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor
bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
4.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.
Toelichting artikel 3.8
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele
voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder
vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot
beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van een
anker gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel dat
willekeurig ten anker wordt gegaan.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 15 van 116
Het gebruikmaken van een anker is, op grond van onderdeel a van het eerste lid, wel toegestaan
indien ligplaats wordt genomen in een boeienspan of op een palenligplaats. Vanzelfsprekend mag
het anker niet in de nabijheid van een boei of een paal worden neergelaten aangezien het anker de
boei of paal zou kunnen beschadigen.
Tevens is het gebruik van een anker toegestaan indien dit geschiedt door een drijvende kraan en
zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de onderwaterbodem
aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken.
Indien een drijvende kraan zijn anker wil gebruiken, dient dit gemeld te worden aan de
havenmeester. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail plaatsvinden op
telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail
[email protected] .
Tot slot kan het college op grond van het vierde lid ontheffing of vrijstelling verlenen van het
verbod om een anker te gebruiken.
Artikel 3.9
Gebruik van spudpalen
1.
Het is verboden een spudpaal te gebruiken, tenzij dit geschiedt in overeenstemming met ter
plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1 of
artikel 3.1a.
2.
Indien een schip van spudpalen gebruik maakt, is artikel 4.5 van overeenkomstige
toepassing.
3.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.
Toelichting artikel 3.9
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele
voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen
zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot
beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is uitgangspunt in de haven dat het verboden is van
spudpalen gebruik te maken. Daarnaast is het in verband met de orde in de haven niet acceptabel
dat willekeurig een schip zijn spudpalen gebruikt.
Het verbod geldt niet indien dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte
verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1of een bekendmaking met
dezelfde strekking als een verkeersteken als bedoeld in artikel 3.1a.
Artikel 4.5 wordt bij het gebruik van spudpalen van overeenkomstig toepassing verklaard. Dit
houdt in dat ook indien een schip op spudpalen ligt, het schip over een toegang dient te
beschikken, die geen gevaar of schade kan veroorzaken. De uitzonderingen zoals die worden
genoemd in het tweede lid van artikel 4.5 zijn tevens van overeenkomstige toepassing.
Tot slot kan het college op grond van het derde lid ontheffing of vrijstelling verlenen van het
verbod om spudpalen te gebruiken.
Artikel 3.10 Pleziervaart en zeilvaart in de haven
1.
Het is verboden zich met een pleziervaartuig in de haven te bevinden, voor zover deze
onder invloed staat van getijdenbeweging, tenzij:
a.
het schip zich bevindt in:
1°. een jachthaven;
2°. de Parkhaven, voor zover het schip zich begeeft van de Nieuwe Maas naar de
Parksluizen en omgekeerd;
3°. een haven ten oosten van de Erasmusbrug, of;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 16 van 116
b.
2.
3.
4.
5.
het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar een in de haven
gelegen jachthaven, private ligplaats of werf.
Het is verboden met een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te
varen in de haven, voor zover deze onder invloed staat van getijdenbeweging.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Het college kan in geval van een evenement als bedoeld in de Algemene Plaatselijke
Verordening Rotterdam 2012 vrijstelling verlenen van de in het eerste en tweede lid
gestelde verboden.
Het college kan gebieden aanwijzen waar de in het eerste en tweede lid gestelde verboden
niet van toepassing zijn.
Toelichting artikel 3.10
Artikel 3.10 (artikel 3.2 oud) regelt in het eerste lid dat het - in principe - verboden is zich met een
pleziervaartuig in de haven te bevinden, voor zover deze onder invloed staat van
getijdenbeweging. Tevens is pleziervaart toegestaan in de Parkhaven voor zover het vaartuig van
de Parksluizen gebruik maakt of heeft gebruikt. Het varen met pleziervaartuigen in havens die
worden gebruikt door de beroepsvaart, kan zeer gevaarlijke situaties met zich meebrengen. Het
gaat hierbij om havens die onder invloed staan van de eb- en vloedstroom en die derhalve in
directe verbinding staan met open zee.
Onderdeel a van het eerste lid stelt dat het verbod niet van toepassing is indien het schip zich
bevindt in een haven ten oosten van de Erasmusbrug. Binnen deze havens staat de pleziervaart
de beroepsvaart niet in de weg. Tevens is het verbod niet van toepassing indien "het schip zich
rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar in een in de haven gelegen jachthaven, private
ligplaats of werf".
In het tweede lid wordt bepaald dat het verboden is de zeilvaart te beoefenen in de haven, tenzij
hiervoor een ontheffing is verleend. De pleziervaart in het eerste lid heeft geen betrekking op de
zeilvaart, die in het tweede lid wordt omschreven. Zeilvaart kan bedrijfsmatig - dus tegen
vergoeding - worden beoefend en niet bedrijfsmatig, dus recreatief. Beide worden in het tweede
lid geregeld. Een ontheffing van het verbod kan bijvoorbeeld worden verleend ingeval van een
zeilwedstrijd of een manifestatie, dan wel ingeval van motorpech.
Het derde lid regelt dat het verbod niet van toepassing is indien wordt gehandeld met een door het
college verleende ontheffing.
Tot slot kan het college op grond van het vierde lid een vrijstelling geven voor de in dit artikel
gestelde verboden in geval van evenementen.
Artikel 3.11 Overlast aan vaartuigen
Het is niet-rechthebbenden verboden een schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich
daarop te bevinden of los te maken.
Toelichting artikel 3.11
In de praktijk van de haven komt het regelmatig voor dat handelingen plaatsvinden, zoals het
vasthouden en losmaken van schepen alsmede het zich begeven en bevinden op schepen, die
onrechtmatig zijn. Met de invoeging van dit artikel wordt handhaving mogelijk gemaakt.
Artikel 3.12 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade
1.
Bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan of aan boord van een schip die gevaar, schade
of hinder kunnen veroorzaken voor het schip of de omgeving, worden direct aan de
havenmeester gemeld.
2.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor
bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 17 van 116
Toelichting artikel 3.12
Dit artikel bevat de verplichting voor schepen om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan
boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de
havenmeester te melden. De bepaling is van toepassing op alle schepen.
De melding vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of
per e-mail via telefoonnummer 010 - 252 1000, faxnummer 010 - 252 1600, VHF kanaal 14 of email [email protected].
Artikel 3.13 Meldplicht zeeschepen
1.
Dit artikel is van toepassing op alle wateren binnen de gemeente.
2.
Een zeeschip dat behoort tot een door het college vast te stellen categorie van zeeschepen
en dat op weg is van of naar een in de gemeente gelegen ligplaats, meldt aan de
havenmeester de door het college vast te stellen gegevens omtrent de aankomst, het
vertrek, het verhalen en de positie van het schip, de gegevens met betrekking tot de te
gebruiken nautische dienstverleners en de scheepsagent, de gegevens met betrekking tot
het schip, de daarmee vervoerde lading en de uit te voeren reis.
3.
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot:
a.
de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder vrijstelling of ontheffing van deze
meldplicht mogelijk is, of;
b.
de wijze waarop en het moment waarop de melding plaatsvindt.
4.
Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt
voorzien bij of krachtens het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen
scheepvaart en het Binnenvaartpolitiereglement.
Toelichting artikel 3.13
Op grond van dit artikel kan het college in nadere regels vastleggen welke gegevens door
zeeschepen aan de Havenmeester moeten worden gemeld, op welke wijze de melding dient
te geschieden en wanneer deze melding dient plaats te vinden.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 18 van 116
§4
Veiligheid en bescherming milieu in of in de omgeving van de haven
Artikel 4.1
Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen
1.
Het is verboden om aan boord van een schip, door middel van geperst gas of stoom, het
uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen,
waardoor roet uit het schip ontsnapt.
2.
Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of
hinder ontstaat of kan ontstaan.
3.
Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 4.1
Artikel 4.1, eerste lid, regelt dat het verboden is om roet uit een schip te laten ontsnappen ten
gevolge van het doorblazen van het uitlaatgassensysteem.
Het tweede lid bepaalt dat het verboden is stoffen uit een schip te laten ontsnappen, indien
hierdoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden beperken zich tot handelingen die plaatsvinden
aan boord van een schip. Handelingen gepleegd vanaf de wal vallen buiten deze bepalingen.
Het derde lid regelt dat het college ontheffing kan verlenen van het in het tweede lid gestelde
verbod.
Artikel 4.2
Gebruik afvalverbrandingsoven
Het is een ieder verboden in de haven aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in
gebruik te hebben.
Toelichting artikel 4.2
In artikel 4.2 (artikel 2.7 uit het voormalige Havenreglement gevaarlijke stoffen) is ter voorkoming
van gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en
het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd in een petroleumhaven,
een verbod opgenomen op het gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen.
Eventueel zich aan boord bevindend afval kan worden afgegeven aan de daartoe bestemde
inzamelaars.
Artikel 4.3
Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen
Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het water terechtkomt, waardoor
gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, draagt ervoor zorg dat:
a.
daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester, en;
b.
de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar
is.
Toelichting artikel 4.3
Artikel 4.3 (artikel 4.2 oud) regelt dat, in verband met de veiligheid en het eventuele belemmeren
van de vaarweg, indien stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt
gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden, maar de
voorkeur wordt gegeven aan een telefonische melding op 010 – 252 1000 of via de marifoon op
VHF kanaal 14. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te
worden verwijderd.
Het opnemen van een verbod is niet noodzakelijk in verband met de werkingssfeer van de
Waterwet, het Binnenvaartpolitiereglement en gemeentelijke regelgeving.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 19 van 116
Artikel 4.4
Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen
1.
Het college kan indien naar zijn oordeel een schip ernstig gevaar, schade of hinder, of
ernstige verstoring van de orde in of in de omgeving van de haven met zich meebrengt of
kan brengen:
a.
een verbod opleggen om met dat schip de haven binnen te komen, in de haven te
verblijven of zich met dat schip op een ligplaats te bevinden, of;
b.
maatregelen opleggen aan de kapitein of de schipper van het schip dat in de haven
verblijft of zich op een ligplaats bevindt.
2.
Degene aan wie het verbod is of de maatregelen zijn opgelegd, is verplicht daaraan gevolg
te geven.
Toelichting artikel 4.4
In het kader van een goed havenbeheer is het noodzakelijk ten aanzien van schepen die ernstig
gevaar, schade of hinder of ernstige gevolgen voor de orde in of in de omgeving van de haven
met zich mee (kunnen) brengen, maatregelen te kunnen treffen van min of meer ingrijpende aard.
Hierbij kan gedacht worden aan schepen die in brand staan, dreigen te zinken of schepen waaruit
gevaarlijke stoffen lekken. De maatregelen kunnen variëren van het treffen van
noodvoorzieningen aan boord van het schip, tot - in het uiterste geval - het verbieden van
binnenkomst of van verblijf van het schip in de haven. De te treffen maatregelen en het verbod
zullen (zo nodig achteraf) schriftelijk worden meegedeeld.
Artikel 4.5
Veilige toegang
1.
Een afgemeerd schip beschikt over een toegang, die geen gevaar of schade kan
veroorzaken.
2.
Een binnenschip hoeft niet over een toegang te beschikken indien:
a.
de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen, of;
b.
het afmeren van korte duur is.
Toelichting artikel 4.5
Dit artikel is toegevoegd aangezien er in de havenpraktijk zich bij de betreding van schepen
regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voordoen. Veilige toegang tot een schip
was nergens geregeld, tenzij een schip uitsluitend als een werkplaats werd gezien, dan waren er
in de Arbo-wetgeving algemene voorschriften dat de werkplek veilig moest kunnen worden
betreden. Echter er wordt niet altijd gewerkt, er wordt op een schip ook gewoond en geleefd en
ook dan dient een schip op veilige wijze te kunnen worden betreden. Het motief voor deze
regeling is gelegen in het wonen en leven aan boord, met al het daartoe noodzakelijk
maatschappelijk verkeer. In dit artikel wordt als norm gesteld dat het schip over een toegang dient
te beschikken waardoor in redelijkheid geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.
Voor binnenschepen is het in sommige gevallen niet mogelijk of zeer onpraktisch om een veilige
toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen.
Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk
bewegen. In dit soort situatie kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een
toegang is in dit soort gevallen juist onveilig.
Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te
zetten. Om in dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige
toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.
Artikel 4.6
Generatorverbod
1.
Het is verboden om in door het college aan te wijzen gebieden aan boord van een
binnenschip een generator te gebruiken.
2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 20 van 116
Toelichting artikel 4.6
In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit
worden in de haven bij de ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van
elektriciteit (ten behoeve van de binnenvaart) gerealiseerd.
Uitgangspunt is dat binnenschepen die direct of indirect zijn afgemeerd op een ligplaats die in het
beheer is bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. en indien deze ligplaats voorzien is van een
mogelijkheid voor afname van walstroom ten behoeve van dat binnenschip, het binnenschip geen
gebruik maakt van een generator.
Om kenbaar te maken waar het verbod om een generator te gebruiken geldt, worden gebieden
door het college als zodanig nader aangewezen. Het aanwijzen van deze gebieden geschiedt in
de praktijk – namens het college – door de havenmeester.
Voor zover het gebieden betreft – al dan niet in beheer bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. – waar
walstroom beschikbaar is, maar die niet als zodanig zijn aangewezen, geldt er geen verbod om
een generator te gebruiken.
Artikel 4.7
Verbod gebruik hoofdmotor
1.
Het is verboden om op een afgemeerd schip de hoofd- of hulpmotor in werking te hebben,
tenzij direct voor vertrek van het schip, :
a.
op de ligplaatsen gelegen aan het Noordereiland;
b.
in de gebieden bedoeld in artikel 4.6.
2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 4.7
Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofd- of hulpmotor onnodig laten
draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het
milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken.
Aangewezen als gebieden waar de hoofdmotor niet mag draaien zijn de ligplaatsen gelegen aan
het Noordereiland en gebieden waar een generatorverbod als bedoeld in artikel 4.6 geldt.
Artikel 4.8 Verrichten van werkzaamheden
1.
Het is voor een ieder verboden om aan een schip of aan een voorwerp aan boord van een
schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de
bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel, de sloop of de verbetering van het schip of
het voorwerp, tenzij:
a.
het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor
een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht is verleend, of;
b.
het schip geen ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting
waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend en per scheepsbezoek aan de
haven van Rotterdam:
1°. de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen;
2 °. de te verrichten werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kunnen
veroorzaken;
3 °. bij de te verrichten werkzaamheden doelmatige brandblusmiddelen en personen
die met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar, en;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 21 van 116
4 °.
2.
3.
de te verrichten werkzaamheden waarbij vuur of vonkvorming kan optreden ten
minste 25 meter verwijderd van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, aanhef, onder b, is het een ieder verboden de
werkzaamheden uit te voeren, indien:
a.
deze plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip,
tenzij er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige een veiligheidsen
gezondheidsverklaring is afgegeven of door de gasdeskundige is vastgesteld dat geen
veiligheids- en gezondheidsverklaring nodig is, of;
b.
deze plaatsvinden aan een LNG-installatie van een LNG-aangedreven schip en de
werkzaamheden niet worden uitgevoerd door de leverancier van de installatie of een
installatiebedrijf erkend door de Stichting Erkenning Installatiebedrijven of door de
Stichting Sterkin.
Het college kan van het bepaalde in dit artikel ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 4.8
Artikel 4.8 (oude artikel 4.3 van de Havenverordening Rotterdam 2004) geeft regels over het
verrichten van werkzaamheden aan schepen. Hieronder vallen ook werkzaamheden die
buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden.
Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine
reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door
buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met
zich meebrengen. Het verbod richt zich niet alleen op de kapitein of de schipper, maar tevens op
alle andere personen, door de toevoeging van de zinsnede “een ieder”. Zie voor een toelichting
hierop tevens de toelichting op artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening.
Teneinde te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting
tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is
in het eerste lid onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. In
het artikel zijn tevens de beperkingen en voorschriften opgenomen uit de thans bestaande
ontheffing terzake, zodat deze (oude) ontheffing kan vervallen, voor zover de
drie dagen niet wordt overschreden en wordt voldaan aan de in het artikel gestelde
criteria. Tevens is opgenomen dat onderhoud en eventuele reparaties aan cryogene
gasinstallaties (LNG) alleen door erkende specialisten mogen worden uitgevoerd.
Het eerste lid is ook van toepassing ten aanzien van de bedrijfsgereedheid van het schip.
Werkzaamheden aan bijvoorbeeld de voortstuwingsinstallatie mogen niet leiden tot het
belemmeren van de bedrijfsgereedheid voor een periode van meer dan drie dagen.
Indien de werkzaamheden niet voldoen aan de criteria van dit artikel, kan op grond van het derde
lid een ontheffing worden aangevraagd.
Artikel 4.9
Melding verrichten van werkzaamheden
1.
Indien een schip geen ligplaats heeft op of bij een Wet milieubeheer vergunninghoudende
scheepswerf of herstellingsinrichting, worden voorafgaand aan de in artikel 4.8 bedoelde
werkzaamheden, de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:
a.
de naam en roepnaam van het schip;
b.
de ligplaats van het schip tijdens de werkzaamheden;
c.
de datum, tijdstip van aanvang en duur van de werkzaamheden;
d.
de aard van de werkzaamheden;
e.
de plaats of plaatsen aan boord waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;
f.
de uitvoerder van de werkzaamheden;
g.
of het schip blijvend kan beschikken over zijn hoofdvoortstuwingsvermogen, en;
h.
bij LNG-aangedreven schepen de aan boord zijnde hoeveelheid LNG en de locaties
van de LNG bunkertanks.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 22 van 116
2.
3.
4.
De in het eerste lid gestelde meldplicht is niet van toepassing op een schip dat leeg is van of
geladen is met droge lading, niet zijnde gevaarlijke stoffen, en dat uitsluitend
werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 4.8 en waardoor geen gevaar, schade of
hinder kan ontstaan.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de
havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de
havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.
In afwijking van het derde lid kan een melding voor het verrichten van werkzaamheden
buitenboord of onder een schip plaatsvinden per telefoon, per marifoon op het daarvoor
bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
Toelichting artikel 4.9
Dit artikel is nieuw en regelt een meldplicht voor een schip dat voornemens is om
scheepsreparatiewerkzaamheden uit te voeren buiten een werf of herstellingsinrichting.
Reparaties aan schepen bij een werf of herstellingsinrichting vallen, met uitzondering van het
ligplaats nemen, buiten de werking van de verordening.
Deze meldplicht is ter vervanging van een ontheffingenstelsel, voor zover de scheepsreparatie ten
hoogste drie dagen duurt. Indien uit de melding blijkt dat de reparatie meer dan drie dagen duurt,
kan de Havenmeester op grond van het derde lid van artikel 4.8 ontheffing verlenen.
De melding voor het verrichten van werkzaamheden geschiedt via een Electronic Data
Interchange (EDI). Deze meldingen worden verricht via Portbase.
Bij het verrichten van werkzaamheden buitenboord of onder een schip kan de melding per
telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000,
faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail [email protected].
Artikel 4.10 Ontsmetten van schepen
1.
Het is verboden met een schip ligplaats te nemen om het schip of de lading te ontsmetten
door het met gassen of stoffen die gassen afstaan te behandelen.
2.
Het is verboden met een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm, ligplaats
te nemen of zich op een ligplaats te bevinden indien de lading is behandeld met gassen of
stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij voor het schip een
verklaring is afgegeven door een deskundige, erkend of aangewezen bij of krachtens de
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat het schip en de lading voldoende vrij zijn
van gassen of stoffen.
3.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 4.10
Artikel 4.10 (oude artikel 4.4 van de Havenverordening Rotterdam 2004) regelt het ontsmetten
van schepen. Het verbod van behandeling van lading van schepen met (bepaalde) gassen is
opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en wordt derhalve niet langer in
de Havenbeheersverordening geregeld.
Het in het eerste lid opgenomen verbod is beperkt tot het nemen van ligplaats. Tijdens het gassen
van laadruimen aan boord van een schip kunnen risico's ontstaan voor het havengebied. In
verband met de veiligheid van deze omgeving, is het noodzakelijk dat de havenmeester instemt
met het nemen van ligplaats door een schip en met het op die bepaalde plaats verrichten van
ontsmettingsactiviteiten in de haven.
In het tweede lid is het begrip “zeeschip” gewijzigd in “schip”, als gevolg waarvan de bepaling
tevens van toepassing is op binnenschepen. Hierdoor wordt de bepaling in overeenstemming
gebracht met de bestaande praktijk. De redactie van het tweede lid houdt tevens rekening met
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 23 van 116
schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die
in de haven wordt gelost. Deze lading kan vanzelfsprekend eveneens bepaalde risico’s met zich
meebrengen. Voorts is het tweede lid beperkt tot schepen, geladen met losgestorte bulklading in
vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen
hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen
te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de
IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen
een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer.
In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 24 van 116
§5
Petroleumhavens
Artikel 5.1
Aanwijzing petroleumhavens
Als petroleumhaven worden de volgende gebieden aangewezen:
van de 1e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen
de oeverfrontnummers 3204 en 3253;
van de 2e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen
de oeverfrontnummers 3003 en 3117;
van de 2e Werkhaven een strook water van 105 meter breed, dat grenst aan, evenwijdig
loopt met de westelijke oever en dat begrensd wordt door de oeverfrontnummers 4534 en
4539 en een strook water van 100 meter breed dat grenst aan, evenwijdig loopt met de
westelijke oever en dat begrensd wordt door de oeverfrontnummers 4539 en 4544;
van de 3e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen
de oeverfrontnummers 4031 en 4118;
van de 4e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen
de oeverfrontnummers 5715 en 5736;
van de 5e Petroleumhaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen
de oeverfrontnummers 5640 en 5710;
van de 6e Petroleumhaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken tussen
de oeverfrontnummers 6403 en 6428;
van de 7e Petroleumhaven en de Donauhaven, het water dat grenst aan de zuidwal en dat
omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5524
en 5340, 5615 en 5340, en 5312 en 5380;
van de 8e Petroleumhaven het water ten noorden van de denkbeeldige lijn getrokken tussen
de oeverfrontnummers 9749 en 8500;
van de Beneluxhaven het water dat grenst aan de oostwal en dat omsloten wordt door de
denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5738 en 5840, 5800 en 5840,
en 5809 en 5410;
van de Botlek een strook water tussen de oeverfrontnummers 4142 en 4144 en zich
uitstrekkende tot 80 meter noordelijk uit de kruin van het talud;
van de Botlek een strook water van 25 meter rondom de BTT–steiger, gelegen tussen
oeverfrontnummers 4258 en 4262 en de ligplaats van alle direct of indirect aan deze steiger
afgemeerde tankschepen inclusief een strook water van 25 meter rondom deze schepen en
het water ten westen van een denkbeeldige lijn 30 meter ten oosten en evenwijdig aan de
steiger 23 nabij oeverfrontnummer 4212 tot het BTT-steiger;
van de Botlek een strook water van 25 meter rondom de Maastank-steiger, gelegen tussen
oeverfrontnummer 4138 en 4137 en de ligplaats van alle direct of indirect aan deze steiger
afgemeerde tankschepen inclusief een strook water van 25 meter rondom deze schepen;
van de Brittanniëhaven het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de
denkbeeldige lijnen getrokken tussen het oeverfrontnummer 5227 en 5211 en een lijn
getrokken op een afstand van 90 meter van de noordelijke kade, evenwijdig aan deze kade;
van het Calandkanaal en de Wezerhaven, het water dat grenst aan de zuidwal en dat
omsloten wordt door de denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5626
en 5342, 5615 en 5340 en een lijn getrokken uit oeverfrontnummer 5317 in westelijke
richting tot een punt dat ligt op het snijvlak van de denkbeeldige lijn tussen 5626 en 5340;
van het Calandkanaal het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de
denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5629 en 5351, 5634 en 5356,
en een lijn getrokken uit oeverfrontnummer 5317 in westelijke richting tot een punt dat ligt op
de denkbeeldige lijn tussen 5634 en 5356 op een afstand van 90 meter uit
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 25 van 116
-
-
-
-
-
-
-
-
oeverfrontnummer 5634 in oostelijke richting, en tussen 5632 en 5634 115 meter uit de
oever;
van het Calandkanaal het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de
denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 5315 en 5522, 5318 en 5524
en 5309 en 5338;
van het Calandkanaal de ligplaats en een strook water van 25 meter rondom alle direct of
indirect op alle boeienspannen en palenligplaatsen afgemeerde tankschepen, gelegen
tussen oeverfrontnummer 5332 en 5370 aan de noordzijde van het Calandkanaal,
uitsluitend en indien een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord is,
uitgezonderd een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger;
van de Chemiehaven het water ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de
oeverfrontnummers 4209 en 4144;
van de Europahaven het water dat grenst aan de noordwal en dat omsloten wordt door de
denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 8208 en 8229, 8210 en 8218,
en 8199 en 8214;
van de Geulhaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken vanuit
oeverfrontnummer 4026 in noord westelijke richting naar de kop van de geulhavendam;
van de Neckarhaven het water ten noorden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de
oeverfrontnummers 6009 en 6909;
van de Nieuwe Maas een strook water van 25 meter evenwijdig aan de kade van Nova
Terminals, gelegen tussen oeverfrontnummer 3120 en 3124 en de ligplaats van alle direct of
indirect aan deze kade afgemeerde tankschepen inclusief een strook water van 25 meter
rondom deze schepen;
van de Oude Maas een strook water van 25 meter rondom de betonnen steiger ter hoogte
van oeverfrontnummer 4016 en 4017 en de ligplaats van alle direct of indirect aan dit steiger
afgemeerde tankschepen inclusief een strook water van 25 meter rondom deze schepen;
van de Seinehaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de
oeverfrontnummers 5089 en 5105;
van de Sint Laurenshaven het water dat grenst aan de noordwal en gelegen is tussen de
oeverfrontnummers 4402 en 4510 en dat direct of indirect gebezigd wordt als ligplaats;
van de Tennesseehaven het water ten oosten van een denkbeeldige lijn getrokken tussen
de oeverfrontnummers 6328 en 6343 en ten zuiden van een denkbeeldige lijn getrokken op
een afstand van 50 meter ten noorden van en evenwijdig aan het steiger;
van de Torontohaven het water ten noorden van een denkbeeldige lijn getrokken tussen de
oeverfrontnummers 4525 en 4534;
van de Welplaathaven het water dat grenst aan de zuidwal en dat omsloten wordt door de
denkbeeldige lijnen getrokken tussen de oeverfrontnummers 4131 en 4557, 4135 en 4550,
en een lijn op een afstand van 125 meter van de zuidelijke oever, evenwijdig aan deze
oever;
van de Prinses Alexiahaven de ligplaatsen en een strook water van 25 meter rondom alle
direct of indirect op de ligplaatsen aan meerpalen afgemeerde tankschepen, gelegen in het
gebied aan de westzijde van het Yangtzekanaal en voor de ingang van de Prinses
Alexiahaven, uitsluitend en indien een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord
is, uitgezonderd een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger.
Toelichting artikel 5.1
De geografische omschrijving van de petroleumhavens, waarbinnen een strenger regime geldt
dan in de overige delen van de haven, wordt aangegeven met ‘oeverfrontnummers’. Op deze
manier wordt de begrenzing precies aangeduid.
Het boeienspan 81 en palenligplaats 80 zijn toegevoegd aan de aanwijzing van boeienspan 78 en
79 in het Calandkanaal als petroleumgebied. Deze aanwijzing als petroleumgebied geldt
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 26 van 116
uitsluitend voorzover het direct en indirect aan deze boeienspannen en palenligplaats afgemeerde
tankschip een gevaarlijke stof, met uitzondering van een brandbare vloeistof met een vlampunt
van 55 graden Celsius of hoger, als lading of ladingresidu aan boord heeft. Als petroleumhaven
geldt in dat geval ook de strook water van 25 meter rondom het afgemeerde tankschip. Deze
regeling heeft als voordeel dat het gebruik van de boeienspannen en palenligplaats ook voor
andere doeleinden dan het gebruik door tankschepen beschikbaar blijft. De status van de
boeienspannen en palenligplaats wordt bepaald door de soort van het afgemeerde schip. Meert er
een tankschip af met gevaarlijke lading, dan wordt de ligplaats een petroleumhaven en geldt daar
ook het strenge petroleumregiem, meert er een schip af anders dan een tankschip met gevaarlijke
lading, dan wordt de ligplaats geen petroleumhaven en geldt er ook geen petroleumregiem.
Tevens is het oorspronkelijke vlampunt van een brandbare vloeistof van 61 graden Celsius, in dit
onderdeel verlaagd naar een vlampunt van 55 graden Celsius. Deze wijziging staat in verhouding
met de regeling van artikel 5.5 aangaande tankschepen die geladen met gevaarlijke en brandbare
vloeistoffen buiten petroleumhavens afmeren. Door het vlampunt te verlagen mag een hele reeks
van tankschepen met een bepaalde gasoliesoort buiten de petroleumhaven afmeren, zonder dat
daarvoor, in tegenstelling tot het verleden, een ontheffing moet worden verleend. De verlaging van
het vlampunt is op geen enkele wijze een concessie aan de veiligheid.
Artikel 5.2
Verbod open vuur en vonkvorming
1.
Het is een ieder verboden om in een petroleumhaven of aan boord van een zich aldaar
bevindend schip, open vuur te gebruiken of activiteiten te ondernemen tengevolge waarvan
vonkvorming naar de buitenlucht optreedt of kan optreden tenzij:
a.
tengevolge van reparatie op een tankschip dat is afgemeerd op boeien of palen,
geplaatst aan de Noordzijde van het Calandkanaal, en voor de
reparatiewerkzaamheden door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de
Arbeidsomstandighedenregeling en Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is
afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;
b.
voor het aansteken van een lasapparaat ten behoeve van het onderwater lassen of
branden en er voorafgaande aan het aansteken, door middel van een meting is
aangetoond dat er geen brandbaar gas ter plaatse aanwezig is, of;
c.
in een kombuis, waarvan de constructie, de plaats in het schip en het
ventilatiesysteem het binnendringen van brandbaar gas voorkomt.
2.
Het is verboden om zich met een schip in een petroleumhaven te bevinden met een
vonkende uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor.
3.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 5.2
De oude artikelen 2.2, verbod vonkvorming en 2.3, verbod open vuur zijn samengevoegd in dit
gewijzigde artikel 5.2.
Nieuw is toegevoegd dat het verbod op open vuur en vonkvorming niet geldt op boeien of palen
geplaatst aan de noordzijde van het Calandkanaal indien er ter plaatse aan boord van een
tankschip wordt gerepareerd en voor de betreffende werkzaamheden een Veiligheids- en
gezondheidsverklaring is afgegeven door een erkend gasdeskundige als bedoeld in de
Arbeidsomstandighedenregeling.
Tevens zijn criteria opgenomen voor het aansteken van een lasapparaat in de petroleumhaven en
is nader gespecificeerd dat een schip zich niet in de petroleumhaven mag bevinden indien er
vonken uit een uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor van het schip komen.
Artikel 5.3
Verbod te roken
1.
Het is een ieder verboden om te roken in een petroleumhaven.
2.
Dit verbod is niet van toepassing indien op een schip gerookt wordt in een:
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 27 van 116
a.
b.
door de schipper of kapitein aangewezen ruimte die niet rechtstreeks van buiten
toegankelijk is, gesloten is, en door een duidelijk opschrift is aangeduid als rookruimte,
of;
woning of stuurhuis aan boord van een binnenschip dat voldoet aan het bepaalde in
onderdeel 7.2.4.74 van het ADN.
Toelichting artikel 5.3
Roken in een petroleumhaven is – gelet op de risico’s – voor een ieder verboden, tenzij aan boord
van een schip in een door de schipper of kapitein aangewezen rookruimte. Deze rookruimte dient
aan voorwaarden te voldoen. De rookruimte mag niet rechtstreeks van buiten toegankelijk zijn,
moet gesloten zijn als er gerookt wordt en moet door een duidelijk opschrift aangeduid zijn als
rookruimte.
Artikel 5.4
Plaatsen informatieborden
Bij de toegang van een schip dat in een petroleumhaven is afgemeerd wordt door middel van een
goed te onderscheiden, in het Nederlands of Engels gesteld opschrift of afbeelding van gelijke
strekking, duidelijk gemaakt dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden verboden is.
Toelichting artikel 5.4
Op grond van dit artikel dient bij de toegang van een schip dat in de petroleumhaven is afgemeerd
een bord geplaatst te worden dat aangeeft dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden
verboden is.
Artikel 5.5
Tankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens
1.
Het is verboden om zich met een tankschip te bevinden op een ligplaats buiten de
petroleumhavens indien zich een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord
bevindt, tenzij:
a.
het tankschip beladen is of was met een brandbare vloeistof met een vlampunt van 55
graden Celsius of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, fosforzuur, stoffen
genoemd in de IMDG Code, klasse 9, of stoffen genoemd in het ADN, klasse 9, of;
b.
kortstondig ligplaats wordt genomen op een aangewezen autoafzetplaats om een auto
onmiddellijk af te zetten of aan boord te nemen of bij een vaste locatie op het water
waar gebunkerd kan worden om onmiddellijk te bunkeren.
2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 5.5
Artikel 5.5 (artikel 6.3 van de Havenverordening 2004 (oud)) regelt onder welke
voorwaarden tankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens mogen liggen, waarbij
wordt opgemerkt dat onder het in dit artikel gebruikte begrip ladingresidu mede gasvormige
ladingrestanten dient te worden verstaan.
Tankschepen (zowel zeetankschepen als binnentankschepen) kunnen grote hoeveelheden
gevaarlijke stoffen (waaronder ook gasvormige ladingsresiduen worden verstaan) aan boord
hebben en kunnen om die reden ook grote risico’s met zich meebrengen. Uitgangspunt is dat
deze schepen zoveel mogelijk worden geweerd uit het oostelijk havengebied. In principe kunnen
deze schepen alleen ligplaats nemen in de petroleumhavens. Op dit uitgangspunt is een aantal in
dit artikel en de artikelen 5.5a tot en met 5.5.d opgesomde uitzonderingen
mogelijk.
In artikel 5.5 zijn in het eerste lid uitgezonderd van het verbod, tankschepen:
die kortstondig ligplaats nemen op een daartoe aangewezen autoafzetplaats voor het aan of
van boord zetten van de auto;
die bunkeren bij een bunkerschip, of;
die liggen in een gebied dat door het college is aangewezen. Op grond van deze
mogelijkheid kan het college bepaalde gebieden aanwijzen waar tankschepen ligplaats
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 28 van 116
mogen nemen, bijvoorbeeld om te overnachten of om te wachten om geladen of gelost te
worden. Het college wijst alleen die gebieden aan waar geen gevaar voor de orde en de
veiligheid in en in de omgeving van de haven ontstaat.
Artikel 5.5a Binnentankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens
1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 5.5 is het verboden om zich met een
binnentankschip te bevinden op een ligplaats buiten de petroleumhavens indien zich een
gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij het een binnentankschip
betreft:
a.
waarvan zeker is gesteld dat er uitsluitend gesloten ladingtanks of sloptanks,
aanwezig zijn, die brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden
Celsius hebben bevat en die een inerte atmosfeer of maximaal 20% van de laagste
explosiegrens brandbare dampen bevat, of;
b.
dat tevens ontvangstvoorziening is en:
1°. voldoet aan de vereisten die het ADN stelt aan een binnenschip van het type C
en dat binnenschip afvalstoffen wil inzamelen bij een zeeschip;
2°. waarvan de ladingtanks of de sloptanks beladen zijn met, of leeg zijn van,
brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius en
waarvan zeker is gesteld dat deze tanks een inerte atmosfeer bevat, en;
3°. waarvan alle overige tanks en ruimten van het binnentankschip gesloten zijn en
deze tanks een inerte atmosfeer of maximaal 20 procent van de laagste
explosiegrens brandbare dampen bevatten.
2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 5.5 kan het college gebieden aanwijzen waar het
nemen van ligplaats met een binnentankschip indien zich een gevaarlijke stof als lading of
ladingresidu aan boord bevindt, is toegestaan.
3.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 5.5a
In dit artikel wordt uitgezonderd van het verbod van artikel 5.5 enerzijds een binnentankschip dat
ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger,
kaliumhydroxide, natriumhydroxide of fosforzuur aan boord heeft. Anderzijds kan een
binnentankschip uitgezonderd worden indien de schipper zeker heeft gesteld dat alle overige
ladingtanks of sloptanks binnen de ladingzone leeg zijn van brandbare vloeistoffen met een
vlampunt lager dan 55 graden Celsius en waarvan de atmosfeer in deze tanks inert is en ten
hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare dampen bevatten
en waarvan de ladingtanks of de sloptanks gesloten zijn.
Dit artikel heeft tot gevolg dat, ondanks dat er soms geen blauwe kegel hoeft te worden gevoerd
op basis van het ADN, op basis van dit artikel een binnentankschip met bijvoorbeeld restanten
van benzine aan boord (in de sloptanks), niet zonder meer buiten een petroleumhaven ligplaats
mag nemen. Voor een ontvangstvoorziening is het echter wel toegestaan om met beladen tanks
buiten een petroleumhaven ligplaats te nemen, mits aan de voorwaarden van een inerte
atmosfeer wordt voldaan.
De schipper dient op grond van artikel 5.6 een melding te verrichten aan de Havenmeester.
Artikel 5.5b Zeetankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens
1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 5.5 is het verboden om zich met een zeetankschip te
bevinden op een ligplaats buiten de petroleumhavens indien zich een gevaarlijke stof als
lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij het een zeetankschip betreft dat beladen is
of was met een brandbare vloeistof met een vlampunt lager dan 55 graden Celsius die zich
niet bevindt in een direct aan de scheepshuid grenzende ladingtank of sloptank en deze
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 29 van 116
2.
tanks een inerte atmosfeer of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare
dampen bevat, en:
a.
door een gasdeskundige het door de havenmeester vastgestelde formulier ‘verklaring
gasdeskundige’ is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingsituatie van het zeetankschip
in overeenstemming is met de in dit onderdeel gestelde voorschriften;
b.
er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder artikel 5.5, onder a, genoemde
stoffen;
c.
ladingtanks of sloptanks gesloten blijven, tenzij het openen van de ladingtanks of de
sloptanks noodzakelijk is voor de overslag van de onder artikel 5.5, onder a,
genoemde stoffen;
d.
er geen schoonmaakhandelingen van ruimten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden,
en;
e.
er maximaal één schip langszij ligt.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 5.5b
In dit artikel wordt uitgezonderd van het verbod van artikel 5.5 een zeetankschip dat geladen of
leeg is van ongevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 graden Celsius
of hoger, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, fosforzuur of brandbare vloeistoffen met een
vlampunt lager dan 55 graden Celsius, waarbij tevens voorwaarde is dat deze ladingtanks of
sloptanks een inerte atmosfeer hebben van ten hoogste 8% zuurstof- of maximaal 20% van de
laagste explosiegrens brandbare dampen bevatten en die niet aan de scheepshuid grenzen en:
door een gasdeskundige als bedoeld in artikel 1.1 een verklaring is afgegeven waaruit blijkt
dat de ladingsituatie van het zeetankschip in overeenstemming is met de in dit onderdeel
gestelde voorschriften;
er uitsluitend overslag plaats vindt van de onder 1° genoemde stoffen;
ladingtanks of sloptanks met gevaarlijke stoffen gesloten blijven;
er geen schoonmaakhandelingen van ladingtanks of sloptanks met gevaarlijke stoffen
plaatsvinden, en;
er maximaal 1 schip langszij ligt.
Deze laatste criteria werden voorheen in de ontheffingen opgenomen. Door deze nu in het artikel
op te nemen, neemt het aantal gevraagde ontheffingen aanzienlijk af.
Voor deze schepen geldt ook de meldplicht bedoeld in artikel 5.6. Voorafgaand aan het innemen
van ligplaats dient het melden te geschieden, zodat bekend is dat er zich een tankschip buiten de
petroleumhaven bevindt en onder welke omstandigheden, zodat daarop middels toezicht kan
worden geanticipeerd. Indien een tankschip niet aan de criteria voldoet van dit artikel, dan is
ligplaats nemen buiten de petroleumhaven verboden tenzij op grond van het tweede lid ontheffing
is verkregen.
Artikel 5.5c Combinatietankschepen met gevaarlijke stoffen buiten petroleumhavens
1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 5.5 is het verboden om zich met een
combinatietankschip te bevinden op een ligplaats buiten de petroleumhavens indien zich
een gevaarlijke stof als lading of ladingresidu aan boord bevindt, tenzij het een
combinatietankschip betreft dat geladen is of wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm,
waarvan:
a.
sloptanks brandbare ladingresiduen bevatten of hebben bevat waarvan de sloptank
een inerte atmosfeer of maximaal 20% van de laagste explosiegrens brandbare
dampen bevat die niet direct aan laadruimen grenzen en die niet worden
schoongemaakt;
b.
alle overige ruimten in de ladingzone vrij zijn van brandbare vloeistoffen of dampen;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 30 van 116
door een gasdeskundige het door de havenmeester vastgestelde formulier ‘verklaring
gasdeskundige’ is afgegeven waaruit blijkt dat de sloptanks of laadruimen van het
combinatietankschip in overeenstemming zijn met de in dit onderdeel gestelde
voorschriften; en
d.
de zich aan boord bevindende brandbare ladingresiduen niet worden overgeslagen.
Direct nadat een combinatietankschip als bedoeld in het eerste lid ligplaats buiten een
petroleumhaven neemt, begint de gasdeskundige zijn onderzoek.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
c.
2.
3.
Toelichting artikel 5.5c
Artikel 5.5c stelt regels op grond waarvan een combinatietankschip buiten een
petroleumhaven ligplaats mag nemen. Een combinatietankschip is gebouwd om afwisselend
vloeibare of droge lading te vervoeren, en kunnen er zich tengevolge van dit afwisselend vervoer
brandbare ladingresiduen in de sloptanks bevinden. Indien het combinatietankschip geladen is of
wordt met losgestorte bulklading in vaste vorm, zal het schip buiten de petroleumhaven afmeren.
Indien het combinatietankschip voldoet aan de criteria van dit artikel, kan na een melding als
bedoeld in artikel 5.7 zonder meer worden afgemeerd buiten de petroleumhaven. Indien het schip
niet voldoet aan de gestelde criteria van dit artikel, is ligplaats nemen buiten de petroleumhaven in
beginsel verboden en kan het schip een
ontheffing aanvragen.
In verband met internationale verplichtingen ten aanzien van de dubbelwandigheid van de
scheepsromp van combinatietankschepen is nagenoeg de hele wereld-combinatietankervloot niet
meer geschikt voor het vervoer van aardolie. Deze schepen worden gesloopt of vervoeren nog
uitsluitend droge bulk lading. Bij werfbeurten worden meer en meer de olierestanten verwijderd en
nemen de veiligheidsrisico's voor deze schepen af. De hele regeling aangaande
combinatietankschepen is hierop aangepast en vereenvoudigd. Een melding als bedoeld in artikel
5.7 in samenhang met het gestelde in dit artikel en de handhaving van de regeling biedt
voldoende garantie voor de havenveiligheid.
Artikel 5.5d Melden gegevens gasdeskundige
De gasdeskundige meldt ten spoedigste mondeling aan de havenmeester een verklaring als
bedoeld in artikel 5.5c, eerste lid, onderdeel c. De gasdeskundige bevestigt de verklaring gelijk
daaropvolgend schriftelijk aan de havenmeester.
Toelichting artikel 5.5d
In de praktijk neemt de gasdeskundige veelal direct vanaf het schip telefonisch contact op met het
Haven Coördinatie Centrum van de divisie Havenmeester waarna hij de verklaring bij de eerst
mogelijke gelegenheid per email verzendt.
Artikel 5.6
Melding ligplaats tankschip buiten petroleumhaven
1.
Voordat een tankschip als bedoeld in artikel 5.5a, eerste lid, onderdeel a, en artikel 5.5b
ligplaats neemt buiten een petroleumhaven, worden de volgende gegevens aan de
havenmeester gemeld:
a.
indien het een zeetankschip betreft de naam en de roepnaam;
b.
indien het een binnentankschip betreft de naam, het officieel scheepsnummer en de
laatste lading;
c.
de voorgenomen ligplaats van het schip, en;
d.
van de voorgenomen activiteiten aan boord van het schip:
1°. de datum, het tijdstip van aanvang en de duur, en;
2°. de aard van de voorgenomen activiteiten.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 31 van 116
2.
3.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de
havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de
havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kan een melding als bedoeld in artikel 5.5a,
eerste lid, onderdeel a, ook plaatsvinden per telefoon, per marifoon op het daarvoor
bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
Toelichting artikel 5.6
Dit artikel regelt de meldplicht voor een tankschip dat voornemens is om ligplaats te nemen buiten
een petroleumhaven en dat voldoet aan het gestelde in artikel 5.5a, eerste lid, onder a en artikel
5.5b. Het betreft hier een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De
meldingen worden verricht via Portbase.
Naast de elektronische mag een binnentankschip een melding ook doorgeven per telefoon, per
marifoon, per fax of per e-mail op telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600,
VHF kanaal 14 of e-mail [email protected] .
Deze meldplicht is ter vervanging van het bestaande ontheffingenstelsel, voor zover het tankschip
voldoet aan het gestelde in het hierboven genoemde artikel.
Artikel 5.7
Melding combinatietankschip
1.
Van een combinatietankschip dat gelost of geladen wordt met losgestorte bulklading in
vaste vorm worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:
a.
de aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan van voorgaande
ladingen;
b.
de stuwage van eventuele ladingrestanten van brandbare vloeistoffen, en;
c.
het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde tankatmosfeer, boven de in onderdeel b
genoemde ladingrestanten.
2.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per fax of per e-mail.
Toelichting artikel 5.7
Deze meldverplichting geldt voor een combinatietankschip die losgestorte bulklading in vaste
vorm lost of daarmee geladen wordt.
De melding omvat de eventuele aanwezigheid van brandbare vloeistoffen of restanten daarvan
van voorgaande ladingen, de stuwage en het zuurstofpercentage van de geïnertiseerde
tankatmosfeer boven de brandbare ladingrestanten.
Aan de hand van deze melding kan getoetst worden of het combinatietankschip voldoet aan het
gestelde in artikel 5.5c. Voldoet het combinatietankschip hier aan, dan kan het ter
ladingbehandeling afmeren buiten de petroleumhaven.
De melding vindt plaats per fax op faxnummer 010 – 252 1600 of per e-mail op
[email protected].
Artikel 5.8
Toegelaten schepen in petroleumhavens
1.
Het is verboden zich met een schip in een petroleumhaven te bevinden, tenzij:
a.
het schip van de havenwerken gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken om te
lossen, te laden, ladingstanks of sloptanks schoon te maken of te bunkeren;
b.
het een tankschip betreft;
c.
het een roei- of motorboot betreft die niet door een benzinemotor wordt voortbewogen
en die tot de uitrusting van een schip als bedoeld in onderdeel a of b behoort, en:
1°. gebruikt wordt voor het vervoeren van opvarenden naar en van een schip, of;
2°. waarvan de werking van de motor, de davit of de vrije val installatie wordt getest.
d.
de aanwezigheid van dat schip in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of
het vertrek van een schip als bedoeld in onderdeel a of b, uit een oogpunt van de
uitoefening van het scheepvaartbedrijf noodzakelijk is;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 32 van 116
e.
f.
2.
3.
het schip in dienst is van een publiekrechtelijk lichaam of van de havenbeheerder;
het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar of van havenwerken
in een aangrenzend en buiten de petroleumhaven liggend gedeelte van de haven en
uit de nabijheid blijft van in de petroleumhaven aanwezige schepen;
g.
het een dienstverlenend schip betreft;
h.
het een passagiersschip betreft, dat in het bezit is van geldige certificaten op grond
van de Binnenvaartwet en dat uitsluitend personen haalt of brengt op verzoek van een
walbedrijf in die petroleumhaven en zijn route en verblijfsduur zo kort mogelijk houdt;
i.
het een schip betreft betrokken bij het communicatievaren;
j.
het een schip betreft dat baggerwerkzaamheden uitvoert;
k.
het een werkschip betreft, of;
l.
het een LNG-bunkerschip betreft.
Het is verboden zich met een schip, gebouwd of gebruikt voor de pleziervaart, in een
petroleumhaven te bevinden.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 5.8
Artikel 5.8 (oude artikel 6.4 uit de Havenverordening 2004) regelt het toelaten van schepen in een
petroleumhaven.
In verband met de risico’s die gevaarlijke stoffen met zich meebrengen mogen in de
petroleumhavens alleen bepaalde schepen of activiteiten worden toegelaten. Dit artikel stemt
inhoudelijk grotendeels overeen met het oude artikel. In de aanhef en onder a, is opgenomen dat
gebruik gemaakt kan worden van de petroleumhavens door een schip dat van de havenwerken
gebruik maakt, heeft gemaakt of zal maken om te laden, te lossen, zijn ladingtanks of sloptanks
schoon te maken of komt bunkeren. Nieuw is onder b de toevoeging dat een tankschip ook in de
petroleumhaven mag verblijven om te wachten. Het innemen van de ligplaats geschiedt met
instemming van de huurder, erfpachter of eigenaar van de ligplaats. Gelet op de stoffen aan boord
van het tankschip is het vaak niet mogelijk om buiten de petroleumhaven af te meren. Zoals reeds
in de toelichting op artikel 1.1 is opgemerkt, wordt als schoonmaakhandeling tevens aangemerkt
het wassen van een schip met ruwe olie. Deze aanvulling is opgenomen in verband met de in de
praktijk bestaande mogelijkheid dat een schip gebruik maakt van havenwerken in verband met het
schoonmaken van zijn ladingtanks of sloptanks, bijvoorbeeld voorafgaand aan reparatie bij een
werf. Door deze aanvulling behoeft het schip geen ontheffing meer aan te vragen voor deze
werkzaamheden.
Onder c is bepaald dat een roei- of motorboot die behoort tot de uitrusting van een reeds in de
petroleumhaven gemeerd liggend schip, niet gebruikt mag worden indien hij voorzien is van een
benzinemotor. Benzinemotoren brengen risico’s met zich mee in verband met de kans op
vonkvorming. Thans is er een keur aan dieselmotoren die als buitenboordmotor zijn uitgevoerd en
die voor gebruik in de petroleumhavens veilig zijn. In onderdeel c is limitatief opgenomen
waarvoor de roei- of motorboot gebruikt mag worden.
In de onderdelen g, h en i zijn nieuwe doelgroepschepen opgenomen te weten, dienstverlenende-,
passagiers- en werkschepen. Het opnemen van deze nieuwe doelgroepen die onder deze
regeling valt is het directe gevolg van de incorporatie van het Uitvoeringsbesluit dienstverlenende
schepen in deze verordening.
Tevens is in de onderdelen j en k opgenomen een schip dat betrokken is bij het
communicatievaren of dat baggerwerkzaamheden uitvoert. Het opnemen van deze
doelgroepschepen voorkomt dat voor het binnenvaren van een petroleumhaven een ontheffing of
vergunning moet worden aangevraagd. Onderdeel m maakt het mogelijk dat een LNGbunkerschip in een petroleumhaven kan verblijven.
Nieuw is de opname in het tweede lid van het verbod voor het bevaren van de petroleumhavens
door schepen gebouwd of gebruikt voor de pleziervaart of het door deze doelgroep gebruik maken
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 33 van 116
van de havenwerken. De oude omschrijving van de toegelaten schepen in de petroleumhavens
liet ruimte aan onder andere pleziervaartuigen om gebruik te maken van de havenwerken. Het is
absoluut onaanvaardbaar dat pleziervaart in de petroleumhavens komt. Thans is dit verboden en
handhaafbaar. Ieder schip dat de petroleumhaven binnenvaart dient er beroepshalve te zijn en
dient te voldoen aan de in deze verordening gestelde gedragsregels. (Verbod roken, open vuur
etc.)
In bijzondere omstandigheden kan het college op grond van het derde lid ontheffing verlenen van
de in het artikel gestelde verboden.
Artikel 5.9
1.
2.
Bouw- en uitrustingsvoorschriften dienstverlenend-, werk- of
passagiersschip
Een dienstverlenend schip, een werkschip of een passagiersschip, dat zich in een
petroleumhaven bevindt, heeft:
a.
een casco dat volledig uit onbrandbaar materiaal bestaat;
b.
een elektrische installatie die erkend veilig is uitgevoerd;
c.
een vonkenvanger op de uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor;
d.
verwarming-, kook- en koeltoestellen die werken op elektriciteit of een brandbare
vloeistof met een vlampunt van 55 graden Celsius of hoger;
e.
aan dek een goed zichtbaar bord geplaatst, krachtens artikel 3.32 van het
Binnenvaartpolitiereglement met de strekking dat roken en open vuur verboden is;
f.
een accommodatie die voldoende bescherming biedt tegen het binnendringen van
gevaarlijke gassen, en;
g.
tijdens het verblijf in de petroleumhaven een in werking zijnde marifooninstallatie,
waarop voortdurend op het betreffende VHF havenkanaal wordt uitgeluisterd.
Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing of vrijstelling verlenen.
Toelichting artikel 5.9
Artikel 5.9 is een nieuw artikel dat in de Havenbeheersverordening is opgenomen als gevolg van
de incorporatie van het Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen. De in dit artikel genoemde
voorschriften zijn van toepassing op dienstverlenende schepen indien deze zich in een
petroleumhaven bevinden.
Artikel 5.10 Melding dienstverlenend-, werk- of passagiersschip
1.
Voorafgaand aan het binnenvaren van een petroleumhaven door een dienstverlenend schip,
werkschip of passagiersschip, wordt aan de havenmeester gemeld:
a.
de voorgenomen ligplaats;
b.
de uit te voeren werkzaamheden, en;
c.
de verwachte verblijfsduur.
2.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor
bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
Toelichting artikel 5.10
Deze meldverplichtingen zijn opgenomen zodat de havenmeester uit oogpunt van veiligheid
noodzakelijke kennis heeft van de aanwezigheid van dienstverlenende-, werk- of
passagiersschepen in petroleumhavens en de uitoefening van werkzaamheden aan schepen. De
melding maakt handhaving van wettelijke voorschriften mogelijk.
De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail plaatsvinden op telefoonnummer
010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail [email protected].
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 34 van 116
Artikel 5.11 Afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen
1.
Het is verboden een zeetankschip met gevaarlijke stoffen zodanig af te meren dat het niet
direct vooruit varend uit de haven kan vertrekken.
2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien:
a.
afmeren niet mogelijk is vanwege diepgang, nautische omstandigheden of overslag
van lading, of;
b.
ligplaats wordt genomen bij een werf, bij een herstellingsinrichting of in een
boeienspan.
3.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 5.11
De laatste jaren is het aantal havensleepboten aanmerkelijk afgenomen. Dit heeft tot gevolg dat
indien er op ad-hoc basis een sleepboot ter assistentie wordt besteld, het soms enige uren kan
duren voordat men over een sleepboot kan beschikken. Dit heeft consequenties voor
tankschepen. Bij een uitslaande brand op een haventerrein kan het in verband met de veiligheid
noodzakelijk zijn om de aldaar afgemeerde tankschepen met spoed te verhalen. Om die reden is
het nodig dat tankschepen "met de kop naar buiten" afmeren. In geval van nood kan het tankschip
op eigen kracht en zo snel mogelijk, zonder uitgebreide manoeuvres, wegvaren van het
risicogebied in een petroleumhaven. Het niet opvolgen van de verplichting om vooruit varend
direct uit de haven te kunnen vertrekken is in dit artikel uitgebreid met de omstandigheden dat dit
niet kan in verband met de overslag van lading of indien ligplaats wordt ingenomen bij een werf,
bij een herstellingsinrichting, in een boeienspan of aan boeien.
Tankschepen kunnen vaak in verband met reparatie bij een werf niet met de kop naar zee liggen
en kunnen aldaar wel gevaarlijke stoffen aan boord hebben. Deze situatie moet uitgesloten
worden van de gestelde verplichting. Door het artikel aan te vullen met het hierboven gestelde,
zijn bijna alle mogelijkheden genoemd waarbij een situatie denkbaar is dat een tankschip niet met
de kop naar zee zal afmeren.
Mocht desondanks een ontheffing van de in dit artikel gestelde verplichting noodzakelijk zijn, dan
kan deze worden aangevraagd. Opgemerkt wordt dat zeetankschepen die zijn afgemeerd aan de
rivierzijde van de steigers op de rivieren, zoals de Oude Maas, reeds voldoen aan dit voorschrift
omdat de schepen daar altijd "vooruit varend direct kunnen vertrekken", omdat zij steeds de kade
kunnen verlaten in de richting waarin het schip ligt.
Artikel 5.12 Melden afmeren zeetankschepen geladen met gevaarlijke stoffen
1.
Van een zeetankschip met gevaarlijke stoffen waarop artikel 5.11 van toepassing is, worden
de naam en ligplaats aan de havenmeester gemeld.
2.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per fax of per e-mail.
Toelichting artikel 5.12
Dit artikel regelt de meldplicht van alle zeetankschepen die op grond van artikel 5.11 niet zodanig
zijn afgemeerd dat het vooruit varend direct uit de haven kan vertrekken. Dit gegeven is van
belang voor de havenveiligheid en daardoor kan tijdig geanticipeerd worden op risicovolle
omstandigheden bij de ladingoverslagplaats.
De melding dient plaats te vinden per fax of per e-mail. Het faxnummer is 010 - 252 1600 en het
e-mail adres is [email protected].
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 35 van 116
§6
LNG-havens en LNG-aangedreven schepen
Toelichting paragraaf 6
Algemene toelichting
LNG is aardgas dat bij atmosferische druk wordt afgekoeld tot circa -160°C waardoor het
vloeibaar wordt. LNG staat niet onder druk, is geurloos, niet giftig en niet corrosief; het is alleen
maar erg koud.
LNG neemt 600 keer minder volume in dan gasvormig aardgas. In deze vorm laat aardgas zich
gemakkelijk in grote hoeveelheden over grote afstanden transporteren. Dat is vooral belangrijk
voor landen die wél grote aardgasreserves hebben, maar geen infrastructuur naar een
consumentenmarkt. Bovendien kan zo een nuttig gebruik worden gemaakt van aardgas dat
voorheen in grote hoeveelheden werd afgefakkeld (‘associated gas’, dat ontstaat als bijproduct
van oliewinning). Zelfs als de extra energie voor het vloeibaar maken en transporteren wordt
meegeteld, veroorzaakt het gebruik van aardgas uit LNG gemiddeld de helft minder
koolstofemissie dan het gebruik van kolen. Door de groeiende vraag naar ‘groene’
energiebronnen, zal de behoefte aan aardgas de komende twintig jaar naar verwachting
verdubbelen.
Havenbedrijf Rotterdam N.V. heeft uitgebreid onderzoek laten doen naar de veiligheidsaspecten
van het transport en de aanlanding van LNG. Naar aanleiding van deze onderzoeken is een
nautisch voor LNG-tankschepen in de Rotterdamse haven opgesteld.
Onderdelen van het nautisch kader dienen te worden verankerd in gemeentelijke regelgeving.
Naast het opnemen van specifieke regels in de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010
worden andere onderdelen van het nautische kader geborgd door het maken van private
afspraken (bijv. tussen Havenbedrijf Rotterdam N.V. en de terminal).
De Rotterdamse haven kent – als enige haven in de wereld – reeds een speciaal regiem voor
schepen die in de havens komen waar gevaarlijke stoffen worden overgeslagen (de zgn.
petroleumhavens). Alle schepen die in deze petroleumhavens komen, moeten aan bepaalde
voorschriften op het gebied van veiligheid voldoen. Deze voorschriften zijn opgenomen in
paragraaf 5 van deze verordening, waar bijv. onder andere geregeld wordt dat roken en open vuur
verboden is en dat schepen een onbrandbare romp moeten hebben.
Gelet op het feit dat de LNG haven een dedicated haven is (er vindt geen andere overslag plaats)
en de overslag van LNG additionele veiligheidsmaatregelen vergt, wordt in deze paragraaf,
analoog aan het petroleumhavenregiem van paragraaf 5, een nieuw LNG-havenregiem
opgenomen.
Het verschil met het petroleumhavenregiem is dat in een LNG-haven alleen die schepen die een
directe relatie hebben met de overslag van LNG mogen komen en dat alle overige scheepvaart uit
de LNG-haven wordt geweerd.
Artikel 6.1
Aanwijzing LNG-havens
Als LNG-haven wordt het volgende gebied aangewezen: van de Nijlhaven het water gelegen
tussen oeverfrontnummer 9885 en het meest noordelijk gelegen punt van het aan de Nijlhaven
gelegen eiland en tussen oeverfrontnummer 9875 en het meest zuidelijk gelegen punt van het
aan de Nijlhaven gelegen eiland.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 36 van 116
Toelichting artikel 6.1
Als LNG-haven is aangewezen de Nijlhaven. Op dit moment is daar de enige terminal in de
Rotterdamse haven gevestigd die geschikt is voor het laden of lossen van LNG. Indien er in de
toekomst meer terminals worden gebouwd voor het laden of lossen van LNG dan kan dit artikel
worden uitgebreid.
Artikel 6.2
Verbod open vuur en vonkvorming
1.
Het is een ieder verboden om in een LNG-haven of aan boord van een zich aldaar
bevindend schip, open vuur te gebruiken of activiteiten te ondernemen tengevolge waarvan
vonkvorming naar de buitenlucht optreedt of kan optreden tenzij dit geschiedt in een
kombuis, waarvan de constructie, de plaats in het schip en het ventilatiesysteem het
binnendringen van brandbaar gas voorkomt.
2.
Het is verboden om zich met een schip in een LNG-haven te bevinden met een vonkende
uitlaatgassenleiding van een verbrandingsmotor.
3.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 6.2
Het gebruik van open vuur of het veroorzaken van vonken is om voor de hand liggende redenen
niet toegestaan in een LNG-haven of aan boord van een schip dat zich in een LNG-haven bevindt.
Het verbod geldt niet in een kombuis waar geen brandbaar gas kan binnendringen of met een
ontheffing van het college.
Artikel 6.3
Verbod te roken
1.
Het is een ieder verboden om te roken in een LNG-haven.
2.
Dit verbod is niet van toepassing indien op een schip gerookt wordt in een:
a.
door de schipper of kapitein aangewezen ruimte die niet rechtstreeks van buiten
toegankelijk is, gesloten is, en door een duidelijk opschrift is aangeduid als rookruimte,
of;
b.
woning of stuurhuis aan boord van een binnenschip dat voldoet aan het bepaalde in
onderdeel 7.2.4.74 van het ADN.
Toelichting artikel 6.3
Roken in een LNG-haven is – gelet op de risico’s – voor een ieder verboden. Het verbod geldt niet
aan boord van een schip in een door de schipper of kapitein aangewezen rookruimte. Wel dient
deze rookruimte aan voorwaarden te voldoen. De rookruimte mag niet rechtstreeks van buiten
toegankelijk zijn, moet gesloten zijn als er gerookt wordt en moet door een duidelijk opschrift
aangeduid zijn als rookruimte.
Het verbod geldt tevens niet indien er gerookt wordt in een woning of stuurhuis aan boord van een
binnenschip dat voldoet aan het bepaalde in onderdeel 7.2.4.74 van het ADN. In onderdeel
7.2.4.74 van het ADN wordt vervolgens verwezen naar technische eisen die ook in het ADN zijn
opgenomen. Het gaat hier bijvoorbeeld om voorwaarden dat de ruimte overdruk moet hebben en
dat de ramen niet geopend kunnen worden.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 37 van 116
Artikel 6.4
Plaatsen informatieborden
Bij de toegang van een schip dat in een LNG-haven is afgemeerd wordt door middel van een
goed te onderscheiden, in het Nederlands of Engels gesteld opschrift of afbeelding van gelijke
strekking, duidelijk gemaakt dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden verboden is.
Toelichting artikel 6.4
Op grond van dit artikel dient bij de toegang van een schip dat in een LNG-haven is afgemeerd
een bord geplaatst te worden dat aangeeft dat roken, open vuur en toegang door onbevoegden
verboden is.
Artikel 6.5
LNG-tankschepen buiten LNG-havens
1.
Het is verboden om zich met een LNG-tankschip te bevinden op een ligplaats buiten een
LNG-haven.
2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 6.5
Dit artikel regelt dat het verboden is om zich met een LNG-tankschip op een ligplaats buiten een
LNG-haven te bevinden. LNG-tankschepen kunnen alleen laden of lossen in een LNG-haven.
Gelet op het feit dat een LNG-tankschip altijd (een restant) LNG-lading aan boord heeft is ervoor
gekozen om geen algemene voorwaarden in de verordening vast te leggen waaronder een LNGtankschip buiten een LNG-haven mag liggen.
Het tweede lid regelt dat het college wel ontheffing kan verlenen aan een LNG-tankschip om
buiten een LNG-haven ligplaats te nemen. Aan zo’n ontheffing worden de nodige voorwaarden
gesteld om de veiligheid te waarborgen.
Artikel 6.6
Toegelaten schepen in LNG-havens
1.
Het is verboden zich met een schip in een LNG-haven te bevinden, tenzij:
a.
het een LNG-tankschip betreft dat van de havenwerken gebruik maakt, heeft gemaakt
of zal maken om te lossen, te laden of te bunkeren;
b.
de aanwezigheid van dat schip in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of
het vertrek van een LNG-tankschip uit een oogpunt van de uitoefening van het
scheepvaartbedrijf noodzakelijk is;
c.
het een schip betreft van de Divisie Havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V.
of de politie, regionale eenheid Rotterdam, district Zeehavenpolitie, en er geen laad- of
loshandelingen van LNG plaatsvinden;
d.
het een dienstverlenend schip betreft dat aan een LNG-tankschip diensten verleent en
er geen laad- of loshandelingen van LNG plaatsvinden;
e.
het een LNG-bunkerschip betreft.
2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen.
Toelichting artikel 6.6
Hoofdregel is dat het verboden is zich met een schip in een LNG-haven te bevinden. Op dit
verbod zijn in artikel 6.6 een aantal uitzonderingen geformuleerd.
Allereerst mag een LNG-tankschip dat van de havenwerken gebruik gaat maken of gaat laden,
lossen of bunkeren zich in een LNG-haven bevinden.
Ten tweede zijn schepen in een LNG-haven toegestaan, als de aanwezigheid van die schepen in
verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een LNG-tankschip uit een oogpunt van
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 38 van 116
de uitoefening van het scheepvaartbedrijf noodzakelijk is. Te denken valt hierbij bijv. aan
sleepboten, bootmannen of loodsboten.
Het verbod om een LNG-haven in te varen geldt niet voor schepen van de politie, regionale
eenheid Rotterdam, district Zeehavenpolitie of van de Divisie Havenmeester van Havenbedrijf
Rotterdam N.V. indien hun aanwezigheid in deze haven in verband met het uitoefenen van hun
reguliere taken noodzakelijk is.
Ook mag een dienstverlenend schip zich in een LNG-haven bevinden indien dit schip aan een
LNG-tankschip diensten verleent en er geen laad- of loshandelingen in de LNG-haven
plaatsvinden. Tot slot regelt onderdeel e dat een LNG-bunkerschip toegang tot een LNG-haven
heeft.
Artikel 6.7
Melding schip binnenvaren LNG-haven
1.
Voorafgaand aan het binnenvaren van een LNG-haven door een schip als bedoeld in artikel
6.6, eerste lid, onder b, c, d of e, wordt aan de havenmeester gemeld:
a.
de voorgenomen ligplaats;
b.
de uit te voeren werkzaamheden, en;
c.
de verwachte verblijfsduur.
2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor een schip, als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid,
onder b of c, indien de aanwezigheid van dit schip in een LNG-haven noodzakelijk is in
verband met de aankomst of het vertrek van een LNG-schip.
3.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon of per marifoon op het
daarvoor bestemde kanaal.
Toelichting artikel 6.7
Artikel 6.6 regelt welke schepen in een LNG-haven mogen komen. In een aantal gevallen is de
aanwezigheid van deze schepen niet direct noodzakelijk in verband met de aankomst of het
vertrek van een LNG-tankschip. In deze gevallen is het wenselijk om van de aanwezigheid van
schepen in een LNG-haven op de hoogte te zijn, door middel van het doen van een melding aan
de havenmeester. Schepen als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid, onder b, c, d of e, dienen in alle
gevallen een melding te doen indien zij een LNG-haven willen binnenvaren. Voor zover het betreft
schepen, als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid, onder b, geldt dat deze alleen melding hoeven te
doen van hun aanwezigheid tijdens het verblijf van een LNG-tankschip in een LNG-haven. Bij het
vertrek of de aankomst van een LNG-tankschip is hun aanwezigheid vanzelfsprekend en hoeft er
door deze schepen niet gemeld te worden.
Artikel 6.8
Bouw- en uitrustingsvoorschriften dienstverlenend schip
Artikel 5.9 is van overeenkomstige toepassing op een dienstverlenend schip dat zich in een LNGhaven bevindt.
Toelichting artikel 6.8
In dit artikel wordt artikel 5.9 van overeenkomstige toepassing op dienstverlenende schepen
verklaard. Dienstverlenende schepen moeten voldoen aan de in artikel 5.9 bepaalde bouw- en
uitrustingsvoorschriften indien zij in een LNG-haven willen varen. Dit zijn dezelfde bouw- en
uitrustingsvoorschriften zoals die gelden voor Petroleumhavens.
In tegenstelling tot artikel 5.9 worden de hier genoemde regels niet op werkschepen of
passagiersschepen van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit houdt overigens niet in dat
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 39 van 116
deze categorieën van schepen zich niet aan deze regels moeten houden. Echter nu deze
schepen altijd een ontheffing of vrijstelling nodig hebben om een LNG-haven te mogen bevaren,
worden in de ontheffing of vrijstelling onder andere de voorschriften van artikel 5.9 opgenomen.
Artikel 6.9
Afmeren LNG-tankschepen
1.
Het is verboden een LNG-tankschip zodanig af te meren dat het niet direct vooruit varend uit
de haven kan vertrekken.
2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 6.9
In artikel 6.9 is opgenomen dat LNG-tankschepen “met de kop naar buiten” moeten afmeren. In
geval van calamiteiten kan het LNG-tankschip op eigen kracht en zo snel mogelijk wegvaren uit
de LNG-haven.
Hoewel in het tweede lid een ontheffingsmogelijkheid van de verplichting is opgenomen, zal
hiervan in de praktijk niet veel gebruik gemaakt worden. Bij aankomst van een LNG-tankschip
vaart het schip standaard via het Beerkanaal naar de Nijlhaven en ligt dientengevolge altijd “met
de kop naar buiten”.
Artikel 6.9a LNG-bunkerschepen in de haven
1.
Het is, behoudens het bepaalde in artikel 5.8, eerste lid, onder m, en artikel 6.6, eerste lid,
onder e, verboden om zich met een LNG-bunkerschip te bevinden in de haven.
2.
Het college kan ontheffing verlenen, alsmede gebieden aanwijzen, waar het in het eerste lid
gestelde verbod niet van toepassing is.
Toelichting artikel 6.9a
Een LNG-bunkerschip is een schip dat onder het beschermende veiligheidsregime van een LNGof petroleumhaven dient te vallen
Artikel 6.9a regelt waar een LNG-bunkerschip mag komen. Op basis van de artikelen 5.8 en 6.6
mag een LNG bunkerschip zich in ieder geval in een LNG-haven of petroleumhaven bevinden.
Het tweede lid van dit artikel geeft de mogelijkheid dat het college ontheffing van het verbod kan
verlenen, dan wel gebieden kan aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is.
Om het gewenste hoge veiligheidsniveau te behouden, wordt het werkgebied van het LNGbunkerschip buiten een LNG-haven of petroleumhaven gereguleerd door middel van een
ontheffingsaanvraag.
Daarnaast worden door middel van een vergunning extra kwaliteitseisen gesteld aan het LNG
bunkerbedrijf en de daaronder vallende LNG-bunkerschepen. Dit volgt de richtlijn vanuit de
IAPH/WPCI/LNG werkgroep. (zie tevens de toelichting bij artikel 6.12)
Artikel 6.10 LNG-bunkeren
1.
Het is verboden om te LNG-bunkeren, tenzij het LNG-bunkeren plaatsvindt:
a.
bij een inrichting waar deze activiteit is opgenomen in de omgevingsvergunning, of;
b.
door een LNG-bunkerschip dat beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel
6.12.
2.
Het is verboden om LNG of aardgas te laten vrijkomen bij:
a.
het LNG-bunkeren;
b.
het inkoelen van LNG-tanks of de daarbij behorende installatie;
c.
het met stikstof blazen van de bunkerleiding;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 40 van 116
d.
3.
4.
5.
6.
7.
het terugpompen of gasvrij maken van LNG-tanks of de daarbij behorende installatie
of leidingen.
Tijdens het LNG-bunkeren is het verboden om LNG te laten vrijkomen bij het afkoppelen
van de bunkeraansluiting.
Tijdens het LNG-bunkeren is het verboden om aan boord van een LNG-aangedreven schip
andere operationele activiteiten te verrichten, tenzij deze gelijktijdige activiteiten:
a.
vermeld staan in de operationele documentatie van het schip;
b.
de betreffende operationele documentatie goedgekeurd is door de vlaggenstaat, en;
c.
plaatsvinden overeenkomstig de bepalingen in de betreffende operationele
documentatie.
Het is verboden om meer dan één LNG-bunkerschip langszij een schip te hebben.
Het is verboden om af te meren langszij schepen die aan het boord-boord LNG-bunkeren
zijn.
Het college kan van de in het eerste, vierde, vijfde en zesde lid gestelde verboden ontheffing
verlenen.
Toelichting artikel 6.10
Een LNG bunkering mag alleen bij een inrichting of met een LNG-bunkerschip dat beschikt over
een vergunning plaatsvinden.
Het bunkeren van LNG moet zonder het vrijkomen van LNG of aardgas plaatsvinden. Alleen
tijdens het afkoppelen kan er vanuit de ruimte tussen de flens een zeer geringe hoeveelheid
aardgas vrijkomen.
Activiteiten die gelijktijdig uitgevoerd worden met een LNG bunkering, zoals ladinghandelingen,
bunkeren van andere brandstoffen of smeerolie, schoonmaken en repareren, kunnen risico’s
opleveren. Binnen de ISO TC67 guidelines for systems and installations for supply of LNG as fuel
to ships en diverse best practice guidelines wordt gesteld dat gelijktijdige handelingen alleen
verantwoord zijn als er een risico assessment is uitgevoerd waaruit is gebleken of er en onder
welke condities, gelijktijdig andere activiteiten verantwoord plaats kunnen vinden.
Het resultaat van de risico assessment wordt verwerkt in de door de vlaggenstaat goedgekeurde
operationele documentatie voor het LNG aangedreven schip. De bij de bunkering betrokken
partijen moeten het gestelde en de beperkingen vanuit deze operationele documentatie naleven.
Alleen die handelingen die in de operationele documentatie zijn opgenomen, mogen tijdens het
LNG-bunkeren plaatsvinden.
Tijdens het LNG-bunkeren mogen er geen schepen langszij liggen die niet bij de LNG-bunkering
zijn betrokken. Dit geldt voor de LNG aangedreven schepen en voor de LNG-bunkerschepen.
Dit betekent in de praktijk dat indien een LNG-bunkerschip langszij een schip ligt, er geen andere
schepen langszij mogen liggen.
Artikel 6.11 Seinvoering bij LNG-bunkeren
1.
Tijdens het LNG-bunkeren voert een LNG-aangedreven zeeschip als bijkomend teken
tussen zonsopgang en zonsondergang de internationale seinvlag ‘B’ en tussen
zonsondergang en zonsopgang een rood helder rondom schijnend licht.
2.
Tijdens het LNG-bunkeren voert een LNG-aangedreven binnenschip op het dek in de
lengte-as een vierkant bord aan de onderzijde waarvan zich een driehoek bevindt. Het bord
moet aan beide zijden wit zijn met een rode rand en een rode diagonale balk en met, in
zwart, de letter P en de driehoek aan beide zijden wit met, in zwart, de cijfers 25, die de
afstand in meters aangeven waarbinnen geen ligplaats mag worden genomen. Tussen
zonsondergang en zonsopgang is het bord, zodanig verlicht dat het aan beide zijden van het
schip duidelijk zichtbaar is.
3.
Het is met een schip verboden binnen een afstand van 50 meter:
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 41 van 116
a.
4.
rondom een LNG-aangedreven zeeschip dat het licht of de seinvlag bedoeld in het
eerste lid voert, ligplaats te nemen of te hebben;
b.
een LNG-aangedreven zeeschip te passeren indien dat schip het licht of de seinvlag
bedoeld in het eerste lid voert.
Het is met een schip verboden binnen een afstand van 25 meter:
a.
rondom een LNG-aangedreven binnenschip dat het bord als bedoeld in het tweede lid
voert, ligplaats te nemen of te hebben;
b.
een LNG-aangedreven binnenschip te passeren indien dat schip het bord als bedoeld
in het tweede lid voert.
Toelichting artikel 6.11
Dit artikel regelt de seinvoering van LNG-aangedreven schepen die met LNG gebunkerd worden.
De sein- en tekenvoering zorgt er voor dat passerende vaart een veiligheidsafstand aanhoudt.
Er geldt een afstand van 25 meter bij een LNG-bunkering van een LNG-aangedreven
binnenvaartschip en een afstand van 50 meter bij een LNG-bunkering van een LNG-aangedreven
zeeschip. Deze afstanden sluiten aan bij in de nautische sector toegepaste veiligheidsafstanden.
Artikel 6.12 Vergunning LNG-bunkerschip
1.
Het is verboden zonder vergunning van het college met een LNG-bunkerschip te LNGbunkeren.
2.
Bij de aanvraag voor een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval het
volgende verstrekt:
a.
de gegevens van het bedrijf van de aanvrager, naam en functie van aanvrager;
b.
de gegevens van de in te zetten LNG-bunkerschepen die onder de werking van de
vergunning vallen;
c.
de documentatie genoemd in de ISO standaard 118683, hoofdstuk 11;
d.
de toegepaste voorziening voor het aankoppelen van de LNG bunkerleiding;
e.
de toegepaste afmeervoorzieningen van het LNG-bunkerschip.
3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, kan het college voorschriften en
beperkingen verbinden aan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, die onder meer
betrekking kunnen hebben op:
a.
de veiligheid tijdens het LNG-bunkeren;
b.
de procedures voor het tegengaan en controleren van risicovolle situaties;
c.
de functionele eisen voor risico mitigatie;
d.
de opleiding van het personeel;
e.
het afmeren van het LNG-bunkerschip;
f.
locaties waar LNG-bunkeren is toegestaan.
4.
Tijdens de looptijd van de vergunning worden wijzigingen ten opzichte van de bij de
aanvraag verstrekte gegevens onmiddellijk aan het college gemeld.
Toelichting artikel 6.12
Door de aard van de werkzaamheden van een LNG-bunkerschip, opereert het schip buiten de
beschermende regime van een LNG- of petroleumhaven.
Om het gewenste hoge veiligheidsniveau te behouden, worden daarom door middel van een
vergunning extra kwaliteitseisen gesteld aan het LNG bunkerbedrijf en de daaronder vallende
LNG-bunkerschepen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 42 van 116
Artikel 6.13 Vergunning drijvende LNG-aangedreven elektriciteit voorziening
1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een drijvende LNG-aangedreven
elektrische voorziening in werking te hebben.
2.
Bij de aanvraag van een vergunning voor een LNG-aangedreven elektriciteit voorziening,
bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
a.
de gegevens van het bedrijf van de aanvrager, naam en functie van aanvrager;
b.
de gegevens van de in te zetten LNG-aangedreven elektriciteit voorziening die onder
de werking van de vergunning valt;
c.
de relevante scheepscertificaten;
d.
de operationele documentatie over de elektriciteit levering en het gebruik van LNG als
brandstof voor de energie opwekking;
e.
de procedure voor aansluiten van elektriciteit verbinding;
f.
het geluidsniveau tijdens het in werking hebben van de voorziening;
g.
de toegepaste afmeervoorzieningen;
h.
de opleiding van het personeel;
i.
de uitkomsten van de risico assessment, hazard identification study en hazard and
operability study die voor deze voorziening zijn uitgevoerd.
3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, kan het college voorschriften en
beperkingen verbinden aan de vergunning bedoeld in het eerste lid, die onder meer
betrekking kunnen hebben op:
a.
de veiligheid tijdens het inwerking hebben van de voorziening;
b.
de procedures voor het tegengaan en controleren van risicovolle situaties;
c.
de functionele eisen voor risico mitigatie;
d.
de opleiding van het personeel;
e.
het afmeren;
f.
de locaties waar het is toegestaan om de voorziening in werking te hebben;
g.
het vullen van de LNG brandstoftank.
4.
Tijdens de looptijd van de vergunning worden wijzigingen ten opzichte van de bij de
aanvraag verstrekte gegevens onmiddellijk aan het college gemeld.
Toelichting artikel 6.13
Door het gebruik van een externe elektriciteit aansluiting hoeft een afgemeerd schip haar eigen
hulpbedrijf niet te gebruiken voor opwekking van elektriciteit. In veel gevallen is het gebruik van
een externe aansluiting milieuvriendelijker op het gebied van emissie en geluid.
Vaak gebeurt dit zogenaamde ‘Cold Ironing’ door middel van een walstroom aansluiting. Een
alternatief is echter ‘Floating Cold Ironing’. Elektriciteit wordt dan opgewekt op een ponton dat
afgemeerd wordt langszij het schip. Het ponton is voorzien van geluidarme aardgas gedreven
generatoren en een LNG brandstoftank. Gezien de toepassing van LNG, vaak op locaties dichtbij
bewoonde gebieden, moet een risico assessment aantonen dat de toepassing verantwoord is. Dit
is één van de vergunningvoorwaarden waaraan een LNG-aangedreven elektriciteit voorziening
moet voldoen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 43 van 116
§7
Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk
Artikel 7.1
Verbod ligplaatsinname schip met gevaarlijke stoffen in verpakking
1.
Het is verboden met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof
in verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van de
stuwpositie van de gevaarlijke stof tot een woonconcentratie, tenzij wordt gehandeld in
overeenstemming met de in bijlage I opgenomen bepalingen.
2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 7.1
De zoneringsregeling voor schepen geladen met gevaarlijke stoffen in verpakking is ten opzichte
van het oude Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007 onveranderd. Geregeld is dat het
verboden is met een schip dat geladen is met een in bijlage I genoemde gevaarlijke stof in
verpakking ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand van een
woonconcentratie, tenzij gehandeld wordt in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen
bepalingen. Bijlage I is een overzichtelijk schema. Uit dat overzicht blijkt duidelijk welke afstand tot
een woonconcentratie bij het toekennen van een ligplaats in acht moet worden genomen indien
een bepaalde hoeveelheid stoffen uit de IMDG-Code, aangegeven met unieke VN-nummers, zich
in verpakte vorm aan boord van het schip bevindt. Zie verder de toelichting bij Bijlage I.
Artikel 7.2
Verbod ligplaatsinname tankschip met gevaarlijke stoffen in bulk
1.
Het is verboden met een zeetankschip, indien zich een gevaarlijke stof als lading of
ladingresidu aan boord bevindt, ligplaats te nemen binnen een in bijlage I genoemde afstand
van een woonconcentratie, die geldt voor zones A en B.
2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 7.2
Toegevoegd is een nieuw artikel voor een zeetankschip, dat een gevaarlijke stof als lading of
ladingresidu aan boord heeft en die buiten de petroleumhaven afmeert. Het innemen van een
ligplaats door deze tankschepen kan risico inhouden voor de woonomgeving. Vandaar dat voor
deze zeetankschepen een verbod is opgenomen om ligplaats te nemen binnen een afstand als
aangegeven in Bijlage I, die geldt voor zone A en zone B. Er is een ontheffingsmogelijkheid
opgenomen voor die gevallen waarin het innemen van ligplaats verantwoord wordt geacht.
Artikel 7.3
Vervallen.
Melding laden gevaarlijke of schadelijke stoffen in verpakte vorm
Toelichting artikel 7.3
Medio 2012 is artikel 10.07 van het Binnenvaartpolitiereglement komt te vervallen. Gelet daarop is
ook dit artikel komen te vervallen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 44 van 116
§8
Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
Artikel 8.1
Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk
1.
Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten
plaatsvinden tussen een zeetankschip en een inrichting, tenzij voordat de overslag
plaatsvindt in de inrichting en aan boord van het betrokken zeetankschip wordt
zorggedragen dat een zeevaart/terminal veiligheidscontrolestaat waarin uitsluitend de
onderdelen zijn overgenomen zoals die staan vermeld in de Ship/Shore safety check list van
de ISGOTT volledig en naar waarheid is ingevuld en door de verantwoordelijke personen
van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken inrichting en het
zeetankschip zijn ondertekend.
2.
Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden
tussen:
a.
zeetankschepen onderling tenzij de onderdelen als opgenomen in de Pre-Transfer en
During Transfer Check-List van de Ship to Ship transfer Guide;
b.
een zeetankschip en binnentankschip tenzij de onderdelen als opgenomen in de
Zeevaart - Binnenvaart / Binnenvaarttanker veiligheidschecklijst van de ISGINTT, of;
c.
binnentankschepen onderling tenzij de onderdelen als opgenomen in de Zeevaart Binnenvaart / Binnenvaarttanker veiligheidschecklijst van de ISGINTT;
, voordat de overslag plaatsvindt, volledig en naar waarheid zijn ingevuld en door de
verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof
betrokken tankschepen zijn ondertekend.
3.
In de situaties, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt:
a.
tijdens de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof en zolang door het
betrokken tankschip ter plekke ligplaats wordt ingenomen door de betrokken inrichting
of tankschepen het gestelde in de veiligheidscontrolestaten bedoeld in het eerste en
tweede lid nageleefd;
b.
de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof onmiddellijk gestopt als het
respectievelijk voor ieder bij de overslag betrokken inrichting of het betrokken
tankschip gestelde in de veiligheidscontrolestaten bedoeld in het eerste en tweede lid
niet wordt nageleefd.
4.
Tijdens overslag tussen twee tankschepen van een gevaarlijke stof wordt gebruik gemaakt
van een tussen de betrokken ladingtanks aangesloten dampretourleiding tenzij:
a.
een bij de overslag betrokken tankschip technisch niet in staat is om een
dampretourleiding aan te sluiten doordat het dampretoursysteem:
1°. enkelvoudig is uitgevoerd, en;
2°. al in gebruik is bij een andere ladinghandeling;
b.
het bij de overslag betrokken zeetankschip conform SOLAS en IBC voorzien is van
een inerte atmosfeer en gaat lossen in een binnenvaarttankschip dat niet is voorzien
van een inerte atmosfeer en het geen stof is waarvoor op grond van artikel 7.2.4.25.4
juncto hoofdstuk 3.2, Tabel C, kolom (7) van het ADN een gesloten schip is
voorgeschreven.
5.
Overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN tussen twee tankschepen
onderling is verboden.
6.
Het is verboden om met een schip ligplaats te nemen of te hebben langszij een schip dat
betrokken is bij de overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN.
7.
Het is een ieder verboden om een gevaarlijke of schadelijke stof, al dan niet gelijktijdig met
schoonmaken van ladingtanks of sloptanks, te behandelen zonder dat onmiddellijk ingrijpen
in die handelingen mogelijk is.
8.
Het is verboden om af te meren langszij een tankschip dat betrokken is bij de behandeling
van een gevaarlijke stof indien daardoor meer dan twee schepen in de breedte worden
afgemeerd, tenzij dit geschiedt door:
a.
één enkel bevoorradingsschip, mits deze afgemeerd wordt buiten de ladingzones van
het tankschip, of;
b.
één enkel bunkerschip.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 45 van 116
9.
10.
11.
12.
De vaste aansluitpunten voor ladingslangen van bij de overslag van een gevaarlijke stof
betrokken vaartuigen worden over een zo kort mogelijke afstand op elkaar aangesloten.
Het is verboden om een gevaarlijke stof:
a.
over te slaan tenzij de vaste scheepsladingleiding wordt gebruikt, of;
b.
uit een schip te lossen tenzij de vaste scheepslospomp wordt gebruikt.
Het is verboden op een boeienspan of een palenligplaats gevaarlijke stoffen over te slaan of
te behandelen in afwijking van hetgeen op grond van artikel 11.5.1, onder c, door de
exploitant van de boeienspan of palenligplaats is aangegeven.
Het college kan van de in het vierde, vijfde en tiende lid gestelde geboden en verboden
ontheffing verlenen
Toelichting artikel 8.1
Voordat overslag van vloeibare gevaarlijke en schadelijke stoffen met een tankschip plaatsvindt,
moeten de voor de overslag verantwoordelijke personen (op een tankschip de kapitein of schipper
en voor de inrichting de exploitant) een voorgeschreven veiligheidscontrolestaat nalopen en
invullen door op de daartoe bestemde plaatsen hokjes af te vinken of aan te kruisen. Na invulling
moeten de verschillende onderdelen tijdens de overslag en zolang het schip ter plekke ligplaats
inneemt worden nageleefd.
Voor de veiligheidscontrolestaten is zoveel als mogelijk aangesloten op internationale erkende
controlestaten uit de diverse guidelines Zo wordt voor de zeevaart verwezen naar de OCIMF en
SOLAS, en wordt bij de overslag met binnentankschepen verwezen naar de ISGINTT.
De veiligheidsvoorschriften voor overslag tussen een binnentankschip en een inrichting zijn
neergelegd in het ADN. Aanvullende regulering in deze verordening is voor dat type overslag niet
nodig.
Op grond van artikel 8, vierde lid, is het verplicht tijdens de overslag tussen twee tankschepen van
een gevaarlijke of schadelijke stof gebruik te maken van een dampretourleiding. Deze verplichting
was tot 1 januari 2015 beperkt tot bepaalde stoffen genoemd in de IBC Code, ADN of bijlage III
van de verordening. Vanaf 1 januari 2015 is de verplichting om een dampretourleiding te
gebruiken, uitgebreid tot alle gevaarlijke stoffen. De verplichting om een dampretourleiding te
gebruiken, geldt zowel bij overslag tussen twee tankschepen binnen inrichtingen als aan
boeienspannen en palenligplaatsen.
Een geëigend middel om de emissie van ladingdampen bij boord-boord overslag terug te dringen
is gebruik van een dampretourleiding. Door deze dampretourleiding kan een overslag nagenoeg
emissieloos plaatsvinden. Een deel van de walbedrijven (inrichtingen) beschikt al over installaties
waarmee emissies van ladinghandeling kunnen worden teruggedrongen.
In verband met de voorgenomen aanscherping van de regelgeving op het gebied van dampretour
zijn de marktpartijen in de Rotterdamse haven geconsulteerd over de vraag of het verplicht
gebruik van dampretourleidingen bij de overslag van gevaarlijke stoffen mogelijk zou zijn voor de
bestaande praktijk van overslag. Uit deze consultatie is gebleken dat dit mogelijk is, aangezien er
nauwelijks nog tankschepen Rotterdam aandoen die geen aansluitmogelijkheid hebben voor een
dampretourleiding.
Wel geldt een uitzondering in twee gevallen, waar bij de overslag van gevaarlijke stoffen geen
dampretourleiding is vereist. Ten eerste kan het voorkomen dat bij het gelijktijdig uitvoeren van
meerdere ladinghandelingen het aansluiten van een dampretourleiding voor alle
ladinghandelingen technisch niet mogelijk is (omdat er maar één aansluitpunt aan boord van het
tankschip is).
Ten tweede is er de mogelijkheid dat een zeetankschip, dat beschermd is met een inerte
atmosfeer conform SOLAS voorschriften, de inertgas bescherming ziet afnemen als zij via de
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 46 van 116
dampretourleiding vanuit een binnentankschip lucht in de tanks krijgt aangeleverd. Dit vindt alleen
plaats als het binnentankschip komt laden en zelf niet is voorzien van een inerte atmosfeer. Het
verplicht stellen van een dampretourleiding in deze situatie leidt er dus toe dat dergelijke overslag
niet meer kan plaatsvinden, omdat het betrokken zeetankschip dan niet meer aan de SOLAS
voorschriften kan voldoen. Dit zou kunnen worden opgelost wanneer de betrokken
binnentankschepen zouden worden voorzien van een inerte atmosfeer.
Op dit moment is er echter onvoldoende infrastructuur aanwezig om binnentankschepen te
voorzien van een inerte atmosfeer zonder hoge kosten of lange wachttijden. Om de markt de kans
te geven om in te spelen op deze verandering is daarom een uitzondering opgenomen, die gezien
moet worden als een overgangsbepaling.
Bij het gebruik van alternatieve voorzieningen voor het afvangen van emissie kan het gebruik van
de dampretourleiding overbodig zijn. In dat geval is het mogelijk ontheffing te krijgen van de
verplichtingen tot het gebruiken van een dampretourleiding. Uiteraard worden bij het afgeven van
een dergelijke ontheffing wel voorwaarden gesteld op gebied van veiligheid en emissies.
Het vijfde lid verbiedt in beginsel de overslag van gassen tussen tankschepen onderling.
Op grond van het elfde lid kan het college in bijzondere gevallen ontheffing verlenen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 47 van 116
§9
Regeling bunkercontrolelijst
Artikel 9.1
Bunkercontrolelijst
1.
Het is verboden om een zeeschip te bunkeren tenzij aan boord van de bij het bunkeren
betrokken schepen wordt zorggedragen dat direct voorafgaand aan het bunkeren wordt
begonnen de bunkercontrolelijst:
a.
volledig, positief en naar waarheid is ingevuld, en;
b.
is ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen van de bij het
bunkeren betrokken schepen.
2.
Aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt:
a.
tijdens het bunkeren het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de
bunkercontrolelijst nageleefd, en;
b.
het bunkeren onmiddellijk gestopt als het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip
gestelde in de bunkercontrolelijst, niet wordt nageleefd.
3.
De bunkercontrolelijst, bedoeld in het eerste lid, wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het
einde van de bunkering aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen gehouden.
4.
Indien meer dan één bunkerschip betrokken is bij de aanlevering van een partij bunkerolie
vult ieder bunkerschip voor zich een afzonderlijke bunkercontrolelijst in, die wordt
ondertekend door bij de bunkering betrokken partijen.
Toelichting artikel 9.1
Dit artikel heeft betrekking op het bunkeren van zeeschepen en is een bepaling van beperkte
omvang. De in het artikel genoemde bunkercontrolelijst is te vinden in het ISGOTT.
In het vierde lid is opgenomen dat ieder bunkerschip dat bij de bunkeractiviteit is betrokken een
bunkerchecklijst dient in te vullen, ongeacht welke rol het bunkerschip heeft. Hiermee wordt
geregeld dat op iedere schip voorzieningen worden getroffen om het bunkeren conform de regels
te laten verlopen.
Tot slot wordt opgemerkt dat wanneer meerdere bunkerschepen zijn betrokken bij het bunkeren
van een zeeschip en de brandstof wordt via de ladingtanks van het tweede bunkerschip in het
zeeschip gebunkerd, er geen sprake is van bunkeren. Deze activiteit – de overslag tussen de
bunkerschepen – valt onder artikel 8.1 ‘overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in
bulk’.
Artikel 9.2
LNG-bunkercontrolelijst
1.
Onverminderd het bepaalde in paragraaf 6 is het verboden om een LNG-aangedreven schip
te LNG-bunkeren:
a.
vanuit een LNG-tankwagen, tenzij door de LNG-tankwagen en aan boord van het
betrokken LNG-aangedreven schip wordt zorggedragen dat voordat met het LNGbunkeren wordt begonnen de LNG Bunker Checklist – Truck to Ship, als opgenomen
in bijlage IV, ;
b.
vanuit een LNG-bunkerschip, tenzij door het LNG-bunkerschip en aan boord van het
betrokken LNG-aangedreven schip wordt zorggedragen dat voordat met het LNGbunkeren wordt begonnen de LNG Bunker Checklist – Ship to Ship, als opgenomen in
bijlage V, of;
c.
vanuit een inrichting, tenzij door de verantwoordelijke persoon van de inrichting en aan
boord van het betrokken LNG-aangedreven schip wordt zorggedragen dat voordat met
het LNG-bunkeren wordt begonnen de LNG Bunker Checklist – Shore to Ship, als
opgenomen in bijlage VI, ;
volledig, positief en naar waarheid is ingevuld en is ondertekend door de voor het
LNG-bunkeren verantwoordelijke personen van de bij het LNG-bunkeren betrokken
partijen.
2.
Door de bij het LNG-bunkeren betrokken partijen, bedoeld in het eerste lid, wordt:
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 48 van 116
a.
b.
3.
het gestelde in de LNG-bunkercontrolelijst nageleefd, en;
het LNG-bunkeren onmiddellijk gestopt als het voor ieder bij het LNG-bunkeren
betrokken partijen gestelde in de LNG-bunkercontrolelijst niet wordt nageleefd.
Een LNG Bunker Checklist, bedoeld in het eerste lid, wordt tijdens en tot vierentwintig uur
na het einde van het LNG-bunkeren aan boord van de bij het LNG-bunkeren betrokken
schepen bewaard.
Toelichting artikel 9.2
De in dit artikel verplicht gestelde LNG-bunkerchecklisten zijn ontwikkeld door de ‘International
Association fot Ports and Harbors’, een samenwerkingsverband tussen internationale havens met
inbreng van het bedrijfsleven.
De checklisten zijn gebaseerd op de wereldwijd toegepaste best practice guidelines en de kennis
vanuit het bedrijfsleven.
Artikel 9.3
Melding bunkeren en LNG-bunkeren
1.
Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het in artikel 9.1
bedoelde bunkeren of het onderling overpompen van bunkerolie tussen bunkerschepen
wordt, door het bunkerolie pompende bunkerschip, aan de havenmeester gemeld:
a.
de ligplaats waar het bunkeren of overpompen zal plaatsvinden;
b.
de soort en hoeveelheid bunkerolie die gebunkerd of overgepompt gaat worden, en;
c.
het tijdstip van aanvang van het bunkeren of overpompen.
2.
Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het terugpompen van
bunkerolie van een schip wordt, door het bunkerolie ontvangende schip, aan de
havenmeester gemeld:
a.
de ligplaats waar het terugpompen zal plaatsvinden;
b.
de soort en hoeveelheid bunkerolie die teruggepompt gaat worden;
c.
het tijdstip van aanvang van het terugpompen, en;
d.
de reden van het terugpompen.
3.
Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het in artikel 9.2
bedoelde LNG-bunkeren door een LNG-tankwagen wordt, door het LNG-aangedreven
schip, aan de havenmeester gemeld:
a.
de ligplaats waar het LNG-bunkeren zal plaatsvinden;
b.
de hoeveelheid LNG die gebunkerd gaat worden, en;
c.
het tijdstip van aanvang van het LNG-bunkeren.
4.
Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het terugpompen of het
leegdrukken van LNG-brandstof, van een LNG-aangedreven schip naar een LNGtankwagen of inrichting wordt aan de havenmeester gemeld:
a.
de ligplaats waar het terugpompen of leegdrukken zal plaatsvinden;
b.
de hoeveelheid LNG die gepompt of leeggedrukt gaat worden, en;
c.
het tijdstip van aanvang van het overpompen of leegdrukken.
5.
Het college kan van het in het eerste, tweede, derde en vierde lid gestelde ontheffing
verlenen.
6.
De melding bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid vindt plaats per telefoon, per
marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
Toelichting artikel 9.3
Door de meldverplichting van bunkeractiviteiten buiten een inrichting kan nagegaan worden of de
activiteit past in de regelgeving en logistieke planning, maar de informatie wordt ook gebruikt voor
het plannen van toezicht. Een bunkering moet gemeld worden aan het Haven Coördinatie
Centrum. Hiermee in lijn is ook de LNG bunkermelding toegevoegd.
De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via
telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 of e-mail
[email protected].
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 49 van 116
§ 10 Schoonmaken van tankschepen en het in ontvangstnemen van scheepsafvalstoffen
Artikel 10.1 Schoon- of droogmaken van ladingtanks of sloptanks van tankschepen
1.
Het is een tankschip verboden de stoffen genoemd in bijlage III schoon te maken, tenzij dit
gesloten geschiedt.
2.
Het is verboden om tijdens de vaart door de haven ladingtanks of sloptanks van een
tankschip schoon te maken van gevaarlijke stoffen, tenzij dit gesloten geschiedt en het
tankschip daartoe is ingericht.
3.
Het is verboden om ladingtanks of sloptanks van een tankschip dat vloeibare gassen
vervoert schoon te maken, tenzij het schip ligplaats heeft langszij een inrichting die beschikt
over een door het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning
voor het uitvoeren van het schoonmaken en deze inrichting de restanten van de vloeibare
gassen in ontvangst neemt.
4.
Het college kan regels stellen omtrent het beperken of verbieden van schoonmaken als
bedoeld in deze paragraaf indien de atmosferische omstandigheden zodanig zijn dat door
het vrijkomen van de betrokken stoffen in die omstandigheden gevaar, schade, stankhinder
of hinder ontstaat of kan ontstaan.
5.
Het college kan van het in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Toelichting paragraaf 10
De herziene paragraaf 10 is nu opgedeeld in een algemeen artikel dat geldt voor alle
tankschepen, een artikel met regels voor alleen zeetankschepen en een artikel specifiek voor
binnentankvaartuigen.
Toelichting artikel 10.1
Artikel 10.1 stelt algemene regels voor alle tankschepen. Het eerste lid bevat een algemeen
verbod op het schoonmaken van ladingtanks of sloptanks van tankschepen waarin stoffen worden
vervoerd die volgens de in bijlage III van de verordening als overlast veroorzakende stof zijn
aangemerkt. Het schoonmaken van deze ladingtanks of sloptanks mag alleen plaatsvinden als het
schip zo is ingericht dat gesloten schoonmaken mogelijk is en vermeden wordt dat gassen of
dampen ontsnappen. Slechts het onvermijdelijke laten ontsnappen van een klein restje gas bij het
openen van de ladingtanks of sloptanks is toelaatbaar.
Daarnaast wordt in het tweede lid expliciet aangegeven dat het schoonmaken tijdens de vaart niet
is toegestaan, tenzij dit gesloten geschiedt.
De regeling in het derde lid betreft ladingtanks van tankschepen die vloeibare gassen bevatten.
Deze ladingtanks mogen uitsluitend worden schoongemaakt bij inrichtingen die in het bezit zijn
van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer op grond waarvan het de inrichting is
toegestaan om dergelijke ladingtanks schoon te maken. De inrichting dient de afvalstoffen tevens
in ontvangst te nemen. Het schoonmaken van dergelijke schepen brengt risico’s met zich mee,
die worden geminimaliseerd door het schoonmaken te laten plaatsvinden onder de goed
gecontroleerde omstandigheden van een dergelijke inrichting.
Artikel 10.2 Schoon- en droogmaken van ladingtanks of sloptanks van zeetankschepen
1.
Tijdens het wassen met ruwe olie van ladingtanks of sloptanks van een zeetankschip mogen
binnen de ladingzone van het tankschip ten hoogste twee binnentankschepen langszij
afmeren die ten minste voldoen aan de eisen die het ADN stelt aan een binnenschip van het
type N.
2.
Het is verboden om tijdens het schoonmaken, anders dan wassen met ruwe olie, van
ladingtanks of sloptanks van een zeetankschip, die vloeibare gevaarlijke stoffen bevatten of
laatstelijk hebben bevat, ligplaats langszij het zeetankschip in te nemen, tenzij dit geschiedt:
a.
door een schip dat waswater als gevolg van een voorwas of ladingresiduen als
bedoeld in Marpol Annex II overneemt, of;
b.
door ten hoogste twee tankschepen indien het schoonmaken, bedoeld in artikel 4.4,
vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling, gesloten plaatsvindt.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 50 van 116
3.
4.
5.
Het is verboden om na afloop van het gesloten schoonmaken de betreffende ladingtanks of
sloptanks van het zeetankschip te openen, indien de in het tweede lid, onderdeel b,
bedoelde tankschepen langszij liggen, tenzij de betreffende ladingtanks of sloptanks
restanten bevatten van gevaarlijke stoffen:
a.
die tevens brandbaar zijn en de tankatmosfeer zich onder twintig procent van de
onderste explosiegrens bevindt, of;
b.
die tevens giftig zijn en de tankatmosfeer zich onder de grenswaarde, bedoeld in
artikel 4.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevindt.
Het is verboden de ladingtanks of sloptanks van een zeetankschip schoon te maken indien
die ladingtanks of sloptanks resten van stoffen bevatten, die krachtens de IBC Code op dat
schip vervoerd moeten worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding.
Het in het vierde lid gestelde verbod geldt niet indien:
a.
de ladingtanks of sloptanks van het tankschip gesloten worden schoongemaakt en
tijdens het schoonmaken geen gas of damp naar de buitenlucht uittreedt anders dan
kortstondig bij aanvang van het droogmaken van deze tanks, of;
b.
het tankschip ligplaats heeft langszij een inrichting die beschikt over een door het
bevoegd gezag verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor het
uitvoeren van het schoonmaken en die de van de schoonmaakwerkzaamheden
afkomstige dampen in ontvangst neemt.
Toelichting artikel 10.2
Artikel 10.2 regelt dat twee schepen mogen afmeren langszij de ladingtanks of sloptank van een
tankschip dat bezig is met wassen met ruwe olie. De af te meren schepen moeten wel voldoen
aan het ADN, waardoor een adequaat veiligheidsniveau aanwezig is.
Onderdeel b van het tweede lid heeft betrekking op het gewijzigde artikel 4.4 van de
Arbeidsomstandighedenregeling. Voorheen verbood voornoemde regeling elke vorm van
werkzaamheden aan dek en ladingzones van een schip dat zich bezighoudt met schoonmaken.
Veel tankschepen die gevaarlijke en schadelijke stoffen vervoeren hebben intussen een
constructie waarbij ladingtanks of sloptanks volledig gesloten schoongemaakt kunnen worden en
er geen gevaar is wanneer andere werkzaamheden aan dek of in andere ladingtanks of sloptanks
plaatsvinden. Om die reden is de Arbeidsomstandighedenregeling aangepast in die zin dat het
toegestaan is dat andere werkzaamheden op het schip plaatsvinden tijdens het gesloten
schoonmaken van ladingtanks of sloptanks. Aanvullend daarop wordt in deze verordening
toegestaan dat aan een tankschip dat gesloten schoonmaakt ten hoogste twee tankschepen
afmeren. Hierdoor kan flexibeler worden omgegaan met het toekennen van ligplaatsen aan
tankschepen in de haven.
Het vierde lid bevat een aanvullend verbod op het verbod op het schoonmaken van ladingtanks of
sloptanks van zeetankschepen. Naast de stoffen die in bijlage III zijn vermeld is het ook verboden
om ladingtanks of sloptanks schoon te maken van zeetankschepen waarin stoffen worden
vervoerd volgens de IBC Code.
Het sluitstuk van het (gesloten) schoonmaken van ladingtanks of sloptanks wordt gevormd door
het droogmaken of ventileren ervan door middel van het openzetten van deze ladingtanks of
sloptanks. Dit droogmaken en ventileren kan ook veilig geschieden als er, in overeenstemming
met het derde lid, twee tankschepen langszij liggen, mits de atmosfeer van de ladingtanks of
sloptanks van het schoonmakende schip dat toelaat. Om die reden zijn in het derde lid eisen
gesteld aan het droogmaken en ventileren na gesloten schoonmaken indien schepen afgemeerd
langszij liggen. Ter verduidelijking wordt gewezen op het feit dat stoffen die zowel gevaarlijk als
brandbaar zijn aan beide voorwaarden (onderdelen a en b) moeten voldoen. Het gaat hier om de
zogeheten l.e.l.-waarde (‘lower explosion limit’) en de grenswaarde bedoeld in artikel 4.3, eerste
lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 51 van 116
Artikel 10.2a Melding schoon- en droogmaken van tanks van zeetankschepen
1.
Voor aanvang van het schoonmaken van ladingtanks of sloptanks van een zeetankschip of
het wassen met ruwe olie van ladingtanks van een zeetankschip worden de volgende
gegevens aan de havenmeester gemeld:
a.
de naam van het schip;
b.
de nationaliteit en thuishaven van het schip;
c.
de agent, reder of bevrachter van het schip;
d.
de datum en het tijdstip van aanvang van wassen of schoonmaken;
e.
de ligplaats gedurende wassen of schoonmaken;
f.
de ladingtanks of sloptanks van het schip die worden gewassen of schoongemaakt;
g.
de chemische of technische benaming van de stoffen die de schoon te maken
ladingtanks of sloptanks bevatten of laatstelijk hebben bevat, en;
h.
de methode van wassen of schoonmaken die wordt toegepast.
2.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de
havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de
havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.
3.
Het tijdstip van aanvang van een volgens Marpol Annex II verplichte voorwas wordt ten
minste 30 minuten en ten hoogste 2 uur voor aanvang van het voorwassen aan de
havenmeester gemeld.
Toelichting artikel 10.2a
De verplichting om de in dit artikel genoemde gegevens te melden is ten opzichte van het
Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007 ongewijzigd. Aan de havenmeester worden
gemeld:
naam van het schip;
nationaliteit en thuishaven van het schip;
agent, reder of bevrachter van het schip;
datum en tijdstip van aanvang van wassen of schoonmaken;
ligplaats;
ladingtanks of sloptanks die worden gewassen of schoongemaakt;
welke stoffen die in de ladingtanks of sloptanks zitten;
methode van wassen of schoonmaken.
De melding is een elektronische melding via een Electronic Data Interchange (EDI). De
meldingen worden verricht via Portbase.
Op grond van het derde lid moet het tijdstip van aanvang van een verplichte voorwas ten
minste 30 minuten en ten hoogste 2 uur voor aanvang van het voorwassen aan de
havenmeester worden gemeld. De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per email
geschieden via telefoonnummer 010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF
kanaal 14 of e-mail [email protected].
Artikel 10.2b Schoon- of droogmaken van binnentankschepen
1.
Het is verboden om ladingtanks of sloptanks van een binnentankschip schoon of droog te
maken tenzij dit geschiedt op een daartoe door de havenmeester toegelaten plaats.
2.
Het is verboden om ladingtanks of sloptanks van een binnentankschip schoon te maken
indien die ladingtanks of sloptanks resten van stoffen, zoals genoemd in het ADN,
voorschrift 7.2.3.7.1, bevatten.
3.
Het in het eerste en tweede lid genoemde verbod is niet van toepassing indien dit gesloten
geschiedt.
4.
Het college kan van de in het eerste of tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 52 van 116
Toelichting artikel 10.2b
In het eerste lid is aangegeven dat binnenschepen alleen op bepaalde plaatsen mogen
schoonmaken in de haven.
In het tweede lid wordt invulling gegeven aan het schoonmaken van de zogenaamde T-stoffen
zoals genoemd in het ADN.
Artikel 10.2c Melding schoon- en droogmaken van ladingtanks of sloptanks van
binnentankschepen
1.
Voor aanvang van het schoonmaken of droogmaken van een binnentankschip worden de
volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:
a.
de naam van het schip;
b.
de ligplaats gedurende schoon- of droogmaken;
c.
de ladingtanks of sloptanks van het schip die worden schoon- of drooggemaakt;
d.
de chemische of technische benaming van de stoffen die de schoon te maken
ladingtanks of sloptanks bevatten of laatstelijk hebben bevat, en;
e.
de methode die wordt toegepast.
2.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor
bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
Toelichting artikel 10.2c
Artikel 10.2c regelt welke gegevens een binnentankschip moet melden als het zijn ladingtanks of
sloptanks gaat schoon- of droogmaken. Tevens bepaalt dit artikel op welke wijze de melding dient
te geschieden.
Artikel 10.3 Schoonmaakschepen en inzamelvaartuigen
1.
Indien het schoonmaken van een schip dat gevaarlijke of schadelijke stoffen bevat
geschiedt door een schoonmaakschip worden afvalstoffen aan boord van het
schoonmaakschip genomen.
2.
Het is verboden om aan boord van het schoonmaakschip in de ladingtanks of -ruimen
andere stoffen te hebben dan afvalstoffen.
3.
Water dat is verontreinigd met afvalstoffen en wordt gebruikt voor het schoonmaken door
een schoonmaakschip wordt betrokken van een daartoe ingerichte voorraadtank van het
schoonmaakschip.
4.
Hergebruikt water uit en via de voorraadtank, bedoeld in het derde lid, wordt gezuiverd door
een doelmatige filterinstallatie.
5.
Ladingtanks of sloptanks van het schoonmaakschip waarin afvalstoffen worden vervoerd
zijn met nummer aangegeven op een algemeen of capaciteitsplan. Een afschrift van dit plan
bevindt zich aan boord van het schoonmaakschip.
6.
De constructie van ladingtanks of sloptanks van het schoonmaakschip waarin vloeibare
afvalstoffen worden vervoerd is zodanig dat de inhoud van de ladingtanks of sloptanks
eenvoudig gemeten en gemonsterd kan worden.
7.
Aan boord van een schoonmaakschip of een inzamelvaartuig genomen vloeibare, vaste of
verpakte scheepsafvalstoffen worden vermeld op een daartoe strekkend
stoffenregistratieformulier waarvan een model is opgenomen in een bijlage van de
vergunning als bedoeld in artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voor het inzamelen van
scheepsafvalstoffen.
8.
De formulieren, bedoeld in het zevende lid, worden direct na ontvangst van deze stoffen,
conform de toelichting van het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld en
ondertekend.
9.
De exploitant van het schoonmaakschip of inzamelvaartuig zorgt dat de ingevulde en
ondertekende formulieren, bedoeld in het zevende, uiterlijk acht dagen na afloop van de
kalendermaand waarin de ontvangst of ontstaan van de afvalstoffen heeft plaatsgevonden in
het bezit zijn van de havenmeester en bewaart de exploitant de afschriften van de volledig
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 53 van 116
10.
ingevulde en ondertekende formulieren ten minste zes maanden aan boord van het
schoonmaakschip.
Tenzij bij of krachtens de Wet milieubeheer anders is bepaald, geeft de exploitant de in
ontvangst genomen afvalstoffen binnen 30 dagen af aan een bedrijf dat beschikt over een
toereikende vergunning voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen.
Toelichting artikel 10.3
Op een schoonmaakschip zijn verschillende wettelijke regimes van toepassing. Het schip moet in
het bezit zijn van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer of zijn opgenomen in de
vergunning van de walinrichting. Het gebruik dient te voldoen aan de Wet voorkoming
verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs). Zoals eerder vermeld is het regime van de
Havenbeheersverordening aanvullend van aard. De verhouding van artikel 10.3 ten opzichte van
de genoemde wetten is als volgt.
Het begrip schadelijke en gevaarlijke stoffen in de zin van de Havenbeheersverordening wijkt af
van de begrippen in de Wet milieubeheer. De regels in en op grond van de Wet milieubeheer op
het gebied van het schoonmaken van schepen hebben betrekking op ‘scheepsafvalstoffen’ en
‘bedrijfsafvalstoffen’. Deze verordening sluit met het begrip ‘schadelijke stoffen’ aan bij de Wvvs
en met het begrip ‘gevaarlijke stoffen’ in de Havenbeheersverordening wordt bedoeld de stoffen
die staan vermeld in de IMDG-Code, de (International) Bulk Chemical Code en het ADN.
Daarnaast hanteert de havenverordening het begrip ‘scheepsafval’ dat een brede omschrijving
kent van al het afval afkomstig van een schip (bijv. ook alle vaste materialen).
De begripsomschrijvingen van de Havenbeheersverordening omvatten dan ook meer stoffen dan
de stoffen genoemd in de Wet milieubeheer. De ontvangst van scheepsafvalstoffen (waaronder
gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij schoonmaakwerkzaamheden) is door middel van een
vergunningensysteem afdoende geregeld in het op de Wet milieubeheer gebaseerde Besluit
inzamelen afvalstoffen. De voorschriften van artikel 10.3 zijn aanvullend van aard en hebben
betrekking op de schoonmaakschepen. In dit artikel wordt het overkoepelende begrip ‘afvalstoffen’
gebruikt waarmee alle afvalstoffen aan boord van een schoon te maken schip worden bedoeld.
De definitie van dit begrip is opgenomen in artikel 1.1.
Het eerste lid van artikel 10.3 bevat de verplichting voor schoonmaakschepen om alle afvalstoffen
die ontstaan bij het schoonmaken aan boord te nemen. Voor de ontdoener geldt op grond van de
Wet milieubeheer de plicht om scheepsafvalstoffen af te geven aan een instantie die daarvoor een
vergunning heeft. Het is wenselijk om een verplichting voor de schoonmaker op te nemen om alle
aanwezige soorten afvalstoffen mee te nemen. Op die manier kan goed toezicht gehouden
worden op de afvalstromen binnen de Rotterdamse haven.
Schoonmaakschepen mogen op grond van het tweede lid uitsluitend afvalstoffen aan boord
hebben. Deze verplichting is opgenomen om te voorkomen dat schoonmaakschepen naast
afvalstoffen ook lading aan boord vervoeren.
De voorschriften in het derde en vierde lid hebben betrekking op water dat door het
schoonmaakschip opnieuw wordt gebruikt voor het schoonmaken van ladingruimen die leeg zijn
van laatstelijk vervoerde droge lading. Deze bepalingen dienen ter versterking van het regime van
de Waterwet. Wanneer de schoonmaakschepen voorzien zijn van voorraadtanks en doelmatige
filterinstallaties wordt een eventuele prikkel om dit water te lozen op het oppervlaktewater
weggenomen.
Op het zogeheten S-formulier (artikel 6, tweede lid, van de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen
en gevaarlijke afvalstoffen), waarop de ontvangst van afvalstoffen wordt aangegeven, moeten ook
de afvalstoffen, ontstaan uit schoonmaakwerkzaamheden, worden genoteerd. Een afschrift van
het ondertekende S-formulier met daarop aangegeven de ingenomen hoeveelheden afvalstoffen
moet worden afgegeven aan het schoongemaakte schip. Vervolgens moet de exploitant van het
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 54 van 116
schoonmaakschip periodiek een afschrift van het zogeheten stoffenregistratieformulier (waarop
een overzicht staat van de op de verschillende S-formulieren genoteerde hoeveelheden
ingezamelde afvalstoffen) aan de Havenmeester van Rotterdam doen toekomen. Op deze wijze
houdt de Havenmeester een goed overzicht van alle afvalstromen binnen de Rotterdamse haven.
Artikel 10.4 Melding schoonmaken door schoonmaakschepen
1.
Voor aanvang van het schoonmaken door een schoonmaakschip worden de volgende
gegevens aan de havenmeester gemeld:
a. de naam van het schoonmaakschip;
b. de naam of het nummer van het schip waarvan de ladingtanks, sloptanks of laadruimen
worden schoongemaakt;
c. de ligplaats waar het schoonmaken plaatsvindt;
d. de chemische of technische naam van de stof of stoffen die de schoon te maken
ladingtanks of sloptanks bevatten of laatstelijk hebben bevat en welke ladingtanks,
sloptanks of laadruimen het betreft, en;
e. de datum en het tijdstip van aanvang van het schoonmaken en de verwachte duur.
2.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor
bestemde kanaal, per fax of per e-mail.
Toelichting artikel 10.4
Melding schoonmaken door schoonmaakschepen
Voor aanvang van het schoonmaken dienen aan de Havenmeester via telefoon, marifoon op het
daarvoor bestemde kanaal, fax of e-mail de volgende gegevens te worden gemeld:
naam van het schoonmaakschip;
naam van het schoon te maken schip;
waar het schoonmaken plaatsvindt;
welke stoffen in de schoon te maken ladingtanks, sloptanks of laadruimen betreft;
tijdstip aanvang van schoonmaken en verwachte duur.
De melding kan per telefoon, per marifoon, per fax of per e-mail geschieden via telefoonnummer
010 – 252 1000, faxnummer 010 – 252 1600, VHF kanaal 14 en e-mail [email protected].
Artikel 10.5 Melding van afgifte scheepsafvalstoffen
1.
Ten minste 24 uur voordat afvalstoffen, afkomstig van een zeeschip, worden afgegeven,
worden de volgende gegevens aan de havenmeester gemeld:
a.
aan welk aangewezen bedrijf wordt de afvalstof afgegeven, en;
b.
welke afvalstoffen worden afgegeven en in welke hoeveelheid.
2.
De melding bedoeld in het eerste lid vindt plaats op elektronische wijze, op een door de
havenmeester vast te stellen elektronisch adres en met gebruikmaking van een door de
havenmeester vast te stellen berichtdefinitie en berichtprotocol.
Toelichting artikel 10.5
In artikel 10.5 (oude artikel 7.5 van de Havenverordening 2004) is een meldplicht opgenomen
betreffende de afgifte van scheepsafvalstoffen. De kapitein van een zeeschip, dat een schadelijke
stof aan boord heeft, zorgt er voor dat zijn voornemen tot afgifte van die stof ten minste 24 uur van
tevoren aan de havenmeester wordt gemeld.
Aangezien de kapitein daarbij tevens het bedrijf moet vermelden aan wie de schadelijke stoffen
worden afgegeven, zal eerst overeenstemming met dit bedrijf moeten zijn bereikt over de
ontvangst van die stoffen. De termijn van 24 uur is in overeenstemming met de meldingstermijn
van gevaarlijke stoffen en is ook de gebruikelijke termijn voor de melding van aankomst van het
zeeschip. De termijn van 24 uur is niet verplicht voor de afgifte van niet afgiftplichtige stoffen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 55 van 116
De melding dient elektronisch te geschieden via een Electronic Data Interchange (EDI). De
meldingen worden verricht via Portbase.
Artikel 10.6 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen
1.
Het is verboden zonder aanwijzing van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen
of restanten van schadelijke stoffen in ontvangst te nemen die rechtstreeks afkomstig zijn
van zeeschepen die het toepassingsgebied, bedoeld in artikel 1.2, aandoen om te laden, te
lossen, te bunkeren of voor reparatiedoeleinden.
2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, kan het college voorschriften en
beperkingen verbinden aan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid, die onder meer
betrekking kunnen hebben op:
a.
de soort ontvangstvoorzieningen en de veranderingen daarvan;
b.
geschiktheid en beschikbaarheid van de ontvangstvoorzieningen;
c.
de verplichting tot het in ontvangst nemen van scheepsafvalstoffen;
d.
de soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;
e.
het meedelen van het tarief van de kosten die in rekening worden gebracht aan
schepen die scheepsafvalstoffen afgeven;
f.
melden van ontvangst van scheepsafvalstoffen en het verstrekken van gegevens
daaromtrent;
g.
de maximale verblijfsduur van de ontvangen stoffen in de ontvangstvoorzieningen en
het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of;
h.
het afleveren van de ontvangen stoffen.
3.
Een aanwijzing wordt voor maximaal 5 jaar verleend.
Toelichting artikel 10.6
Nederland heeft op 2 juli 1983 het (gewijzigde) Internationaal Verdrag ter voorkoming van
verontreiniging door schepen geratificeerd. Dit zogenaamde Marpol-Verdrag heeft tot doel
verontreiniging van de zee (en van de kusten) tengevolge van het lozen van schadelijke
afvalstoffen van schepen te voorkomen.
Het betreft afvalstoffen, afkomstig uit de normale bedrijfsvoering aan boord, zoals olierestanten en
oliehoudende mengsels, schadelijke vloeibare chemicaliën, gevaarlijke en voor het milieu
schadelijke stoffen in verpakte vorm, sanitair afval en vuilnis. Het Marpol-Verdrag is
geïmplementeerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs).
Op basis van het onderhavige artikel 10.6 kunnen bedrijven worden aangewezen als bedrijf met
ontvangstvoorzieningen, zodat kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting, bedoeld in de
Wvvs, om zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen
van restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van zeeschepen, zonder aan deze schepen
onnodig oponthoud te veroorzaken. Daarbij kunnen 3 groepen van bedrijven worden
onderscheiden: de overslagterminals en scheepsreparatiewerven, de bedrijven met een vaste
inrichting aan de wal om de aangeboden schadelijke stoffen te ontvangen en eventueel te
bewerken, te verwerken of te vernietigen en ten slotte de (transport)bedrijven die de afvalstoffen
uitsluitend inzamelen met mobiele voorzieningen (lichters, voertuigen).
Een overslagterminal of scheepsreparatiewerf, die is aangewezen voor het in ontvangst nemen
van afvalstoffen, mag slechts afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van zeeschepen, die bij
het bedrijf worden geladen, gelost of gerepareerd. Ter voorkoming van een te grote belasting van
de zuiveringsinstallaties van deze bedrijven mogen zij, op basis van hun lozingsvergunningen,
slechts afvalstoffen, die bij het laden, lossen of repareren van zeeschepen zijn ontstaan, in
ontvangst nemen. Het spreekt voor zich dat bedrijven, die het in ontvangst nemen, bewerken,
verwerken en vernietigen van afvalstoffen als hoofdbedrijf uitoefenen, door de aanwijzing ook
verplicht zijn om alle aangewezen schadelijke afvalstoffen te accepteren. Transportbedrijven,
zonder een vaste inrichting aan de wal voor het bewaren, bewerken of verwerken van afvalstoffen
komen ook voor aanwijzing in aanmerking, mits zij ingevolge de milieuwetgeving gerechtigd zijn
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 56 van 116
gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen of te bewaren. Deze bedrijven worden door de aanwijzing
verplicht tot aflevering van de ingezamelde scheepsafvalstoffen aan een bedrijf dat op basis van
de milieuwetgeving bevoegd is die stoffen te bewerken, verwerken of vernietigen.
Artikel 10.7 Aanvraag van een aanwijzing
Bij de aanvraag van een aanwijzing, als bedoeld in artikel 10.6, worden in ieder geval de volgende
gegevens verstrekt:
a.
gegevens van het bedrijf van de aanvrager, naam en functie van aanvrager;
b.
een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van het betreffende bedrijf;
c.
de relevante bij of krachtens de Wet milieubeheer afgegeven vergunningen en ontheffingen;
d.
de gegevens van de in te zetten ontvangstvoorzieningen die onder de werking van de
aanwijzing vallen, waaronder ten minste de capaciteit en de geschiktheid ervan;
e.
de soorten schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit voorkoming
verontreiniging door schepen, waarop de aanvraag betrekking heeft, en;
f.
de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.
Toelichting artikel 10.7
Tot op heden wordt aan de aanvrager van een aanwijzing van een bedrijf met
ontvangstvoorzieningen een formulier gezonden waarop is vermeld welke gegevens in ieder geval
bij de aanvraag dienen te worden overgelegd. De gegevens komen overeen met de inhoud van
het genoemde formulier.
Deels betreft het het overleggen van gegevens, zoals een milieuvergunning of een uittreksel uit
het register van de Kamer van Koophandel. Deels dient de aanvrager bepaalde zaken
aannemelijk te maken, zoals de bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 57 van 116
§ 11 Dienstverlening
Paragraaf 11 is de voormalige paragraaf 5 uit de Havenverordening 2004.
Afdeling 1
Algemeen
Toelichting afdeling 1
In afdeling 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen inzake het vastmaken en losmaken van
schepen en personen vervoer in de haven.
Artikel 11.1.1 Begripsbepaling
In deze paragraaf wordt verstaan onder lengte: lengte, bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de
Meetbrievenwet 1981.
Toelichting artikel 11.1.1
Onder lengte wordt in deze paragraaf verstaan:
96 procent van de lengte van de lastlijn op 85 procent van de kleinste holte naar de mal gemeten
vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot
aan de hartlijn van de roerkoning op deze lastlijn gemeten, indien deze laatste lengte groter is. Bij
schepen die met stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop deze lengte wordt gemeten,
evenwijdig aan de constructie-waterlijn worden genomen.
Artikel 11.1.2 Keuring van schepen
1.
Indien een schip voldoet aan het bepaalde in paragraaf 12 wordt door een door de Minister
van Infrastructuur en Milieu erkende instelling of persoon voor het keuren van
binnenschepen, een verklaring van deugdelijkheid verstrekt. De verklaring wordt, in afschrift,
aan de havenmeester overgelegd.
2.
Een verklaring van deugdelijkheid verliest zijn geldigheid, indien:
a.
de inrichting van het schip wordt gewijzigd, of;
b.
wegens de staat waarin het schip verkeert, gebruik niet langer verantwoord is.
Toelichting artikel 11.1.2
Voorheen was het stellen van regels inzake de bouw, inrichting en uitrusting van bepaalde
schepen die dienstverlenende werkzaamheden verrichten geregeld in het Besluit veiligheidseisen
schepen voor bootlieden en voor personenvervoer. Thans wordt hieraan uitvoering gegeven in
paragraaf 11 van deze verordening. Hierin worden technische eisen gesteld aan
vastmakersboten, kleine vaartuigen die personen vervoeren en communicatievaartuigen.
In het eerste lid is bepaald dat de keuringsinstellingen die door de Minister van Verkeer en
Waterstaat zijn erkend voor het keuren van schepen, eveneens dienstverlenende schepen als
bedoeld in paragraaf 12, voor de vaart in de haven van Rotterdam, keuren en hiervoor een
verklaring van deugdelijkheid afgeven. Op die manier is het niet langer nodig een
erkenningsbesluit van keuringsinstellingen door het college vast te stellen. Er mag worden
verondersteld dat bedrijven die worden erkend door de genoemde instantie, ook voor het keuren
van enkele kleine, in de haven varende schepen voldoende geschikt zijn. Tot op heden zijn alle
erkende bedrijven ook door het college erkend.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 58 van 116
Artikel 11.1.3 Eisen aan schepen en bemanning
1.
De schipper van een schip dat is ingericht en wordt gebruikt voor het vastmaken van
zeeschepen, het communicatievaren of het personenvervoer van 12 personen of minder
buiten de bemanning:
a.
gebruikt een schip dat voldoet aan de op grond van artikel 11.1.2, eerste lid, voor de
betreffende categorie gestelde eisen en dat is voorzien van:
1°. een verklaring van deugdelijkheid als bedoeld in artikel 11.1.2, eerste lid, of;
2°. een certificaat van onderzoek als bedoeld in artikel 6 van het Binnenvaartbesluit,
en;
b.
is in het bezit van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van het
Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie.
2.
De schipper van een schip dat is ingericht en wordt gebruikt voor het communicatievaren of
het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning, die een
petroleumhaven bevaart, gebruikt een schip dat tevens voldoet aan het gestelde in artikel
5.9.
3.
De houder houdt de verklaring van deugdelijkheid, die op een schip betrekking heeft, of een
kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf
betreft.
4.
Voor zover het het personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning
betreft, kan het college van het in het eerste lid, onderdeel a, en onderdeel b, voor zover het
betreft het in bezit zijn van een groot vaarbewijs als bedoeld in artikel 14 van het
Binnenvaartbesluit, bepaalde ontheffing verlenen.
Toelichting artikel 11.1.3
In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen van schippers van schepen die zijn ingericht en
worden gebruikt voor het vastmaken van zeeschepen, het communicatievaren en het
personenvervoer van 12 personen of minder buiten de bemanning. De schepen moeten zijn
gekeurd overeenkomstig artikel 11.1.2 of zijn voorzien van een certificaat van onderzoek als
bedoeld in het Binnenvaartbesluit. De schipper moet in het bezit zijn van een groot vaarbewijs als
bedoeld in het Binnenvaartbesluit en een basiscertificaat marifonie.
De schipper houdt een verklaring van deugdelijkheid of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord
van het schip, tenzij het betreft een schip zonder bemanningsverblijf.
Nieuw is opgenomen dat het college op grond van het vierde lid ontheffing kan verlenen van het
vereiste van de verklaring van deugdelijkheid voor het bedrijfsmatig vervoer van 12 personen of
minder. Aanleiding voor deze opname is de trend dat met snelle boten personen (in het kader van
bijv. bedrijfsuitjes) over de rivier wordt gevaren. Om het mogelijk te maken dat dit soort schepen af
kunnen meren, kan het college in deze gevallen ontheffing van het bepaalde in artikel 11.1.3
verlenen.
Hierbij wordt nog opgemerkt dat het in principe niet wordt toegestaan dat deze schepen met een
ontheffing in de havens komen.
Afdeling 2
Het vast- en losmaken van schepen
Toelichting afdeling 2
Afdeling 2 bevat voorschriften inzake het vast- en losmaken van schepen. Deze paragraaf is
redactioneel aangepast en zijn waar mogelijk voorschriften vereenvoudigd.
Artikel 11.2.1 Verbod vast- en losmaken schepen
1.
Het is een ieder verboden de diensten van bootman te verrichten, voor zover het betreft een
zeeschip:
a.
met een lengte van meer dan 75 meter, of;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 59 van 116
b.
2.
3.
4.
met een lengte van 75 meter of minder dat is gebouwd of wordt gebezigd voor het
vervoer van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk, tenzij het schip leeg en schoon is
gemaakt van die stoffen.
Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a.
terstond wordt gehandeld door de bemanningsleden die, bij aankomst van het schip
op de betreffende meerplaats, aan boord zijn;
b.
wordt gehandeld door een bootman die aangesloten is bij een erkende
bootliedenorganisatie;
c.
het zeeschip wordt verhaald langs een kade, zonder daarvan volledig los te komen, of;
d.
de werkzaamheden worden verricht in het kader van de opleiding, bedoeld in artikel
11.2.2, eerste lid, onder verantwoordelijkheid van een bootman als bedoeld in
onderdeel b.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen aan de
exploitant welke een veerverbinding onderhoudt, indien:
a.
op grond van een dienstregeling vastgesteld door de exploitant minimaal één keer in
de 48 uur door een roll-on-roll-offschip Rotterdam wordt aangedaan;
b.
roll-on-roll-offschepen op de vaste ligplaatsen van de exploitant worden afgemeerd
binnen een vaste afmeerconfiguratie, en;
c.
wordt gehandeld in overeenstemming met een door het college vastgestelde ferry
mooring safety procedure.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.6 kan de ontheffing bedoeld in het derde lid voor de
duur van maximaal vijf jaar worden verleend.
Toelichting artikel 11.2.1
Dit artikel bevat het algemene verbod tot het verrichten van diensten van een bootman. Schepen
groter dan 75 meter moeten worden vast- en losgemaakt door een bootman. Schepen van 75
meter of kleiner die gevaarlijke stoffen bevatten, moeten eveneens door een bootman worden
vast- en losgemaakt. Deze grens van 75 meter hangt samen met nieuwe voorschriften voor
loodsplichtige schepen die zijn opgenomen in het Loodsplichtbesluit 1995. Voor de plicht gebruik
te maken van bootlieden wordt namelijk aangesloten bij de plicht gebruik te maken van een loods:
op historische gronden valt de “vastmaakplicht” samen met de loodsplicht. In de Rotterdamse
haven zijn schepen met een lengte van 75 meter of meer loodsplichtig, onafhankelijk van de
plaats in de haven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op het verbod diensten van bootman te verrichten.
De mogelijkheid om vast te kunnen maken door bemanningsleden van het schip zelf is
opgenomen voor gevallen waarbij geen hulp van derden is vereist, bijvoorbeeld indien vanwege
de afmetingen van het schip het voorschrijven van professionele hulp niet redelijk zou zijn.
Voorkomen moet worden dat ruimte wordt geboden voor situaties waarbij de bemanning op de
kade achterblijft, het schip losmaakt en vervolgens met de auto naar de nieuwe ligplaats gaat om
het schip vast te leggen. Het oprekken van de mogelijkheden om “met eigen bemanning los en
vast te maken” zou immers kunnen leiden tot het ontstaan van semi-roeiersmaatschappijen,
zonder daartoe opgeleid personeel, met als gevolg veiligheidsrisico’s en onbeheersbaarheid van
het logistieke scheepsafwikkelingsproces (beschikbaarheid loodsen en slepers). Voorts werkt een
dergelijke verruiming onderbemand varen in de hand en bestaat het gevaar dat de
bemanningsleden de afmeerlocatie niet tijdig zullen bereiken. Bovendien zou het
beschikbaarheids- en kwaliteitsniveau van de bootmannen kunnen worden aangetast.
In het derde lid is een bevoegdheid voor het college opgenomen ontheffing te kunnen verlenen
van het in het eerste lid, van artikel 11.2.1 opgenomen verbod tot het verrichten van de diensten
bootman.
De uitzondering die wordt gemaakt ziet op exploitanten van veerverbindingen die
hoogfrequent de haven van Rotterdam aandoen. Op deze veerverbindingen wordt gebruik
gemaakt van roll-on-roll-offschepen. Deze schepen zijn goed manoeuvreerbaar en meren af op
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 60 van 116
vaste en veilige afmeerplaatsen. Onder ‘hoogfrequent’ wordt verstaan een frequentie in de door
exploitant vastgestelde dienstregeling van minimaal eenmaal per 48 uur. De kapitein en de
bemanning van deze roll-on-roll-offschepen hebben – als gevolg van de hoge aanloopfrequentie –
voldoende routine ontwikkeld om deze schepen, onder verschillende omstandigheden, veilig te
kunnen los- en vastmaken. Ook het met deze taak belaste personeel aan de wal beschikt vanwege de hoge frequentie - over voldoende routine. Daarnaast is bepaald dat het moet gaan
om roll-on-roll-offschepen die afmeren binnen een vaste afmeerconfiguratie. Vanwege de laad- en
losklep is op de afmeerplaats van deze schepen een speciale voorziening (de ramp) aangebracht,
als gevolg waarvan er altijd op exact dezelfde plek wordt gemeerd. Vanwege de ramp is er voor
het roll-on-roll-offschip altijd voldoende ruimte om af te meren. De afmeerlijnen hebben een vaste
volgorde en plaatsing. Als gevolg van deze afmeerconfiguratie is het afmeerproces sterk
vereenvoudigd en bestaan er minder veiligheidsrisico’s.
In onderdeel c van het derde lid van artikel 11.2.1. is ten slotte bepaald dat exploitant van de
veerverbinding over een “ferry-mooring safety procedure” moet beschikken. Deze procedure
wordt ter vaststelling voorgelegd aan het college alvorens een ontheffing wordt verleend.
Het vierde lid regelt dat, in afwijking van artikel 1.6, de ontheffing van de verplichting om
bootlieden te gebruiken voor een maximale duur van vijf jaar kan worden verleend.
Artikel 11.2.2 Beroep en verplichtingen bootman
1.
Het beroep van bootman mag uitsluitend worden uitgeoefend door degene die:
a.
de opleiding Bootman, als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO93030, met goed gevolg heeft afgesloten, of;
b.
in de afgelopen zeven aansluitende kalenderjaren ten minste vier jaar ervaring heeft
opgedaan als zelfstandig bevoegd bootman in een of meer havens binnen de
Europese Unie, en degene:
1°. in een haven die met de Rotterdamse havensituatie te vergelijken is, ervaring
heeft met het meren en ontmeren op boeien, op ruim water met hoge golfslag en
op sterk stromend getijdenwater;
2°. de Nederlandse taal voldoende machtig is, en;
3°. naar het oordeel van de erkende bootliedenorganisatie waar hij te werk gesteld
wordt of werkzaam is, een gelijkwaardig niveau van kennis en vaardigheden
zeker is gesteld, en;
is aangesloten bij een erkende bootliedenorganisatie als bedoeld in artikel 11.2.3.
2.
De bootman is tijdens de werkzaamheden voorzien van een geldig legitimatiebewijs, als
bedoeld in artikel 11.2.3, onder e.
3.
De bootman toont het legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 11.2.3, onder e, op verzoek van
personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.
Toelichting artikel 11.2.2
Dit artikel regelt de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep bootman. De vergunning
bootman is vervallen en vervangen door voorschriften genoemd in dit artikel. Alle eisen die
worden gesteld aan het uitoefenen van het beroep bootman zijn in dit artikel opgenomen. De
bootman moet ofwel een opleiding Bootman, vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap, onder toekenning van registratiecode CREBO-93030, met goed gevolg hebben
afgesloten of over relevante ervaring beschikken. Tevens moet hij zijn aangesloten bij een
erkende bootliedenorgansatie.
In het tweede en het derde lid wordt bepaald dat de bootman voorzien moet zijn van een
legitimatiebewijs en het toont op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik
maken. Bedrijven of personen kunnen van deze bepaling gebruik maken voor het controleren van
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 61 van 116
de bootman. Voor toezichthouders is deze bevoegdheid tot controle al geregeld in artikel 5:20 van
de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 11.2.3 Erkenning bootliedenorganisatie
Het college verleent een erkenning voor een bootliedenorganisatie, indien deze:
a.
voorzien is van een geldig ISO 9001, 9002 of daarmee vergelijkbaar certificaat;
b.
beschikt over ten minste één continu bereikbaar meldpunt waar bootlieden kunnen worden
besteld;
c.
aantoont dat regelmatig overleg plaatsvindt met nautische dienstverleners in de haven
omtrent de werkwijze en procedures bij meren en ontmeren;
d.
aantoont dat, om de continuïteit van de adequate dienstverlening te waarborgen, wordt
voldaan aan de mogelijkheid om in volcontinudienst, per uur, ten minste 3 zeeschepen
afzonderlijk, in verschillende situaties voor wat betreft afmeting, scheepstype en locatie, te
kunnen meren of ontmeren, met behulp van daartoe gekwalificeerd personeel, en;
e.
aan de bootlieden een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een
goedgelijkende pasfoto en dat ten minste vermeldt:
1°. de naam, geboorteplaats en geboortedatum van de bootman;
2°. met goed gevolg de opleiding Bootman behaalt als bedoeld in artikel 11.2.2, eerste lid,
onder a, met vermelding van datum van diplomaverstrekking, en;
3°. de naam van de bootliedenorganisatie waarbij de bootman is aangesloten.
Toelichting artikel 11.2.3
Dit artikel bevat de voorwaarden voor erkenning van een bootliedenorganisatie. Het bedrijf moet
voorzien zijn van een ISO certificaat en beschikken over ten minste één continu bereikbaar
meldpunt waar bootlieden kunnen worden besteld. Ook draagt het bedrijf zorg voor regelmatig
overleg met andere nautische dienstverleners in de haven, zoals loodsen en havensleepdiensten.
Het bedrijf draagt zorg voor een goede kwaliteit en kwantiteit van het personeel en het materieel,
teneinde adequate diensten te kunnen verlenen. Dit houdt in dat in volcontinudienst, per uur, ten
minste drie zeeschepen afzonderlijk in verschillende situaties wat betreft afmeting, type en locatie
kunnen worden vast of losgemaakt. Tot slot verstrekt het bedrijf legitimatiebewijzen aan
bootlieden.
Afdeling 3
Personenvervoer over water
Toelichting afdeling 3
In afdeling 3 zijn de bepalingen betreffende het personenvervoer in de haven, rondvaarten en
veer- en taxidiensten opgenomen. De verschillende categorieën vaartuigen worden niet meer
genoemd, omdat dat in de praktijk tot verwarring aanleiding gaf.
Artikel 11.3.1 Toepassingsgebied
De artikelen 11.3.2, 11.3.3 en 11.3.4 zijn van toepassing op alle wateren binnen de gemeente.
Toelichting artikel 11.3.1
In dit artikel is geregeld dat deze afdeling van toepassing is op alle wateren binnen de gemeente.
Artikel 11.3.2 Communicatievaren
Het is verboden zonder een door het college verleende vergunning te communicatievaren tenzij
het vervoer geschiedt met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 62 van 116
Toelichting artikel 11.3.2
Voor het varen met een communicatievaartuig is een vergunning nodig. Communicatievaren, het
tegen vergoeding vervoeren van personen van en naar schepen, is zonder vergunning toegestaan
indien het geschied met een sleepboot die bij aankomst of vertrek van het zeeschip assisteert.
Artikel 11.3.3 In- en ontschepen van passagiers
1.
Het in- en ontschepen van passagiers vindt plaats op:
a.
plaatsen die in goede staat verkeren;
b.
geschikt zijn voor het in- en ontschepen van personen, en;
c.
die voldoende zijn verlicht.
2.
Het is verboden om passagiers te ontschepen indien geen toestemming is verleend door de
exploitant van het betreffende terrein of schip.
3.
Een aanlegplaats met een openbare bestemming wordt zo spoedig mogelijk vrij gemaakt
indien de schipper van een ander schip kenbaar maakt deze te willen gebruiken.
Toelichting artikel 11.3.3
In dit artikel zijn voorschriften opgenomen betreffende het in- en ontschepen van passagiers. Het
artikel strekt tot verhoging van de veiligheid van die passagiers. Tevens wordt de schipper de
verplichting opgelegd ervoor zorg te dragen dat geen ongewenste personen op haventerreinen
worden afgezet. Dit is in het kader van port-security een meer prominente rol gaan spelen.
Artikel 11.3.4 Bekendmaking
De exploitant van personenvervoer over water, met uitzondering van een exploitant van
communicatievaren, maakt bij de aanlegplaatsen en aan boord van het schip bekend:
a.
de tarieven of de wijze waarop deze worden berekend;
b.
de dienstregeling en de beschikbaarheid van vervoer, en;
c.
de vervoersvoorwaarden.
Toelichting artikel 11.3.4
In het kader van kenbaarheid wat personenvervoer over water kost, wordt in artikel 11.3.4 de
exploitant verplicht om aan boord van het schip en bij aanlegplaatsen de tarieven of de wijze
waarop deze worden berekend bekend te maken. Dit geldt ook voor de dienstregeling en de
beschikbaarheid van het vervoer, alsmede de vervoersvoorwaarden.
Afdeling 4
Het sjorren van containers aan boord van zeeschepen
Toelichting afdeling 4
Afdeling 4 bevat voorschriften inzake het zeevast zetten van containers aan boord van grote
zeeschepen (het sjorren). De aanleiding voor het opnemen van deze regels is in de eerste plaats
gelegen in de zorg voor een goede dienstverlening door sjorbedrijven in de Rotterdamse haven.
Het is in het belang van de haven dat er voldoende sjorders beschikbaar zijn op alle tijdstippen
van de dag. Met name grote containerschepen varen binnen zeer strakke tijdschema's. Het is niet
wenselijk dat door een gebrek aan voldoende sjorders een schip van zijn tijdschema zou moeten
afwijken. Voor een goede dienstverlening is ook de kwaliteit van de sjorder van belang.
In de tweede plaats worden deze eisen gesteld in verband met de veiligheid van de sjorders, het
schip en de omgeving van het schip, tijdens het vastzetten van de containers. De werkzaamheden
van de sjorders vinden plaats onder alle omstandigheden, dag en nacht en vaak onder grote
tijdsdruk. Het feit dat containers zeven hoog worden gestapeld op schepen brengt eveneens de
nodige gevaren met zich mee.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 63 van 116
Tot slot speelt in dat verband een rol dat het vervoer per container wereldwijd nog steeds
toeneemt. Een sjorbedrijf is een bedrijf dat zich beroepsmatig bezighoudt met het vastzetten door
middel van sjorringen van containers aan boord van zeeschepen. Deze regels hebben derhalve
alleen betrekking op het vastzetten van containers. Het vastzetten van andere lading, dan wel het
vastzetten van trailers (bij ro-ro schepen) valt buiten het bereik van deze regels. Aangezien juist
het sjorren van gestapelde containers gevaar voor het schip, de omgeving van het schip en de
sjorders met zich meebrengt, is de nadruk gelegd op werkzaamheden aan containers. Bovendien
speelt een rol dat, zoals hierboven reeds aan de orde is gekomen, vooral bij containervervoer het
vaar- en tijd schema zeer strikt is. Een goede en veilige dienstverlening is derhalve juist bij
containervervoer van belang. Het is overigens niet van belang of het bedrijf, naast sjoractiviteiten,
tevens andere activiteiten verricht.
Artikel 11.4.1 Verbod sjorren
Het is verboden om aan boord van een zeeschip containers te
sjorren, tenzij wordt gehandeld:
a.
door de bemanning van het betreffende zeeschip, voor zover het een zeeschip betreft met
een maximale lengte van 170 meter, of;
b.
door een sjorder die in dienst is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning.
Toelichting artikel 11.4.1
In dit artikel is bepaald dat het verboden is om aan boord van een zeeschip containers te sjorren,
tenzij wordt gehandeld door een sjorder die in dienst is van een sjorbedrijf dat in het bezit is van
een vergunning. Een sjorder die zelfstandig sjorwerkzaamheden verricht, zonder te zijn
aangesloten bij een bedrijf dat is voorzien van een vergunning, is derhalve in overtreding. Tevens
is in dit artikel bepaald dat gekwalificeerde bemanning, de zogenaamde kernbemanning van een
schip met een lengte tot 170 meter, zelf de aan boord geplaatste containers kan vastzetten.
Voor zeeschepen met een lengte van 170 meter of meer (deepsea containerschepen) dient altijd
gebruik gemaakt te worden van sjorders die zijn aangesloten bij een sjorbedrijf dat in het bezit is
van een vergunning. Vanwege het feit dat op laatstgenoemde schepen bovendeks containers
soms zeven of acht containers hoog worden gestapeld is het uit oogpunt van veiligheid in de
haven en de omgeving van belang dat sjorren op verantwoorde wijze geschiedt.
De op het zeeschip aanwezige kernbemanning, zijnde de bemanning die op grond van
internationale regelgeving aan boord verplicht aanwezig moet zijn om een zeeschip veilig te
kunnen varen, navigeren en manoeuvreren, wordt in deze in ieder geval als voldoende
gekwalificeerd beschouwd om containers te sjorren op zeeschepen met een lengte van maximaal
170 meter. Indien op een zeeschip gebruik gemaakt wordt van andere bemanningsleden dan de
bovengenoemde kernbemanning moet ten aanzien van deze bemanning aan de havenmeester
worden aangetoond dat zij over een zodanige mate van ervaring en opleiding beschikt dat het
sjorren op veilige en verantwoorde wijze kan geschieden.
Artikel 11.4.2 Vergunningvoorwaarden sjorbedrijf
Het college verleent een vergunning voor een sjorbedrijf, indien het sjorbedrijf:
a.
24 uur per dag, 7 dagen per week zijn diensten aanbiedt en in staat is ten minste één
zeeschip te behandelen in de door de rederij of de stuwadoor beschikbaar gestelde tijd;
b.
in bezit is van een ISO 9002 certificaat of aantoont dat het daarover binnen afzienbare
termijn beschikt;
c.
ervoor zorgdraagt dat de onder zijn verantwoordelijkheid werkende sjorders,
overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.4.3, voldoende vakbekwaam, betrouwbaar en
herkenbaar zijn, en;
d.
aan de sjorders een legitimatiebewijs verstrekt dat is voorzien van een goedgelijkende
pasfoto en dat ten minste vermeldt:
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 64 van 116
1°.
2°.
de naam, geboorteplaats en geboortedatum van de sjorder, en;
de naam van het sjorbedrijf waar de sjorder in dienst is.
Toelichting artikel 11.4.2
In dit artikel zijn de eisen opgenomen waaraan een sjorbedrijf moet voldoen om in aanmerking te
komen voor een vergunning. De onderdelen a en b zien op de kwaliteit van de dienstverlening.
Door het opnemen van onderdeel a wordt beoogd te voorkomen dat de scheepvaart onnodig
oponthoud ondervindt, doordat er geen sjorders beschikbaar zijn voor het vastzetten of losmaken
van containers. Door middel van onderdeel b, waarin de eis tot ISO-certificering is opgenomen,
wordt gewaarborgd dat bedrijven met een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsvoering in de haven
actief zijn. Op basis van onderdeel c is het sjorbedrijf verplicht ervoor zorg te dragen dat
uitsluitend wordt gewerkt met sjorders die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Deze eisen
worden nader uitgewerkt in artikel 11.4.3. De vergunning kan worden ingetrokken indien niet
langer wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. Onderdeel d regelt dat aan sjorders door
het sjorbedrijf een legitimatiebewijs wordt verstrekt dat is voorzien van een pasfoto en naam,
geboorteplaats en geboortedatum vermeld. Tevens dient op het legitimatiebewijs de naam van het
sjorbedrijf te staan.
Artikel 11.4.3 Verplichtingen sjorders
1.
De sjorder beschikt bij indiensttreding bij een erkend sjorbedrijf over een verklaring omtrent
het gedrag.
2.
Het beroep van sjorder kan uitsluitend worden uitgeoefend door degene die één van de
volgende opleidingen met goed gevolg heeft afgesloten:
a.
Medewerker Havenoperaties, opgenomen in het CREBO onder nummer 93070 of
nummer 95727, of;
b.
Assistent logistiek medewerker, opgenomen in het CREBO onder de nummers 93730
of 93732.
3.
De sjorder is tijdens de sjorwerkzaamheden voorzien van het legitimatiebewijs, bedoeld in
artikel 11.4.2, onder d.
4.
De sjorder toont het legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 11.4.2, onder d, op verzoek van
personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.
Toelichting artikel 11.4.3
Op basis van dit artikel dient de sjorder in de eerste plaats voldoende vakbekwaam te zijn. De
sjorder moet zodanig vakbekwaam zijn dat de veiligheid van de sjorder zelf, het schip en de
omgeving van het schip is gewaarborgd. Om dit te waarborgen kan het beroep van sjorder
uitsluitend worden uitgeoefend door degene die de opleiding Medewerker Havenoperaties, of de
opleiding Assistent logistiek medewerker als opgenomen in het door de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap vastgesteld dossier, onder toekenning van registratiecode CREBO93070, CREBO-95727, CREBO-93730 of CREBO-93732, met goed gevolg heeft afgesloten.
In de tweede plaats dient het sjorbedrijf ervoor te zorgen dat zijn personeel voldoende
betrouwbaar is. De sjorders moeten om die reden zijn voorzien van een verklaring omtrent het
gedrag. Het sjorbedrijf controleert dit zelf.
Tot slot moet een sjorder voldoende herkenbaar zijn en is derhalve voorzien van een
legitimatiebewijs, waaruit duidelijk blijkt bij welk sjorbedrijf hij werkzaam is en dat tevens enkele
persoonlijke gegevens bevat. Door het opnemen van deze bepaling wordt het mogelijk te
controleren of de sjorder werkzaam is bij een sjorbedrijf dat in het bezit is van een vergunning.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 65 van 116
Afdeling 5
Exploitatie van een boeienspan of een palenligplaats
Artikel 11.5.1 Exploitatie van een boeienspan of een palenligplaats
Het is de exploitant van een boeienspan of een palenligplaats verboden op deze boeienspan of
deze palenligplaats gevaarlijke stoffen over te slaan, over te laten slaan, te behandelen of te laten
behandelen, tenzij:
a.
als gevolg van deze overslag of die behandeling het plaatsgebonden risico op de
veiligheidscontour niet komt te liggen boven 10-6;
b.
door de exploitant is vastgesteld dat door deze overslag of die behandeling het
plaatsgebonden risico op de veiligheidscontour niet komt te liggen boven 10-6 , en;
c.
door de exploitant aan de schipper of kapitein van het schip dat de gevaarlijke stoffen
overslaat of behandelt, is aangegeven:
1°. de stof die mag worden overgeslagen of behandeld;
2°. de hoeveelheid van die stof die maximaal mag worden overgeslagen of behandeld.
Toelichting afdeling 5
Afdeling 5 bevat voorschriften inzake de overslag van gevaarlijke stoffen op boeienspannen en
palenligplaatsen.
Toelichting artikel 11.5.1:
In het havengebied vindt overslag van gevaarlijke stoffen plaats op onder meer boeienspannen en
palenligplaatsen. Deze boeienspannen en palenligplaatsen vallen buiten de reikwijdte van het
begrip inrichting van de Wet milieubeheer. De overslag van gevaarlijke stoffen op die plaatsen valt
daarmee ook niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Dientengevolge worden tot op
heden geen specifieke eisen gesteld aan de externe veiligheid van deze boeien- en
palenligplaatsen.
Wel wordt de veiligheid die samenhangt met scheepsactiviteiten op deze ligplaatsen op andere
wijzen geborgd, bijvoorbeeld door (nationale en internationale) nautische- en
transport(veiligheids)regelgeving, aangevuld met regels in de Havenbeheersverordening. In het
streven om voor alle ligplaatsen binnen de haven de regels op elkaar af te stemmen, is met
ingang van 1 januari 2015 in dit artikel een nieuwe normering geïntroduceerd voor de boeien- en
palenligplaatsen buiten inrichtingen, zodanig dat deze aansluit op de normering binnen
inrichtingen.
In dit artikel wordt voorgeschreven dat de exploitant van een boeienspan of een palenligplaats
dient vast te stellen dat bij de overslag en behandeling van gevaarlijke stoffen op de boeienspan
of de palenligplaats de risicocontour niet groter wordt dan de veiligheidscontouren die voor de
haven zijn vastgesteld. Dezelfde veiligheidscontouren worden ook gehanteerd bij
vergunningverlening aan inrichtingen in de haven, waardoor een level playing field wordt
gecreëerd.
Onderzoek is uitgevoerd naar de risicocontouren die het gevolg zijn van overslag van gevaarlijke
stoffen op de boeienspanen en de palenligplaatsen. Uit het onderzoek blijkt dat bij het huidige, en
op middellange termijn voorzienbare, gebruik van de boeien- en palenligplaatsen de genoemde
veiligheidscontouren niet worden overschreden.
Tevens dient de exploitant op grond van onderdeel c aan de schipper of kapitein van het schip dat
de gevaarlijke stoffen overslaat of behandelt, aan te geven welke stof die mag worden
overgeslagen (of behandeld) en de maximale hoeveelheid die van die stof mag worden
overgeslagen (of behandeld). In artikel 8.1, elfde lid, is bepaald dat de schipper of kapitein zich
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 66 van 116
moet houden aan hetgeen op grond van onderdeel c door de exploitant van de boeienspan of
palenligplaats is aangegeven.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 67 van 116
§ 12
Veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer
Artikel 12.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
aan dek: op een open, niet door opbouw of anderszins van de buitenlucht afgesloten, dek,
de vloer van een schip met een open kuip daarbij inbegrepen;
breedte: de grootste breedte, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating;
Bwl: breedte op de waterlijn, de grootste breedte van de romp, gemeten op de buitenkant
van de spanten, op of onder het vlak van de grootste inzinking;
lengte van een schip: grootste lengte van de romp, roer en boegspriet niet inbegrepen;
Lwl: lengte op de waterlijn op het vlak van de grootste inzinking;
veiligheidsafstand: afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan
evenwijdige vlak door het laagste punt, waar het schip niet meer als waterdicht wordt
beschouwd;
vlak van de grootste inzinking: vlak door de waterlijn, overeenkomende met de grootste
toegelaten inzinking waarbij het schip mag varen;
vrijboord: afstand tussen het vlak van de grootste inzinking en het daaraan evenwijdige vlak
door het laagste punt van het gangboord, of bij ontbreken van een gangboord, het laagste
punt van het vaste boord;
zone 2: wateren binnen de gemeente Rotterdam zoals genoemd in bijlage I van Richtlijn
2006/87/EG;
zone 3: wateren binnen de gemeente Rotterdam zoals genoemd in bijlage I van Richtlijn
2006/87/EG.
Artikel 12.2 Toepassingsbereik
1.
Deze paragraaf is van toepassing op een schip:
a.
dat wordt gebruikt bij het uitoefenen van het beroep van bootman of voor het
communicatievaren of;
b.
waarvoor ingevolge artikel 6 van het Binnenvaartbesluit geen certificaat van
onderzoek is vereist en waarmee twaalf of minder personen, buiten de bemanning,
worden vervoerd.
2.
De artikelen 12.20, 12.21, 12.22 en 12.23 zijn uitsluitend van toepassing op schepen voor
personenvervoer met dien verstande dat onder 'personen' niet wordt verstaan bemanning.
3.
In afwijking van het in het eerste en tweede lid bepaalde zijn op:
a.
schepen, die in het bezit zijn van een certificaat van onderzoek, als bedoeld in artikel 6
van het Binnenvaartbesluit, uitsluitend de artikelen 12.9, tweede lid, en 12.22, vierde
lid, van toepassing;
b.
op werkboten die alleen worden gebruikt voor het vast- en losmaken van zeeschepen
of op open boten voor het vervoer van personen over korte afstand tussen wal en
schip de artikelen 12.9, eerste lid, onder e, en 12.20, tweede lid, niet van toepassing.
Artikel 12.3 Scheepsromp
1.
De scheepsromp is bestand tegen alle belastingen die onder normale omstandigheden op
de romp worden uitgeoefend.
2.
De waterinlaten en -uitlaten, alsmede de daarop aansluitende pijpleidingen, zijn zo
uitgevoerd dat elk ongewenst binnendringen van water in het schip onmogelijk is.
3.
De lengte van een schip bestemd voor de passagiersvaart, bedraagt ten minste zeven
meter en de breedte ten minste twee meter.
Artikel 12.4 Schotten
De motor:
a.
is geplaatst in een aparte ruimte, die door middel van een brandvertragend schot van de
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 68 van 116
b.
accommodatie is gescheiden, of;
is geheel omsloten door een brandvertragende omkasting, waarvan het brandvertragend
effect ten minste 1 uur is.
Artikel 12.5 Lenssysteem
1.
Het schip beschikt over een lenspomp die voor direct gebruik gereed is.
2.
Bij een scheepslengte van minder dan twaalf meter bedraagt de diameter van de aansluiting
ten minste 38 mm.
3.
Bij een scheepslengte van meer dan twaalf meter bedraagt de diameter van de aansluiting
ten minste 50 mm of worden twee lenspompen gebruikt met een aansluiting van elk ten
minste 38 mm.
4.
Elke waterdichte afdeling die tijdens de vaart gewoonlijk niet luchtdicht is afgesloten, kan
afzonderlijk worden gelensd.
5.
Een bilge-alarm waarschuwt tijdig wanneer zich vloeistof in de bilge of op de bodem bevindt
in ruimten waar dit invloed van betekenis heeft op de stabiliteit.
Artikel 12.6 Ankergerei
1.
Het schip beschikt over een anker dat voor direct gebruik gereed is.
2.
Het anker:
a.
heeft voldoende houdkracht;
b.
heeft op schepen korter dan 12 meter een gewicht van ten minste 20 kg en op
schepen langer dan 12 meter, een gewicht van ten minste 25 kg, en;
c.
is voorzien van een ankertros met een lengte van ten minste driemaal de diepte van
het desbetreffende vaarwater en is van voldoende breeksterkte voor het betrokken
schip.
3.
Een anker mag worden vervangen door twee ankers die gezamenlijk ten minste het in het
tweede lid, onder b, genoemde gewicht hebben.
Artikel 12.7 Reddingmiddelen
1.
Het schip beschikt ten minste over één reddingboei met een lijn van ten minste 20 m die
voor onmiddellijk gebruik gereed is.
2.
Voor alle opvarenden zijn individuele of collectieve reddingmiddelen aan boord.
3.
Drijvende zitkussens worden als reddingmiddelen beschouwd indien deze:
a.
een draagvermogen in zoetwater van ten minste 7,5 kg hebben;
b.
bestand zijn tegen olie, olieproducten en temperaturen tot 50 graden Celsius;
c.
van een grijplijn zijn voorzien, en;
d.
niet aan het schip zijn bevestigd.
Artikel 12.8 Blusmiddelen
In de nabijheid van de motorinstallatie is één draagbaar blustoestel met een vulgewicht van ten
minste 4 kg of zijn twee draagbare blustoestellen van ten minste 2 kg vulgewicht elk aanwezig
met een voor vloeistofbranden geschikt blusmiddel.
Artikel 12.9 Overige uitrusting
1.
Aan boord is ten minste de volgende uitrusting in bruikbare staat aanwezig:
a.
een bootshaak;
b.
een verbanddoos, met voldoende verbandmiddelen om in noodgevallen eerste hulp te
kunnen verlenen;
c.
voldoende trossen voor meren en slepen, alsmede een voorziening waaraan een
sleeptros bevestigd kan worden om gesleept te worden;
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 69 van 116
d.
2.
3.
een goed functionerende, voor onmiddellijk gebruik gereed zijnde scheepshoorn, die
geschikt is voor het geven van de voorgeschreven geluidsseinen;
e.
een goed werkende marifoon die is voorzien van de lokale marifoonblokkanalen,
kanalen 10 en 11 en de brugkanalen.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is aan boord van:
a.
werkboten die worden gebruikt bij het vastmaken van schepen een marifoon met de
kanalen 41 tot en met 45 aanwezig;
b.
boten waarmee een tros van een schip naar een meerpaal of -boei wordt gesleept,
een inrichting aanwezig waarmee de schipper de gesleepte tros onder alle
omstandigheden kan loslaten, wanneer de boot scheef of onder water getrokken
dreigt te worden.
Tijdens de vaart wordt een goed functionerende radarreflector gevoerd, tenzij dit tijdens het
uitvoeren van werkzaamheden als bootman ten behoeve van het afmeren of ontmeren van
een schip, ter beoordeling van de bootman, als hinderlijk wordt ervaren.
Artikel 12.10 Stabiliteit en drijfvermogen
1.
Het schip is voldoende stabiel indien het de volgende stabiliteitsproef met goed gevolg
doorstaat:
a.
het gewicht van de helft van het toegestane aantal personen wordt zodanig naar de
zijde van het schip verplaatst, dat aldaar een dichtheid van 3,75 personen of 285
kg/m2 wordt verkregen;
b.
bij deze proef mag de slagzij na het verplaatsen niet meer dan 7° bedragen, waarbij
de hellingshoek wordt bepaald met behulp van een clinometer;
c.
na de proef bedoeld in onderdeel b, mogen het resterend vrijboord en de resterende
veiligheidsafstand niet kleiner zijn dan respectievelijk 0,05 Bwl + 20 cm en 0,05 Bwl +
10 cm, en;
d.
deze proef moet worden gehouden bij de ongunstigste vullingsgraad van de
brandstof- en drinkwatertanks.
2.
Het schip heeft na vollopen voldoende reservedrijfvermogen.
3.
Indien redelijkerwijs niet kan worden voorzien in voldoende reservedrijfvermogen, zijn naar
het oordeel van de havenmeester afdoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat
water aan boord komt. In dat geval bevindt zich tijdens de vaart geen vrije vloeistof in het
schip.
Artikel 12.11 Veiligheidsafstand en inzinkingsmerken
1.
De veiligheidsafstand bedraagt in zone 3 ten minste 50 cm.
2.
De veiligheidsafstand bedraagt in zone 2 ten minste 80 cm.
3.
Kleinere afstanden zijn toegestaan, wanneer de bedrijfsvoering dit vereist en de aard van
het vaartuig dit toelaat met handhaving van het veiligheidsniveau.
4.
Voor schepen die goederen mogen vervoeren, is het vlak van de grootste inzinking
aangegeven door één paar duidelijk zichtbare en onuitwisbare inzinkingsmerken, ongeveer
midscheeps.
Artikel 12.12 Brandstofvoorziening
1.
Het is verboden brandstof te gebruiken of aan boord te hebben met een vlampunt lager dan
55 graden Celsius.
2.
De brandstoftank bevindt zich buiten het voor passagiers bestemde gedeelte en is voorzien
van een vanaf dek afsluitbare snelafsluiter van de brandstoftoevoer.
3.
Peilglazen van de brandstoftanks staan met de bovenzijde in verbinding met de tank, zodat
de brandstof daarin kan terugvloeien.
4.
De vulopening en de ontluchting van de brandstoftank bevinden zich aan dek.
5.
De voor de verbranding noodzakelijke luchttoevoer is gewaarborgd.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 70 van 116
Artikel 12.13 Installaties
1.
Installaties voor verwarming, koken of koeling zijn beveiligd tegen oververhitting en
omvallen.
2.
De installaties zijn voorzien van een thermisch beveiligde brandstofafsluiter.
Artikel 12.14 Stuurinrichting en bedieningsorganen
1.
Het schip is voorzien van een betrouwbaar werkende stuurinrichting, die een goede
bestuurbaarheid garandeert, waarbij rekening wordt gehouden met het gebruik waarvoor het
schip is bestemd.
2.
De functies van de bedieningsorganen zijn duidelijk aangegeven.
3.
Indien een stuurmachine aanwezig is, is deze sterk genoeg om de krachten op het roer te
kunnen opvangen.
4.
De voortstuwingsinstallatie kan op betrouwbare wijze aangezet, gestopt en van vooruit op
achteruit en andersom gezet worden.
5.
Een alarmvoorziening is aangebracht voor koelwatertemperatuur, smeeroliedruk en
laadstroom.
6.
De stand van het roer is vanaf de stuurstelling duidelijk zichtbaar; indien dit niet het geval is,
is een roerstandaanwijzer bij de stuurstelling aangebracht.
Artikel 12.15 Voldoende uitzicht
Vanaf de stuurstelling van het schip is er voldoende uitzicht in alle richtingen voor een veilige
vaart.
Artikel 12.16 Motoren
1.
De voortstuwingsinstallatie is zodanig ingericht en opgesteld, dat zij voldoende toegankelijk
is voor de bediening en het onderhoud.
2.
Bewegende delen en hete oppervlakken van motoren of stoomketels, en hun toebehoren,
zijn voorzien van beschermende voorzieningen.
Artikel 12.17 Uitlaatgassenleiding
1.
Uitlaatgassenleidingen die door de verblijven of het stuurhuis gaan, zijn in die ruimten
voorzien van een voldoende gasdichte ommanteling.
2.
Uitlaatgassen worden volledig naar buitenboord afgevoerd.
3.
Binnendringen van de uitlaatgassen in de ruimten van het schip wordt door doelmatige
maatregelen verhinderd.
4.
Uitlaatgassenleidingen zijn afdoende gekoeld of warmte-isolerend bekleed.
Artikel 12.18 Elektrische installaties
1.
Accumulatoren zijn afgedekt en zo geplaatst, dat zij toegankelijk zijn en niet kunnen
verschuiven tengevolge van de scheepsbewegingen.
2.
Accumulatoren zijn niet opgesteld in het stuurhuis of verblijven dan wel op plaatsen waar zij
aan overmatige hitte, extreme koude dan wel regen- of buiswater zijn blootgesteld.
3.
Gesloten ruimten, kasten en kisten waarin accumulatoren zijn opgesteld, worden doelmatig
geventileerd.
Artikel 12.19 Vloeibaargasinstallatie
Vloeibaargasinstallaties zijn aan boord van het schip aangelegd door een erkend
installatiebureau. Koppelingen, verdampers en aansluitslangen mogen de houdbaarheidsdatum
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 71 van 116
niet overschrijden.
Aanvullende voorzieningen voor personenvervoer
Artikel 12.20 Aantal personen
1.
Het ten hoogste toegestane aantal personen aan boord van het schip wordt zodanig
vastgesteld, dat aan het bepaalde van deze paragraaf met betrekking tot de stabiliteit en het
vrijboord wordt voldaan.
2.
Er is voor elke opvarende een zitplaats, die een breedte heeft van ten minste 40 cm.
3.
Het maximum aantal toelaatbare personen is op het schip op een in het oog springende
plaats duidelijk leesbaar aangegeven.
4.
Indien het schip bestemd is of gebezigd wordt om zaken, niet zijnde handbagage, mede te
vervoeren of te vervoeren, is het schip daartoe in het bijzonder ingericht.
Artikel 12.21 Vluchtruimte
1.
Er is een vrij middenpad over de gehele lengte van het voor personen bestemde gedeelte
van het schip aanwezig.
2.
De breedte van het middenpad bedraagt ten minste 45 cm.
3.
Indien het schip een opbouw heeft, is zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde of aan
beide zijden van het voor personen bestemde gedeelte een uitgang met een vrije breedte
van ten minste 70 cm aanwezig.
4.
Eén van de uitgangen mag zijn vervangen door twee nooduitgangen, ieder met een vrije
doorgang van ten minste 60 cm breed en ten minste 80 cm hoog.
Artikel 12.22 Verschansing en in- en ontschepingsvoorzieningen
1.
Waar personen mogen komen, is op het schip een verschansing van ten minste 90 cm
hoogte aangebracht.
2.
Openingen voor embarkeren of debarkeren zijn overeenkomstig het eerste lid beveiligd.
3.
Loopplanken zijn ten minste 60 cm breed en voorzien van reling van ten minste 90 cm
hoogte.
4.
Schepen bestemd voor het vervoer van personen, met het oogmerk deze af te zetten
varend of liggend langszij een ander schip mogen, in plaats van de verschansing, bedoeld in
het eerste lid, zijn voorzien van andere beveiliging van een gelijk veiligheidsniveau die
geschikt is voor dit doel.
5.
De in het vierde lid bedoelde schepen zijn zodanig ingericht en uitgerust dat personen onder
alle omstandigheden op veilige wijze kunnen overstappen van of naar een ander vaartuig.
Artikel 12.23 Deuren
1.
Deuren, met uitzondering van hutdeuren, voor ruimten die zijn bestemd voor personen gaan
naar buiten open of zijn als schuifdeuren uitgevoerd.
2.
De in het eerste lid bedoelde deuren kunnen tijdens de vaart niet door onbevoegden worden
afgesloten of vergrendeld.
Algemene toelichting paragraaf 12
Paragraaf 12 is het voormalige Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor
personenvervoer en is op deze plaats gekomen tengevolge van de incorporatie van losse
gemeentelijke besluiten die hun basis vonden in de Havenverordening Rotterdam 2004.
Het oorspronkelijke besluit had de volgende overwegingen:
dat in het havengebied van Rotterdam werkzaamheden worden verricht met behulp van
schepen, waarvoor geen voorschriften bestaan die verband houden met de veiligheid van
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 72 van 116
-
het gebruikte varende materieel in relatie tot die werkzaamheden;
dat in dit havengebied personen worden vervoerd, met schepen waarvoor geen certificaat
van onderzoek is vereist ingevolge artikel 6 van het Binnenvaartbesluit, en;
dat het noodzakelijk is om in het belang van de orde en veiligheid in de haven eisen te
stellen aan deze schepen.
De veiligheidseisen voor de hier bedoelde categorie schepen vinden reeds vele jaren in de
praktijk toepassing en ondervinden geen tegenwerpingen. De gestelde eisen zijn duidelijk
geformuleerd en spreken voor zich.
De enige wijziging ten opzichte van het voormalig besluit betreft artikel 12.9, derde lid. Indien
tijdens de werkzaamheden als bootman ten behoeve van het afmeren of ontmeren van schepen
de voorgeschreven radarreflector als hinderlijk wordt ervaren, mag de bootman (schipper)
uitsluitend gedurende deze werkzaamheden de radarreflector tijdelijk verwijderen. Het is niet
denkbeeldig dat gedurende de werkzaamheden de trossen van het afmerende of aanmerende
schip achter de radarreflector blijven hangen en schade of gevaar teweegbrengen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 73 van 116
§ 13
Schone motoren binnenschepen
Artikel 13.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.
bedrijfsmatig vervoer:
1°. vervoer van goederen in de uitoefening van een bedrijf of beroep; of
2°. vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen
onderneming;
b.
binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip, dat is bestemd voor bedrijfsmatig vervoer.
Toelichting artikel 13.1
In het eerste lid van artikel 13.1 worden twee begrippen die enkel betrekking hebben op paragraaf
13 geïntroduceerd. Zo wordt allereerst het begrip “bedrijfsmatig vervoer” gedefinieerd. Onder
“bedrijfsmatig vervoer” wordt verstaan het vervoer van goederen in de uitoefening van een bedrijf
of beroep dan wel het vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen
onderneming.
Ten tweede wordt ten behoeve van paragraaf 13 een afwijkende uitleg, ten opzichte van het
begrip “binnenschip” zoals dat in de rest van de Havenbeheersverordening wordt gebruikt,
geïntroduceerd. Onder het begrip "binnenschip" vallen normaliter niet alleen de “echte”
binnenschepen, maar ook passagiersschepen, plezierjachten, sleepboten, de bruine vloot,
surfplanken, etc. Het voorgestelde verbod dient zich echter alleen tot binnenschepen te richten die
bedrijfsmatige activiteiten verrichten en in die hoedanigheid de Rotterdamse haven aandoen.
Daarom is het in dit kader noodzakelijk het begrip "binnenschip" op een andere wijze te
formuleren.
“Binnenschip” wordt in paragraaf 13 gedefinieerd als: schip, niet zijnde een zeeschip, dat is
bestemd voor bedrijfsmatig vervoer, dat wil zeggen vervoer van goederen over de binnenwateren
in de uitoefening van een bedrijf of beroep of vervoer van goederen, uitsluitend bestemt voor of
afkomstig van de eigen onderneming.
Artikel 13.2 Verbod voor binnenschepen in de haven
1.
Het is vanaf 1 januari 2025 verboden zich in de haven te bevinden met een binnenschip met
een – ten behoeve van de voortstuwing – inwerking zijnde dieselmotor die niet voldoet aan
de emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de
Centrale Commissie voor de Rijnvaart of niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn
97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.
2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen voor
binnenschepen van bijzondere aard of met bijzondere lading, functie of bestemming.
Toelichting artikel 13.2
In artikel 13.2 staat het daadwerkelijke verbod. De normadressaat van dit artikel is, op grond van
artikel 1.10 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010, de schipper. Artikel 1.10 luidt:
Artikel 1.10 Normadressaat
1.
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk
voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
2.
Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de
naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
Op grond van artikel 13.2 is het verboden zich in de haven te bevinden met een binnenschip met
een – ten behoeve van de voortstuwing – inwerking zijnde dieselmotor die niet voldoet aan de
emissiewaarden van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 74 van 116
Commissie voor de Rijnvaart of die niet voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel
het bepaalde in eventuele opvolgende richtlijnen.
Allereerst geeft het artikel aan dat een binnenschip met een “vuile” motor zich niet in de haven
mag bevinden. Onder haven wordt in artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Rotterdam
2010 verstaan:
haven: de wateren binnen de gemeente die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering
van:
1°
de Nieuwe Maas;
2°
het Zuiddiepje;
3°
de Koningshaven;
4°
de Nieuwe Waterweg;
5°
de Maasmond en de wateren in de aanloop daarvan;
6°
het Calandkanaal, ten westen van het punt gelegen 1000 meter oostwaarts van het snijpunt
van de as van het Beerkanaal;
7°
het Beerkanaal, ten noorden van het punt gelegen 1320 meter zuidwaarts van het snijpunt
met de as van het Calandkanaal;
8°
het Breeddiep;
9°
de Berghaven;
10° de Oude Maas;
11° de Delftse Schie van de uitmonding van de Delfshavense Schie tot de gemeentegrens;
12° de Rotte, vanaf de Prinses Irenebrug in de Terbregseweg tot de gemeentegrens;
Ten tweede is expliciet aangegeven dat het moet gaan om een dieselmotor die voor de
voortstuwing wordt gebruikt. Mocht er aan boord een andere dieselmotor zijn, zoals bijvoorbeeld
een scheepsgenerator of een boegschroefmotor, dan valt deze niet onder het gestelde verbod. In
dit artikel komt duidelijk naar voren dat de dieselmotor die voor de (hoofd)voorstuwing wordt
gebruikt, niet in gebruik mag zijn (derhalve ook niet stationair mag lopen).
Een dieselmotor is “vuil” indien deze niet voldoet aan de emissiewaarden van fase II van het
Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart of niet
voldoet aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel het bepaalde in eventuele opvolgende
richtlijnen.
Vanzelfsprekend dient het verbod ook gehandhaafd te worden. De gegevens met betrekking tot
de emissiewaarden van de motor van een binnenschip, zijn terug te vinden in certificaten die aan
boord van het binnenschip aanwezig moeten zijn. In het kader van de reguliere (milieu)controles,
die door de divisie Havenmeester worden uitgevoerd, zal gecontroleerd worden of de motor van
een binnenschip de gestelde emissiewaarden niet overschrijdt.
Daarnaast wordt onderzocht op welke wijze de emissiewaarden van motoren van binnenschepen,
die de haven van Rotterdam vanaf 1 januari 2025 aandoen, centraal toegankelijk en beschikbaar
kunnen worden gemaakt voor de handhavers om zodoende de handhaving te vereenvoudigen.
In artikel 13.2 wordt voorts bepaald dat het verbod op “vuile” motoren inwerkingtreding treedt op 1
januari 2025. Er is gekozen voor de datum van 1 januari 2025 aangezien op die datum het
merendeel van de (Europese) binnenvaart op basis van de gemiddelde vervangingsinvesteringen
naar verwachting voldoet aan de gestelde normen. Deze gemiddelde vervangingsinvesteringen
zien niet alleen op het in zijn totaliteit vervangen van een dieselmotor, maar ook op het retrofitten
van (voorzieningen op) een bestaande dieselmotor. Bij het retrofitten van een bestaande
dieselmotor van een binnenschip worden zodanige aanpassingen gedaan, dat ook een bestaande
motor aan de gestelde emissiewaarden voldoet.
Hoewel het verbod op 1 januari 2025 in werking treedt, wordt het verbod reeds nu in de
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 opgenomen. Het (vroeg)tijdig vastleggen van het
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 75 van 116
moment van inwerkintreding van het verbod geschiedt om betrokken bedrijven in binnen- en
buitenland, waaronder de binnenvaart en de fabrikanten van schepen en motoren daarvoor, tijdig
te informeren over deze voorschriften en de gevolgen daarvan. Ze hebben daardoor voldoende
tijd voor de noodzakelijke voorbereidingen en vervangingsinvesteringen. Overigens is de
binnenvaartbranche reeds met de vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan
Maasvlakte 2 in 2008 op de hoogte gesteld van het voorgenomen besluit tot het instellen van het
verbod.
Op grond van het tweede lid kan het college van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing
verlenen, voor binnenschepen van bijzondere aard of met bijzondere lading, functie of
bestemming, waaronder binnenschepen die feitelijk niet meer bedrijfsmatig goederen vervoeren.
Dit zijn bijvoorbeeld klassieke/antieke binnenschepen die als museumschip dienen of
binnenschepen die zijn omgebouwd voor andere doeleinden. Hoewel deze schepen wellicht nog
wel goederen zouden kunnen vervoeren, zijn ze daar feitelijk niet meer voor bestemd en op grond
van het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders in deze bijzondere gevallen
ontheffing verlenen.
Algemene toelichting paragraaf 13
Door het opnemen van deze nieuwe paragraaf 13 in de Havenbeheersverordening Rotterdam
2010 wordt vanaf 1 januari 2025 aan binnenschepen alleen toegang geboden tot de haven van
Rotterdam wanneer deze zijn voorzien van dieselmotoren die voldoen aan de emissiewaarden
van fase II van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn van de Centrale Commissie voor
de Rijnvaart of aan het bepaalde in Richtlijn 97/68/EG, dan wel in opvolgende richtlijnen.
De opname van deze paragraaf 13 in de verordening is noodzakelijk in verband met het tot stand
komen van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam en het daarbij behorende deelproject
Landaanwinning. Dit deelproject betreft de aanleg van land in de Noordzee voor uitbreiding van
de Rotterdamse haven, met maximaal duizend hectare netto uitgeefbaar haven- en
industrieterrein, alsmede compenserende maatregelen voor mogelijke schade aan de natuur als
gevolg daarvan.
In de toelichting op het Bestemmingsplan Maasvlakte 2 worden de effecten van Maasvlakte 2 op
de luchtkwaliteit beschreven. Uit het Luchtonderzoek Maasvlakte 2, aanvulling 2008, waarbij is
uitgegaan van een “worst case scenario”, blijkt dat de in dat bestemmingsplan mogelijk gemaakte
ontwikkelingen op een aantal locaties kunnen leiden tot een bijdrage aan de overschrijding van de
geldende grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes.
In verband met de aanleg van Maasvlakte 2 wordt daarom een pakket aan samenhangende
maatregelen genomen om te voldoen aan de luchtkwaliteitseisen, zoals opgenomen in de Wet
milieubeheer. Eén van de maatregelen uit dit pakket is het beperken van de emissie van
schadelijke stoffen door de binnenvaart, door een verbod voor binnenschepen met “vuile” motoren
in de haven van Rotterdam. Artikel 13.2 stelt dit verbod in, met ingang van 1 januari 2025.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 76 van 116
§ 14
Handhaving
Artikel 14.1 Aanwijzingen
1.
Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en
veiligheid in, of in de omgeving van de haven, in het bijzonder ter regeling van het
scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of
hinder.
2.
Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te
volgen.
Toelichting artikel 14.1
Op basis van dit artikel kan het college aanwijzingen geven in het belang van de orde en
veiligheid in of in de omgeving van de haven, in het bijzonder ter regeling van het
scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.
Deze aanwijzing kan mondeling of schriftelijk worden gegeven.
Artikel 14.2 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van
ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Toelichting artikel 14.2
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van
ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 14.3 Toezichthoudende ambtenaren
1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn
belast de personen werkzaam bij de Divisie Havenmeester Rotterdam van het Havenbedrijf
Rotterdam N.V., voor zover deze personen zijn voorzien van een akte van
opsporingsbevoegdheid.
2.
Voor zover het betreft de wateren in beheer bij Stadsontwikkeling Rotterdam, zijn met het
toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de
medewerkers van de afdeling Vastgoedbeheer van Stadsontwikkeling Rotterdam.
3.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 1.9 en 11.2.2, tweede lid,
worden aangewezen de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 Wetboek van
Strafvordering van de politie, regionale eenheid Rotterdam, district Zeehavenpolitie.
4.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in artikel 11.5.1, onder a, zijn belast de
toezichthouders van de DCMR Milieudienst Rijnmond.
5.
Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze
verordening belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.
Toelichting artikel 14.3
In dit artikel worden de toezichthoudende ambtenaren aangewezen. Het eerste lid is in
redactioneel opzicht in overeenstemming gebracht met de modelbepaling uit aanwijzing 90 van de
Aanwijzingen voor de regelgeving voor decentrale overheden. Hierin is een modelbepaling
opgenomen inzake de aanwijzing van personen belast met het toezicht op de naleving. In artikel
5:17 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder tot het vorderen van inzage van zakelijke
gegevens en bescheiden geregeld. In artikel 5:18 Awb is de bevoegdheid van de toezichthouder
om zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen,
opgenomen.
Ten aanzien van de aanwijzing van opsporingsambtenaren wordt opgemerkt dat in artikel 142,
eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is bepaald dat met de
opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 77 van 116
bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover de
personen zijn beëdigd. De toezichthouders die zijn aangewezen in dit artikel, beschikken derhalve
tevens over opsporingsbevoegdheden. Aangezien buitengewoon opsporingsambtenaren hun
aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling in deze
verordening niet nodig; de aanwijzing als toezichthouder is de grondslag hiervoor. De
buitengewoon opsporingsambtenaren dienen op grond van het Besluit buitengewoon
opsporingsambtenaar aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen. Tevens
dienen zij te zijn beëdigd door de directe toezichthouder, zijnde de Korpschef van de regionale
eenheid Rotterdam.
De plicht tot medewerking is in algemene zin geregeld in artikel 5:20 Awb: "een ieder is verplicht
aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te
verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden". Deze
plicht beoogt alle denkbare vormen van medewerking te omvatten, met inbegrip van het
verstrekken van inlichtingen en de afgifte van gevorderde gegevens en bescheiden.
Artikel 14.4 Betreden van woonruimten
Personen die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of
krachtens deze verordening zijn bevoegd een woning binnen te treden, zonder toestemming van
de bewoner, voor zover het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of
krachtens deze verordening dit vereisen.
Toelichting artikel 14.4
In artikel 5:15 Awb, is bepaald dat een toezichthouder bevoegd is elke plaats te betreden met
uitzondering van een woning zonder toestemming van een bewoner. In artikel 14.4 wordt om die
reden nu slechts bepaald in welke gevallen toezichthouders of opsporingambtenaren bevoegd zijn
een woning binnen te treden, zonder toestemming van de bewoner. De bevoegdheid tot het
binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Van de bevoegdheid kan in
principe alleen gebruik worden gemaakt indien een machtiging op grond van de Algemene wet op
het binnentreden is afgegeven. Opgemerkt wordt dat onder het begrip "woning" tevens een
woning aan boord van een schip moet worden verstaan.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 78 van 116
§ 15
Wijzigingen in andere verordeningen
Artikel 15.1 Wijziging Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008
In artikel 5.3.1, vijfde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 wordt
“Havenverordening Rotterdam 2004” vervangen door: Havenbeheersverordening Rotterdam
2010.
Artikel 15.2 Wijziging Verordening binnenhavengeld Rotterdam 2010
In artikel 1, onder a, van de Verordening binnenhavengeld Rotterdam 2010 wordt de tekst “haven,
bedoeld in artikel 1.1, onder j, van de Havenverordening Rotterdam 2004,” vervangen door:
haven, bedoeld in artikel 1.1 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010.
Toelichting paragraaf 15
In paragraaf 15 worden enkele verwijzingen naar de oude Havenverordening Rotterdam 2004 in
de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 en de Verordening binnenhavengeld
Rotterdam 2010 gewijzigd in Havenbeheersverordening Rotterdam 2010.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 79 van 116
§ 16
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 16.1 Intrekking oude verordening
De volgende regelingen worden ingetrokken:
Havenverordening Rotterdam 2004;
Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007;
Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer;
Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen;
Ligplaatsenoverzicht beroepsbinnenvaart in wateren in beheer bij HbR N.V.;
Besluit erkenning voor opleidingen bootlieden, Gemeenteblad 2004, nummer 172;
Aanwijzingsbesluit toezichthoudende ambtenaren Havenverordening Rotterdam 2004,
Gemeenteblad 2008, nummer 154.
Toelichting artikel 16.1
In artikel 16.1 wordt de volgende regelingen ingetrokken:
Havenverordening Rotterdam 2004;
Havenreglement gevaarlijke stoffen 2007;
Besluit veiligheidseisen schepen voor bootlieden en voor personenvervoer;
Uitvoeringsbesluit dienstverlenende schepen;
Ligplaatsenoverzicht beroepsbinnenvaart in wateren in beheer bij HbR N.V.;
Besluit erkenning voor opleidingen bootlieden, Gemeenteblad 2004,nummer 172;
Aanwijzingsbesluit toezichthoudende ambtenaren Havenverordening Rotterdam 2004,
Gemeenteblad 2008,nummer 154.
Artikel 16.2 Overgangsrecht
1.
Toestemmingen die zijn verleend bij of krachtens een van de in artikel 16.1 ingetrokken
regelingen en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening,
worden aangemerkt als toestemmingen bij of krachtens deze verordening.
2.
Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om
toestemming op grond van een van de in artikel 16.1 ingetrokken regelingen is ingediend
waarop nog niet is beslist wordt daarop deze verordening toegepast.
3.
Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming
krachtens de in artikel 16.1 ingetrokken regelingen wordt beslist met toepassing van deze
verordening.
Toelichting artikel 16.2
In artikel 16.2 wordt het overgangsrecht geregeld. In het eerste lid wordt bepaald dat afgegeven
beschikkingen op basis van de in artikel 16.1 bedoelde regelingen hun geldigheid behouden na
inwerkingtreding van de onderhavige verordening onder de destijds geldende voorwaarden en
beperkingen. Voorts zal een 3 jaar geleden afgegeven vergunning met een geldigheidsduur van 5
jaar, ook onder deze nieuwe Havenbeheersverordening, nog 2 jaar zijn geldigheid behouden. Men
noemt dit “eerbiedigende werking”.
In het tweede lid wordt geregeld dat aanvragen om een toestemming welke vóór het
inwerkingtreden van de Havenbeheersverordening Rotterdam zijn ingediend en waarop nog niet
is beslist, dat deze aanvragen op grond van het nieuwe recht worden behandeld.
Het derde lid bepaalt dat als een bezwaarschrift is ingediend tegen een beschikking om een
toestemming die is gebaseerd op de in artikel 16.1 bedoelde regelingen, dit bezwaarschrift wordt
afgehandeld met toepassing van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (het nieuwe recht
wordt dus toegepast).
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 80 van 116
Artikel 16.3 Inwerkingtreding
Deze verordening wordt gepubliceerd in het gemeenteblad en treedt in werking op een nader door
het college te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.
Toelichting artikel 16.3
De regeling treedt in werking op een tijdstip dat nog door het college later zal worden bepaald en
het besluit wordt in het gemeenteblad gepubliceerd.
Artikel 16.4 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als "Havenbeheersverordening Rotterdam 2010" of "HbvR
2010".
Toelichting artikel 16.4
De citeertitel van deze verordening luidt "Havenbeheersverordening Rotterdam 2010" of "HbvR
2010".
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 januari 2010.
De griffier,
De voorzitter,
A.C. de Bondt, plv.
A. Aboutaleb
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 81 van 116
Bijlagen Havenbeheersverordening Rotterdam 2010
Bijlage I: Zoneringsregeling
De omvangrijke bijlagen van het voorgaande havenreglement zijn teruggebracht tot een enkele,
overzichtelijke Bijlage I. In deze nieuwe bijlage is een schema opgenomen waaruit kan worden
afgeleid welke afstand tot een woonconcentratie in acht moet worden gehouden wanneer een
schip met een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen aan boord ligplaats wil nemen in de
haven. De gevaarlijke stoffen zijn aangeduid met de internationale codes op grond van de IMDGCode van de IMO. Bij het toekennen van ligplaatsen door de Havenmeester van Rotterdam wordt
rekening gehouden met deze zogeheten zoneringsregeling.
Bijlage II: vervallen
Bijlage III: Stoffen als bedoeld in de artikelen 8.1 en 10.1
Bijlage IV: LNG Bunker Checklist – Truck to Ship
Bijlage V: LNG Bunker Checklist – Ship to Ship
Bijlage VI: LNG Bunker Checklist – Shore to Ship
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 82 van 116
Bijlage I als bedoeld in artikelen 7.1 en 7.2 van de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010
Appendix I, as referred to in articles 7.1 and 7.2 of the Port Regulations Rotterdam 2010
IMDG
Klasse
1.1>1.6
Zone A: Zeeschepen en binnenschepen
0-100 m. tot woonconcentratie
Verboden voor:
Totale hoeveelheid:
Klasse 1.1, 1.2, 1.5: >125 kg
Klasse 1.3, 1.4 (uitgezonderd 1.4S): > 500 kg
Klasse 1.4S: > 1000 kg
Zone B: Zeeschepen
100-300 m. tot woonconcentratie
Verboden voor:
Totale hoeveelheid:
Klasse 1.1, 1.2, 1,5 >500 kg
Klasse 1.3, 1.4 > 30.000 kg
2.1
Verboden voor:
totale hoeveelheid klasse 2.1 >10.000 kg
Verboden in verpakking met een lading >13.000 kg
voor de VN nummers: 1032, 1036, 1041, 1061, 1063,
1083, 1085, 1087, 1912
2.2
Onbeperkt
Onbeperkt
2.3
Verboden
Verboden voor de VN nummers:
1017, 1026, 1048, 1050, 1053, 1067, 1069, 1076, 1082,
2188, 2192, 2199, 2202, 2204, 2418, 2676
Onbeperkt voor de VN nummers:
1008, 1016, 1023, 1045, 1071, 1612, 1660, 1859, 1911,
1953, 1955, 2190, 2198, 2417, 2451, 2600, 3303, 3304,
3305, 3306
Resterende VN nummers van de klasse 2.3 zijn
verboden in een verpakking met een lading >13000
kg.
3
Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor
de VN nummers:
2478, 2481, 2486
4.1>4.3
Verboden voor de VN nummers:
2478, 2481, 2486
Verboden voor:
totale hoeveelheid klasse 3 >10.000 kg
Onbeperkt
5.1
Onbeperkt
Onbeperkt
5.2
Verboden voor:
totale hoeveelheid klasse 5.2 > 10.000 kg
Onbeperkt
6.1
Verboden voor de VN nummers:
1051, 1092, 1238, 1239, 1614, 1889, 2334,
2477, 2480, 2482
Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor
de VN nummers:
1051, 1092, 1238, 1239, 1614, 1889, 2334, 2477, 2480,
2482
Onbeperkt
Verboden voor:
totale hoeveelheid klasse 6.1 >10.000 kg
6.2
Valt onder het besluit GGO
7
Verboden voor de VN nummers:
2977, 2978. Valt onder de Kernenergiewet
Verboden voor de VN nummers:
2977, 2978. Valt onder de Kernenergiewet
8
Verboden voor de VN nummers:
1052, 1744, 1786, 1790
Verboden in verpakking met een lading >585 kg voor
de VN nummers:
1052, 1744, 1786, 1790
Verboden voor:
totale hoeveelheid klasse 8 > 10.000 kg
9
Onbeperkt
Onbeperkt
Gewichten in deze bijlage gelden voor de stoffen en de verpakking, containergewicht wordt buiten
beschouwing gelaten.
De totale hoeveelheden van klasse 1 mogen de hoeveelheden zoals genoemd in de Regeling vervoer
gevaarlijke stoffen met zeeschepen niet worden overschreden.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 83 van 116
Zone C: Zeeschepen
300-500 m. tot woonconcentratie
Verboden voor:
Totale hoeveelheid:
Klasse 1.1, 1.2, 1,5 >30.000 kg
Klasse 1.3, 1.4 > 120.000 kg
Zone D: Zeeschepen
500-1500 m. tot woonconcentratie
Onbeperkt
Buitenzone Zeeschepen
min. 1500 m. tot wooncentratie
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Verboden in verpakking met een
lading >1300 kg voor de VN
nummers:
1017, 1026, 1048, 1050, 1053,
1067, 1069, 1076, 1082, 2188,
2192, 2199, 2202, 2204, 2418,
2676
Verboden met meer dan 10
tankcontainers (per stuk >13.000 kg)
aan boord met VN nummer 1017,
1067 of 1082
Onbeperkt
Verboden in tankcontainers met
een lading >13.000 kg voor de
VN nummers:
2478, 2481, 2486
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Verboden in tankcontainers met
een lading >13.000 kg voor de
VN nummers:
1092, 1238, 1239, 1889, 2334,
2477, 2482
Onbeperkt
Onbeperkt
Verboden met meer dan 5
tankcontainers met VN nummer
1017, 1067 of 1082 indien met deze
containers laad- en/of
loshandelingen worden verricht.
en voedsel- en warenwetgeving
Valt onder de kernenergiewet
Verboden in verpakking met een
lading >13000 kg voor de VN
nummers:
1052, 1744, 1786, 1790
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Onbeperkt
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 84 van 116
BIJLAGE II
Vervallen.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 85 van 116
BIJLAGE III als bedoeld in artikel 8.1, vierde lid, onder d en artikel 10.1, achtste lid, van de
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010
Appendix III, as referred to in article 8.1, paragraph 4d, and article 10.1, paragraph 8 of the Port
Regulations Rotterdam 2010
De in artikel 8.1, vierde lid, onder d, en artikel 10.1, achtste lid, van de Havenbeheersverordening
Rotterdam 2010 bedoelde stoffen zijn:
Stofnaam
V.N.-nummer
-
benzeen
1114
-
benzeenhoudende mengsels
meerdere V.N.- nummers
met meer dan 10% benzeen
mogelijk
-
ethylacrylaat
1917
-
formaldehyde solution
1198 of 2209
-
iso-butylacrylaat
2527
-
iso-butyraldehyde
2045
-
iso-propylamine
1221
-
methylacrylaat
1919
-
n-butylacrylaat
2348
-
n-butyraldehyde
1129
-
propylene oxide
1280
-
styrene
2055
-
terpentijn
1299
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 86 van 116
Bijlage IV LNG Bunker Checklist – Truck to Ship
I. PART A:
Pre Operations Checklist
(This part should be completed before actual bunker operations start)
Date and time:
Designated LNG bunker location:
LNG receiving ship:
LNG supplying tank truck:
_________________________________________________
_________________________________________________
_________________________________________________
_________________________________________________
Check
Ship
LNG Termi
Code
Truck
nal
Local authorities have granted permission
1 for LNG transfer operations for the specific
location and time.
P
The terminal has granted permission for
2 LNG transfer operations for the specific
location and time.
P
Remarks
Local authorities have been notified of the
3 start of LNG bunker operations as per local
regulations.
Time notified:
________ hrs
The terminal has been notified of the start
4 of LNG bunker operations as per terminal
regulations.
Time notified:
________ hrs
5
Local authorities requirements are being
observed.
e.g. Port Bye Law.
6
Local terminal requirements are being
observed.
e.g. Terminal
regulations
The bunker location is accessible for the
LNG supplying tank truck and the total truck
7
weight does not exceed the maximum
permitted load of the quay or jetty.
8
The bunker location is sufficiently
illuminated.
A
All LNG transfer and gas detection
9 equipment is certified, in good condition and
appropriate for the service intended.
A
The procedures for bunkering, cooling down
10 and purging operations have been agreed
upon by ship and truck.
A
11
The LNG transfer exclusion zone has been
agreed and designated.
A
Exclusion zone:
_______________
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 87 van 116
mtr / ft
IAPH
recommended
minimum
distance:25 mtr / 82
ft
Regulations with regards to ignition sources
can be observed. These include but are not
limited to smoking restrictions and
12
regulations with regards to naked light,
mobile phones, pagers, VHF and UHF
equipment, radar and AIS equipment.
13
All mandatory ship fire fighting equipment is
ready for immediate use.
14
All mandatory truck fire fighting equipment
is ready for immediate use.
15
All mandatory terminal fighting equipment is
ready for immediate use.
A
I. PART B:
Pre Transfer Checklist
(This part should be completed before actual transfer operations start)
Check
16
Ship
Present weather and wave conditions are
within the agreed limits.
The LNG receiving ship is securely
moored. Regulations with regards to
17
mooring arrangements are observed.
Sufficient fendering is in place.
18
There is a safe means of access between
the ship and shore.
The ship and truck are able to move under
19 their own power in a safe and non
obstructed direction.
LNG Termi
Code
Truck
nal
Remarks
AR
R
R
R
Adequate supervision of the bunker
operation is in place both on the ship and
20
at the LNG tank truck and an effective
watch is being kept at all time.
21 An effective means of communication
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
AR
VHF / UHF
Pagina 88 van 116
between the responsible operators and
supervisors at the ship and truck has been
established and tested. The
communication language has been agreed
upon.
Channel: ____
Language:
_______________
_______
Primary System:
_______________
_______
Backup System:
_______________
_______
Emergency signal and the shutdown
procedures have been agreed upon,
22
tested, and explained to personnel
involved.
A
The predetermined LNG transfer exclusion
23 zone has been established. Appropriate
signs mark this area.
A
The LNG transfer exclusion zone is free of
24 unauthorized persons, objects and ignition
sources
R
External doors, portholes and
25 accommodation ventilation inlets are
closed as per operation manual.
R
Emergency Stop
Signal:
_______________
_______
At no time they
should be locked
The gas detection equipment has been
26 operational tested and found to be in good
working order.
27
Material Safety Data Sheets (MSDS) for
the LNG product are available.
Regulations with regards to ignition
sources are observed. These include but
are not limited to smoking restrictions and
28
regulations with regards to naked light,
mobile phones, pagers, VHF and UHF
equipment, radar and AIS equipment.
A
R
Appropriate and sufficient suitable
29 protective clothing and equipment is ready
for immediate use.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 89 van 116
Personnel involved in the connection and
disconnection of the bunker hoses and
personnel in the direct vicinity of these
30
operations make use of sufficient and
appropriate protective clothing and
equipment.
31
Hand torches (flashlights) are of an
approved explosion proof type.
32
The water spray system has been tested
and is ready for immediate use.
33
Spill containment arrangements are of an
appropriate volume, in position, and empty.
If applicable.
If applicable.
34 Hull protection system is in place
35
Bunker pumps and compressors are in
good working order.
36
All remote control valves are well
maintained and in good working order.
A
If applicable.
Bunker system gauges, high level alarms
37 and high pressure alarms are operational,
correctly set and in good working order.
The ship’s bunker tanks are protected
against inadvertent overfilling at all times,
38
tank content is constantly monitored and
alarms are correctly set.
R
Intervals not
exceeding
___________
minutes
All safety and control devices on the LNG
39 installations are checked, tested and found
to be in good working order.
40
Boil off and pressure control equipment is
operational and in good working order.
Both on the ship and at the tank truck the
ESD’s, automatic valves or similar devices
have been tested, have found to be in good
41
working order, and are ready for use.
The closing rates of the ESD’s have been
exchanged.
ESD Ship:
A
____________
seconds
Initial LNG bunker line up has been
42 checked. Unused connections are closed,
blanked and fully bolted
43
LNG bunker hoses, fixed pipelines and
manifolds are in good condition, properly
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 90 van 116
rigged, supported, properly connected, leak
tested and certified for the LNG transfer.
Dry break away couplings in the LNG
bunker connections are in place, visual
44
inspected for functioning and found to be in
a good working order.
A
The LNG bunker connection between the
ship and the LNG bunker truck has
45
adequate electrical insulating means in
place.
46
The tank truck is electrically grounded and
the wheels are chocked.
The tank truck engine is off during the
47 connection, purging and disconnection of
the LNG bunker hoses.
48
Unless the truck
engine is required
for transfer of LNG.
The tank truck engine is switched off during
transfer.
Location:
49
The ship’s emergency fire control plans are
located externally.
50
An International Shore Connection has
been provided.
The LNG specifications have been agreed
51
upon by ship and truck.
_______________
_______
A
e.g. quality,
temperature and
density of the LNG.
Port authorities have been informed that
bunker transfer operations are
52
commencing and have been requested to
inform other vessels in the vicinity
I. PART C:
LNG Transfer Data
(This part should be completed before actual transfer operations start)
Agreed starting temperatures and pressures
LNG receiving ship
LNG supplying truck
LNG tank start temperature:
C / F
LNG tank start pressure:
bar / psi
(abs)
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 91 van 116
Agreed bunker operations
Note the agreed Physical Quantity Unit (PQU):
_____________
 m3
Tank 1
 Tonnes

Tank 2
Agreed quantity to be
transferred:
PQU
Starting pressure:
bar / psi
(abs)
Starting rate:
PQU
per hour
Max transfer rate:
PQU
per hour
Topping of rate:
PQU
per hour
Max pressure at manifold:
bar / psi
(abs)
Agreed maximums and minimums
Maximum
Minimum
Maximum working pressure:
bar / psi
(abs)
Maximum and minimum
pressures in the LNG bunker
tanks:
bar / psi
(abs)
Maximum and minimum
temperatures of the LNG:
C / F
Maximum filling limit of the LNG
bunker tanks:
%
Declaration
We, the undersigned, have checked the above items in chapter I parts A, B and C in accordance
with the instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 92 van 116
We have also made arrangements to carry out repetitive checks as necessary and agreed that
those items coded ‘R’ in the Checklist should be re-checked at intervals not exceeding ______
hours.
If, to our knowledge, the status of any item changes, we will immediately inform the other party.
Ship
Truck
Terminal
Name
Name
Name
Rank
Position
Position
Signature
Signature
Signature
Date
Date
Date
Time
Time
Time
Record of repetitive checks
Date
Time
Initials for ship
Initials for truck
Initials for
terminal
Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist - Truck to Ship
The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

A (‘Agreement’).
This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’
column of the checklist or communicated in some other mutually acceptable form.

R (‘Re-check’).
This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both
parties, at periods stated in the declaration.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 93 van 116

P (‘Permission’)
This indicates that permission is to be granted by authorities.
The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their
assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at
least one year on board of the LNG receiving vessel.
II
After LNG Transfer Checklist
(This part should be completed after transfer operations have been completed)
Check
Ship
LNG
Terminal Code
Truck
LNG bunker hoses, fixed pipelines and
53 manifolds have been purged and are
ready for disconnection.
A
Remote and manual controlled valves
are closed and ready for disconnection.
A
After disconnection the LNG transfer
55 safety zone has been deactivated.
Appropriate signs have been removed.
A
54
56
Local authorities have been notified that
LNG bunker operations are completed.
The terminal has been notified that
57 LNG bunker operations have been
completed.
Remarks
Time notified:
_______________
hrs
Time notified:
_______________
hrs
Port authorities have been informed
that bunker transfer operations have
58
ceased and have been requested to
inform other vessels in the vicinity.
Near misses and incidents have been
59
reported to local authorities.
Report nr:
_______________
Declaration
We, the undersigned, have checked the above items in chapter II in accordance with the
instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 94 van 116
Ship
Truck
Terminal
Name
Name
Name
Rank
Position
Position
Signature
Signature
Signature
Date
Date
Date
Time
Time
Time
Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist - Truck to Ship
The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:
 A (‘Agreement’).
This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’
column of the checklist or communicated in some other mutually acceptable form.
 R (‘Re-check’).
This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both
parties, at periods stated in the declaration.

P (‘Permission’)
This indicates that permission is to be granted by authorities.
The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their
assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at
least one year on board of the LNG receiving vessel.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 95 van 116
Bijlage V LNG Bunker Checklist – Ship to Ship als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid
I. PART A:
Pre Bunker Operations Checklist
Ship’s name: __________________________Bunker vessel name: ___________________________
Berth:
__________________________Port:
Date of arrival:
___________________________
__________________________
Time of arrival:
Check
Ship
___________________________
Ter
Bunker
min Code
vessel
al
Remarks
1
Local authorities have granted permission
for LNG transfer operations for the specific
location and time.
P
2
The terminal has granted permission for
LNG transfer operations for the specific
location and time.
P
3
Local authorities have been notified 4
hours before the start of LNG bunker
operations.
4
The terminal has been notified 1 hour
before the start of LNG bunker operations.
5
Local authorities requirements are being
observed.
e.g. Port Bye Law.
6
Local terminal requirements are being
observed.
e.g. Terminal
regulations
7
The ship’s class-approved bunker plan
and operations manual are available.
8
All LNG bunker hoses are certified, in
good condition and appropriate for the
service intended.
A
9
The ship and LNG bunker vessel have
agreed upon the mooring and fendering
arrangement.
A
The LNG bunker vessel has obtained the
10 necessary permissions to go alongside the
LNG receiving ship.
P
11
The procedures for bunker, cooling down
and purging operations have been agreed
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Time notified:
________ hrs
Time notified:
________ hrs
A
Pagina 96 van 116
upon by ship and LNG bunker vessel.
The system and method of electrical
12 insulation has been agreed upon by ship
and LNG bunker vessel.
A
Exclusion zone:
13
_______________
mtr / ft
The LNG transfer exclusion zone has
been designated.
A
IAPH recommended
minimum
distance:25 mtr / 82
ft
Radars are
switched off.
Regulations with regards to ignition
sources are observed both on the ships
and on the shore. These include but are
14 not limited to smoking restrictions and
regulations with regards to naked light,
mobile phones, pagers, VHF and UHF
equipment, radar and AIS equipment.
15
AR
Fixed radio (VHF /
UHF / AIS)
transceivers are on
the correct power
mode or are
switched off.
Fire-fighting equipment on board of the
ship is ready for immediate use.
Fire-fighting equipment on board of the
16 LNG bunker vessel is ready for immediate
use.
Vessels in the direct vicinity of the transfer
17 location have been informed that LNG
transfer operations are commencing.
I. PART B:
Planned simultaneous activities
Check
Ship
Planned simultaneous bunker operations
18 are approved by the ship’s LNG bunker
manual.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Ter
Bunker
min Code
vessel
al
Remarks
If applicable.
Pagina 97 van 116
Planned simultaneous bunker and cargo
19 operations are approved by the ship’s
LNG bunker manual.
If applicable.
Local authorities have granted permission
20 for simultaneous bunker and cargo
operations during the LNG bunkering.
If applicable.
P
Safety procedures and mitigation
measures as mentioned in the ship’s LNG
21 bunker manual for simultaneous activities
are agreed upon and are being observed
by all parties involved.
I. PART C:
AR
Pre LNG Transfer Checklist
Check
22
If applicable.
Ship
Present weather and wave conditions are
within the agreed limits.
Ter
Bunker
min Code
vessel
al
AR
The LNG bunker vessel and the receiving
23 ship are securely moored and mooring
lines between the two ships are none wire.
R
Sufficient fendering is in place. The
24 fenders have been checked and have
been found in good working order.
A
25
There is a safe means of access between
the ship and the LNG bunker vessel.
Remarks
Metal to metal
contact is to be
avoided at all times.
A
Adequate supervision of the bunker
operation by responsible officers is in
26
place, both on the ship and at the LNG
bunker vessel.
VHF / UHF
Channel: ____
An effective means of communication
between the officers / supervisors at the
ship and LNG bunker vessel has been
27
established and tested. The
communication language has been agreed
upon.
Language:
A
________________
______
Primary System:
________________
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 98 van 116
______
Backup System:
________________
______
Emergency Stop
Signal:
The emergency signals and shutdown
28 procedures are agreed upon, tested, and
explained to personnel involved.
________________
______
The predetermined LNG transfer exclusion
29 zone has been established. Appropriate
signs mark this area.
A
30
No other ships are within LNG transfer
exclusion zone.
R
31
Only authorised personnel is admitted to
the LNG transfer exclusion zone.
32
The LNG transfer exclusion zone is free of
ignition sources.
33
34
AR
R
An effective deck watch on board of the
ship is established.
The deck watch
pays particular
attention to
moorings, fenders
and simultaneous
activities.
On both the ship and bunker vessel an
effective LNG bunker watch is established.
The LNG bunker
watch pays
particular attention
to hoses, manifold,
and bunker controls.
External doors, portholes and
35 accommodation ventilation inlets are
closed as per operation manual.
The gas detection equipment has been
properly calibrated for natural gas. It has
36
been tested and found to be in good
working order.
37
Material Safety Data Sheets (MSDS) for
the LNG product are available.
38
Smoking rooms have been nominated and
smoking restrictions are being observed.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Nominated smoking
room
Pagina 99 van 116
on receiving ship:
________________
_____
Nominated smoking
room
on bunker vessel:
________________
_____
Naked light regulations as defined in the
39 operations manual are being observed in
the bunker area.
The main radio transmitter aerials are
40 earthed and radars are switched off or are
configured as per operations manual.
Fixed VHF/UHF transceivers and AIS are
switched off or are configured to the
41
correct power mode as per operations
manual.
Including a selfcontained breathing
apparatus
Sufficient suitable protective clothing and
42
equipment is ready for immediate use.
43
The water spray system has been tested
and is ready for immediate use.
All scuppers in the LNG bunker area are
open. Spill containment arrangements are
44
of an appropriate volume, in position, and
empty.
R
Initial LNG bunker tank arrangement has
45 been checked. Unused connections are
closed, blanked and fully bolted.
LNG bunker hoses, fixed pipelines and
manifolds are in good condition, properly
46
rigged, supported, properly connected,
and certified for the LNG transfer.
Re-liquefaction or boil off control
47 equipment is found to be in good working
order.
48
The vapour connections are properly
connected and supported.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
If applicable.
Pagina 100 van 116
The LNG bunker connection between the
ship and the LNG bunker vessel has
49
adequate electrical insulating means in
place.
50
All remote control valves are well
maintained and in good working order.
51
All bunker system gauges are found to be
in good working order.
The ship’s bunker tanks are protected
against inadvertent overfilling at all times,
52
tank content is monitored at regular
intervals and alarms are correctly set.
A communication line for emergency
shutdown devices (ESD’s) has been
established between the ship and the LNG
bunker vessel.
Both on the ship and the LNG bunker
53 vessel the ESD’s, automatic valves or
similar devices have been tested, have
been found to be in good working order,
and are ready for use.
The closing rates of the ESD’s have been
exchanged.
The LNG specifications have been agreed
54
upon by ship and LNG bunker vessel.
Maximum working pressure has been
55 agreed upon by ship and LNG bunker
vessel.
A
R
Intervals not
exceeding
___________
minutes
ESD Ship:
___________
seconds
A
ESD LNG Bunker
vessel:
___________
seconds
A
e.g. quality,
temperature and
density of the LNG.
Max:
A
___________ bar /
psi (abs)
Max:
Maximum and minimum pressures in the
56 LNG bunker tanks have been agreed upon
by ship and LNG bunker vessel.
___________ bar /
psi (abs)
A
Min:
___________ bar /
psi (abs)
57
Maximum and minimum LNG
temperatures have been agreed upon by
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
A
Max:
Pagina 101 van 116
___________ C /
F
ship and LNG bunker vessel.
Min:
___________ C /
F
Maximum filling limit of the LNG bunker
58 tanks have been agreed upon by ship and
LNG bunker vessel.
I. PART D:
Max fill:
A
___________ %
LNG Transfer Data
Starting temperatures and pressures
LNG receiving ship
LNG bunker vessel
LNG tank temperature:
C / F
LNG tank pressure:
bar / psi
(Simultaneous) Bunker Operations
LNG
MDO
MGO
Volume to be
transferred:
m³ / ft³
Starting rate:
m³ / ft³
per hour
Max transfer rate:
m³ / ft³
per hour
Topping of rate:
m³ / ft³
per hour
Max pressure at
manifold:
bar / psi
Agreed Simultaneous Bunker and Cargo Operations
Activity
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Ship
Bunker
Terminal
vessel
Pagina 102 van 116
Declaration
We, the undersigned, have checked the above items in Parts A, B, C and D in accordance with
the instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct.
We have also made arrangements to carry out repetitive checks as necessary and agreed that
those items coded ‘R’ in the Checklist should be re-checked at intervals not exceeding ______
hours.
If, to our knowledge, the status of any item changes, we will immediately inform the other party.
Ship
LNG bunker vessel
Terminal
Name
Name
Name
Rank
Position
Position
Signature
Signature
Signature
Date
Date
Date
Time
Time
Time
Record of repetitive checks
Date
Time
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 103 van 116
Initials for ship
Initials for bunker
vessel
Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist Ship to Ship
The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

A (‘Agreement’).
This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’
column of the Check-List or communicated in some other mutually acceptable form.

R (‘Re-check’).
This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both
parties, at periods stated in the declaration.

P (‘Permission’)
This indicates that permission is to be granted by authorities.
The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their
assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at
least one year on board of the LNG receiving vessel.
II
After LNG Transfer Checklist
Check
Ship
LNG bunker hoses, fixed pipelines and
59 manifolds have been purged and are
ready for disconnection.
60
Remote and manual controlled valves are
closed and ready for disconnection.
Ter
Bunker
min Code
vessel
al
Remarks
A
A
After disconnection the LNG transfer
61 safety zone has been deactivated.
Appropriate signs have been removed.
Local authorities have been notified that
62 LNG bunker operations have been
completed.
Time notified:
_______________
hrs
63 The terminal has been notified that LNG
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 104 van 116
bunker operations have been completed.
Time notified:
_______________
hrs
Vessels in the direct vicinity have been
64 informed that LNG bunker operations have
ceased.
Report nr:
Near misses and incidents have been
65
reported to local authorities.
_______________
Declaration
We, the undersigned, have checked the above items in accordance with the instructions and have
satisfied ourselves that the entries we have made are correct.
Ship
LNG bunker vessel
Terminal
Name
Name
Name
Rank
Position
Position
Signature
Signature
Signature
Date
Date
Date
Time
Time
Time
Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist Ship to Ship
The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

A (‘Agreement’).
This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’
column of the Check-List or communicated in some other mutually acceptable form.

R (‘Re-check’).
This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both
parties, at periods stated in the declaration.

P (‘Permission’)
This indicates that permission is to be granted by authorities.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 105 van 116
The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their
assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at
least one year on board of the LNG receiving vessel.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 106 van 116
Bijlage VI LNG Bunker Checklist – Shore to Ship als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid
I. PART A:
Pre Bunker Operations Checklist
Ship’s
__________________________
name: Bunker
facility
___________________________
Berth:
__________________________
Port:
___________________________
Date
of
__________________________
arrival: Time of arrival:
___________________________
name:
Note: In this checklist the ‘Terminal column’ is to be used if the bunker facility is located on a cargo terminal
where bunker and cargo operations are managed by different parties.
Check
Ship
Bunker Termi
Code
facility
nal
Remarks
1
The terminal has granted permission for
LNG transfer operations for the specific
location and time.
2
Local authorities have been notified 4
hours before the start of LNG bunker
operations.
3
The terminal has been notified 1 hour
before the start of LNG bunker operations.
4
Local authorities requirements are being
observed.
e.g. Port Bye Law.
5
Local terminal requirements are being
observed.
e.g. Terminal
regulations
6
The ship’s class-approved bunker plan
and operations manual are available.
7
All LNG bunker hoses are certified, in
good condition and appropriate for the
service intended.
A
8
The procedures for bunker, cooling down
and purging operations have been agreed
upon by ship and LNG bunker facility.
A
9
The system and method of electrical
insulation has been agreed upon by ship
A
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
P
Time notified:
________ hrs
Time notified:
________ hrs
Pagina 107 van 116
and LNG bunker facility.
Exclusion zone:
10
_______________
mtr / ft
The LNG transfer exclusion zone has
been designated.
A
IAPH recommended
minimum
distance:25 mtr / 82
ft
Radars are
switched off.
Regulations with regards to ignition
sources are observed both on the ship
and on the shore. These include but are
11 not limited to smoking restrictions and
regulations with regards to naked light,
mobile phones, pagers, VHF and UHF
equipment, radar and AIS equipment.
12
Fire-fighting equipment on board of the
ship is ready for immediate use.
13
Fire-fighting equipment at the bunker
facility is ready for immediate use.
AR
Fixed radio (VHF /
UHF / AIS)
transceivers are on
the correct power
mode or are
switched off.
Vessels in the direct vicinity of the transfer
14 location have been informed that LNG
transfer operations are commencing.
I. PART B:
Planned simultaneous activities
Check
Ship
Ter
Bunker
min Code
facility
al
Remarks
Planned simultaneous bunker operations
15 are approved by the ship’s LNG bunker
manual.
If applicable.
Planned simultaneous bunker and cargo
16 operations are approved by the ship’s
LNG bunker manual.
If applicable.
17 Local authorities have granted permission
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
P
If applicable.
Pagina 108 van 116
for simultaneous bunker and cargo
operations during the LNG bunkering.
Safety procedures and mitigation
measures as mentioned in the ship’s LNG
18 bunker manual for simultaneous activities
are agreed upon and are being observed
by all parties involved.
I. PART C:
AR
Pre LNG Transfer Checklist
Check
19
If applicable.
Ship
Present weather and wave conditions are
within the agreed limits.
The LNG receiving ship is securely
20 moored and sufficient fendering is in
place.
21
There is a safe means of access between
the ship and the shore.
Ter
Bunker
min Code
facility
al
Remarks
AR
R
Metal to metal
contact is to be
avoided at all times.
R
Adequate supervision of the bunker
operation by responsible officers is in
22
place, both on the ship and at the LNG
bunker facility.
VHF / UHF
Channel: ____
Language:
An effective means of communication
between the officers / supervisors at the
ship and LNG bunker facility has been
23
established and tested. The
communication language has been agreed
upon.
________________
______
A
Primary System:
________________
______
Backup System:
________________
______
24
The emergency signals and shutdown
procedures are agreed upon, tested, and
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Emergency Stop
Signal:
Pagina 109 van 116
explained to personnel involved.
________________
______
The predetermined LNG transfer exclusion
25 zone has been established. Appropriate
signs mark this area.
A
26
No other ships are within LNG transfer
exclusion zone.
R
27
Only authorised personnel is admitted to
the LNG transfer exclusion zone.
28
The LNG transfer exclusion zone is free of
ignition sources.
29
30
AR
R
An effective deck watch on board of the
ship is established.
The deck watch
pays particular
attention to
moorings, fenders
and simultaneous
activities.
An effective LNG bunker watch on board
of the ship is established.
The LNG bunker
watch pays
particular attention
to hoses, manifold,
and bunker controls.
External doors, portholes and
31 accommodation ventilation inlets are
closed as per operation manual.
The gas detection equipment has been
properly calibrated for natural gas. It has
32
been tested and found to be in good
working order.
33
34
Material Safety Data Sheets (MSDS) for
the LNG product are available.
Smoking rooms have been nominated and
smoking restrictions are being observed.
Nominated smoking
room
on receiving ship:
________________
_____
Naked light regulations as defined in the
35 operations manual are being observed in
the bunker area.
36 The main radio transmitter aerials are
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 110 van 116
earthed and radars are switched off or are
configured as per operations manual.
Fixed VHF/UHF transceivers and AIS are
switched off or are configured to the
37
correct power mode as per operations
manual.
38
Sufficient suitable protective clothing and
equipment is ready for immediate use.
39
The water spray system has been tested
and is ready for immediate use.
All scuppers in the LNG bunker area are
open. Spill containment arrangements are
40
of an appropriate volume, in position, and
empty.
41
Spill containment arrangements and
sumps are constantly monitored.
Including a selfcontained breathing
apparatus
R
R
Initial LNG bunker tank arrangement has
42 been checked. Unused connections are
closed, blanked and fully bolted.
LNG bunker hoses, fixed pipelines and
manifolds are in good condition, properly
43
rigged, supported, properly connected,
and certified for the LNG transfer.
Re-liquefaction or boil off control
44 equipment is found to be in good working
order.
45
The vapour connections are properly
connected and supported.
The LNG bunker connection between the
ship and the LNG bunker facility has
46
adequate electrical insulating means in
place.
47
All remote control valves are well
maintained and in good working order.
48
All bunker system gauges are found to be
in good working order.
The ship’s bunker tanks are protected
against inadvertent overfilling at all times,
49
tank content is monitored at regular
intervals and alarms are correctly set.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
If applicable.
A
R
Intervals not
exceeding
___________
Pagina 111 van 116
minutes
A communication line for emergency
shutdown devices (ESD’s) has been
established between the ship and the LNG
bunker facility.
Both on the ship and at the LNG bunker
50 facility the ESD’s, automatic valves or
similar devices have been tested, have
been found to be in good working order,
and are ready for use.
The closing rates of the ESD’s have been
exchanged.
The LNG specifications have been agreed
51
upon by ship and LNG bunker facility.
ESD Ship:
___________
seconds
A
ESD LNG Bunker
facility:
___________
seconds
A
e.g. quality,
temperature and
density of the LNG.
Max:
Maximum working pressure has been
52 agreed upon by ship and LNG bunker
facility.
A
___________ bar /
psi (abs)
Max:
Maximum and minimum pressures in the
53 LNG bunker tanks have been agreed upon
by ship and LNG bunker facility.
___________ bar /
psi (abs)
A
Min:
___________ bar /
psi (abs)
Max:
___________ C /
F
Maximum and minimum LNG
54 temperatures have been agreed upon by
ship and LNG bunker facility.
A
Min:
___________ C /
F
Maximum filling limit of the LNG bunker
55 tanks have been agreed upon by ship and
LNG bunker facility.
I. PART D:
Max fill:
A
___________ %
LNG Transfer Data
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 112 van 116
Starting temperatures and pressures
LNG receiving
ship
LNG bunker
facility
LNG
tank
temperature:
C
/
F
LNG
tank
pressure:
bar
/
psi
(Simultaneous) Bunker Operations
LNG
MDO
MGO
Volume to be
transferred:
m³ / ft³
Starting rate:
m³ / ft³
per hour
Max transfer rate:
m³ / ft³
per hour
Topping of rate:
m³ / ft³
per hour
Max pressure at
manifold:
bar / psi
Agreed Simultaneous Bunker and Cargo Operations
Activity
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Ship
Bunker
Terminal
facility
Pagina 113 van 116
Declaration
We, the undersigned, have checked the above items in Parts A, B, C and D in accordance with
the instructions and have satisfied ourselves that the entries we have made are correct.
We have also made arrangements to carry out repetitive checks as necessary and agreed that
those items coded ‘R’ in the Checklist should be re-checked at intervals not exceeding ______
hours.
If, to our knowledge, the status of any item changes, we will immediately inform the other party.
Ship
LNG bunker facility
Terminal
Name
Name
Name
Rank
Position
Position
Signature
Signature
Signature
Date
Date
Date
Time
Time
Time
Record of repetitive checks
Date
Time
Initials for ship
Initials for bunker
facility
Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist SBFP to Ship
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 114 van 116
The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

A (‘Agreement’).
This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’
column of the Check-List or communicated in some other mutually acceptable form.

R (‘Re-check’).
This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both
parties, at periods stated in the declaration.

P (‘Permission’)
This indicates that permission is to be granted by authorities.
The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their
assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at
least one year on board of the LNG receiving vessel.
II
After LNG Transfer Checklist
Check
Ship
LNG bunker hoses, fixed pipelines and
56 manifolds have been purged and are
ready for disconnection.
57
Remote and manual controlled valves are
closed and ready for disconnection.
After disconnection the LNG transfer
58 safety zone has been deactivated.
Appropriate signs have been removed.
Local authorities have been notified that
59 LNG bunker operations have been
completed.
60
The terminal has been notified that LNG
bunker operations have been completed.
Ter
Bunker
min Code
facility
al
Remarks
A
A
A
Time notified:
_______________
hrs
Time notified:
_______________
hrs
61 Vessels in the direct vicinity have been
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 115 van 116
informed that LNG bunker operations have
ceased.
Report nr:
Near misses and incidents have been
62
reported to local authorities.
_______________
Declaration
We, the undersigned, have checked the above items in accordance with the instructions and have
satisfied ourselves that the entries we have made are correct.
Ship
LNG bunker facility
Terminal
Name
Name
Name
Rank
Position
Position
Signature
Signature
Signature
Date
Date
Date
Time
Time
Time
Guidelines for completing the LNG Bunker Checklist Shore to Ship
The presence of the letters ‘A’ or ‘R’ in the column entitled ‘Code’ indicates the following:

A (‘Agreement’).
This indicates an agreement or procedure that should be identified in the ‘Remarks’
column of the Check-List or communicated in some other mutually acceptable form.

R (‘Re-check’).
This indicates items to be re-checked at appropriate intervals, as agreed between both
parties, at periods stated in the declaration.

P (‘Permission’)
This indicates that permission is to be granted by authorities.
The joint declaration should not be signed until both parties have checked and accepted their
assigned responsibilities and accountabilities. When duly signed, this document is to be kept at
least one year on board of the LNG receiving vessel.
Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 (versie januari 2015)
Pagina 116 van 116