voorspelling-van-de-morfologie-en-de-sedimentbalans-van

rijkswaterstaat
dienst getijdewateren
bibliotheek
#
Rapport GEOPRO 1991.11
VOORSPELLING VAN DE MORFOLOGIE EN
DE SEDIMENTBALANS VAN DE VOORDELTA IN 2010
R. Postma, J. Mulder, T. Loutere en F. Hallie
1
I'
VOORSPELLING
VAN DE MORFOLOGIE EN DE SEDIMENTBALANS
VAN DE VOORDELTA IN 2010
R, Postma1, J.P.M. Mulder2, T. Louters2 en F.P- Hallie2
rapport GEOPRO 1991.11 (IRO)
notitie GWAO 90.13045 (DGW)
Middelburg, december 1990
1
Rijksuniversiteit utrecht, Instituut voor Ruimtelijk Onderzoek
2
Rijkswaterstaat, Dienst Getijdewateren
Inhoud;
Inleiding
1.1
Begrenzing van het onderzoeksgebied
1.2
Probleemstelling
1.3
Doelstelling
1.4
Uitgangspunt van de voorspelling
3
3
3
4
Beschrijving van het gebied
2.1
Ruimtelijke variatie
2.2
Waterbeweging
5
5
Effecten van ingrepen op de morfologie
.,1
Ingrepen . . .
. . . . .
3.2
Morfologische ontwikkelingen in de periode 1970-1987 . .
3.3
Prognose morfologische ontwikkelingen in de periode 19872010
,
Sedimentbalans van het Voordelta-systeem
4.1
Sedimentbalans periode 1970-1983
4.2
Prognose sedimentbalans periode 1987-2010
Literatuur
Figuren
6
6
8
10
12
1
INLEIDING
1-1
Begrenzing van het onderzoeksgebied
Het ondiepe zeegebied voor de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden, gekenmerkt door een grillig stelsel van geulen en platen, wordt 'de Voordelta'
genoemd. Het gebied bestaat uit een viertal, in elkaar overlopende,
buitendelta's van de (voormalige) estuaria Haringvliet, Grevelingen,
Oosterschelde en Westerschelde. De buitendelta van de Westerschelde kan als
relatief stabiel worden gezien en zal in dit rapport overigens buiten beschouwing blijven: Daar waar gesproken wordt over de Voordelta wordt
gedoeld op de drie noordelijke buitendelta's {figuur la t/m ld).
1.2
probleemste11ing
De laatste decennia is de waterbeweging en de morfologie van de Voordelta
drastisch veranderd door de aanleg van de Deltawerken. De morfologische
veranderingen hebben invloed op verschillende maatschappelijke belangen van
het gebied, waaronder kustbeheer, scheepvaart, natuurwaarden, recreatie en
visserij. Het is mogelijk dat in de toekomst meer beheersmaatregelen wenselijk zijn om deze belangen te reguleren. Daartoe is het noodzakelijk een
indruk te verkrijgen hoe groot de invloed van de veranderende morfologie in
de toekomst nog zal worden.
1.3
poelstellinq
Binnen het project voordelta ie onderzoek naar de morfologische ontwikkeling van de Voordelta uitgevoerd.
De doelstelling van het project Voordelta is:
Het voorspellen van morfologische en ecologische ontwikkelingen op de Voordelta op middellange termijn (1990-2010) ten einde een beleidsplan te
kunnen formuleren voor het gebied. In dit beleidsplan dient rekening
gehouden te worden met verschillende maatschappelijke belangen van het
gebied (Kohsiek en Mulder, 1988).
4
De doelstelling van het deelonderzoek naar de morfologie van de Voordelta
ie een antwoord te vinden op de volgende vragen:
-Hoe ziet het kaartbeeld van de Voordelta in 2010 eruit? Met name! Wat is
de geografische ligging en wat zijn de afmetingen van de karakteristieke
morfologische eenheden (platen en geulen)?
-Hoe ziet de sedimentbalans van het gebied eruit over de periode 19902010?
Da toegepaste voorspelmethode en de analyseresultaten zijn, voor ieder van
de drie buitendelta's apart, in drie notities gerapporteerd (Postma et al.,
1989, 1990-1, 1990-2). In onderliggende notitie wordt een samenvatting
gegeven van de voorspelde morfologische ontwikkelingen op de Voordelta op
middellange termijn. Voor een onderbouwing van deze samenvatting zij
varwezen naar de voorgenoemde notities.
1.4
Uitgangspunt van de voorspelling
Aan de voorspelling ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het huidige
procesklimaat op de voorspeltermijn geen ingrijpende veranderingen zal
ondergaan. Dit uitgangspunt impliceert onder meer de volgende aannames:
*De invloed van versnelde zeespiegelrijzing op de processen is
verwaarloosbaar binnen de voorspeltermijn.
*In het algemeen zullen binnen de voorspeltermijn geen menselijke
ingrepen meer in het gebied verricht worden.
2
BESCHRIJVING VAK HET GEBIED
2.1
Ruimtelijke variatie
De morfologie van de Voordelta wordt bepaald door getij, golven en de
geologie van het moedermateriaal. Deze factoren zijn niet uniform over de
Voordelta verdeeld, waardoor van zuid naar noord de volgende gradiënten
optreden:
-Het gemiddeld hoogwaterniveau wordt lager en het gemiddeld laagwaterniveau
wordt hoger van zuid naar noords Het getijverschil neemt af van bijna 3m op
de Ooeterschelde-buitendelta tot ongeveer 2m op de Haringvliet-buitendelta
(figuur 2 ) .
-De geulen worden gemiddeld ondieper en de platen gemiddeld hoger
(figuur 2 ) .
-De zoetwaterfractie neemt toe in noordelijke richting, voornamelijk alB
gevolg van het spuien van Rijnwater door de Haringvlietsluizen (Kohsiek en
Mulder, 1988). Een grote zoet-zout gradiënt leidt tot relatief gunstige
omstandigheden voor slibseditnentatie. Door de combinatie van een grotere
zoet-zout gradiënt en gemiddeld lagere stroomsnelheden in de geulen, neemt
het percentage slib in het bodemmateriaal in noordelijke richting toe.
2.2
Waterbeweging
Het OoBterscheldebekken staat in open verbinding met zee, waardoor de
waterbeweging op de Oosterschelde-buitendelta gedomineerd wordt door de
globaal oost-west gerichte stroming in en uit het bekken. De Grevelingen en
de Haringvliet zijn door de Deltawerken van de buitendelta'e afgesloten. Op
de buitendelta1s van deze voormalige estuaria overheerst sindsdien de
invloed van het globaal noord-zuid gerichte Noordzeegetij.
De getijgolf loopt langs de Zeeuwse kust van zuid naar noord. Vulling van
de buitendelta's geschiedt overwegend tijdens noordgaande stroming door de
getijdegeulen Oude Roompot, het Brouwershavense Gat en het Slijkgat. Zuidwaartse stroming is op de twee noordelijke buitendelta's geconcentreerd op
de rand van de vooroever, terwijl op de oosterschelde-buitendelta uitstroming uit het bekken in alle richtingen optreedt. De stromingsrichting door
de kortsluitgeulen voor de koppen van Schouwen en Goeree wordt bepaald door
verschillen in getijfase tussen de afzonderlijke buitendelta's.
6
3
EFFECTEN VAN INGREPEN OP DE MORFOLOGIE
3.1
Ingrepen
De waterbeweging op de Voordelta ie in het verleden door verschillende
menselijke ingrepen verstoord. Met name op de Haringvliet-buitendelta
hebben de ingrepen elkaar zo snel opgevolgd, dat veranderingen in de
morfologie niet meer aan één bepaalde ingreep zijn toe te wijzen.
Met het in gebruik nemen van de Haringvlietsluizen (1970) en het gereedkomen van de Brouwersdam (1971) is de waterbeweging op de gehele buitendelta's van Haringvliet en Grevelingen drastisch gewijzigd en is een nieuwe
trend in de morfologische ontwikkeling ingezet. Sindsdien is de sedimentaanvoer vanuit de bekkens naar de buitendelta's tot nul gereduceerd, en
vindt op de buitendelta's verregaande herverdeling van het sediment plaats.
In diezelfde periode is door de aanleg van de Grevelingendam (1964) en de
Volkerakdam (1969) het getijdebiet van de Oosterschelde toegenomen. Hierbij
is de export van sediment van de Oosterschelde naar de buitendelta groter
geworden en is de Oosterschelde-deltafront in zeewaartse richting uitgebreid (Van den Berg, 1986).
Met het gereedkomen van de Oosterschalde-werken in 1987 is het getijdebiet
van de Oosterschelde afgenomen. Aangenomen is dat sindsdien een vergelijkbare trendbreuk in de morfologische ontwikkeling van de Oosterscheldebuitendelta is opgetreden als aan het begin van de zeventiger jaren op de
buitendelta's van Grevelingen en Haringvliet, zij het dat de morfologische
aanpassingen minder groot zullen zijn.
De aanleg van de Maasvlakte en de Slufter heeft waarschijnlijk een beperktere uitstraling gehad op de morfologische ontwikkelingen. De invloed van
ingrepen zoals strandsuppleties en zandwinning in een vaargeul kan als nog
meer lokaal beschouwd worden.
3.2
Morfologische ontwikkelingen in de periode 1970-1987
In de periode van 1970 tot 1987 vonden tegengestelde ontwikkelingen plaats
op de buitendelta's van Haringvliet en Grevelingen enerzijds en de buiten-
7
delta van de Oosterschelde anderzijds:
Buifrendelta's van Haringvliet en Grevelinaen
Processen (zie ook Loutere, 1990-1 en 1990-2):
vóór de afsluitingen was op de buitendelta's het zeewaartse sedimenttransport vanuit de bekkens groter dan het landwaartse asymmetrie-transport door
golven. Na 1970 (1971) is de stroming in en uit de bekkens sterk gereduceerd en de zandaanvoer uit de bekkens vrijwel geheel gestopt. Het golfasymmetrie transport is op de rand van de buitendelta het dominante proces
geworden. De overheersende stroomrichting van het getij is gedraaid van
globaal oost-west naar globaal noord-zuid. In de voormalig eb-dominante
geulen (noordelijke tak van het Brouwershavense Gat, Kous en Rak van
Scheelhoek) en in de geuldelen nabij de dammen zijn de stroomsnelheden
sterk afgenomen. De sedimentaanvoer naar de platen op het landwaartse
gedeelte van de buitendelta's (Middelplaten, Aardappelenbult en Garnalenplaat) is sterk gereduceerd, waardoor de erosieve werking van golven op
deze platen is gaan domineren.
Effecten op de morfologie:
De veranderingen in het procesklimaat hebben in de periode 1970-1987 tot de
volgende morfologische ontwikkelingen op de buitendelta's van Grevelingen
en Haringvliet geleid (figuur 3 en 4 ) :
*Op de vooroever van de buitendelta's heeft erosie plaatsgevonden: Het
vooroeverfront is in landwaartse richting verschoven en de helling is
flauwer geworden. De dieptelijnen in de vooroverzone zijn gedraaid naar een
richting min of meer loodrecht op de overheersende golfrichting.
*Op de rand van de vooroever zijn platen ontstaan (Bollen van de Ooster en
Hinderplaat), gedeeltelijk door sedimentaanvoer vanaf de eroderende vooroever. Deze platen zijn in de periode 1970-1987 hoger en langgerekter
geworden. Tevens zijn de platen gedraaid naar een richting evenwijdig aan
de vooroever en zijn zij landwaarts verschoven.
*De geulen zijn verondiept omdat de geulprofielen te ruim zijn voor de
afgenomen debieten. De zeewaartse geuldelen zijn verondiept door zandsedi»
mentatie en gedraaid naar een richting meer evenwijdig aan het Noordzeegetij. De geuldelen nabij de dammen en de voormalige ebgeulen worden met
zeer slibrijk materiaal opgevuld.
*De platen in het landwaartse gedeelte van de buitendelta's zijn lager
geworden en in de overheersende golfrichting verschoven.
8
Posterschelde-buitendelta
Processen:
Door de afsluiting van de Volkerak en de Grevelingen is het getijdebiet van
de Oosterschelde toegenomen. De geulen in het bekken en op het landwaartee
gedeelte van de buitendelta zijn uitgeschuurd en de sedimentaanvoer naar de
rand van de buitendelta is toegenomen.
Effecten op de morfologie:
In de periode 1970-1987 is de buitendelta van de Oosterschelde zeewaarte
uitgebreid (figuur 5 ) . Op de ebschilden van met name de Geul van de
Banjaard, het Westgat en het Krabbegat is veel materiaal geeedimenteerd. De
geulen zijn dieper geworden.
3.3
Prognose voor de morfologische ontwikkeling in de periode 1987-2010
Op basis van extrapolatie van gemeten trends in de morfologische ontwikkelingen, is een kwantitatieve prognose opgesteld voor de morfologie op de
Grevelingen-buitendelta (Postma et al., 1989) en op de Haringvlietbuitendelta (Postma et al., 1990-1) op middellange termijn. De periode
vanaf 1987 is te kort om trends in de ontwikkelingen op de Ooeterscheldebuitendelta te kunnen vaststellen en extrapoleren. Daarom is een kwalitatieve prognose voor de morfologie van de Oosterschelde-buitendelta opgesteld, gebaseerd op een kwalitatieve hypothese ten aanzien van veranderingen in de sedimentbeweging sinds 1987 (Postma et al., 1990-2). De
onzekerheid rond de voorspelling van de Oosterechelde-buitendelta is
derhalve groter dan de onzekerheid rond de Grevelingen- en Haringvlietvoor spe11ingen.
Op grond van de genoemde deelstudies worden de volgende morfologische
ontwikkelingen op middellange termijn verwacht (figuur 6a t/m 6c):
*De geulen zullen verder verondiepen. De noordelijke tak van het Brouwershavense Gat, een groot deel van de Kous en het Rak van Scheelhoek zullen
vrijwel geheel opvullen. De monding van de Kous en het Bokkegat zullen
tegen de klok in draaien, de Geul van de Banjaard zal met de klok mee
draaien.
9
*0p de Oosterschelde-buitendelta zullen de vooroever en de ebschilden langzaam eroderen en in landwaartse richting verschuiven. Aangenomen is dat
hierbij geen platen vergelijkbaar met de Bollen van de Ooster en de
Hinderplaat zullen ontstaan. De vooroeverzone van de Grevelingen buitendelta en de Bollen van de Ooster zullen geen noemenswaardige landwaartae
verschuiving meer vertonen. De vooroever van de Haringvliet-buitendelta en
de Hinderplaat zullen nog enkele honderden meters in oostelijke richting
verplaatsen. De oriëntatie van de eenheden zal in 2010 vrijwel in evenwicht
met het golf- en getijklimaat zijn.
De Bollen van de Ooster en de Hinderplaat zullen in zuidwestelijke respektievelijk zuidelijke richting uitbreiden. De maximale plaathoogte van de
Bollen van de Ooster zal beneden N.A.P. blijven, op de Hinderplaat zal de
zone boven gemiddeld hoogwater in geringe mate kunnen uitbreiden.
*De zeewaartee Middelplaten zullen vrijwel evenwijdig aan de Bollen van de
Ooster maar vrijwel geheel beneden laagwater liggen, De platen nabij de
Oosterscheldekering en op de Banjaard zullen afvlakken. De Garnalenplaat
zal in de richting van de kop van Voorne verschuiven. Golven uit zuidwestelijke richting zullen sediment naar deze plaat aan kunnen voeren, waardoor
verwacht wordt dat de plaathoogte zal gaan toenemen.
*Aangenomen wordt dat de kortsluitgeul voor de kop van Goeree geen belangrijke veranderingen zal ondergaan. Het is mogelijk dat het Krabbegat voor
de kop van Schouwen enigzins zal verondiepen.
*op de Grevelingen-buitendelta zal het areaal boven N.A.P.-lm vrijwel even
groot blijven als in de huidige situatie, in totaal ongeveer 0.4 miljoen m2
(de stranden langs de kusten van Schouwen en Goeree uitgezonderd). Het
areaal boven N.A.P. zal waarschijnlijk toenemen in de Kwade Hoek en ook de
Garnalenplaat zal gedeeltelijk boven N.A.P. kunnen komen te liggen. Het
oppervlak boven N.A.P. op de Hinderplaat en de Westplaat zal vrijwel gelijk
blijven.
*De overgangszone tussen platen en geulen op de Grevelingen-buitendelta zal
0.5 tot lm verondiepen, tot een gemiddelde diepte van N.A.P.-3m. Op de
Haringvliet-buitendelta zal deze zone 1 tot 2m verondiepen tot een gemiddelde diepte van ongeveer N.A.P.-lm.
10
4
SEDIMENTBALANS VAN HET VOORDELTA-SYSTEEM
De verandering in sedimentinhoud van de buitendelta's van Haringvliet,
Grevelingen en Oosterschelde samen is de resultante van de sedimentuitwisseling met aangrenzende gebieden. De sedimentbalans van de periode 19701983 is op basis van inhoudaberekeningen geanalyseerd. Vervolgens is een
hypothese opgesteld voor de sedimentbalans van de Voordelta op middellange
termijn. De analyse betreft de veranderingen in de zandbalans, slibtransporten zijn buiten beschouwing gelaten.
4.1
Sedimentbalans periode 1970-1983
In de periode 1970-1983 nam de sedimentinhoud van de Oosterschelde buitendelta gemiddeld met ongeveer 1.8 miljoen m3 per jaar toe (Bruijn, 1985-1).
Aangenomen is dat deze toename zand betrof. Een aanwijzing hiervoor is, dat
op de belangrijkste sedimentatiezones, de ebschilden en de vooroever, de
opwoeling door golven groot is. in dezelfde periode bedroeg de jaarlijkse
sedimenttoename van de Grevelingen-buitendelta gemiddeld 2.0 miljoen m3
(Bruijn, 1985-1) en van de Haringvliet-buitendelta gemiddeld 2.5 miljoen m'
(Louters, 1990). op deze laatstgenoemde buitendelta's zijn plaatselijk zeer
hoge percentages slib (<16pm) aangetroffen in het bodemmateriaal. Op basia
van analyses van de sedimentsamenstelling en inhoudsveranderingen in de
periode 1970-1986, is berekend dat ongeveer 20% van het netto op de Haringvliet-buitendelta gesedimenteerde materiaal slib (<16/jm) betrof (Louters,
1990). Globaal vergelijk tussen de sedimentsamenstelling op de Greveliningen-buitendelta (o.a. Craeymeersch et al., 1989) en op de Haringvlietbuitendelta wijst uit dat op de Grevelingen-buitendelta het slibpercentage
gemiddeld kleiner iB. TevenB is het gebied met dikke slibrijke lagen (de
voormalige ebdominante geulen) beperkter. Op grond van deze waarnemingen is
het percentage slib (<16pm) in de sedimentbalans van de Grevelingenbuitendelta geschat op ongeveer 10%
Op grond van inhoudsveranderingen van de Banjaard en het Krabbegat is de
sedimentuitwieeeling tussen de buitendelta's van Oosterschelde en en Grevelingen in de periode 1970-1983, geschat op ongeveer 0.3 miljoen m' per jaar
(Postma et al., 1990-2). Van ds Grevelingen-buitendelta werd jaarlijks
gemiddeld 0,4 miljoen m3 sediment door brandingstransport en door de getij-
11
stroming naar de Haringvliet-buitendelta getransporteerd (Rijkswaterstaat,
1979).
De netto sedimenttoename op de Voordelta (VD) is de resultante van de sedimentuitwisseling met de bekkens (BK), de Westerschelde-buitendelta (WS M ),
het Zuid-Hollandse kustgebied ten noorden van de Maasvlakte (ZH) en het
continentale plat (CP):
VD = BK + WS M + Z H + CP
[*10W/jaar]
(vgl. 1)
Uit het voorafgaande volgt dat voor de periode 1970-1983 geldt dat VD «
5.6, de som van de zandtoename van de drie buitendelta's. De grootte en de
richting van de overige componenten van vgl. 1 in de periode 1970-1983 is
geanalyseerd (figuur 7 ) :
1.
Sedimentuitwlsselina met de bekkens (1970-1983ï
In deze periode vond geen sedimentuitwisseling plaats tussen de Voordelta
en de bekkens van Haringvliet en Grevelingen: De Haringvlietaluizen en de
Brouwersdam waren immers al gereed. Uit Bruijn (1985-1) is afgeleid dat het
Oostersehelde-bekken in de periode 1970-1983 gemiddeld 3.5 miljoen m' per
jaar heeft verloren (BK = 3.5).
2.
Sedlmentuitwisselino met de Westerschelde-buitendelta i1970-19831
In de periode 1970-1983 zijn op de Domburger Rassen, het gebied dat aan de
Westerschelde-buitendelta grenst, geen significante morfologische ontwikkelingen opgetreden (van de Berg, 1986). Op basis hiervan is aangenomen dat
de sedimentuitwisseling tussen de buitendelta's van Oosterschelde en
Westerschelde verwaarloosbaar is (WS M =0).
3.
SedimentuitwiBselino met het Zuid-Hollandse kustgebied f 1970-1983)
Uit literatuur (Rijkswaterstaat, 1976) blijkt dat geen sedimentuitwisseling
tussen de Voordelta en het aangrenzende kustgebied in het noorden optreedt
(ZH = 0 ) .
4.
Sedimentuitwisseling met het continentale plat (1970-1983\
Na het voorgaande (BK=3.5; WSM*=0; ZH=0) volgt uit vgl. 1, dat jaarlijks
gemiddeld 2.1 miljoen m' sediment vanuit het continentale plat is aangevoerd naar de Voordelta (CP = 2.1). De noordwestelijke grens van het
12
Oosterschelde-balansgebied lag In de periode 1970-1983 op de rand van het
uitbouwende deltafront, Een deel van het naar de vooroever aangevoerde
sediment zal zeewaarts van deze grens terecht zijn gekomen. Uit de grootte
van de overige componenten van de Oosterschelde-balans is afgeleid dat
jaarlijks ongeveer 1,4 miljoen m' sediment van het balansgebied geëxporteerd moet zijn in de richting van het continentale plat. Hieruit volgt dat
naar de buitendelta1s van Grevelingen en Haringvliet samen een netto
sedimentaanvoer vanaf het continentale plat moet hebben plaatsgevonden van
gemiddeld 3.5 miljoen m3 per jaar. Het is mogelijk dat een gedeelte van dit
materiaal afkomstig is van het Oosterschelde-deltafront (maximaal 1,4
miljoen m' per jaar) en met de netto noordwaarts gerichte getijBtroom naar
de buitendelta van de Grevelingen is getransporteerd.
4.2
Prognose sedimentbalans periode 1987-2010
De veranderingen in de waterbeweging die sinds 1987 zijn opgetreden, zullen
de sedimentuitwisseling tussen de afzonderlijke buitendelta's en tussen de
Voordelta en de omgeving beïnvloeden (figuur 8 ) , in onderstaande zijn hypothesen geformuleerd ten aanzien van de veranderingen in de grootte en richting van de sedimentuitwisseling tussen de Voordelta en de aangrenzende
gebieden (vgl.l)s
1.
Hypothese sedimentuitwiBselina met de bekkens (1987-2010)
Metingen bij de stormvloedkering lijken erop te wijzen dat sinds 1987 geen
zandtransport van of naar het bekken plaatsvindt. Aangenomen is dat op de
voorspeltermijn geen uitwisseling tussen het bekken en de buitendelta van
de Oosterschelde zal optreden (BK = 0 ) . Op lange termijn, wanneer de
morfologie van de Oosterschelde-buitendelta bij benadering in evenwicht met
de hydraulische omstandigheden is, zal transport van de buitendelta naar
het bekken kunnen plaatsvinden.
2.
hypothese sedimentuitwisselina met de WeBterschelde-buitendelta f 19872010)
De morfologie van de Domburger Rassen wordt overwegend bepaald door noordwaartse getijstroming en golven. Verondersteld is dat deze processen door
de aanleg van de stormvloedkering niet veranderd zijn, en dat ook in de
periode 1987-2010 geen sedimentuitwisseling tussen de Westerschelde-
13
buitendelta en de Oosterechelde-buitendelta zal optreden (WSM = 0 ) .
3.
Hypothese sedimentuitwiaaellna met het,Zuid-Hollandse kustgebied f1987
2010Ï
Aangenomen is dat het gereedkomen van de Oosterschelde-werken geen invloed
heeft op de sedimentuitwisseling tuseen de Voordelta en het Zuid-Hollandse
kustgebied.
4.
Hypothese sedimentultwisaelincr met het continentale plat (1987-2010^
Verwacht wordt dat in de periode 1987-2010 de vooroever van de Oostersehelde-buitendelta door erosie landwaarts zal verschuiven (Postroa et al., 19902 ) . In de komende periode zal geen transport meer in zeewaartse richting
over de noordwestelijke begrenzing van het Ooaterschelde-balansgebied
plaatsvinden, transport in omgekeerde richting is aannemelijker. Aangenomen
is dat de Bedimentaanvoer van het continentale plat naar de Oosterscheldebuitendelta per lengte-eenheid maximaal dezelfde orde van grootte zal
hebben als de aanvoer naar de twee noordelijke buitendelta's. De grenslengte van de Oosterschelde-buitendelta met het continentale plat is ongeveer
de helft van de grenslengte van de twee noordelijke buitendelta's samen met
het continentale plat. De aanvoer vanaf het continentale plat naar de
Grevellngen- en Haringvliet-buitendelta'a bedroeg, exclusief de eventuele
doorvoer vanaf de Oosterschelde, 2 tot 3.5 miljoen m' per jaar. De aanvoer
van het continentale plat naar de drie buitendelta's tesamen zal op grond
van deze aanname globaal tussen 2 en 6 miljoen m3 per jaar bedragen.
Uitgaande van de bovenstaande hypothesen zal in de periode 1987-2010 de
jaarlijkse verandering in de totale sedimentinhoud van de buitendelta's van
Oosterschelde, Grevelingen en Haringvliet ongeveer 2 tot 6 miljoen m'
bedragen.
Door de ontwikkelingen op de Oosterschelde-buitendelta zal de netto
sedimentaanvoer naar de Grevelingen-buitendelta kunnen afnemen. Sedimentuitwisseling tussen de Oosterschelde-buitendelta en de Grevelingen-buitendelta vond in de voorgaande periode plaats door noordwaartse stroming en
golven over de Banjaard, met de netto noordwaartse stroming in het Krabbegat en vanaf het Oosterschelde-deltafront met de netto noordwaartse
stroming over het continentale plat. Het transport over de Banjaard zal
naar verwachting in de nieuwe situatie ongewijzigd doorgaan. Het materiaal
14
dat vóór 1987 door het Krabtaegat naar de GravelIngen-buitendelta werd
getransporteerd, werd waarschijnlijk grotendeels afgezet op het ebschild
van deze geul en in het Brouwershavense Gat. Het is mogelijk dat sinds 1987
de netto stroraingerichting in het Krabbegat van noord naar zuid gedraaid is
(Postma et al., 1990-2). Mogelijk zal door de afgenomen noordwaartse
sedimentaanvoer door het Krabbegat het ebschild door golven worden afgebroken .
De jaarlijkse sedimentaanvoer vanaf het Oosterschelde-deltafront via hst
continentale plat zal maximaal met 1.4 miljoen m' afnemen. Het is niet
bekend waar, in de situatie v66r 1987, het sediment werd afgezet dat vanaf
het Oosterschelde-deltafront naar het noorden werd doorgevoerd. Het is
zodoende niet mogelijk aan te geven op welke plaatsen een eventuele
reductie van deze aanvoer merkbaar zal zijn.
Verwacht wordt dat in het Schaar op de voorspeltermijn geen belangrijke
morfologische veranderingen zullen optreden. Aangenomen is dat de sedimentuitwisseling tussen de buitendelta's van Grevelingen en Haringvliet in de
periode 1987-2010 dezelfde orde van grootte zal aannemen als in de periode
1970-1983.
Literatuur:
BRUIJN, M. (1985-1)
Kuberingen totaalgebieden Oosterachelde en Voordelta.
Notitie DDWT85.314, deel 7.
CRAEYMEERSCH, J.A., J. BUIJS, G. DE SMET, W. SISTERMANS (1989)
Benthos
onderzoek in relatie tot abiotische dynamiek. Het meiobenthoe van de
Voordelta. Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek, Rapporten en
Verslagen 1989-9.
KOHSIEK, L.H.M.en J.P.M. MULDER (1988)
Een verkenning van een veranderend
watersysteem: de Voordelta. Nota GWAO 88.002
LOUTERS, T. (1990-1)
Eb-delta Grevelingen: Een onderwaterlandschap in
verandering. Een kwantitatief onderzoek naar de morfologische veranderingen in de eb-delta Grevelingen. Notitie GWAO 90.10.063
LOUTERS, T. (1990-2)
Eb-delta Haringvliets Een onderwaterlandechap in
verandering. Een kwantitatief onderzoek naar de morfologische veranderingen in de eb-delta Haringvliet. Notitie GWAO 90.10.064
POSTMA, R., J.P.M. MULDER, T. LOUTERS, F.P.HALLIE (1989)
Een prognose van
de morfologie van de Grevelingen-buitendelta in 2010. Rijksuniversiteit
Utrecht, rapport GEOPRO 1991.08 (notitie GWAO 89.1345)
POSTMA, R., J.P.M. MULDER, T, LOUTERS, F.P.HALLIE (1990-1)
Een prognose
van de morfologie van de Haringvliet-buitendelta in 2010.
Rijksuniversiteit Utrecht, rapport GEOPRO 1991.09 (notitie GWAO 90.13039)
POSTMA, R., J.P.M. MULDER, T. LOUTERS, F.P.HALLIE en F.J. DE VOS (1990-2}
Een kwalitatieve prognose van de morfologie van de Oosterschelde-buitendelta in 2010. Rijksuniversiteit rapport GEOPRO 1991.1©
(notitie GWAO 90.13040)
RIJKSWATERSTAAT (1976)
De waterloopkundige, hydrografische en ecologische
gevolgen van de stormvloedkering voor de buitendelta en het aangrenzende
kustgebied. Driemaandelijks Bericht Deltawerken
mei 1976.
RIJKSWATERSTAAT (1979)
Nota zandsuppletie Westhoofd Goeree 1977.
VAN DEN BERG, J.H. (1986)
Aspects of sediment- and morphodynamics of
subtidal depoaits of the Ooaterschelde (The Netherlanda).
Proefschrift Rijksuniversiteit Utrecht.
VOORDELTA
North Sea
10
20 km
NAP -10 m
figuur la
Grevelingen buitendelta
Lodinfl»n1987
Krabbengat „ C\
Bollen van de Ooster
*. ï- Aardappelenbul-t
Goeree
Schouwen
Brouwersdam
Ml
Q
C
Oosterschelde - buHendelta
brouwershovense gat
^kamperland
N.A.P. -lOm
— —-» N.A.P. - 5m
echaal 1 : 175000
figuur ld
VERSCHILLEN IN KENMERKENDE DIEPTE-GEGEVENS OP DE BUITENDELTA'S
VAN OOSTERSCHELDE, GREVELINGEN EN HARINGVLIET
£
-
1.5 -
— _
1
1 -
•
—
—
0.5 ~
0 -0.5 —.1
-
-1.5 -
—
gemiddeld hoogwater
-—• gemiddeld laagwater
-2 -
Oosterscheldebuitendelto
Greyelingenbuitendelto
Horingvlletbuitendelta
2
0
-2'
-4 -6
-8
-12
t
-14
1
-16
-18
-20
1
E
-10
max. geuldiepte
i
I
overgang plaat/geul
-22
mox. ploathoogte
-24
Oosterscheldebuitendelta
Grevelingenbuitendelta
Haringvlietbultendelto
figuur 2
Tij*
x ' dtwsoo r • <iJOOP.oo
* r j t-it
*. M
TIJC 16
• st.oo (cn»i • i •'
figuur 3
netto sedimentatie en erosie periode 1960-1980
Bron? Van den Berg (1986)
Schouwey\
sedimentatie
erosie
2-4m
1
N.A.P. -lOm (1980)
kustlijn
•*'.• •
>8m
figuur 5
Grevelingen buitendelta
Loding«n1067
Schouwen
Brouwersdam
Prognose 2000
Schouwen
Brouwersdam
Prognose 2020
Brouwersdam
1m
N.A-P- 2.5 m
N.A P - 5 m
NAR-10tn
figuur 6a
Oosterschelde buitendelta
Lodingen 1988
Walcheren
Kwalftetieve hypothese 2000
Kwalitatieve hypothese 2020
beneden NA.P-ZOm
Walcheren
N.A.P-5m
boven N.AP-2£m
figuur 6c
S e d i m e n t b a l a n s 1970-1983
\
1.9
1.*
^
©
netto t r a n s p o r t r i c h t i n g
netto jaarlijkse verandering sedimentinhoud
van deelgebied (hoeveelheden in mi(.m?per jaar)
»
20
30 kn
figuur 7
Hypothese sedimentbalans 1987-2010
\
netto
/TTN
transportrichting
n e t t o j a a r l i j kse v e r a n d e r i n g sed i m e n t i n h o u d
van d e e l g e b i e d ( h o e v e e l h e d e n in mil.m^per jaar)
figuur 8
Ministerie van Verkeet en Wa1frstJ.il
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
Diens! Gelijcfewateren
Aan
.Geadresseerde
Contactpersoon
J. Mulder
Dporkiestturtimef
374.4391
Bljlage(n)
Datum
. 25 september 1991
Ons kenmerk
div.
Uw kenmerk
.AO/
Onderwerp
samenvattend rapport morfologische
voorspelling
project
VOORDELTA
Hierbij zend ik u het samenvattende eindrapport over de verwachte
morfologische ontwikkeling van de Voordelta in 2010 (notitie GWAO90.13045).
Het betreft het afrondende rapport van het morfologische onderzoek In
het project VOORDELTA.
De resultaten van het morfologische onderzoek vormen een belangrijke
basis voor het ontwerp Beleidsplan Voordelta dat dit najaar Is verschenen .
Hoogachtend,
'ectleider Voordelta)
nm/ao91-046/159
Centrale Vestiging
Telefoon 070-3745745
postadres postbus 20907, 2500 EX Den Haag
Telefax 070-3282059
Bezoekadres Koningskade 4
Tetex 33566 dgw/kknl
Bereikbaar met tramlijn 1 (station «1, tramlijn 9 (stadon cf en (is) en buslijn 18 (station es en hs)