Oktober 1944 Een zonnige zondag. Even de hond uitlaten. Veel

Oktober 1944
Een zonnige zondag. Even de hond uitlaten. Veel wandelaars op de
Markt. Onder hen ook Duitse soldaten in groepjes van twee of drie.
Heel ongebruikelijk. Heb ik de hele oorlog nog niet meegemaakt.
Even voorbij Central lopen twee jonge soldaten ongeveer drie meter
voor mij. Mijn hond, die een hekel heeft aan het gekletter van die met
ijzer beslagen laarzen, gaat grommend op de Duitsers af. Gelukkig
heb ik hem stevig aan de lijn als ik hem vermanend toespreek.
“Kom. kom jongen, onze tijd is nog niet gekomen.”
De twee soldaten staan plotseling stil, keren zich om, en in perfect
Nederlands zegt een van hen: “Weet je wel dat vandaag een heel
bataljon Nederlandse vrijwilligers hier in de kazerne beëdigd is?
Dus….eh… als je leven je lief is….wel goed op je woorden passen
hè.”
Ik schrik me te pletter. Een heel bataljon Nederlandse vrijwilligers.
En wij maar denken dat de oorlog bijna afgelopen is.
Op de hoek bij Simon de Wit ga ik vlug rechtsaf de Marktstraat in,
een straat die verboden terrein is voor Duitse soldaten.
Phoe, eindelijk weer even in onbezet gebied.
Bijna thuis in de Nieuwstraat komt er plotseling een Duitse Rode
Kruiswagen met hoge snelheid in mijn richting gereden. Twintig
meter van mij af stopt hij. Moeten ze mij hebben? Twee verplegers
met brancard lopen snel naar buiten en verdwijnen door de
hoofdingang in het ziekenhuis.
Ik moet even uitblazen. De schrik van het gebeuren op de markt zit er
bij mij nog goed in.
De volgende morgen. Ik kom de voordeur uit in de Nieuwstraat. Het is
rustig, stil. Een jonge Duitse officier op het Kardinaal van
Rossumplein….verder niemand. Wat een verschil met gisteren.
Die Duitse ambulance en dat haastig gedoe met die verplegers en hun
patiënt. Achteraf gezien stelt het eigenlijk niks voor. Nee, dan dat
gebeuren op de markt gisteren. Dat was pas zenuwsl. …….
Ik krijg een licht tikje op mijn schouder. Ik kijk om, recht in het
gezicht van een superjonge Feldwebel, ongeveer mijn leeftijd. Ik heb
het niet meer.
“Verzeihung” zegt hij zacht, helemaal niet dat snauwerig Duits. En
dan, aarzelend, vraagt hij of ik hem misschien de weg kan wijzen naar
het ‘Postamt’.
Ik voel mij wat ongelukkig als ik mijn schouders ophaal ten teken dat
ik hem niet begrijp.
Hij kijkt mij nog even droevig aan, alsof hij wil zeggen:
“Ik kan er toch ook niks aan doen.”
Dan loopt hij door, twee passen, stopt, keert weer terug en zegt in een
ultieme poging bijna smekend:
“Do you speak English?”
En dan hoor ik mijzelf tot mijn verbijstering zeggen:
“No sir, I am sorry, I don’t.”
Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan.
Allemaal door die verdomde rotoorlog
Frans Assman