Tweede kwartaalverslag 2014 (PDF, 1.28 MB)

Instituut voor de nationale rekeningen
ANALYSE VAN DE PRIJZEN
TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET
INSTITUUT VOOR DE NATIONALE
REKENINGEN
PRIJZENOBSERVATORIUM
Meer informatie:
FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
Peter Van Herreweghe
City Atrium
Vooruitgangstraat 50
1210 Brussel
Tel.: +32 2 277 83 96
E-mail: [email protected]
2
Inleiding
De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen,
voorziet dat de FOD Economie de taak van prijsobservatie en prijsanalyse voor rekening van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) uitvoert. Met de wet van 26 april 2013, houdende de invoeging van boek V in het Wetboek van
economisch recht (getiteld “De mededinging en de prijsevoluties”), werd het onderzoeksdomein van het Prijzenobservatorium uitgebreid. Het Prijzenobservatorium kan voortaan onderzoek uitvoeren vanuit de invalshoeken prijsverloop,
prijsniveau, marges en tenslotte marktwerking.
In dit verslag wordt het verloop van de consumptieprijzen in België in het tweede kwartaal 2014 onderzocht. Er wordt
aandacht besteed aan de totale inflatie en aan het prijsstijgingstempo van de vijf grote productgroepen: energiedragers, bewerkte en niet-bewerkte levensmiddelen, diensten en tenslotte industriële, niet-energetische goederen. Voor
elke productgroep wordt eerst de inflatie in België toegelicht, welke vervolgens vergeleken wordt met die in de buurlanden. Het geharmoniseerd indexcijfer der consumptieprijzen (GICP), dat opgesteld wordt door de Algemene Directie
Statistiek conform de Europese methodologie, vormt veruit de belangrijkste gegevensbron voor het verslag. De analyse
werd uitgebreid met detailgegevens van het GICP en met andere statistieken van officiële instanties (IMF, EC, …).
De Raad van Bestuur van het INR heeft dit verslag goedgekeurd op 29 juli 2014 en het Wetenschappelijk Comité voor
prijsobservatie en -analyse verleende op 30 juli 2014 een gunstig advies.
3
Inhoudstafel
Inleiding..........................................................................................................................................................................................3
Inhoudstafel ...................................................................................................................................................................................4
Samenvatting ................................................................................................................................................................................5
I Inflatie in het tweede kwartaal 2014 .........................................................................................................................................7
I.1 Totale inflatie in België ........................................................................................................................................................7
I.2 Totale inflatie in de voornaamste buurlanden ................................................................................................................ 10
II Inflatie voor energie in het tweede kwartaal 2014 ................................................................................................................ 12
II.1 Inflatie voor energie in België ......................................................................................................................................... 12
II.2 Inflatie voor energie in de voornaamste buurlanden .................................................................................................... 18
III Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het tweede kwartaal 2014 ................................................................................. 21
III.1 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België.......................................................................................................... 21
III.2 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden ..................................................................... 24
IV Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in het tweede kwartaal 2014 ......................................................................... 26
IV.1 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België .................................................................................................. 26
IV.2 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden ............................................................. 27
V Inflatie voor diensten in het tweede kwartaal 2014 .............................................................................................................. 29
V.1 Inflatie voor diensten in België ....................................................................................................................................... 29
V.2 Inflatie voor diensten in de voornaamste buurlanden .................................................................................................. 31
VI Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in het tweede kwartaal 2014 ........................................................... 34
VI.1 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België.................................................................................... 34
VI.2 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in de voornaamste buurlanden ............................................... 36
VII Focus: Verloop van de vastgoedprijzen in België en de voornaamste buurlanden ........................................................ 38
Lijst van afkortingen ................................................................................................................................................................... 43
Bijlagen ....................................................................................................................................................................................... 44
Bijlage 1: Overzicht van de prijsbewegingen van producten en diensten tussen het tweede kwartaal 2013 en 2014 . 44
Bijlage 2: Inflatie in het tweede kwartaal 2014 met en zonder gewijzigde indirecte belastingen in België en in de
voornaamste buurlanden ...................................................................................................................................................... 50
4
Samenvatting
1. In het tweede kwartaal 2014 is de totale inflatie in België, gemeten aan de hand van het GICP, lichtjes gedaald
tot gemiddeld 0,8 % (ten opzichte van 1,0 % in het eerste kwartaal 2014). Deze vertraging werd veroorzaakt
door de de meer uitgesproken prijsdaling van energieproducten (vooral onder impuls van de elektriciteitsprijzen waarvan de btw verlaagde van 21 % naar 6 %) en, door de negatieve inflatie voor de niet-bewerkte levensmiddelen. Zonder daling van de btw voor elektriciteit zou de totale inflatie in België uitgekomen zijn op
1,1 %.
2. De onderliggende inflatie is in het tweede kwartaal 2014 toegenomen (tot gemiddeld 1,9 %). De lichte terugval
van de inflatie voor de niet-energetische industriële producten kon de stijging van de inflatie voor de diensten
en de bewerkte levensmiddelen niet compenseren.
3. De totale inflatie in de voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland) kwam dit kwartaal op hetzelfde niveau uit als in België, namelijk 0,8 %. De belangrijke bijdrage van de energieproducten tot het inflatieverschil ten voordele van België (0,6 procentpunt) werd volledig gecompenseerd door de hogere inflatie in
België voor de diensten, de niet-energetische industriële goederen en de bewerkte levensmiddelen (met een
bijdrage van respectievelijk 0,3, 0,2 en 0,1 procentpunt ten nadele van België). De bijdrage van de nietbewerkte levensmiddelen was te verwaarlozen.
4. De prijsdaling van de energieproducten op jaarbasis versnelde in het tweede kwartaal 2014 tot gemiddeld 5,5 % (tegen -3,6 % in het vorige kwartaal). Motorbrandstoffen en vloeibare brandstoffen kenden een negatieve inflatie van respectievelijk 1,3 % en 1,8 %. De elektriciteitsprijzen lieten een zeer sterke daling van gemiddeld -14,3 % op jaarbasis optekenen (tegen -1,0 % in het vorige kwartaal). Zonder daling van de btw voor elektriciteit, zouden de prijzen slechts met 2,2 % gedaald zijn. De terugval van de elektriciteitsprijzen laat zich inderdaad grotendeels verklaren door de tijdelijke verlaging van het btw-tarief van 21 % naar 6 % sinds april
2014 en, in mindere mate, door de daling van de verkoopprijs van de energiecomponent (-8,5 % op jaarbasis).
De nettarieven zijn echter met 3,5 % toegenomen. De consumptieprijzen voor aardgas zijn met 5,1 % op jaarbasis gedaald (tegenover een terugval met 2,7 % in het eerste kwartaal) vooral omwille van de daling van de
energiecomponent (-8,1 %) en de stabilisering van de nettarieven.
5. In onze voornaamste buurlanden is de daling van de energieprijzen op jaarbasis afgenomen(-0,3 % in het
tweede kwartaal tegenover -1,5 % in het vorige kwartaal). Deze prijsdaling was minder uitgesproken dan in
ons land, vooral door de sterkere daling van de prijzen voor elektriciteit en, in mindere mate, voor aardgas in
België. Wat het prijsniveau betreft tonen de cijfers van CREG aan dat de Belgische consument gemiddeld respectievelijk 16,8 % en 6,4 % minder moest betalen voor de totale elektriciteits –en gasfactuur (voor alle componenten samen, inclusief nettarieven, btw en taksen) dan gemiddeld in de buurlanden. Er zijn echter significante verschillen van land tot land.
6. In het tweede kwartaal 2014 waren de prijzen voor voedingsgrondstoffen (uitgedrukt in euro) met gemiddeld
10,7 % gedaald op jaarbasis. De consument betaalde het afgelopen kwartaal echter gemiddeld 2,8 % meer
voor bewerkte levensmiddelen (tegenover 2,3 % in het eerste kwartaal). De inflatie voor deze productgroep
versnelde voor het eerst sinds begin 2013. Vooral de inflatie voor tabak is toegenomen in vergelijking met het
vorige kwartaal (van 5,9 % naar 8,8 %, als gevolg van accijnsverhogingen en hogere afzetprijzen). In de voornaamste buurlanden is het prijsstijgingstempo van bewerkte levensmiddelen echter vertraagd tot gemiddeld
2,1 % in het afgelopen kwartaal. Vooral tabak (8,8 % in België tegen gemiddeld 4,9 % in de buurlanden) en, in
mindere mate, wijn (3,7 % tegen 1,9 %) leverden een significante bijdrage tot het inflatieverschil ten nadele
van België voor deze productgroep. Wanneer geen rekening gehouden wordt met tabak en alcoholische dranken, dan zou de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het tweede kwartaal 2014 uitgekomen zijn op 1,0 %
zowel in België als gemiddeld in de drie buurlanden.
5
7. De inflatie voor de niet-bewerkte levensmiddelen vertraagde sterk in het tweede kwartaal 2014. Ze werd zelfs
negatief en kwam uit op gemiddeld -1,8 % (tegen 0,5 % in het eerste kwartaal). Deze trend laat zich hoofdzakelijk verklaren door de zeer negatieve inflatie voor groenten (-10,7 %) en fruit (-3,7 %) omwille van een basiseffect en hoge prijzen in de eerste helft 2013 (als gevolg van de tegenvallende oogst eind 2012 en begin 2013
veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden) en een gunstiger aanbod zekere voor groenten – wat
opnieuw nauw verbonden is met de weersomstandigheden – in het tweede kwartaal 2014. De inflatie voor
vlees en vis is gedaald (van respectievelijk 2,1 % en 3,9 % in het eerste kwartaal naar 1,2 % en 2,4 % in het
tweede kwartaal). De inflatie voor deze groep was ook negatief in onze voornaamste buurlanden (gemiddeld 2,1 %) en de prijsdaling was er ook iets meer uitgesproken dan in België.
8. Het prijsstijgingstempo voor diensten nam delaatste vier laatste kwartalen steeds verder toe, van gemiddeld
1,7 % in het tweede kwartaal 2013 tot 2,5 % in het tweede kwartaal 2014. Omwille van het grote gewicht van
deze productgroep in de consumptiekorf (39,5 %), leverden de diensten het afgelopen kwartaal de grootste
bijdrage tot de totale inflatie (1,0 procentpunt) in België. In onze voornaamste buurlanden is de inflatie voor
de diensten in het tweede kwartaal ook versneld (gemiddeld 1,7 %) maar ze blijft niettemin op een lager niveau dan in België.
9. De inflatie van niet-energetische industriële goederen kende een lichte daling in België in het tweede kwartaal
2014 (0,6 % tegen 0,7 % in het eerste kwartaal). De daling van de inflatie was groter in onze buurlanden, van
0,3 % in het eerste kwartaal naar 0,0 % in dit kwartaal.
10. Tenslotte werd in dit verslag, in een focus, tevens aandacht besteed aan de woningprijzen. Deze stegen tussen
2006 en 2014 met 26,8 % in België, tegenover +11,9 % in Duitsland, +8,6 % in Frankrijk en -11,6 % in Nederland. Bepaalde indicatoren (onder meer de ratio’s price-to-income en price-to-rent) wijzen op een grotere
overwaardering van de Belgische woningprijzen (tussen 9 % en 58 % al naargelang de gebruikte indicator) dan
in de buurlanden eind 2013. Deze ratio’s hebben echter belangrijke tekortkomingen. Zo worden relevante determinanten van de woningprijzen (zoals demografie, werkloosheidsgraad, culturele verschillen, fiscaliteit,
vermogen, …) niet in rekening genomen. Gezien het belang van het woningbezit in België en de mogelijke
overwaardering van het Belgische vastgoed, zal het Prijzenobservatorium het verloop van de vastgoedprijzen
van nabij blijven opvolgen en nieuwe indicatoren proberen te ontwikkelen om de vastgoedmarkt beter te observeren.
6
I Inflatie in het tweede kwartaal 2014
1 2
I.1 Totale inflatie in België
Het gemiddelde consumptieprijspeil, gemeten aan de hand van het GICP (basisjaar 2008=100), kwam in juni 2014 uit
op 110,8 punten, een iets lager niveau dan in maart. De index van de onderliggende inflatie, die geen rekening houdt
met het prijsverloop van de niet-bewerkte levensmiddelen en energieproducten, steeg lichtjes tot 111,2. In vergelijking
met het eerste kwartaal 2014 zijn de consumptieprijzen van de energieproducten in het beschouwde kwartaal sterk
gedaald, voornamelijk als gevolg van de daling van het btw-tarief voor elektriciteit.
Grafiek 1: Recent verloop van het GICP, de onderliggende inflatie en de consumptieprijzen voor energiedragers
(Index 2008=100)
115
120
115
110
110
105
105
100
95
100
90
85
95
80
GICP (linkerschaal)
Onderliggende inflatie (linkerschaal)
Energiedragers (rechterschaal)
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
De totale inflatie vertraagde in het tweede kwartaal 2014 lichtjes tot gemiddeld 0,8 % (tegen 1,0 % in het vorige kwartaal), het laagste niveau sinds het vierde kwartaal 2009 (-0,2 %) (zonder de daling van het btw-tarief, zou de totale inflatie uitgekomen zijn op 1,1 %). De inflatie bedroeg zelfs 0,7 % afgelopen juni. De daling van de totale inflatie is te danken aan de sterkere prijsdaling voor energieproducten in het tweede kwartaal 2014, vooral door de daling van het btwtarief voor elektriciteit. De energieprijzen lagen gemiddeld 5,5 % lager dan in dezelfde periode in 2013 (tegenover een
daling van 3,6 % in het eerste kwartaal 2014). Ook de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen werd bovendien negatief het afgelopen kwartaal (-1,8 % tegen 0,5 % in het eerste kwartaal) en droeg dus ook bij tot de daling van de totale inflatie.
1
De gemiddelde inflatie voor een kwartaal wordt berekend als de procentuele variatie van het rekenkundige gemiddelde van de
indexcijfers van het betrokken kwartaal ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het overeenstemmende kwartaal van het voorgaande jaar.
2
Omwille van de vergelijkbaarheid met de evoluties in andere Europese landen gebeurt de analyse op grond van het geharmoniseerd indexcijfer der consumptieprijzen (GICP).
7
Grafiek 2: Recent verloop van de totale inflatie, de onderliggende inflatie en de consumptieprijzen voor energiedragers
(Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende maand van het voorgaande jaar)
7
35
6
30
5
25
4
20
3
15
2
10
1
5
0
0
-1
-5
-2
-10
-3
-15
-4
-20
-5
-25
Totale inflatie (linkerschaal)
Onderliggende inflatie (linkerschaal)
Energiedragers (rechterschaal)
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Tussen het tweede kwartaal 2013 en het tweede kwartaal 2014, kunnen voor de vijf grote productgroepen van het
GICP de volgende prijsbewegingen opgemerkt worden:
•
De consument betaalde in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 5,5 % minder voor energieproducten (tegen -3,6 % in het eerste kwartaal 2014). De inflatie voor energie is al voor het zesde kwartaal op rij negatief.
De negatieve bijdrage van deze productgroep tot de totale inflatie is dit kwartaal lichtjes groter geworden
en kwam uit op -0,6 procentpunt.
•
De inflatie voor de diensten versnelde voor het vierde kwartaal op rij en steeg van gemiddeld 1,7 % in het
tweede kwartaal 2013 tot 2,5 % in het tweede kwartaal 2014. Deze productgroep, die het grootste gewicht
heeft in de consumptiekorf (39,5 %), leverde de voornaamste bijdrage tot de totale inflatie (1,0 procentpunt).
•
Ten opzichte van het tweede kwartaal 2013, kostten bewerkte levensmiddelen 2,8 % meer (tegenover een
inflatie van 2,3 % in het eerste kwartaal 2014). Deze producten leverden een positieve bijdrage van 0,4 procentpunt tot de totale inflatie.
•
De inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen is sterk gedaald en werd zelfs negatief voor het eerst sinds
het vierde kwartaal 2011. De niet-bewerkte levensmiddelen werden 1,8 % goedkoper dan een jaar eerder
(als gevolg van een basiseffect voor groenten en fruit en hogere prijzen in het eerste semester 2013). Ondanks het beperkte gewicht in de consumptiekorf (8,2 %) bedroeg de impact van deze productgroep op de
inflatie -0,2 procentpunt.
•
Het prijsstijgingstempo van de niet-energetische industriële goederen daalde verder tot gemiddeld 0,6 % in
het tweede kwartaal 2014. Deze productgroep droeg voor 0,2 procentpunt bij tot de totale inflatie.
De vertraging van de inflatie voor niet-energetische industriële goederen kon de toename van de inflatie voor de diensten en de bewerkte levensmiddelen niet compenseren. Dit leidde tot een toename van de onderliggende inflatie welke het afgelopen kwartaal gemiddeld 1,9 % (tegenover 1,7 % in het vorige kwartaal) bedroeg.
8
Het voortschrijdende gemiddelde over vier maanden van de gezondheidsindex 3, kwam in juni uit op 100,47 (index
4
2013=100). De spilindex, die nu vastligt op 101,02, werd dus niet overschreden.
Tabel 1: Recent verloop van de inflatie voor het geharmoniseerde indexcijfer der consumptieprijzen
(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
Energiedragers
Bewerkte levensmiddelen
Niet-bewerkte levensmiddelena
Diensten
Niet-energetische industriële goederen
p.m. Onderliggende inflatieb
p.m. Gezondheidsindexc
Totale inflatie
2011
2012
2013
17,0
3,1
0,2
1,9
1,0
1,8
3,1
3,4
6,0
3,1
3,4
2,5
0,9
2,1
2,7
2,6
-4,6
3,2
4,4
1,9
0,8
1,7
1,2
1,2
II
-5,4
3,4
6,8
1,7
0,8
1,7
1,4
1,2
2013
III
-4,7
3,1
4,4
1,9
0,9
1,8
1,3
1,2
2014
IV
-5,5
2,8
1,7
2,1
0,8
1,8
1,0
0,9
I
-3,6
2,3
0,5
2,2
0,7
1,7
1,1
1,0
II
-5,5
2,8
-1,8
2,5
0,6
1,9
0,4
0,8
apr
-6,9
2,9
0,6
2,7
0,5
2,0
0,7
0,9
2014 - II
mei
-4,9
2,9
-2,5
2,4
0,7
1,9
0,3
0,8
juni
-4,7
2,7
-3,5
2,3
0,7
1,8
0,1
0,7
Gewicht1
10,9
13,5
8,2
39,5
27,9
80,9
92,8
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
a
b
Fruit, groenten, vlees en vis. Gemeten aan de hand van het GICP, zonder niet-bewerkte levensmiddelen en energiedragers.
c
Nationale consumptieprijsindex, zonder tabak, alcoholhoudende dranken, benzine en diesel.
1
p.m. Gewicht in 2014 (in %)
Grafiek 3: Bijdrage tot de inflatie
(In procentpunt, jaar- en kwartaalgemiddelden)
6
5
4
3
2
1
0
-1
-2
-3
Niet-energetische industriële goederen
Diensten
Bewerkte levensmiddelen
Niet-bewerkte levensmiddelen
Energie
GICP
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
3
De gezondheidsindex wordt berekend op basis van de nationale consumptieprijsindex (NCPI) waarvan de methode op verschillende punten, o.m. het gewichtenschema, verschilt van die van de GICP.
4
In haar meest recente inflatievooruitzichten gaat het Federaal Planbureau er van uit dat de spilindex pas in december 2014 opnieuw overschreden zal worden.
9
I.2 Totale inflatie in de voornaamste buurlanden
In het tweede kwartaal 2014 lag de inflatie op hetzelfde niveau (0,8 %) in België als in de buurlanden (tegenover gemiddeld 0,9 % in het vorige kwartaal voor de buurlanden en 1,0 % voor België). Net zoals België liet Frankrijk dit kwartaal een inflatiecijfer van 0,8 % optekenen (tegenover 0,9 % in het vorige kwartaal). In vergelijking met ons land vertoonde Duitsland een iets hogere inflatie: 0,9 % (tegenover 1,0 % in het vorige kwartaal). Na een sterke daling in het
vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014 (voornamelijk als gevolg van een basiseffect dat uitging van een tijdelijk hoog inflatiecijfer door de btw-verhoging naar 21 % in oktober 2012) stabiliseerde de inflatie van Nederland het
afgelopen kwartaal op 0,4 %, het laagste niveau sinds het tweede kwartaal 20105.
Grafiek 4: Kwartaalevolutie van de totale inflatie en van de onderliggende inflatie in België en in de voornaamste buurlanden
(Jaarlijks veranderingspercentage)
6
3,500
Totale inflatie
Onderliggende inflatie
5
3,00
4
2,500
3
2,00
2
1,500
1
1,00
0
,500
-1
-2
2008
2009
2010
België
2011
2012
Duitsland
2013
,00
2008
2014
2009
Nederland
Frankrijk
2010
2011
2012
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Tijdens de beschouwde periode is de onderliggende inflatie relatief stabiel gebleven in de buurlanden (gemiddeld
1,2 %), terwijl ze in dezelfde periode versnelde in België (van 1,7 % in het eerste kwartaal 2014 naar 1,9 % in het tweede kwartaal). Daardoor is het verschil in onderliggende inflatie tussen België en de buurlanden toegenomen ten nadele
van ons land, namelijk 0,7 procentpunt (tegenover 0,5 procentpunt in het vorige kwartaal). In Duitsland en Frankrijk
bleef de onderliggende inflatie ongewijzigd met respectievelijk 1,4 % en 1,1 %, terwijl de vertraging in Nederland (die
aan de gang is sinds het derde kwartaal 2013) zich verder zette (van 0,9 % in het eerste kwartaal 2014 naar 0,6 % in het
tweede kwartaal 2014) 6.
5
Op basis van het GICP tegen constante btw- en accijnstarieven, dat voor België berekend wordt door de Algemene Directie Statistiek en gepubliceerd wordt door Eurostat wordt gepubliceerd, zou de totale inflatie in België 1,0 % hebben bereikt in het tweede
kwartaal 2014 (in plaats van 0,8 %), tegenover 0,2 % in Frankrijk (in plaats van 0,8 %) en 0,1 % in Nederland (in plaats van 0,4 %). In
Duitsland is er geen verschil te zien (0,9 %). In Frankrijk werd het normale btw-tarief op 1 januari 2014 opgetrokken van 19,6 % naar
20 %. Ook werd het middentarief verhoogd van 7 % naar 10 % (dit tarief geldt voor niet-bewerkte agrarische producten en voor een
beperkt aantal diensten zoals een restaurantmaaltijd).
6
In België zou de onderliggende inflatie bij constante indirecte belastingen 1,8 % hebben bereikt (in plaats van 1,9 % nu), tegenover
0,5 % in Frankrijk (in plaats van 1,1 %) en 0,5 % in Nederland (in plaats van 0,6 %). In Duitsland is er opnieuw geen verschil te zien
(1,4 %).
10
Tabel 2: Inflatie voor het GICP en zijn productgroepen in België en in de voornaamste buurlanden voor het tweede kwartaal
2014
(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
België
Energie
Bewerkte levensmiddelen
Niet-bewerkte levensmiddelen
Diensten
Niet-energetische industriële goederen
Onderliggende inflatie
GICP
-5,5
2,8
-1,8
2,5
0,6
1,9
0,8
Gemiddelde buurlanden
Duitsland
-0,3
2,0
-2,1
1,7
0,0
1,2
0,8
-0,8
2,9
-2,0
1,5
0,4
1,4
0,9
Frankrijk
0,5
1,1
-2,1
2,0
-0,4
1,1
0,8
Nederland
-0,2
0,9
-2,3
1,2
-0,3
0,6
0,4
Gewicht 2014 (in %)
Gemiddelde
buurlanden
10,9
11,1
13,5
12,0
8,2
6,4
39,5
43,9
27,9
26,6
80,9
82,5
100,0
100,0
België
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
In het tweede kwartaal 2014 was er dus geen verschil inzake totale inflatie tussen België en de buurlanden Wat de gemiddelde inflatie voor de productgroepen betreft, zijn er toch verschillen te merken tussen België en de buurlanden.
Tijdens de beschouwde periode vertoonde België namelijk een hogere inflatie voor diensten, niet-energetische industriële goederen en bewerkte levensmiddelen. Al die productgroepen droegen bij tot het inflatieverschil ten nadele van
ons land, met respectievelijk 0,3 procentpunt, 0,2 procentpunt en 0,1 procentpunt. Tegelijkertijd kwam de inflatie voor
energieproducten op een veel lager niveau uit in België (als gevolg van de btw-verlaging op elektriciteit vanaf april
2014). Deze groep leverde dus een belangrijke bijdrage aan het inflatieverschil ten voordele van ons land, namelijk
0,6 procentpunt. De negatieve bijdragen van de andere productgroepen werden daardoor volledig gecompenseerd.
Ten slotte bleek de impact van de niet-bewerkte levensmiddelen bijna nihil te zijn.
Grafiek 5: Bijdrage van elke component van het GICP aan het inflatieverschil tussen België en de voornaamste buurlanden
(In procentpunt)
2,500
2,00
1,500
1,00
,500
,00
-,500
-1,00
-1,500
Niet-energetische industriële goederen
Niet-bewerkte levensmiddelen
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Diensten
Energie
Bewerkte levensmiddelen
Geheel GICP
11
II Inflatie voor energie in het tweede kwartaal 2014
II.1 Inflatie voor energie in België
Na een negatieve jaarinflatie van gemiddeld -4,6 % in 2013 daalden de consumptieprijzen voor energie met 3,6 % op
jaarbasis in het eerste kwartaal 2014. De negatieve inflatie van de energieproducten werd opnieuw meer uitgesproken
in het tweede kwartaal 2014, met een daling van gemiddeld 5,5 % op jaarbasis.
De bijdrage van de energieproducten tot de totale inflatie blijft dus negatief en draagt dus sterk bij tot de vertraging
van de totale inflatie. In het tweede kwartaal 2014 kwam de bijdrage van deze productgroep uit op -0,6 procentpunt
op een totale inflatie van 0,8 % (tegenover een bijdrage van -0,4 procentpunt in het eerste kwartaal 2014). Dit is vooral
te danken aan de sterke daling van de prijzen van elektriciteit op jaarbasis, ten gevolge van de daling van het btw-tarief
van 21 % naar 6 %. Zonder deze daling zou de inflatie voor energie uitgekomen zijn op -2,4 %.
Tabel 3: Recent verloop van de consumptieprijzen voor energiedragers
(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
Vaste brandstoffen
Vloeibare brandstoffen
Brandstoffen voor wegvervoer
Gas
Elektriciteit
Energie
2011
2012
2013
2,6
27,8
15,6
19,1
11,8
17,0
3,9
10,1
6,5
8,0
1,9
6,0
3,4
-5,9
-4,6
-8,5
-0,9
-4,6
2013
II
3,6
-7,7
-5,5
-9,2
-0,8
-5,4
III
3,9
-5,3
-4,6
-9,5
-1,0
-4,7
2014
IV
3,1
-6,8
-6,1
-8,5
-1,7
-5,5
I
2,3
-6,7
-4,7
-2,7
-1,0
-3,6
II
1,1
-1,8
-1,3
-5,1
-14,3
-5,5
2014 - II
apr
1,1
-4,5
-3,5
-5,6
-14,5
-6,9
mei
1,1
-0,1
-0,5
-4,6
-14,4
-4,9
juni
1,2
-0,8
0,1
-5,1
-14,1
-4,7
Bijdrage1
Gewicht2
0,01
-0,22
-0,52
-1,06
-3,72
-5,50
0,6
14,1
38,7
20,9
25,8
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
1
2
Bijdrage tot de inflatie van de groep in het tweede kwartaal 2014 (in procentpunt), p.m. Gewicht in 2014 (in %)
De evolutie van de olieprijzen op de internationale markten bepaalt grotendeels de variaties in de consumptieprijzen
van huisbrandolie en motorbrandstoffen. De prijzen voor elektriciteit en gas werden vanaf oktober 2013 losgekoppeld
van de olieprijs 7. Na een daling van gemiddeld 1,1 % tussen het vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014 steeg
de olieprijs in USD opnieuw (+1,5 % in vergelijking met het vorige kwartaal) tot gemiddeld 110 USD/vat het afgelopen
kwartaal. Vergeleken met een jaar voordien is de gemiddelde prijs van een vat Brentolie ook toegenomen met 6,3 % in
het tweede kwartaal 2014 (en zelfs met 8,8 % in juni). De waardestijging van de euro ten opzichte van de dollar het
afgelopen kwartaal (+5,0 % in vergelijking met het tweede kwartaal 2013) beperkte de stijging van de prijzen van de
aardolieproducten in euro. De olieprijs in euro bedroeg 80 EUR/vat in het tweede kwartaal 2014, of een stijging van
1,2 % tegenover het overeenstemmende kwartaal in 2013.
De stijging van de olieprijs tussen het eerste en het tweede kwartaal 2014 wordt grotendeels verklaard door de bezorgdheid over het wereldwijde olieaanbod, als gevolg van het gewapende conflict in Irak. De geopolitieke spanningen
tussen Oekraïne en Rusland (de voornaamste leverancier van olie aan Europa) hebben bovendien onzekerheid over de
bevoorrading veroorzaakt. Tenslotte heeft ook de verwachte stijging van de vraag in 2014, voornamelijk vanuit Indië en
China, bijgedragen tot de stijging van de prijs voor een vat. 8 9
7
Zoals in vorige rapporten aangehaald, nam de regering op 21 december 2012 (Belgisch Staatsblad van 15 januari 2013) twee koninklijke besluiten aan die een exhaustieve lijst vastlegden met toegelaten criteria voor de indexering van de elektriciteits- en gasprijzen door de leveranciers. Die criteria moeten er onder meer voor zorgen dat de indexeringsparameters de reële kosten van de
energieleveranciers beter weergeven.
8
Insée, http://www.insee.fr/fr/themes/indicateur.asp?id=79
9
International Energy Agency, "IEA releases Oil Market Report for April, May, June".
12
Grafiek 6: Consumptieprijzen voor energiedragers
(Index 2008=100)
160
140
120
100
80
60
40
Electriciteit
Gas
Vloeibare brandstoffen
Motorbrandstoffen
Totaal energie
Brent (euro)
10
Bronnen: Insee , EC, FOD Economie, AD Statistiek
De consumptieprijzen voor motorbrandstoffen en vloeibare brandstoffen (stookolie) lieten dit kwartaal een daling optekenen van respectievelijk 1,3 % en 1,8 % in vergelijking met hetzelfde kwartaal 2013 (tegenover respectievelijk -4,7 %
en -6,7 % in het vorige kwartaal). Hoewel de inflatie voor deze twee energieproducten voor het zesde kwartaal op rij
negatief was, was de prijsdaling het afgelopen kwartaal veel minder uitgesproken dan vroeger. De inflatie in juni bedroeg bovendien slechts -0,8 % voor vloeibare brandstoffen en was zelfs licht positief voor motorbrandstoffen (0,1 %).
De gemiddelde maximumprijs voor diesel bedroeg dit kwartaal meer bepaald 1,44 EUR/liter (inclusief btw), een daling
van 2 cent vergeleken met dezelfde periode in 2013. De gemiddelde maximumprijs van benzine (super 95) bereikte dit
kwartaal 1,64 EUR/liter (inclusief btw), 1 cent minder dan een jaar eerder. De gemiddelde maximumprijs voor huisbrandolie (minder dan 2000 l) bedroeg in het tweede kwartaal 2014 op zijn beurt 0,84 EUR/liter (inclusief btw), of hetzelfde peil als een jaar voordien.
De consumptieprijzen voor gas en elektriciteit worden voornamelijk bepaald door de kost van de energiecomponent
en de nettarieven (distributie en transport). Verschillende belastingen en taksen oefenen eveneens een aanzienlijke
invloed uit op de prijsevolutie. 11 12
10
De evolutie van de oliekoers is gebaseerd op de gegevens gepubliceerd door Insee, «International prices of imported raw materials - Brent crude oil (London) - Prices in euros per barrel».
11
Het gewicht van de verschillende componenten kan sterk verschillen naargelang het type klant (consumptieprofiel en spanningsniveau van de aansluitingen), de distributiezones, de regio’s en de leveranciers.
12
Om de prijsindex van elektriciteit en gas te berekenen, gebruikt de Algemene Directie Statistiek de gegevens van de CWaPE en de
VREG, die tot januari 2014 met een maand vertraging werden geleverd. De indexen die daarop gebaseerd zijn, hadden dus betrekking op de voorgaande maand. Dat was echter niet het geval voor Brussel, waar de gegevens voor de maand zelf al beschikbaar
waren. Sinds februari 2014 bestaat er voor geen enkel gewest nog een vertraging voor de indexering van de variabele elektriciteitsen gascontracten. Voor de gegevens m.b.t. de vaste contracten is de vertraging van een maand nog van toepassing in het Vlaams
en het Waals Gewest.
13
Zoals in de vorige rapporten al werd uitgelegd, keurt de CREG sinds exploitatiejaar 2008 de transporttarieven goed
voor vier jaar. In 2012 werd er een nieuwe meerjaarlijkse tarifering (2012-2015) goedgekeurd. Toch werden de transporttarieven voor elektriciteit gewijzigd na de beslissing van de CREG van 16 mei 2013. De nieuwe tariefbeslissing van
de CREG houdt voornamelijk een gedeeltelijke verschuiving van de tarieflasten van de producenten naar de afnemers
van elektriciteit in. De transportkosten voor elektriciteit stegen bijvoorbeeld in juni 2013 en in januari 2014.
De CREG keurt sinds het exploitatiejaar 2009 de distributietarieven goed voor vier jaar. Toch worden ze geïndexeerd en
kunnen ze in bepaalde gevallen worden aangepast wanneer er veranderingen in de kosten voor de netbeheerders opduiken (steeds na goedkeuring door de CREG). Door een beslissing van de CREG werden de vierjaarlijkse tarieven voor
de periode 2009-2012 verlengd tot eind 2014. 13
De verkoopprijs van de energiecomponent wordt door de leveranciers vrij bepaald sinds de elektriciteits- en gasmarkt
werd vrijgemaakt. Zo bepaalt elke leverancier voor zowel vaste als variabele contracten zijn eigen tariefformules, indexeringsparameters (die weliswaar moeten beantwoorden aan de criteria van het Koninklijk Besluit van 21 december
2012 vanaf 1 april 2013) en wegingscoëfficiënten. Daarnaast zijn de energieleveranciers voor de variabele contracten
verplicht om alle wijzigingen in de prijsformules en tariefaanpassingen op voorhand ter controle bij de CREG in te dienen (wet van 8 januari 2012)14 15. Sinds 1 januari 2013 moeten de leveranciers ook het aantal indexeringen van variabele contracten beperken tot vier keer per jaar (voor residentiële klanten en KMO's) bij het begin van elk kwartaal. De
indexeringen van de variabele elektriciteits- en gascontracten werden op 1 april 2014 goedgekeurd voor de prijzen die
in het tweede kwartaal van 2014 van toepassing zijn.
In vergelijking met een jaar voordien is de consumptieprijs voor elektriciteit sterk gedaald met gemiddeld -14,3 % in het
tweede kwartaal 2014 tegenover -1,0 % in het vorige kwartaal. Deze daling laat zich grotendeels verklaren door de beslissing van de federale regering 16 om het btw-tarief op alle componenten van de elektriciteitsfactuur voor residentiële
klanten te verlagen tussen april 2014 en december 2015 (datum waarop deze maatregel zal worden geëvalueerd). Deze beslissing heeft een verlagend effect op de inflatie van april 2014 tot maart 2015. 17 De btw op de federale bijdrage
voor elektriciteit werd bovendien afgeschaft vanaf april 2014. 18
Tegen constante belastingtarieven zou de consumptieprijs van elektriciteit in het tweede kwartaal 2014 slechts met
2,2 % op jaarbasis zijn gedaald, terwijl dit in werkelijkheid 14,3 % was.
13
In het kader van de zesde Staatshervorming (bijzondere wet van 6 januari 2014) werd de bevoegdheid over de distributietarieven
voor elektriciteit en gas overgeheveld naar de gewesten op 1 juli 2014. Deze bevoegdheid wordt voortaan uitgeoefend door de
VREG (Vlaams Gewest), de CWaPE (Waals Gewest) en BRUGEL (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) als gewestelijke regulatorische
overheden. Ze moeten de distributietarieven bepalen en goedkeuren. Aangezien de huidige tarieven tot 1 januari 2015 bevroren
zijn zullen de nieuwe distributietarieven vanaf 1 januari 2015 van toepassing zijn.
14
Het gaat om de wet van 8 januari 2012 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen (van
kracht sinds 21 januari 2012). Deze wet bevat met name het vangnetmechanisme, dat deze maatregelen omvat en dat op 31 december 2014 afloopt maar verlengd kan worden.
15
In zijn laatste publicatie, getiteld “Overzicht en evolutie van de elektriciteits- en aardgasprijzen voor residentiële klanten en
KMO’s”, deelt de CREG mee dat een aantal leveranciers een nieuwe versie van hun variabele contracten aanbieden aan nieuwe
klanten. Deze nieuwe versies voorzien een aanpassing van de tariefformule, zijnde een verhoging van de vaste bijdrage.
16
"Interfederaal pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance" (goedgekeurd door het Overlegcomité op 17 december
2013).
17
Indien de overheid, na de evaluatie eind 2015, beslist de btw terug te verhogen tot zijn oorspronkelijk niveau (21 %), zal dit een
verhogend effect hebben op de inflatie, met een impact van 0,4 procentpunt tijdens 12 maanden.
18
Zie wet van 15 mei 2014 betreffende de uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance.
14
Op basis van de indicator "gemiddelde Belgische elektriciteitsfactuur" 19 kan de evolutie van de verschillende componenten van de elektriciteitsprijs worden geëvalueerd, namelijk de energiecomponent, de nettarieven en de taksen en
belastingen.
De kost van de energiecomponent (inclusief de kosten voor groene energie en voor warmtekrachtkoppeling) nam opnieuw af in het tweede kwartaal 2014 (-3,2 % in vergelijking met het eerste kwartaal 2014) tot gemiddeld 7,5
cents/kWh (of 38,0 % van de totale kostprijs voor elektriciteit voor een gemiddeld consumtieprofiel). Deze component
is ook het afgelopen kwartaal gedaald op jaarbasis: -8,5 % ten opzichte van dezelfde periode in 2013 (tegenover een
inflatie van -8,8 % in het eerste kwartaal 2014). Die dalende trend laat zich hoofdzakelijk verklaren door de vermindering van de waarden van de indexeringsparameters voor variabele contracten, de gemiddelde daling van de vaste tarieven en de marktdynamiek (substitutie-effect in het voordeel van goedkopere contracten) in het tweede kwartaal.
De kosten voor de bijdragen voor groene energie en voor warmtekrachtkoppeling, die ongeveer 19,1 % van de energiecomponent uitmaken (ofwel 7,2 % van de totale elektriciteitsprijs), zijn met gemiddeld 2,0 % gestegen vergeleken
met een jaar voordien20.
De nettarieven stegen opnieuw in het tweede kwartaal 2014 en bedroegen gemiddeld 10,8 cents/kWh. Ze maakten
54,6 % van de totale prijs voor elektriciteit uit. Hun prijsstijgingstempo op jaarbasis kwam dit kwartaal uit op 3,5 % (tegenover 4,6 % in het vorige kwartaal). De stijging van de nettarieven in het tweede kwartaal 2014 laat zich vooral verklaren door de sterke stijging van de transporttarieven in de drie gewesten (met een gewicht van 10,0 % in de totale
prijs), met gemiddeld 21,9 % vergeleken met een jaar voordien. Die stijging komt voort uit de toepassing van nieuwe
transporttarieven op federaal niveau op 1 januari 2014 (opgenomen in de indicator vanaf februari 21), zoals hierboven
vermeld. De distributietarieven (inclusief meting en telling) bleven over een jaar bijna stabiel.
De component taksen en toeslagen nam gemiddeld met 9,1 % af in het tweede kwartaal 2014 in vergelijking met een
jaar voordien, door de daling van de federale bijdrage 2014 tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt.
Sinds 1 april werd de btw op elektriciteit tijdelijk verlaagd van 21 % naar 6 %, zoals hierboven aangehaald.
De sterke daling op jaarbasis van de consumptieprijzen voor elektriciteit in het tweede kwartaal 2014 is hoofdzakelijk
het gevolg van de tijdelijke vermindering van de btw en, in mindere mate, van de daling van de verkoopprijs van de
energiecomponent en de kosten van taksen en toeslagen, die gedeeltelijk gecompenseerd werd door een stijging van
de nettarieven.
In het tweede kwartaal 2014 bedroeg de totale elektriciteitsfactuur van een doorsnee huishouden (jaarlijks verbruik
van 3.500 kWh aan enkelvoudig tarief) gemiddeld 695 euro, een vermindering van 122 euro vergeleken met een jaar
voordien22.
19
De gebruikte methodologie voor het uitwerken van de indicator van de gemiddelde elektriciteitsfactuur voor de consument
wordt uitgelegd in het "Jaarverslag 2011 van het Prijzenobservatorium".
20
Ter herinnering: de Belgische consument betaalt op zijn elektriciteitsfactuur een bijdrage groene energie (in de drie gewesten) en
een bijdrage warmtekrachtkoppeling (alleen in Vlaanderen). Die worden vrij bepaald door de elektriciteitsleveranciers en dienen
om de aankoopkosten van verplichte groenestroomcertificaten te recupereren (quota vastgelegd per decreet). Voor meer informatie: FOD Economie,"Eerste kwartaalverslag 2013 van het Prijzenobservatorium", INR.
21
Voor meer informatie over de gebruikte methode: FOD Economie, "Jaarverslag 2011 van het Prijzenobservatorium", INR.
22
Ter herinnering: de berekeningsmethode is gebaseerd op de verwervingsbenadering volgens de richtlijnen van Eurostat voor het
GICP. Die benadering houdt rekening met een geschatte aankoopprijs (op jaarbasis) bij het ondertekenen van het contract. Die geschatte prijs is dus gebaseerd op een enkele waarde (de actuele waarde) van verschillende componenten in de door de energieleveranciers gehanteerde prijzen, in tegenstelling tot de betalingsbenadering, die rekening houdt met het gemiddelde van de
maandprijzen van de afgelopen12 maanden gewogen naargelang het maandelijkse verbruikshoeveelheden.
15
Grafiek 7: Indicator voor een gemiddelde elektriciteitsfactuur en zijn componenten
(Consumptieprofiel Dc1 - In cent/kWh)
25
20
15
10
5
0
Energiecomponent
Nettarieven
Taksen en heffingen
Btw
Bronnen: Eigen berekeningen, VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie
Opm 1: Op de elektriciteitsfactuur dekken de nettarieven de kosten voor het gebruik van de distributienetwerken en voor het transport.
Opm. 2: De hoeveelheid gratis elektriciteit die in het Vlaamse Gewest wordt toegekend, werd opgenomen in de energiecomponent.
Opm. 3: Sinds april 2014 is het btw-tarief van 21 % naar 6 % gedaald.
Voor de consumptieprijs voor gas moest de consument in het beschouwde kwartaal gemiddeld 5,1 % minder betalen
op jaarbasis (tegenover een inflatie van -2,7 % in het vorige kwartaal).
Op basis van de evolutie van de indicator "gemiddelde Belgische gasfactuur" blijkt dat de energiecomponent van de
gasprijs (inclusief transportkosten), die in het eerste kwartaal 2014 naar boven gericht was, in dit kwartaal met 7,3 % is
gedaald in vergelijking met het vorige kwartaal. De enegiecomponent liet een negatieve inflatie van gemiddeld 8,1 %
optekenen, tegenover -5,0 % in het vorige kwartaal. De energiecomponent kostte 3,5 cents/kWh (of 56,9 % van de totale gasprijs voor een gemiddeld consumtieprofiel) in het tweede kwartaal. De daling van deze kost laat zich hoofdzakelijk verklaren door de wijzigingen in het aanbod van variabele gascontracten bij Electrabel 23 in oktober 2013, de vermindering van de waarde van de indexeringsparameters voor variabele contracten, de gemiddelde daling van de vaste
tarieven evenals de marktdynamiek in het afgelopen kwartaal.
De nettarieven (distributie, metingen en tellingen) bleven in het tweede kwartaal 2014 stabiel, zowel op jaarbasis
(+0,1 %) als in vergelijking met het eerste kwartaal 2014 (+0,3 %). Ze maakten dit kwartaal gemiddeld 23,5 % uit van
het totaalbedrag van de gasfactuur (1,4 cent/kWh).
Taksen en toeslagen lieten dit kwartaal een gemiddelde daling op jaarbasis optekenen van 5,9 %. Die negatieve inflatie
laat zich verklaren door een neerwaartse herziening van de toeslag beschermde klanten voor 2014 bestemd voor de
23
Op 1 oktober 2013 introduceerde Electrabel, dat nog steeds rekening hield met een olie-index in de tariefformules voor gas, een
nieuwe parameter in zijn gascontracten met variabele prijzen, TTF103 (Heren). Die parameter geeft de gasprijzen op de groothandelsmarkt ESGM in Nederland weer (European Spot Gas Markets).
16
financiering van de kost verbonden met de toepassing van maximumprijzen (zogenaamde sociale tarieven). Ter herinnering, de federale bijdrage op gas is sinds 1 april niet meer onderworpen aan de btw (zie hierboven). 24
Zo blijkt dat de afname op jaarbasis van de consumptieprijzen voor gas in het tweede kwartaal 2014 hoofdzakelijk te
verklaren is door de daling van de energiecomponent en, in mindere mate, van de taksen en toeslagen. De nettarieven
bleven onveranderd.
In het tweede kwartaal 2014 bedroeg de totale gasfactuur van een doorsnee huishouden (jaarlijks verbruik van 23.260
kWh) gemiddeld 1.426 EUR, een vermindering van 88 EUR vergeleken met een jaar voordien 25.
Grafiek 8: Indicator voor een gemiddelde aardgasfactuur en zijn componenten
(Consumptieprofiel D3, In cent/kWh)
8
7
6
5
4
3
2
1
0
Energiecomponent
Nettarieven
Taksen en heffingen
Btw (21 %)
Bronnen: Eigen berekeningen, VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie
Opm. 1: Op de gasfactuur dekken de nettarieven de kosten voor het gebruik van de distributienetwerken.
Opm. 2: De toeslag beschermde klanten en de federale bijdrage zijn (sinds april 2014) niet onderworpen aan btw.
In het tweede kwartaal 2014 leek de marktdynamiek (het aantal huishoudens dat van energieleverancier wisselde) zich
in het Vlaams Gewest voort te zetten. Volgens de laatste statistieken van de VREG bedroeg het aandeel residentiële
klanten in het Vlaams Gewest dat van leverancier veranderde in het tweede kwartaal 2014 3,1 % voor elektriciteit en
3,4 % voor gas (tegenover respectievelijk 3,8 % en 4,6 % in het vorige kwartaal 26). De eerste gegevens van 2014 waren
nog niet beschikbaar voor het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toen dit rapport werd opgesteld.
Volgens de laatst beschikbare cijfers van de VREG is het marktaandeel van de historische operator Electrabel in het
beschouwde kwartaal in het Vlaams Gewest toegenomen. Deze vrij beperkte stijging (+0,1 procentpunt voor elektrici24
Zie de parlementaire werkzaamheden van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance (B.S. 22 mei 2014).
25
Ter herinnering: de berekeningsmethode is gebaseerd op de verwervingsbenadering volgens de richtlijnen van Eurostat voor het
GICP, en houdt geen rekening met de maandelijkse consumptieniveaus.
26
Ter herinnering: de cijfers van het eerste kwartaal van 2014 werden sterk beïnvloed door de resultaten van januari. 1 januari
wordt, volgens de VREG, namelijk meestal beschouwd als een belangrijke overgangsdatum.
17
teit et +0,3 procentpunt voor gas) is de eerste sinds de invoering van het vangnetmechanisme in 2012. Dezelfde trend
wordt waargenomen voor Luminus (gemiddeld +0,2). Het aandeel van Essent en Lampiris daalde lichtjes (met respectievelijk gemiddeld -0,2 en -0,1 procentpunt) terwijl het aandeel van Eni in Vlaanderen stabiel blijft. De gegevens van
het Brussels en Waals gewest voor 2014 zijn nog niet beschikbaar.
Grafiek 9: Evolutie van het marktaandeel van de elektriciteits- (links) en gasleveranciers (rechts) op de residentiële markt, per
gewest
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0%
0%
Vlaanderen
Wallonië
Electrabel
Brussel
Luminus
Vlaanderen
Essent
Nuon/Eni
Lampiris
Wallonië
K4-11
K1-12
K2-12
K3-12
K4-12
K1-13
K2-13
K3-13
K4-13
K1-14
K2-14
80%
K4-11
K1-12
K2-12
K3-12
K4-12
K1-13
K2-13
K3-13
K4-13
K1-14
K2-14
90%
K4-11
K1-12
K2-12
K3-12
K4-12
K1-13
K2-13
K3-13
K4-13
K1-14
K2-14
90%
K4-11
K1-12
K2-12
K3-12
K4-12
K1-13
K2-13
K3-13
K4-13
K1-14
K2-14
100%
K4-11
K1-12
K2-12
K3-12
K4-12
K1-13
K2-13
K3-13
K4-13
K1-14
K2-14
100%
K4-11
K1-12
K2-12
K3-12
K4-12
K1-13
K2-13
K3-13
K4-13
K1-14
K2-14
(Aandeel in totaal aantal leveringspunten)
Brussel
Andere
Bronnen: VREG, CWaPE, BRUGEL
Opm.: De kwartaalgegevens geven de waargenomen situatie weer in de laatste maand van het kwartaal. Voor het tweede kwartaal 2014 gaat het
dus om het marktaandeel van juni.
II.2 Inflatie voor energie in de voornaamste buurlanden
Terwijl de jaar-op-jaar prijsdaling voor energieproducten meer uitgesproken was in België (-5,5 % in het tweede kwartaal 2014 tegen -3,6 % in het vorige kwartaal), bleek de prijsdaling in de buurlanden minder sterk te zijn en de prijzen
kwamen slechts iets lager uit dan vorig jaar (gemiddeld -0,3 % tegen -1,5 % in het vorige kwartaal). Het inflatieverschil
voor energieproducten is dus groter geworden ten voordele van België. Bovendien leverde deze productgroep de
voornaamste bijdrage aan het verschil in totale inflatie tussen België en de buurlanden, namelijk 0,6 procentpunt ten
voordele van ons land. In het tweede kwartaal 2014 lieten Duitsland (-0,8 % tegenover -1,9 % in het vorige kwartaal) en
Nederland (-0,2 % tegenover -2,3 % in het vorige kwartaal) een negatieve inflatie voor energie optekenen, terwijl
Frankrijk een positieve waarde kende (0,5 % tegenover -0,8 % in het vorige kwartaal) 27.
27
Bij constante indirecte belastingen zou de inflatie voor energie in België -2,4 % bedragen hebben (in plaats van -5,5 % nu, als gevolg van de btw-verlaging op elektriciteit (van 21 % naar 6 %) sinds april 2014), tegenover -0,4 % in Frankrijk (in plaats van 0,5 % nu,
als gevolg van de btw-verhoging (van 19,6 % naar 20 %) in januari 2014 en de invoering van een nieuwe klimaat- en energiebijdrage
op het gasverbruik van huishoudens in april 2014) en -1,7 % in Nederland (in plaats van -0,2 % nu, als gevolg van een verhoging van
de accijnzen op alle energieproducten in januari 2014). In Duitsland is er opnieuw geen verschil te zien (-0,8 %).
18
Grafiek 10: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor energie in België en in de voornaamste buurlanden
(Jaarlijks veranderingspercentage)
30
25
20
15
10
5
0
-5
-10
-15
-20
2008
2009
België
2010
Duitsland
2011
Frankrijk
2012
Nederland
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
In het tweede kwartaal 2014 hebben vooral elektriciteit en, in mindere mate, gas bijgedragen tot een groter inflatieverschil voor energie ten voordele van ons land. De andere energieproducten, met name motorbrandstoffen en
smeermiddelen, hebben dit verschil iets verkleind.
Terwijl de jaar-op-jaar prijsdaling voor elektriciteit beduidend hoger was in België (van -1,0 % in het eerste kwartaal
naar -14,3 % in het tweede kwartaal 2014) 28, vertraagde het prijsstijgingstempo van elektriciteit slechts in beperkte
mate in de buurlanden (van 3,7 % in het vorige kwartaal naar gemiddeld 3,3 %). In Duitsland ging de inflatie voor elektriciteit van 2,2 % naar 1,8 % tussen het eerste en het tweede kwartaal van dit jaar, tegenover van 7,5 % naar 7,1 %29 in
Frankrijk, terwijl Nederland een minder negatieve inflatie voor energie kende (van -1,2 % naar -0,9 %).
Naast de vergelijking van de prijsevolutie op jaarbasis werd het prijsniveau van elektriciteit ook geanalyseerd in België
en in de buurlanden, op basis van cijfers gepubliceerd door de CREG 30. In vergelijking met het gemiddelde van de buurlanden toont de methodologie van de CREG aan dat de Belgische consument 16,8 % minder betaalde in het tweede
kwartaal 2014 voor de totale elektriciteitsfactuur (alle componenten, inclusief nettarieven, btw en heffingen). In het
28
Btw-verlaging op elektriciteit (van 21 % naar 6 %) sinds april 2014 in België. Op basis van vaste indirecte belastingen zou de inflatie voor elektriciteit in België -2,2 % hebben bereikt in het tweede kwartaal 2014 (tegen 14,3 % nu).
29
De hogere inflatie in Frankrijk is te verklaren door de verhoging van elektriciteitsprijzen in augustus 2013 (van toepassing op de
energiecomponent, de nettarieven en de heffingen) en door de btw-verhoging in januari 2014. Met vaste indirecte belastingen zou
de inflatie voor elektriciteit in Frankrijk 6,1 % bedragen hebben in het tweede kwartaal 2014 (tegen 7,1 % nu).
30
De vergelijking van de energieprijzen tussen België en de buurlanden is gebaseerd op de methodologie van Frontier Economics
die gehanteerd werd in de studie International comparison of electricity and gas prices for households en die verder ontwikkeld
werd door de CREG. Voor meer informatie over deze publicaties en de methodologie zie FOD Economie,"Jaarverslag 2013 van het
Prijzenobservatorium", INR. Voor elk land afzonderlijk, vergelijkt de CREG de prijzen op basis van drie contracten: het standaard
aanbod bij de standaardleverancier, het goedkoopste aanbod, en het concurrentiële aanbod bij de tweede leverancier op de markt.
19
tweede kwartaal 2014 viel de totale elektriciteitsfactuur in België veel lager uit dan in Duitsland (-34 %) 31. In vergelijking met Nederland lagen de prijzen in België 1,5 % lager. Het omgekeerde geldt echter voor Frankrijk. De Belgische
consument betaalde namelijk 19,6 % meer voor elektriciteit.
Terwijl de jaar-op-jaar prijsdaling voor gas meer uitgesproken was in België (-5,1 % in het tweede kwartaal 2014 tegen 2,7 % in het vorige kwartaal), zijn de gasprijzen lichtjes gedaald in de buurlanden (gemiddeld -0,3 % in dit kwartaal tegen 0,0 % in het vorige kwartaal). In de beschouwde periode was de inflatie voor gas positief in Duitsland (met 0,2 %
tegen 0,4 % in het vorige kwartaal), terwijl Frankrijk en Nederland een negatieve waarde kenden met respectievelijk 0,2 % en -1,5 % (tegen 0,4 % en -1,3 %).
Net zoals voor elektriciteit trekt de CREG ook een vergelijking van de gasprijzen tussen België en de buurlanden. In het
tweede kwartaal 2014 moest de Belgische consument gemiddeld 6,4 % minder betalen voor de totale gasfactuur dan
zijn buren. In vergelijking met elk buurland afzonderlijk betaalde de Belgische consument respectievelijk 5,7 %, 4,3 %
en 17,3 % minder dan zijn Duitse, Franse en Nederlandse buren.
Wat aardolieproducten betreft, lieten alle beschouwde landen in dit kwartaal een jaar-op-jaar prijsdaling optekenen.
Zowel voor vloeibare brandstoffen als voor motorbrandstoffen en smeermiddelen was de gemiddelde daling meer uitgesproken in de buurlanden (respectievelijk -3,2 % en -1,9 %) dan in België (respectievelijk -1,8 % en -1,3 %)32.
Tabel 4: Inflatie voor energie en voornaamste categorieën in België en in de drie voornaamste buurlanden voor het tweede
kwartaal 2014
(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
België
Vaste brandstoffen
Vloeibare brandstoffen
Brandstoffen voor wegvervoer
Gas
Elektriciteit
Energie
1,2
-1,8
-1,3
-5,1
-14,3
-5,5
Gemiddelde
buurlanden
Duitsland
-0,2
-3,2
-1,9
-0,3
3,3
-0,3
-2,5
-2,9
-2,2
0,2
1,8
-0,8
Frankrijk
3,1
-3,8
-2,3
-0,2
7,1
0,5
Nederland
Nb
0,0
1,0
-1,5
-0,9
-0,2
Gewicht 2014 (in %)
Gemiddelde
België
buurlanden
0,6
0,9
14,1
8,8
38,7
39,5
20,9
15,5
25,8
26,9
100,0
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Nb: niet beschikbaar.
31
Om de investeringen in hernieuwbare energiebronnen te financieren, heeft Duitsland de belastingen op elektriciteit verhoogd in
het begin van 2013.
32
Naast de vergelijking van de prijsevolutie op jaarbasis (net zoals voor elektriciteit en gas) kan het prijsniveau van aardolieproducten ook geanalyseerd worden in België en in de buurlanden, op basis van cijfers gepubliceerd door de Europese Commissie. Uit
deze gegevens blijkt dat het prijsniveau in het tweede kwartaal 2014 min of meer op hetzelfde niveau lag in België en in de voornaamste buurlanden. Voor benzine (eurosuper 95) en diesel waren de prijzen respectievelijk 0,6 % en 1,8 % hoger in België, terwijl
de Belgische consument 6,5 % minder moest betalen voor huisbrandolie.
20
III Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het tweede kwartaal
2014
III.1 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België
De grondstoffennoteringen voor bewerkte levensmiddelen waren, na hun scherpe daling tussen december 2012 en
augustus 2013 (-17,4 %), opnieuw opwaarts gericht tussen augustus 2013 en maart 2014 (+4,7 %). Sindsdien daalden
de grondstoffenprijzen (uitgedrukt in euro), om in juni 2014 3,6 % lager te noteren dan drie maanden voordien. Ze
kwamen in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 10,7 % lager uit dan een jaar eerder. Zowel de dalende graan- 33 en
zuivelprijzen op de Europese interne markt, als de afnemende Europese prijs voor witte suiker, liggen aan de grondslag
hiervan.
Grafiek 11: Prijsverloop in de voedingskolom
(Index 2008=100)
115
105
95
85
75
65
Internationale noteringen voedingsgrondstoffen in euro, gewogen aan de hand van de consumptie in België (a)
Afzetprijs van voedingsindustrie, gewogen aan de hand van de consumptie in België (b)
Consumptieprijs bewerkte levensmiddelen
Bronnen: EC, IMF, FOD Economie, AD Statistiek, NBB
(a) Voor de grondstoffenprijzen werd op basis van de gegevens betreffende de Europese interne marktprijzen (granen, melk, eieren, en vetten), de
grondstoffenprijzen van het IMF (cacao, koffie en vetten) en de gemiddelde Europese prijs voor witte suiker (verkoopprijzen van de suikerraffinaderijen voor bulkproducten, beschikbaar vanaf juli 2006 tot april 2014, en geëxtrapoleerd aan de hand van de afzetprijs van de suikerindustrie in de
Eurozone – 17 landen, en de laatste maand constant gehouden) een index samengesteld die het gemiddelde verloop van de voedingsgrondstoffennotering weergeeft.
(b) Voor de berekening van de index betreffende de afzetprijzen werd een gewogen gemiddelde gemaakt van enerzijds de afzetprijzen voor de
binnenlandse Belgische markt (voor de sectoren NACE 1040 Oliën en vetten, 1050 Zuivelproducten, 1060 Maalderijproducten, 1070 Bakkerijproducten, 1080 Andere voedingsmiddelen en 1100 Dranken) en anderzijds de (via Eurostat beschikbare) afzetprijzenstatistiek van dezelfde sectoren
voor de Eurozone (17 landen). De in de detailhandel verkochte goederen worden immers zowel in België als in het buitenland geproduceerd. Aan
beide reeksen werd, op basis van de input-outputtabellen, een gewicht toegekend van respectievelijk 60 % en 40 % (overeenkomstig het intermediair verbruik van bewerkte voedingsproducten van Belgische en buitenlandse oorsprong in de detailhandel). Voor het samenstellen van de index
werden de gewichten van de betreffende sectoren binnen het GICP gebruikt.
33
Zo zouden onder andere de gunstige oogstverwachtingen in de Europese Unie hierin een rol kunnen spelen (European Commission, “Short-Term Outlook for the EU arable crops, meat and dairy markets in 2014 and 2015”, Summer 2014).
21
De afzetprijzen van de voedingsindustrie lijken zich de laatste maanden gestabiliseerd te hebben op een hoog niveau.
Ze noteerden in april-mei 201434 1,8 % hoger dan een jaar voordien. De consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen kwamen in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 2,8 % hoger uit dan in de overeenstemmende periode 2013.
Voor het eerst sinds begin 2013 is er sprake van een versnelling van het inflatieritme (in het eerste kwartaal 2013 bedroeg de inflatie nog 3,4 %).
Zowel voor tabak, zuivelproducten, alcoholvrije dranken, oliën en vetten en andere voedingswaren (hoewel voor deze
laatste categorie de inflatie negatief bleef) versnelde het prijsstijgingstempo in vergelijking met het voorgaande kwartaal. De inflatie voor alcoholhoudende dranken en brood en granen vertraagde daarentegen, terwijl de prijzen voor
suiker, jam en chocolade ook in het tweede kwartaal 2014 op hetzelfde niveau bleven als een jaar eerder.
Tabel 5: Recent verloop van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen
(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
Tabak
Alcoholhoudende dranken
Zuivelproducten
Alcoholvrije dranken
Brood en granen
Oliën en vetten
Suiker, jam, chocolade
Andere voedingswaren
Bewerkte
levensmiddelen
2011
2012
2013
1,4
-0,4
2,7
4,8
4,5
8,4
6,1
3,1
3,6
1,8
2,6
2,8
2,9
3,9
4,9
3,9
3,1
3,1
2013
2014
2014 – II
4,2
5,2
2,2
1,1
2,9
2,4
3,4
1,7
II
3,7
5,1
2,0
1,1
3,7
2,7
4,5
3,1
III
3,5
5,6
2,1
1,0
3,2
3,2
2,9
0,9
IV
4,5
5,9
3,0
0,5
1,7
2,4
1,8
-0,1
I
5,9
4,8
3,1
-0,1
0,5
0,5
0,0
-1,2
II
8,8
4,1
3,7
1,3
0,0
0,7
-0,1
-0,9
apr
9,0
4,3
3,7
1,3
0,2
0,7
-0,4
-0,8
mei
8,7
4,4
3,5
1,3
0,2
1,0
0,0
-1,0
juni
8,6
3,7
3,8
1,3
-0,2
0,3
0,0
-0,9
3,2
3,4
3,1
2,8
2,3
2,8
2,9
2,9
2,7
Bijdrage1
Gewicht2
1,56
0,64
0,54
0,14
0,01
0,02
-0,02
-0,05
18,3
15,8
15,0
10,5
24,2
2,7
8,7
4,9
2,85
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
1
2
Bijdrage tot de inflatie van de groep in het tweede kwartaal 2014 (in procentpunt), p.m. Gewicht in de groep in 2014 (in %)
Met een impact van 1,6 procentpunt in het tweede kwartaal 2014 droeg tabak voor ruim de helft bij tot de inflatie van
de bewerkte levensmiddelen. Voor het derde kwartaal op rij versnelde de inflatie en bedroeg ze gemiddeld 8,8 %. Zo
werd losse tabak in het tweede kwartaal 2014 12,1 % duurder. In juni 2014 waren de prijzen voor losse tabak en sigaretten al met respectievelijk 5,4 % en 4,8 % toegenomen ten opzichte van januari 2014. Na de accijnsverhogingen voor
sigaretten en rooktabak in 2013 (op 1 februari 2013 en 1 juli 2013) werden de accijnzen op 1 januari 201435 opnieuw
verhoogd. Mochten de indirecte belastingen (btw en accijnzen) constant gebleven zijn, dan zou de inflatie voor tabaksproducten in het tweede kwartaal 2014 uitgekomen zijn op 6,1 %36.
De bijdrage van de alcoholische dranken tot de inflatie van de bewerkte levensmiddelen liep in het tweede kwartaal
2014 op tot 0,6 procentpunt. Het inflatietempo nam nochtans voor de tweede keer op rij af ten opzichte van het voorgaande kwartaal, en kwam uit op gemiddeld 4,1 %. Vermout (+13,3 %), jenever (+8,9 %), Beaujolais (+7,9 %), roséwijn
(+6,7 %), trappistenbier (+6,6 %), kant-en-klare cocktails (+6,5 %) en pilsbier in blik (+5,3 %) werden opvallend duurder.
Zonder wijziging van de indirecte belastingen zou de inflatie voor alcoholische dranken uitgekomen zijn op 3,1 %. Naast
de accijnsverhogingen voor alcoholische dranken (op 5 augustus 2013 voor bier en wijn) hebben ook de prijsverhogingen door de producent hun impact gehad op het inflatiepeil 37.
34
De meest recente gegevens dateren van mei 2014.
35
Op 1 januari 2014 werden de bijzondere accijnzen op sigaretten en rooktabak opgetrokken. Voor sigaretten bedroeg de (gewone) accijns 45,84 % en 6,8914 EUR per 1000 stuks, terwijl de bijzondere accijns 4,57 % en 16,70 EUR per 1000 stuks bedroeg (tegenover 15,10 EUR per 1000 stuks voordien). Voor rooktabak bedroeg de gewone accijns 31,50 % en 0,00 EUR per kg, terwijl de bijzondere accijns 0,00 % en 14,50 EUR per kg bedroeg (tegenover 12,50 EUR per kg voordien).
36
De Europese afzetprijs voor de vervaardiging van tabaksproducten lag in de periode april-mei 2014 4,6 % hoger dan een jaar
voordien.
37
De Belgische afzetprijzen voor gedistilleerde dranken (o.a. jenever) en bier lagen in de periode april-mei 2014 respectievelijk
7,6 % en 3,2 % hoger dan tijdens de overeenstemmende periode een jaar eerder. De Europese afzetprijzen voor gedistilleerde
dranken bleven daarentegen stabiel, terwijl die voor wijn en bier respectievelijk 4,3 % en 3,5 % hoger uitkwamen.
22
Voor de zuivelproducten, waarvoor de bijdrage tot de inflatie van de bewerkte levensmiddelen 0,5 procentpunt bedroeg, nam de jaar-op-jaar prijsstijging in het tweede kwartaal 2014 toe tot 3,7 %, tegenover 3,1 % het voorgaande
kwartaal. Vooral voor volle (+10,9 %) en halfvolle (+8,4 %) melk diende de consument meer te betalen, wat het gevolg
is van de sterk toegenomen melkprijs die de melkveehouder ontvangt (+59,0 % tussen juli 2012 en december 2013,
toen de melkprijs, uitbetaald aan de melkveehouder, zich op een hoogtepunt bevond; de laatste maanden is de melkprijs opnieuw neerwaarts gericht en deze kwam in mei 2014 alweer 9,2 % lager uit dan eind 2013 38). De laatste maanden lijkt de consumptieprijs van volle melk zich gestabiliseerd te hebben op een hoog niveau, terwijl halfvolle melk
sinds april 2014 0,8 % goedkoper werd. De consumptieprijzen voor volle en halfvolle melk reageren vooralsnog heel
beperkt op de dalende vergoeding aan de melkveehouder. Op jaarbasis waren eieren in het tweede kwartaal 2014
3,2 % goedkoper in de winkel, maar toch betaalde de consument al 4,9 % meer in juni 2014 dan in september 2013,
toen de eierprijs zich op het meest recente dieptepunt bevond. De (producenten)prijs op de markt van Kruishoutem
kwam in het tweede kwartaal 2014 echter 14,1 % hoger uit dan een jaar voordien.
Het inflatieritme voor alcoholvrije dranken nam het afgelopen kwartaal opnieuw toe, na vier kwartalen van vertragende inflatie op rij, en kwam in het tweede kwartaal 2014 uit op 1,3 % (tegenover -0,1 % tijdens het voorgaande kwartaal). De impact op de inflatie van de bewerkte levensmiddelen bleef beperkt tot 0,1 procentpunt. Thee werd opvallend duurder (+5,4 %), evenals gashoudend water (+4,8 %), terwijl koffiepads (-7,5 %, tegenover slechts -1,3 % voor
gemalen koffie) en limonade met thee-extracten (-2,9 %) goedkoper werden. De internationale noteringen voor koffiebonen39 (uitgedrukt in euro) namen tussen februari 2011 en november 2013 enorm af (-54,8 %), kenden nadien een
nieuwe prijsopstoot (+74,7 % tussen november 2013 en april 2014), maar lijken recentelijk opnieuw neerwaarts georienteerd (-10,4 % tussen april en juni 2014).
De consument diende tijdens de beschouwde periode 0,7 % meer te betalen voor oliën en vetten dan een jaar voordien (tegen een inflatie van 0,5 % in het voorgaande kwartaal). De consumptieprijs voor melkerijboter lag nog steeds
hoger dan een jaar voordien (+5,8 %), hoewel deze de laatste maanden toch eerder stabiel lijkt te blijven. Ook margarine op basis van olijfolie was in het tweede kwartaal 2014 3,5 % duurder dan een jaar eerder. Maïsolie, gewone braadmargarine en olijfolie werden daarentegen goedkoper, namelijk respectievelijk -4,1 %, -3,0 % en -2,4 %. De olienoteringen op de internationale grondstoffenmarkt kwamen in het tweede kwartaal 2014 lager uit dan in de overeenstemmende periode een jaar eerder: zonnebloemolie werd (uitgedrukt in euro) 26,8 % goedkoper, sojaolie 20,3 %, olijfolie
9,2 % en palmolie 0,5 %.
De prijzen voor brood en granen, met een gewicht van bijna een kwart binnen de bewerkte levensmiddelen, lagen in
het tweede kwartaal 2014 op hetzelfde niveau als verleden jaar (nadat de inflatie in het tweede kwartaal 2013 nog
3,7 % bedroeg, vond er vier kwartalen op rij een vertraging plaats). Luikse wafels bijvoorbeeld waren in het tweede
kwartaal 2014 7,2 % duurder in vergelijking met dezelfde periode een jaar voordien, maar zijn sinds december 2013
wel 3,2 % goedkoper geworden (in juni 2014). Spaghetti (-14,1 %), bloem (-10,2 %) en cornflakes (-5,4 %) kenden daarentegen een opvallende prijsdaling. Cornflakes waren in juni 2014 al 6,1 % goedkoper dan een maand voordien. De
grondstoffennoteringen van spaghetti en bloem, namelijk harde tarwe en broodtarwe, bieden een mogelijke verklaring
voor de prijsdaling van deze twee producten. Harde tarwe was in juni 2014 immers 13,5 % goedkoper dan in september 2012, en ook voor broodtarwe daalde de prijs met 27,1 % sinds december 2012.
De inflatie voor suiker, jam en chocolade lag voor het vierde kwartaal op rij lager, en kwam in het afgelopen kwartaal
uit op -0,1 % (tegen nog 4,5 % in het tweede kwartaal 2013). Pralines (+4,1 %), melkchocolade met praliné (+3,0 %) en
melkchocolade (2,8 %) kostten meer voor de consument, terwijl chocopasta (-3,3 %) goedkoper werd. Hoewel de noteringen voor witte suiker (i.e. bulkproducten van de suikerraffinaderijen), een van de belangrijkste grondstoffen voor
suiker, jam en chocoladeproducten, neerwaarts gericht bleven (tussen januari 2013, toen de Europese prijs voor witte
suiker zich op een hoogtepunt bevond, en april 2014, het meest recente cijfer, daalde deze met 22,2 %), namen de internationale noteringen voor cacaobonen verder toe (in het tweede kwartaal 2014 lagen deze, uitgedrukt in euro,
27,4 % hoger dan in dezelfde periode een jaar voordien).
38
De meest recente gegevens dateren van mei 2014.
39
Berekend als 85 % other milds (arabica) en 15 % robusta.
23
Op jaarbasis kwamen de prijzen voor andere voedingswaren (-0,9 %) nog steeds lager uit in het tweede kwartaal 2014,
hoewel iets minder uitgesproken dan een kwartaal voordien (-1,2 %). Deze prijsdaling wordt o.a. veroorzaakt door tomatensoep, die in de beschouwde periode 12,2 % goedkoper werd. Zout werd daarentegen 9,4 % duurder.
III.2 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden
Terwijl de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het eerste kwartaal 2014 op hetzelfde niveau lag in België als gemiddeld in de buurlanden (2,3 %), versnelde ze in het tweede kwartaal in België (tot 2,8 %) en vertraagde ze in de
voornaamste buurlanden (tot gemiddeld 2,0 %). Het inflatieverschil voor bewerkte levensmiddelen was dus dit kwartaal ten nadele van ons land, met een bijdrage van 0,1 procentpunt aan het verschil in totale inflatie. In Frankrijk bleef
de inflatie voor bewerkte levensmiddelen op 1,1 % het afgelopen kwartaal, terwijl een vertraging van de inflatie voor
deze groep van levensmiddelen was te zien in Duitsland (2,9 % tegen 3,4 % in het vorige kwartaal) en Nederland (0,9 %
tegen 1,9 % in het vorige kwartaal). 40
Grafiek 12: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buurlanden
(Jaarlijks veranderingspercentage)
9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
-1
2008
2009
België
2010
Duitsland
2011
Frankrijk
2012
Nederland
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
40
Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor bewerkte levensmiddelen 2,2 % bereikt hebben in België (in plaats van
2,8 % nu), 2,8 % in Duitsland (in plaats van 2,9 % nu), 1,0 % in Frankrijk (in plaats van 1,1 % nu) en 0,6 % in Nederland (in plaats van
0,9 % nu), voornamelijk als gevolg van wijzigingen inzake accijnzen op tabak en/of alcoholische dranken in alle buurlanden (met
daarenboven een aanpassing van het btw-tarief in Frankrijk en van verbruiksbelastingen op mineraalwater en vruchtensappen in
Nederland).
24
In het tweede kwartaal 2014 hebben vooral tabak en, in mindere mate, wijn bijgedragen tot het inflatieverschil ten
nadele van ons land.
Tussen het eerste en het tweede kwartaal 2014 versnelde de inflatie voor tabak in België van 5,9 % naar 8,8 %, terwijl
ze in dezelfde periode gemiddeld afnam in de buurlanden (van 5,5 % naar 4,9 %). Deze vertraging van de inflatie in de
buurlanden is vooral te wijten aan Nederland, waar de inflatie voor tabak daalde van 7,2 % in het vorige kwartaal naar
0,3 %41 in het tweede kwartaal. In Duitsland kwam de inflatie voor deze categorie iets lager uit (van 4,5 % in het vorige
kwartaal naar 4,4 %), terwijl Frankrijk een hogere inflatie liet optekenen (van 6,6 % in het vorige kwartaal naar 6,9 %)42.
Hoewel de inflatie voor wijn dit kwartaal in België afnam (van 5,2 % in het vorige kwartaal naar 3,7 %), blijft ze hoger
dan het gemiddelde van de buurlanden (van gemiddeld 2,1 % in het eerste kwartaal naar 1,9 % in het tweede). In
Duitsland bereikte de inflatie voor wijn 1,2 % (tegen 1,4 % in het vorige kwartaal), in Frankrijk 2,7 % (tegenover 3,0 % in
het vorige kwartaal) en in Nederland 0,9 % (net zoals in het vorige kwartaal). 43
Wanneer geen rekening gehouden wordt met tabak en alcoholische dranken, dan zou de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het tweede kwartaal 2014 uitgekomen zijn op 1,0 % zowel in België als gemiddeld in de drie buurlanden.
Tabel 6: Inflatie voor bewerkte levensmiddelen en voornaamste categorieën in België en in de drie voornaamste buurlanden
voor het tweede kwartaal 2014
(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
België
Tabak
Wijnen
Gedistilleerde dranken
Bier
Zuivelproducten
Mineraalwater, frisdranken en sappen
Koffie, thee en cacao
Brood en granen
Oliën en vetten
Suiker, jam, chocolade
Andere voedingswaren
Bewerkte levensmiddelen
8,8
3,7
4,6
4,9
3,7
1,9
-1,8
0,0
0,7
-0,1
-0,9
2,8
Gemiddelde
buurlanden
4,9
1,9
1,3
2,9
4,6
-0,2
-2,7
0,4
0,4
-0,2
-0,8
2,0
Duitsland
Frankrijk
4,4
1,2
0,7
3,5
6,9
2,7
1,3
-0,8
1,5
-1,7
-3,0
-0,5
1,4
-1,9
-3,1
1,1
7,9
0,8
-2,2
1,3
-0,2
1,8
1,0
2,9
44
Nederland
0,3
0,9
3,8
3,6
5,4
1,5
-4,5
-0,1
0,7
-1,2
-0,1
0,9
Gewicht 2014 (in %)
Gemiddelde
België
buurlanden
18,3
20,0
9,4
6,8
1,5
3,1
5,0
5,5
15,0
17,1
8,6
8,1
1,9
3,8
24,2
18,9
2,7
2,9
8,7
8,5
4,9
5,2
100,0
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
41
In Nederland kan de daling van de inflatie voor tabak toegeschreven worden aan het einde van het basiseffect dat uitging van de
verhoging van de accijnzen op tabak in april 2013.
42
Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor tabak 6,1 % bereikt hebben in België (tegen 8,8 % nu), 6,6 % in Frankrijk
(tegen 6,9 % nu), 3,7 % in Duitsland (tegen 4,4 % nu) en 0,6 % in Nederland (tegen 0,3 % nu).
43
Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor wijn lager zijn geweest in België, Nederland en, in mindere mate,
Frankrijk. Ze zou 2,9 % bedragen hebben in België, tegenover -0,4 % in Nederland en 2,3 % in Frankrijk (in plaats van respectievelijk
3,7 %, 0,9 % en 2,7 % nu). In Duitsland zou de inflatie ongewijzigd zijn gebleven (1,2 %).
44
In het tweede kwartaal 2014 lieten de zuivelproducten een hoge inflatie optekenen in Duitsland (+7,9 %). Dit hoge inflatiecijfer is
het gevolg van de prijsstijging van alle zuivelproducten tussen mei en november 2013. Deze stijging was van toepassing op houdbare melk, verse melk, gecondenseerde melk, room en wrongel.
25
IV Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in het tweede kwartaal 2014
IV.1 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België
Het prijsstijgingstempo voor de groep van de niet-bewerkte levensmiddelen vertraagde fors gedurende de beschouwde periode en liet zelfs een gemiddelde negatieve inflatie van -1,8 % optekenen. De inflatie voor de subcategorieën
vlees en vis vertraagde: van respectievelijk 2,1 % en 3,9 % in het eerste kwartaal naar respectievelijk 1,2 % en 2,4 % het
afgelopen kwartaal. Als gevolg van de uitgesproken negatieve inflatie voor groenten (-10,7 %) en fruit (-3,7 %), kende
deze productgroep voor het eerst sinds het derde kwartaal 2011 een jaar-op-jaar prijsdaling. Ondanks het beperkte
gewicht van de niet-bewerkte levensmiddelen in de totale productkorf (8,2 %) leverde de groep een negatieve bijdrage
van 0,2 procentpunt aan de totale inflatie.
Tabel 7: Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen
(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
Vlees
Vis
Fruit
Groenten
Niet-bewerkte
levensmiddelen
2011
2012
2013
2,2
1,6
-1,0
-4,6
2,3
4,4
3,2
5,9
0,2
3,4
2013
2014
2014 – II
4,0
3,7
8,5
2,9
II
4,6
5,1
16,9
6,1
III
4,5
3,8
5,8
3,6
IV
3,2
3,3
-1,5
-1,0
I
2,1
3,9
-3,1
-3,2
II
1,2
2,4
-3,7
-10,7
apr
1,3
2,5
5,9
-6,0
mei
1,3
2,7
-8,9
-10,6
juni
1,0
2,1
-7,3
-15,4
4,4
6,8
4,4
1,7
0,5
-1,8
0,6
-2,5
-3,5
Bijdrage1
Gewicht2
0,63
0,28
-0,57
-2,15
54,4
12,2
14,3
19,1
-1,81
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
1
2
Bijdrage tot de inflatie van de groep in het tweede kwartaal 2014 (in procentpunt), p.m. Gewicht in de groep in 2014 (in %)
Het prijsstijgingsritme voor vlees vertraagde voor het vierde kwartaal op rij en bedroeg gemiddeld 1,2 % tijdens de beschouwde periode. Deze categorie leverde een positieve bijdrage van 0,6 procentpunt aan de inflatie van de productgroep. Voor runds- en kalfsvlees moest de consument gemiddeld 2,1 % meer betalen in vergelijking met het tweede
kwartaal 2013 (tegen +3,6 % in het eerste kwartaal). Rundskarbonade steeg het meest in prijs: net geen 3,0 %. De inflatievertraging voor rundvlees lijkt gelieerd aan de daling van de opbrengstprijzen die aan de producent worden uitbetaald: de opbrengstprijs voor een AS2 karkas daalde met 0,3 % ten opzichte van vorig jaar (t.o.v. +1,6 % vorig kwartaal).
Het prijsstijgingstempo van varkensvlees versnelde lichtjes gedurende de beschouwde periode tot gemiddeld 2,5 %
(tijdens het eerste kwartaal van dit jaar bedroeg de inflatie 2,3 %).45 Varkensrib steeg het felst in prijs en kostte 2,6 %
meer in vergelijking met het tweede kwartaal van vorig jaar. Ook de prijzen van afgeleide producten van rund- en varkensvlees namen toe op jaarbasis: voor hamburger, gehakt en verse worst betaalde de consument respectievelijk
3,2 %, 2,7 % en 2,8 % meer. Tot slot valt op dat kippenborstfilet 2,9 % goedkoper werd in vergelijking met dezelfde periode in 2013.
Ten opzichte van het eerste kwartaal 2014 vertraagde het prijsstijgingsritme voor vis tot gemiddeld 2,4 % over de beschouwde periode (komende van 3,9 %), waardoor de opwaartse impact op de inflatie van onbewerkte levensmiddelen beperkt bleef tot 0,3 procentpunt. Binnen de categorie vis vallen echter tegengestelde prijsbewegingen te noteren.
Bij de verse vissoorten moest de consument vooral voor zalm (+6,8 %) en forel (+3,6 %) meer betalen ten opzichte van
vorig jaar. Ook gerookte zalm volgde dezelfde prijsbeweging: +4,8 %. Voor grijze garnalen moest dan weer 9,4 % minder worden betaald. In de diepvriesafdeling versnelde de inflatie voor tijgergarnalen tot maar liefst 19,5 %.
Ook in het tweede kwartaal 2014, waren er jaar-op-jaar prijsdalingen voor fruit (wat reeds aan de gang is sinds het
laatste kwartaal 2013): voor fruit betaalde de consument gemiddeld 3,7 % minder dan tijdens dezelfde periode vorig
jaar. Deze categorie had zo een neerwaartse impact op de inflatie van onbewerkte levensmiddelen (-0,6 procentpunt).
Hier was sprake van een basiseffect: de prijzen van veel fruit (en groenten) soorten lagen immers uitzonderlijk hoog
gedurende de eerste jaarhelft van 2013 (door tegenvallende oogsten eind 2012 en begin 2013). Appelen van de soor45
De opbrengstprijs voor varkensvlees aan de varkenshouder nam met 1,6 % af in dezelfde beschouwde periode (t.o.v. -7,6 % vorig
kwartaal).
26
ten Granny en Golden werden respectievelijk 14,1 % en 13,6 % goedkoper in vergelijking met een jaar eerder. De prijzen van peren Conférence gingen zelfs met 28,3 % naar beneden ten opzichte van het tweede kwartaal 2013. Ook voor
meloenen (-14,3 %) en perziken (-13,9 %) moest de consument minder betalen. Een aantal citrusvruchten daalde
eveneens in prijs in vergelijking met vorig jaar: pompelmoezen met -9,9 % en citroenen met -3,9 %. Aardbeien, tenslotte, kostten tijdens de beschouwde periode 5,9 % minder dan tijdens de overeenstemmende periode in 2013.
Nog meer dan voor fruit, viel de oogst van vele groentesoorten gunstiger uit in vergelijking met vorig jaar. Het grotere
aanbod had een neerwaarts effect op de prijzen met als gevolg dat groenten gemiddeld maar liefst 10,7 % goedkoper
zijn geworden in vergelijking met dezelfde periode 2013. De negatieve bijdrage tot de totale inflatie voor niet-bewerkte
levensmiddelen kwam uit op 2,2 procentpunt. In de versafdeling sprongen vooral de sterke prijsdalingen voor prei
(-47,3 %), bloemkool (-41 %) paprika’s (-24,0 %), broccoli (-20,7 %), kropsla (-15,1 %), tomaten (-14,3 %), komkommers
(-13,0%) en asperges (-12,3%) in het oog. 46 Enkel voor ajuin moest de consument 5,5 % meer betalen ten opzichte van
het tweede kwartaal van vorig jaar. In tegenstelling tot de verse groenten zijn de prijzen voor groenten in conserven
toegenomen: voor gepelde tomaten, erwtjes en maïs (in blik) moest de consument respectievelijk 7,4 %, 5,0 % en
4,3 % meer betalen ten opzichte van een jaar eerder.
De jaar-op-jaar prijsevolutie van aardappelen tenslotte vertoonde eveneens een dalende trend: aardappelen werden
gedurende de beschouwde periode 17,4 % goedkoper in vergelijking met de overeenstemmende periode in 2013.
IV.2 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden
Net zoals in België, werd voor de niet-bewerkte levensmiddelen in onze voornaamste buurlanden een negatieve inflatie opgetekend in het tweede kwartaal 2014 van gemiddeld -2,1 % (tegenover 0,9 % vorig kwartaal). Voor het eerst
sinds het laatste kwartaal 2009 werd voor elk van de buurlanden een jaar-op-jaar prijsdaling geconstateerd voor deze
productgroep (respectievelijk -2,0 % in Duitsland, -2,1 % in Frankrijk en -2,3 % in Nederland). Hoewel de Belgische inflatie voor deze productgroep (-1,8 % in het tweede kwartaal 2014) iets hoger uitkwam dan in elk van de buurlanden, was
de bijdrage van de niet-bewerkte levensmiddelen aan het totale inflatieverschil, net zoals de voorbije twee kwartalen,
verwaarloosbaar47.
46
De consumptieprijzen voor deze groenten volgen in grote mate de veilingprijzen die door vraag en aanbod tot stand komen op
de Belgische veilingen (circa 85 % van de inheemse groenten worden immers verhandeld via producentenorganisaties). Volgens
cijfers van de AD Statistiek zijn de veilingprijzen voor prei, bloemkool, paprika’s, broccoli, kropsla, tomaten, komkommers en asperges allen gedaald op jaarbasis.
47
Wijzigingen in indirecte belastingen hebben geen effect gehad op de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België en in
de voornaamste buurlanden.
27
Grafiek 13: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buurlanden
(Jaarlijks veranderingspercentage)
8
6
4
2
0
-2
-4
2008
2009
2010
België
2011
Duitsland
Frankrijk
2012
Nederland
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
In onze voornaamste buurlanden vertraagde de inflatie voor alle productcategorieën binnen de niet-bewerkte levensmiddelen, en vooral voor groenten was de daling van de inflatie opvallend. De inflatie voor groenten vertraagde gemiddeld genomen in onze buurlanden van 0,3 % tot -7,2 %, ten gevolge van een basiseffect volgend op de hoge prijzen
in de eerste helft 2013, en leverde zo de belangrijkste bijdrage tot de negatieve inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in onze buurlanden. De Belgische inflatie voor groenten vertraagde ook, maar de jaar-op-jaar prijsdaling was nog
meer uitgesproken in België in het tweede kwartaal 2014 (-10,7 %). Alle andere categorieën (voornamelijk vlees, gevolgd door vis en in mindere mate fruit) leverden dit kwartaal een ongunstige bijdrage aan het inflatieverschil voor deze productgroep voor ons land.
Tabel 8: Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen en voornaamste categorieën in België en in de drie voornaamste buurlanden voor het tweede kwartaal 2014
(Jaarlijks veranderingspercentage)
België
Vlees
Vis
Fruit
Groenten
Niet-bewerkte levensmiddelen
1,2
2,4
-3,7
-10,7
-1,8
Gemiddelde
buurlanden
0,5
0,6
-4,3
-7,2
-2,1
Duitsland
-0,2
2,1
-0,3
-7,6
-2,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
28
Frankrijk
1,0
-0,2
-8,8
-7,1
-2,1
Nederland
0,5
0,1
-5,7
-5,6
-2,3
Gewicht 2014 (in %)
Gemiddelde
België
buurlanden
54,4
50,1
12,2
10,8
14,3
16,9
19,1
22,2
100,0
100,0
V Inflatie voor diensten in het tweede kwartaal 2014
V.1 Inflatie voor diensten in België
In het tweede kwartaal 2014 lagen de prijzen voor diensten gemiddeld 2,5 % hoger dan in hetzelfde kwartaal 2013. Dit
betekende voor het vierde kwartaal op rij een versnelling van het prijsstijgingstempo voor deze productgroep (van
1,7 % in het tweede kwartaal 2013 tot 2,5 % in het tweede kwartaal 2014). Met een gewicht van 39,5 % leverde deze
productgroep de grootste bijdrage tot de totale inflatie (1,0 procentpunt).
Vooral communicatiediensten (weliswaar door een minder uitgesproken negatieve inflatie, van -3,8 % in het eerste
kwartaal 2014 naar -2,2 % in het tweede kwartaal 2014), huisvestingsdiensten (van 2,8 % naar 3,3 %) en overige diensten (van 1,7 % naar 2,1 % ) hebben bijgedragen tot de toename van de inflatie van diensten. Ook de inflatie voor reizen (van 3,0 % naar 3,8 %) kwam hoger uit dan in het eerste kwartaal 2014. Het prijsstijgingstempo voor de categorie
vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging bleef stabiel (2,8 % in het eerste en tweede kwartaal 2014), terwijl de inflatie
voor vervoerdiensten vertraagde (van 3,4 % naar 2,8 %).
Tabel 9: Recente verloop van de consumptieprijzen voor diensten
Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging
Restaurants en cafés
Culturele diensten
Kapsalons en schoonheidsinstituten
Recreatieve sportdiensten
Kantines
Droogkuis, verstelling en verhuur kledij
Herstelling audio en videoapparatuur
Huisvestingsdiensten
Huur
Huishoudelijke en andere diensten voor de
woning
Riolering
Huisvuilophaling
Verzekering i.v.m. woning
Diensten onderhoud, herstelling woning
Andere diensten i.v.m. woning
Overige diensten
Sociale bescherming
Andere diensten, n.e.g.
Verzekering i.v.m. gezondheid
Ziekenhuizen
Medische en paramedische diensten
Onderwijs
Andere verzekeringen
Geneeskundige prestataties tandartsen
Financiële diensten, n.e.g.
Vervoerdiensten
Onderhoud en herstellingen
Personenvervoer over de weg
Personenvervoer door de lucht
Andere diensten voor privévoertuigen
Personenvervoer per spoor
Verzekeringen i.v.m. het vervoer
Andere vervoerdiensten
Reizen
Pakketreizen
Accommodatie
Communicatie
Posterijen
Telefoon- en faxtoestellen en -diensten
Diensten
2011
2012
2013
2,6
2,8
2,0
2,7
2,1
2,3
3,5
2,8
2,0
1,1
2,9
2,7
5,0
2,2
1,5
2,6
3,5
0,7
2,4
1,5
2,5
2,9
2,3
2,7
0,7
2,4
3,6
1,9
2,4
1,3
(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
2013
II
2,4
2,8
1,9
2,8
-0,1
2,7
3,3
1,6
2,3
1,3
III
2,3
2,8
1,4
2,5
0,6
2,5
3,7
2,3
2,4
1,2
2014
IV
2,9
3,0
3,2
2,8
1,8
2,0
4,1
3,1
2,5
1,4
I
2,8
2,9
2,9
3,0
1,7
2,0
4,1
3,3
2,8
1,8
2014 – II
II
2,8
3,0
2,3
2,8
2,7
2,0
3,9
4,6
3,3
1,7
apr mei
2,8
2,9
3,0
3,0
1,9
2,7
2,9
2,7
2,5
2,8
2,0
2,0
3,8
3,9
3,7
4,9
2,7
3,5
1,6
1,7
juni
2,8
2,9
2,3
2,8
2,9
2,0
3,9
5,4
3,7
1,7
Bijdrage1
Gewicht2
0,78
0,49
0,10
0,10
0,07
0,02
0,01
0,00
0,65
0,18
27,9
16,3
4,5
3,4
2,4
1,1
0,2
0,1
19,3
10,9
1,2
1,7
4,3
4,0
5,0
5,7
4,7
5,2
4,6
5,0
5,9
0,17
3,6
8,3
-0,8
7,7
1,8
2,5
1,7
3,1
1,6
4,2
1,9
-0,3
0,4
1,5
1,4
1,8
3,2
3,8
3,5
7,5
4,0
0,6
0,4
2,0
-0,5
-2,1
1,5
0,5
3,4
0,4
1,9
11,4
1,2
5,7
1,8
2,7
2,9
3,8
6,4
1,4
1,5
1,6
2,4
1,0
1,6
-0,7
2,3
2,3
2,6
3,8
2,0
2,9
1,3
2,0
3,6
4,0
2,9
-0,6
6,6
-1,0
2,5
3,4
1,4
6,4
2,1
3,1
2,0
2,3
1,4
2,9
2,5
2,3
0,8
4,0
4,2
-0,6
2,8
3,8
0,2
6,0
1,8
1,8
1,2
2,8
-1,2
1,0
-2,3
-2,9
3,1
-3,2
1,9
3,4
1,5
6,8
2,1
3,0
2,0
2,2
1,4
3,4
2,5
2,7
0,5
3,7
4,2
-0,5
2,7
3,5
0,3
6,0
2,2
1,7
1,3
3,0
-4,3
-1,7
-4,0
-3,2
3,1
-3,5
1,7
3,3
0,5
7,0
2,2
3,4
2,1
2,4
1,4
2,7
2,5
2,7
0,5
5,1
4,2
-0,5
2,8
3,9
0,7
6,7
1,2
1,7
1,4
2,7
0,9
2,2
4,3
-2,2
3,1
-2,4
1,9
3,3
0,5
5,5
2,2
3,7
2,1
2,4
1,7
2,7
2,6
1,7
1,7
5,9
4,2
-0,5
3,5
5,1
0,7
8,5
1,3
1,7
1,3
2,8
-1,6
0,3
-3,5
-3,4
3,1
-3,7
2,1
8,5
0,5
4,0
2,1
3,7
1,7
1,7
2,0
5,9
0,5
1,4
1,7
4,9
1,4
3,3
3,4
4,8
4,5
2,0
1,5
1,7
1,9
3,3
3,0
2,5
4,5
-3,8
3,0
-4,1
2,2
9,7
18,5
3,8
2,6
4,1
2,1
2,9
1,7
4,0
1,0
1,0
1,7
5,8
1,4
3,3
2,8
4,1
3,6
3,8
1,1
1,7
0,6
4,1
3,8
5,2
-0,2
-1,9
4,5
-2,2
2,5
9,7
0,5
3,5
1,8
3,6
2,1
2,9
1,7
4,0
1,0
1,0
1,7
5,8
1,4
3,3
3,6
4,4
3,7
12,6
1,4
1,7
0,8
4,3
6,4
8,5
0,7
-0,9
4,5
-1,2
2,7
9,7
27,5
3,5
3,0
4,3
2,1
2,9
1,8
4,0
1,0
1,0
1,7
5,8
1,4
3,3
2,5
3,9
3,7
1,0
1,0
1,7
0,8
4,0
3,3
5,6
-2,6
-2,4
4,5
-2,7
2,4
9,7
27,5
4,2
3,0
4,4
2,1
2,9
1,7
4,0
1,0
1,0
1,7
5,8
1,4
3,3
2,3
4,1
3,3
-2,2
1,0
1,7
0,2
4,0
1,8
1,8
1,4
-2,3
4,5
-2,7
2,3
0,10
0,08
0,08
0,03
0,01
0,50
0,25
0,06
0,05
0,05
0,03
0,03
0,03
0,02
0,01
0,43
0,28
0,04
0,04
0,03
0,02
0,01
0,00
0,21
0,21
0,00
-0,12
0,01
-0,14
2,45
1,0
0,4
2,1
1,2
0,2
24,5
8,3
3,5
1,3
4,6
3,2
1,6
0,5
1,2
0,2
15,7
7,0
1,2
1,0
3,1
1,2
2,1
0,1
5,9
4,3
1,6
6,7
0,3
6,5
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
1
2
Bijdrage tot de inflatie van de groep in het tweede kwartaal 2014 (in procentpunt), p.m. gewicht in de groep in 2014 (in %)
29
Met een bijdrage van 0,78 procentpunt werd de grootste bijdrage tot de inflatie van de productgroep diensten opnieuw geleverd door de categorie vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging. De consument betaalde in het tweede
kwartaal 2014 gemiddeld 2,8 % meer voor diensten van deze categorie dan in dezelfde periode een jaar eerder. Voor
een restaurant- of cafébezoek betaalde de consument in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 3,0 % meer dan in het
tweede kwartaal 2013. Deze subcategorie droeg door zijn grote gewicht het meeste bij tot de inflatie voor vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging. Voor culturele diensten betaalde de consument in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 2,3 % meer dan een jaar eerder. Het afdrukken van digitale foto’s via het internet werd fors duurder (+15,8 %)
terwijl de prijs voor een popconcert gemiddeld 9,9 % goedkoper was dan een jaar eerder. Binnen deze categorie bleef
de inflatie voor de meeste subcategorieën min of meer stabiel, en de inflatieversnelling voor recreatieve sportdiensten
(zoals een zwembadbezoek of een voetbalwedstrijd 1e klasse, van 1,7 % naar 2,7 %) werd gecompenseerd door een
daling van de inflatie voor culturele diensten (van 2,9 % naar 2,3 %).
De consumptieprijzen voor huisvestingsdiensten lagen in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 3,3 % hoger dan in het
tweede kwartaal 2013, voor het vijfde kwartaal op rij een versnelling van het prijsstijgingstempo (van 2,2 % in eerste
kwartaal 2013 tot 3,3 % in tweede kwartaal 2014). Met een bijdrage van 0,18 procentpunt leverde de werkelijke woninghuur de grootste bijdrage tot de inflatie van deze categorie, voornamelijk door het grote gewicht. Zowel de private
huur als sociale huur kenden een prijsstijging ten opzichte van het tweede kwartaal 2013 (respectievelijk 1,7 % en
2,1 % in het tweede kwartaal 2014). Voor huishoudelijke diensten voor het onderhoud van de woning diende de consument in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 5,2 % meer te betalen dan een jaar eerder (tegenover 4,7 % in eerste
kwartaal 2014). Zowel het uurtarief schoonmaken48 als een babysit zijn in prijs gestegen (respectievelijk +4,4 % en
6,6 %). Voor riolering bedroeg de inflatie in het tweede kwartaal 2014 9,7 %, wat voor het tweede trimester op rij een
sterke versnelling van het prijsstijgingstempo betekende (komende van 3,3 % in het vierde kwartaal 2013). 49 Vooral de
prijsstijging voor huisvuilophaling was opvallend in het tweede kwartaal 2014: +18,5 % tegenover 0,5 % in het eerste
kwartaal 2014. 50 Vooral deze drie laatste subcategorieën (huisvuilophaling, huishoudelijke diensten en riolering) hebben bijgedragen tot de versnelling van het prijsstijgingstempo van de huisvestingsdiensten.
Voor overige diensten kwam de inflatie in het tweede kwartaal 2014 uit op 2,1 %, een versnelling van het prijsstijgingstempo (tegenover 1,6 % in het eerste kwartaal 2014). De consumptieprijzen voor sociale bescherming lagen in het
tweede kwartaal 2014 2,9 % hoger dan in dezelfde periode in 2013. Zo was een verblijf in een rusthuis gemiddeld 3,5 %
duurder dan een jaar eerder. Deze subcategorie heeft in grote mate gezorgd voor de versnelling van het prijsstijgingstempo van deze diensten.
De consumptieprijzen voor vervoerdiensten lagen in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 2,8 % hoger dan in hetzelfde
kwartaal van 2013. Voor het tweede kwartaal op rij betekende dit een vertraging van de inflatie (3,5 % in het laatste
kwartaal 2013 en 3,4 % in het eerste kwartaal 2014). De grootste bijdrage tot de inflatie voor vervoerdiensten werd
geleverd door onderhoud en reparatie met een inflatie van 4,1 % in het tweede kwartaal 2014. Voor olie verversen en
het vervangen van remblokjes betaalde de consument respectievelijk gemiddeld 4,9 % en 4,2 % meer dan een jaar
eerder. De subcategorie onderhoud en reparatie (van 4,8 % naar 4,1 %) heeft bijgedragen tot de vertraging van het
prijsstijgingstempo voor vervoerdiensten, net zoals personenvervoer over de weg (van 4,5 % naar 3,6 %), andere diensten privévoertuigen (zoals huur bestelwagen, van 1,5 % naar 1,1 %) en verzekering in verband met vervoer (van 1,9 %
naar 0,6 %).
Voor reizen betaalde de consument in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 3,8 % meer dan in hetzelfde kwartaal een
jaar eerder. Deze prijsstijging komt bijna volledig op rekening van de pakketreizen, waarvoor de consument gemiddeld
5,2 % meer moest betalen in het tweede kwartaal 2014 in vergelijking met dezelfde periode in 2013. 51 Buitenlandse
48
Dit is onder andere te wijten aan de prijsstijging voor dienstencheques (van 8,5 EUR naar 9 EUR) op 1 januari 2014.
49
In een groot aantal lokaliteiten werden de saneringsbijdragen recentelijk verhoogd waardoor de tarieven nu meer in lijn liggen
met de gemiddelde tarieven in België.
50
Verschillende gemeenten hebben de bijdrage voor het containerpark en/of de kostprijs van vuilniszakken verhoogd.
51
De hogere inflatie in het tweede kwartaal 2014 heeft ondere andere te maken met de periode waarin de paasvakantie viel in
2013 en 2014. In 2014 viel de paasvakantie volledig in april, terwijl de paasvakantie in 2013 nog deels in maart viel.
30
reizen waren gemiddeld 6,3 % duurder terwijl de consumptieprijzen voor citytrips gemiddeld 3,3 % hoger lagen. De
versnelling van de inflatie van de categorie reizen is te wijten aan de versnelling van het prijsstijgingstempo van pakketreizen (van 2,5 % naar 5,2 %).
De consumptieprijzen voor communicatie vertoonden in het tweede kwartaal 2014 opnieuw een jaar-op-jaar prijsdaling, maar deze was minder uitgesproken dan de voorgaande kwartalen (-1,9 % in het tweede kwartaal 2014). Vooral
de subcategorie telefoondiensten (van -4,1 % naar -2,2 %) heeft door zijn grote gewicht bijgedragen tot de mindere
prijsdaling van de categorie communicatie. Een mobiel telefoongesprek was gemiddeld 10,7 % goedkoper dan een jaar
eerder (-18,6 % in het eerste kwartaal 2014). Voor een telefoongesprek met een vast toestel daarentegen betaalde de
consument gemiddeld 4,3 % meer (+8,6 % in het eerste kwartaal 2014).
V.2 Inflatie voor diensten in de voornaamste buurlanden
In het afgelopen kwartaal versnelde de jaar-op-jaar prijstoename voor diensten gemiddeld in de buurlanden, met name van 1,5 % in het eerste kwartaal 2014 tot 1,7 % dit kwartaal (ter herinnering in België versnelde de inflatie van
2,2 % tot 2,5 %). Het inflatieverschil voor deze productgroep met België nam toe tot 0,8 procentpunt en de bijdrage
van de diensten aan het totale inflatieverschil ten nadele van België liep op tot 0,3 procentpunt. In elk van de buurlanden versnelde de diensteninflatie: in Duitsland ging ze van 1,3 % naar 1,5 %, in Frankrijk van 1,9 % naar 2,0 % en ten
slotte in Nederland van 1,1 % naar 1,2 %. 52
52
Bij ongewijzigde indirecte belastingen was de inflatie voor diensten in België, Nederland en min of meer ook in Duitsland hetzelfde geweest als nu, in Frankrijk had de inflatie 1,1 % bedragen tegenover 2,0 % nu. De afwijking voor Frankrijk is een gevolg van de
verhoging van het hoge btw-tarief en het middentarief (zie eerder).
31
Grafiek 14: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor diensten in België en in de voornaamste buurlanden
(Jaarlijks veranderingspercentage)
4,00
3,500
3,00
2,500
2,00
1,500
1,00
,500
,00
2008
2009
België
2010
Duitsland
2011
Frankrijk
2012
Nederland
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Zoals in het eerste kwartaal 2014 droeg de categorie restaurants en cafés het afgelopen kwartaal het meeste bij tot het
inflatieverschil voor diensten ten nadele van ons land, een gevolg van een hogere Belgische inflatie voor deze categorie
(3,0 % tegenover 2,5 % in de buurlanden) gekoppeld aan het grotere gewicht van deze categorie in België. Pakketreizen, sociale bescherming (waartoe rusthuizen en peutertuinen behoren) en huishoudelijke en andere diensten in verband met woning (vb. uitgaven voor babysitdiensten en schoonmaakdiensten) hadden ook een relevante ongunstige
bijdrage tot het inflatieverschil voor diensten.53 De categorieën huur en accommodatie hadden dit kwartaal de belangrijkste bijdrage aan het inflatieverschil ten voordele van ons land. 54
53
Daar waar België voor de categorie pakketreizen een duidelijk hogere inflatie kende dan het gemiddelde van de buurlanden is de
ongunstige bijdrage van sociale bescherming vooral toe te schrijven aan het grotere Belgische gewicht van deze categorie. België
had voor de categorie huishoudelijke en andere diensten in verband met woning zowel een hoger gewicht als een hogere inflatie.
54
De gunstige bijdrage van de categorie accommodatie was te wijten aan een aanzienlijke versnelling van de Nederlandse inflatie
voor deze categorie (3,0 % tegenover -6,6 % vorig kwartaal). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (www.cbs.nl) kan dit
verklaard worden door de hoge vraag naar accommodatie met Pasen dat dit jaar in april viel.
32
Tabel 10: Inflatie voor diensten en voornaamste categorieën in België en in de drie voornaamste buurlanden voor het tweede
kwartaal 2014
(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)
België
Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging
Restaurants en cafés
Culturele diensten
Kapsalons en schoonheidsinstituten
Recreatieve sportdiensten
Kantines
Droogkuis, verstelling en verhuur kledij
Herstelling audio en videoapparatuur
Huisvestingsdiensten
Huur
Huishoudelijke en andere diensten voor de woning
Riolering
Huisvuilophaling
Verzekering i.v.m. woning
Diensten onderhoud, herstelling woning
Andere diensten i.v.m. woning
Overige diensten
Sociale bescherming
Andere diensten, n.e.g.
Verzekering i.v.m. gezondheid
Ziekenhuizen
Medische en paramedische diensten
Onderwijs
Geneeskundige prestaties tandartsen
Andere verzekeringen
Financiële diensten, n.e.g.
Vervoerdiensten
Onderhoud en herstellingen
Personenvervoer over de weg
Personenvervoer door de lucht
Andere diensten voor privévoertuigen
Personenvervoer per spoor
Verzekering i.v.m. vervoer
Andere vervoerdiensten
Reizen
Pakketreizen
Accommodatie
Communicatie
Posterijen
Telefoon- en faxtoestellen en -diensten
Diensten
Gemiddelde
buurlanden
Duitsland
Frankrijk
2,1
1,8
0,8
3,8
2,9
3,0
1,4
1,7
1,4
1,6
1,6
0,6
0,3
0,3
2,3
1,3
1,4
3,1
5,4
1,9
3,3
0,2
-2,9
2,0
2,9
2,6
3,2
1,5
1,6
2,4
1,9
1,8
2,5
1,9
1,1
1,0
4,8
2,3
4,3
4,2
1,4
1,6
2,0
1,5
2,9
0,3
0,1
2,6
1,3
Nb
0,0
2,8
3,0
2,3
2,8
2,8
2,0
3,8
4,6
3,3
1,7
5,2
9,7
18,5
3,8
2,6
4,1
2,1
3,0
1,7
4,0
1,0
1,0
1,7
1,4
5,8
3,3
2,3
2,5
1,2
2,8
2,4
2,3
1,5
2,8
1,8
1,7
1,3
1,9
0,8
3,0
3,5
1,2
1,4
2,3
2,1
2,2
2,8
0,2
-0,9
1,9
2,8
-0,1
2,8
4,1
3,6
3,7
1,2
1,7
0,6
4,1
3,8
5,3
-0,2
-1,9
2,2
2,7
2,9
1,6
0,7
2,6
1,1
2,3
2,3
2,5
2,4
-1,1
-5,1
2,4
3,0
2,9
2,0
0,8
2,5
2,3
1,5
2,6
3,0
2,0
-1,5
4,5
-2,2
2,5
3,7
-1,5
1,7
2,0
-1,8
1,5
56
Nederland
1,8
1,9
2,4
1,8
0,3
2,6
1,8
6,9
3,5
4,6
2,1
55
3,2
-0,9
1,2
1,9
0,9
0,6
-0,1
-0,5
0,6
Nb
0,6
3,6
3,8
1,6
-0,4
1,9
2,7
3,1
0,3
0,7
2,7
-0,1
3,9
2,6
1,2
2,9
1,0
1,8
1,1
2,1
8,8
-0,6
3,5
-0,3
1,1
0,7
-0,2
3,0
-5,6
57
4,1
0,7
2,0
17,7
-6,5
1,2
58
Gewicht in 2014 (in %)
Gemiddelde
België
buurlanden
27,9
20,7
16,3
9,9
4,5
3,7
3,4
2,3
2,4
2,4
1,1
1,9
0,2
0,3
0,1
0,2
19,3
29,0
10,9
20,0
3,6
1,4
1,0
1,8
0,4
1,4
2,1
0,9
1,2
1,8
0,2
1,4
24,5
16,7
8,3
3,3
3,5
2,4
1,3
2,3
4,6
1,1
3,2
2,8
1,6
1,7
1,2
1,5
0,5
0,6
0,2
1,1
15,7
7,0
1,2
1,0
3,1
1,2
2,1
0,1
5,9
4,3
1,6
6,7
18,0
6,9
0,9
1,5
3,3
1,7
1,6
0,2
8,4
5,4
2,9
7,2
0,3
6,5
100,0
0,5
6,7
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Nb: Niet beschikbaar
Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou Nederland geen inflatie gehad hebben voor saneringsdiensten (0,0 %) tegenover 3,2 %
nu.
55
56
Na een gerechtelijke uitspraak van begin 2012, werd het in Duitsland verboden om nog administratieve lasten aan te rekenen
voor private leningen. De uitvoering ervan gebeurde stapsgewijs, waardoor ook het afgelopen kwartaal de inflatie voor financiële
diensten (-5,1 %) nog aanzienlijk afweek van deze in de andere landen.
In Nederland versnelde de inflatie voor personenvervoer in de lucht door een stijging van de ticketprijzen voor vliegreizen (o.a.
doordat Pasen volledig in april viel).
57
Voor het vierde kwartaal op rij kent Nederland een erg hoge inflatie voor de categorie posterijen. De Nederlandse Post voerde
tariefverhogingen door op 1 januari en 1 augustus 2013 en opnieuw op 1 januari 2014. Een volgende tariefverhoging is aangekondigd voor 1 augustus 2014. Deze verhogingen waren noodzakelijk opdat de postbezorging in Nederland kostendekkend en betaalbaar zou blijven.
58
33
VI Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in het
tweede kwartaal 2014
VI.1 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België
In het tweede kwartaal 2014 bedroeg de inflatie voor de niet-energetische industriële goederen gemiddeld 0,6 % (tegenover 0,7 % in het eerste kwartaal 2014). Met een gewicht van 27,9 % in de consumptiekorf droegen de nietenergetische industriële goederen 0,2 procentpunt bij tot de totale inflatie in het tweede kwartaal 2014. Deze bijzonder heterogene groep kan worden onderverdeeld in half-duurzame goederen zoals kleding en schoeisel, nietduurzame goederen zoals bloemen en geneesmiddelen en duurzame goederen zoals juwelen en auto's.
Tabel 11: Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen
(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij ander vermeld)
Half-duurzame goederen
Kleding
Schoeisel
Vaat-,glaswerk en huishoudartikelen
Huishoudtextiel
Speelgoed en hobbyartikelen
Gereedschap voor huis en tuin
Andere kleding artikelen
Andere artikelen voor persoonlijk
gebruik
Boeken
Sport, kampeer en recreatieartikelen
Kledingstoffen
Delen en toebehoren
Dragers opname beeld en geluid
Niet-duurzame goederen
Kranten en tijdschriften
Toestellen en artikelen voor
lichaamsverzorging
Producten voor onderhoud en
herstelling woning
Watervoorziening
Tuinbouw
Allerlei drukwerk en schrijfwaren
Producten voor huisdieren
Andere medische producten
Niet-duurzame huishoudartikelen
Geneesmiddelen
Duurzame goederen
Nieuwe auto's
Meubelen en stoffering
Motorfietsen en fietsen
Tapijten en vloerbekleding
Grote goederen voor recreatie
Huishoudapparaten
Foto- en filmapparatuur
Sieraden,klokken en horloges
Gegevensverwerkende apparatuur
Audio- en videoapparatuur
Niet-energetische industriële
goederen
2013
2014
2014 – II
Bijdrage1
Gewicht2
2011
2012
2013
1,2
1,5
1,8
2,8
2,8
1,1
-1,1
0,8
0,9
1,1
2,2
1,9
2,4
0,7
0,7
0,9
1,4
1,7
0,8
2,1
2,1
0,5
1,0
2,5
II
1,4
1,8
1,4
2,3
2,2
0,4
1,2
2,2
III
1,5
1,9
0,6
2,3
2,5
0,3
1,0
3,1
IV
1,3
1,6
1,7
2,1
1,6
0,7
0,9
2,6
I
1,5
2,2
1,9
2,1
1,5
0,9
0,7
1,7
II
0,9
1,2
1,4
1,8
1,2
0,5
0,4
1,3
apr
1,0
1,3
1,4
1,9
1,3
0,7
0,3
1,3
mei
0,9
1,2
1,4
1,7
1,2
0,6
0,5
1,2
juni
0,8
1,1
1,3
1,7
1,1
0,3
0,5
1,4
0,33
0,21
0,05
0,03
0,02
0,01
0,01
0,01
38,3
19,0
4,0
1,8
1,9
2,4
1,7
0,6
2,1
1,6
1,0
1,1
1,1
1,1
1,4
0,6
1,0
0,4
0,5
0,01
1,0
-0,2
0,5
0,6
0,1
0,2
0,8
1,5
0,2
0,8
0,1
-0,3
0,00
2,1
0,4
0,4
-0,2
-0,6
-0,7
0,2
0,3
0,5
0,3
0,5
0,7
0,00
0,3
0,0
1,3
-2,6
1,6
3,4
0,5
1,8
-2,5
2,1
4,1
-2,2
0,0
-0,6
1,1
6,6
-2,6
0,1
-0,2
1,0
6,7
-2,5
-0,3
-0,2
1,4
7,9
-3,5
-0,6
0,4
1,2
5,2
-2,4
-0,7
0,9
0,7
4,4
-0,2
-0,5
-1,3
1,0
4,7
-0,3
-0,6
-1,4
0,8
4,7
-0,2
-0,5
-0,7
1,2
4,7
-0,2
-0,5
-1,7
1,1
4,7
0,00
-0,01
-0,02
0,32
0,11
0,2
1,8
1,5
30,8
2,3
1,2
0,8
1,9
2,0
2,3
2,5
2,4
2,1
2,2
1,9
2,1
0,10
5,1
2,5
2,6
2,9
3,1
3,2
2,6
2,5
2,0
2,0
2,0
2,0
0,07
3,6
3,8
1,5
5,7
0,7
0,1
1,0
-0,5
0,0
0,8
2,1
2,4
1,9
2,3
0,0
-7,0
15,9
-13,5
-7,2
4,2
3,2
3,6
2,9
0,5
3,9
-1,1
-0,2
-0,3
1,7
0,5
1,9
1,6
0,2
-3,4
14,8
-9,3
-6,5
2,6
0,1
4,0
0,6
0,3
-0,7
-2,3
-0,1
0,3
2,0
1,3
1,7
1,3
-0,3
-2,7
3,4
-7,5
-5,1
2,5
-0,7
4,4
1,3
0,1
-0,9
-2,9
0,0
0,2
2,2
1,3
1,7
1,3
-0,1
-2,6
4,0
-8,4
-4,2
3,1
1,1
3,8
0,2
0,1
-0,9
-2,1
-0,2
0,2
1,9
1,5
1,7
1,2
-0,4
-3,7
2,4
-7,5
-5,0
2,3
1,8
3,3
-0,5
0,6
-0,9
-1,7
-0,2
0,3
2,0
2,0
1,5
1,2
-0,2
-2,6
-0,7
-6,8
-5,9
3,0
1,0
2,9
-0,1
0,7
-2,0
-3,3
-0,1
0,6
1,8
2,0
1,3
0,7
-0,6
-3,5
-2,6
-5,5
-4,4
3,4
1,1
2,1
0,9
1,0
-0,9
-2,2
0,0
1,3
1,5
2,0
1,1
1,2
-0,4
-3,7
-4,0
-4,7
-6,6
3,4
0,3
2,5
0,3
0,8
-1,6
-2,6
-0,3
0,9
1,2
2,0
1,2
0,6
-0,3
-4,2
-4,0
-5,4
-6,4
3,4
2,6
1,9
1,0
1,0
-0,6
-1,9
0,0
1,3
1,7
1,9
1,2
1,4
-0,5
-4,2
-4,1
-4,7
-6,8
3,4
0,2
1,9
1,4
1,1
-0,5
-2,1
0,2
1,7
1,6
2,2
1,0
1,5
-0,3
-2,8
-4,0
-4,1
-6,5
0,06
0,03
0,03
0,03
0,02
-0,04
-0,09
-0,01
0,17
0,10
0,03
0,00
0,00
-0,02
-0,03
-0,04
-0,10
-0,13
1,7
3,0
1,3
2,8
2,3
4,4
4,3
30,9
12,4
6,6
1,4
0,4
0,2
3,8
0,7
1,0
2,3
2,0
1,0
0,9
0,8
0,8
0,9
0,8
0,7
0,6
0,5
0,7
0,7
0,64
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
1
2
Bijdrage tot de inflatie van de groep in het tweede kwartaal 2014 (in procentpunt), p.m. gewicht in de groep in 2014 (in %)
De lichte vertraging van de inflatie voor de niet-energetische industriële goederen wordt verklaard door de vertraging
van het prijsstijgingstempo van de half-duurzame goederen (van 1,5 % in het eerste kwartaal 2014 tot gemiddeld 0,9 %
34
in dit kwartaal). Zoals in het eerste kwartaal 2014 zijn de duurzame goederen gemiddeld stabiel gebleven in vergelijking met een jaar voordien. De inflatie voor de niet-duurzame goederen is lichtjes gestegen (van 0,7 % tot 1,0 %).
De inflatie voor de half-duurzame goederen (0,9 % in het tweede kwartaal) droeg 0,3 procentpunt bij tot de inflatie
voor de niet-energetische industriële goederen (tegenover nog 0,5 procentpunt in het eerste kwartaal 2014). Gemiddeld betaalde de consument dit kwartaal 1,2 % meer voor kleding dan vorig jaar. Ondermeer omwille van haar gewicht
leverde deze subcategorie de grootste bijdrage tot de inflatie voor de half-duurzame goederen. Voor schoeisel betaalde de consument 1,4 % meer dan een jaar voordien. Kleding (van 2,2 % in het eerste kwartaal tot 1,2 % in het tweede
kwartaal) 59, boeken (van 1,5 % tot 0,2 % en zelfs 0,3 % in juni) 60, mediadragers (van 0,9 % tot -1,3 %)61 en schoeisel
(van 1,9 % tot 1,4 %) liggen aan de basis van de vertraging van de inflatie voor de half-duurzame goederen.
Het prijsstijgingstempo van niet-duurzame goederen bereikte 1,0 % gedurende het beschouwde kwartaal. Net zoals de
half-duurzame goederen droeg de inflatie voor de niet-duurzame goederen dit kwartaal 0,3 procentpunt bij tot de inflatie voor de niet-energetische industriële goederen. In vergelijking met dezelfde periode in 2013 stegen de prijzen
voor kranten en tijdschriften met 4,7 %. Lezers betaalden gemiddeld 7,7 % meer voor tijdschriften. De consument gaf
dit kwartaal gemiddeld 2,1 % meer uit aan elektrische apparaten en producten voor lichaamsverzorging dan in het
voorgaande jaar. Hygiënische tampons kostten gemiddeld 15,7 % meer, haargel 3,9 % en deodorant 3,8 %. De inflatie
voor geneesmiddelen liet in het tweede kwartaal 2014 opnieuw een negatief inflatiecijfer (-2,2 %) optekenen. In het
tweede kwartaal daalden de consumptieprijzen van niet-duurzame huishoudartikelen met 0,9 % op jaarbasis. Vloeibaar afwasmiddel en vloeibare allesreiniger bijvoorbeeld kostten respectievelijk 4,8 % en 4,2 % minder dan een jaar
ervoor. Geneesmiddelen (van -3,3 % in het eerste kwartaal 2014 tot -2,2 % in het tweede kwartaal 2014) en nietduurzame huishoudartikelen (van -2,0 % tot -0,9 %) droegen het meest bij tot de versnelling van de inflatie.
Net zoals in het vorige kwartaal zijn de consumptieprijzen voor duurzame goederen onveranderd gebleven ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. De prijzen van audio- en videoapparatuur en van ICT-apparatuur daalden met respectievelijk 6,6 % en 4,7 % in het tweede kwartaal 2014. Kleurentelevisies en tablets kostten respectievelijk 8,7 % en
6,8 % minder dan een jaar voordien. De consumptieprijzen voor meubelen en wagens stegen echter slechts met 1,5 %
en 1,3 %62 in het afgelopen kwartaal.
59
Ter herinnering: de inflatiecijfers van 2,2 % voor kleding en 1,9 % voor schoeisel waren in het eerste kwartaal 2014 te wijtenaan
de minder voordelige solden gedurende de maand januari 2014.
60
Romans (van 1,7 % tot -0,4 %) en fictieboeken (van 1,7 % tot 0,3 %) droegen dit kwartaal het meest bij tot de vertraging van de
inflatie voor boeken.
61
Blueraydiscs (van 0,8 % tot -1,4 %) en lege DVD RW discs (van -1,3 % tot -1,8 %) droegen dit kwartaal het meest bij tot de vertraging van de inflatie voor de mediadragers.
62
Dit kan onder meer worden verklaard door minder voordelige kortingen in juni 2014.
35
VI.2 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in de voornaamste buurlanden
Voor de productgroep niet-energetische industriële goederen kenden onze voornaamste buurlanden gemiddeld genomen een sterkere vertraging van de inflatie dan België, van 0,3 % in het eerste kwartaal 2014 naar 0,0 % het afgelopen kwartaal (ter herinnering in België was dit van 0,7 % naar 0,6 %). Een gevolg hiervan is de toename van de bijdrage
van deze productgroep tot het totale inflatieverschil ten nadele van België tot 0,2 procentpunt. Er was een terugval van
zowel de Duitse, Franse als Nederlandse inflatie voor deze productgroep tegenover het voorgaande kwartaal (van respectievelijk 0,7 % tot 0,4 %, -0,2 % tot -0,4 % en 0,1 % tot -0,3 %).63
Grafiek 15: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen in België en in de voornaamste buurlanden
(Jaarlijks veranderingspercentage)
3,500
3,00
2,500
2,00
1,500
1,00
,500
,00
-,500
-1,00
2008
2009
België
2010
Duitsland
2011
Frankrijk
2012
Nederland
2013
2014
Gemiddelde buurlanden
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Net als in het eerste kwartaal 2014 droeg kleding het meeste bij tot het inflatieverschil ten nadele van ons land voor de
niet-energetische industriële goederen. De Belgische inflatie voor kleding kwam hoger uit dan gemiddeld in onze buurlanden (respectievelijk 1,2 % en -0,1 %). Geneesmiddelen leverden de grootste bijdrage tot het inflatieverschil ten
voordele van ons land.
63
Bij ongewijzigde indirecte belastingen was de inflatie voor niet-energetische industriële in België en Duitsland ongeveer hetzelfde
geweest als nu, in Frankrijk -0,6 % (tegenover -0,4 % nu) en in Nederland -0,5 % (tegenover -0,3 % nu). De afwijking voor Frankrijk is
een gevolg van de verhoging van het hoge btw-tarief en het middentarief (zie eerder).
36
Tabel 12: Inflatie voor niet-energetische industriële goederen en voornaamste categorieën in België en in de drie voornaamste
buurlanden voor het tweede kwartaal 2014
(Jaarlijks veranderingspercentage)
België
Half-duurzame goederen
Kleding
Schoeisel
Vaat-, glaswerk en huishoudartikelen
Huishoudtextiel
Speelgoed en hobbyartikelen
Gereedschap voor huis en tuin
Andere kleding artikelen
Andere artikelen voor persoonlijk gebruik
Boeken
Sport-, kampeer- en recreatieartikelen
Kledingstoffen
Delen en toebehoren
Dragers opname beeld en geluid
Niet-duurzame goederen
Kranten en tijdschriften
Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging
Producten voor onderhoud en herstelling woning
Watervoorziening
Tuinbouw
Allerlei drukwerk en schrijfwaren
Producten voor huisdieren
Andere medische producten
Niet-duurzame huishoudartikelen
Geneesmiddelen
Duurzame goederen
Nieuwe auto’s
Meubelen en stoffering
Motorfietsen en fietsen
Tapijten en vloerbekleding
Grote goederen voor recreatie
Huishoudapparaten
Foto- en filmapparatuur
Sieraden, klokken en horloges
Gegevensverwerkende apparatuur
Audio- en videoapparatuur
Niet-energetische industriële goederen
0,9
1,2
1,4
1,8
1,2
0,5
0,4
1,3
0,6
0,2
0,5
-0,2
-0,5
-1,3
1,0
4,7
2,1
2,0
3,4
1,1
2,1
0,9
1,0
-0,9
-2,2
0,0
1,3
1,5
2,0
1,1
1,2
-0,4
-3,7
-4,0
-4,7
-6,6
0,6
Gemiddelde
buurlanden
0,1
-0,1
0,3
0,3
0,2
0,0
0,8
-0,1
0,6
1,9
-0,2
-1,0
-0,3
-3,0
0,7
3,5
-0,8
0,6
1,8
0,9
0,3
0,6
1,0
-0,3
1,2
-0,8
1,0
0,6
0,3
-1,6
1,7
-2,2
-6,9
-1,8
-5,2
-8,0
0,0
Duitsland
Frankrijk
0,5
0,6
0,4
2,1
1,1
-0,3
0,8
0,1
1,1
2,7
0,9
-1,0
-1,2
-3,6
1,3
4,7
-0,2
1,0
0,6
1,2
1,5
0,2
1,3
0,4
2,7
-0,6
0,2
0,6
1,2
-1,6
2,4
-2,3
-3,3
-1,1
-2,8
-6,1
0,4
-0,2
-0,4
0,4
-0,4
-1,1
-1,6
0,9
-0,3
0,3
0,3
-0,9
-0,4
1,4
-1,8
0,1
2,6
-1,5
0,5
2,4
0,9
-0,4
1,4
0,7
-0,2
-0,6
-1,0
1,9
1,0
0,0
0,9
1,4
-2,4
-13,3
-2,7
-7,4
-10,9
-0,4
Nederland
-0,3
1,9
-0,6
-2,2
1,1
6,3
-0,7
0,2
0,0
1,8
-1,4
Nb
3,7
-3,3
0,3
0,4
0,5
-0,1
11,3
-0,4
-1,3
-0,6
-0,4
-3,4
-1,0
-1,0
1,9
-0,4
-1,6
-2,4
0,2
-0,3
-11,2
0,1
-7,1
-6,7
-0,3
64
Gewicht 2014 (in %)
Gemiddelde
België
buurlanden
38,3
35,5
19,0
14,0
4,0
3,9
1,8
2,3
1,9
1,7
2,4
2,2
1,7
2,1
0,6
0,9
1,0
1,4
2,1
2,3
0,3
1,2
0,2
0,2
1,8
2,3
1,5
1,0
30,8
31,3
2,3
2,7
5,1
6,5
3,6
1,7
1,7
2,6
3,0
2,9
1,3
1,3
2,8
2,6
2,3
3,4
4,4
3,1
4,3
4,4
30,9
33,2
12,4
12,3
6,6
7,0
1,4
1,4
0,4
0,6
0,2
1,2
3,8
3,6
0,7
0,6
1,0
2,1
2,3
2,3
2,0
2,2
100,0
100,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
Nb: Niet beschikbaar
64
Als wordt gekeken naar de inflatie bij ongewijzigde indirecte belastingen op detailniveau valt voornamelijk de afwijking op van
10,6 procentpunt tussen de inflatie voor waterverbruik in Nederland bij ongewijzigde indirecte belastingen (0,7 %) en de reële inflatie (11,3 %). In 2014 verdubbelde het belastingtarief voor leidingwater in Nederland.
37
VII Focus: Verloop van de vastgoedprijzen in België en de voornaamste buurlanden
Met de wet van 26 april 2013, houdende de invoeging van boek V in het Wetboek van economisch recht (getiteld “De
mededinging en de prijsevoluties”), werd het onderzoeksdomein van het Prijzenobservatorium uitgebreid. Het Prijzenobservatorium kan voortaan ook onderzoek uitvoeren op het vlak van marktwerking. Gezien het belang van huiseigenaarschap in België, neemt het Prijzenobservatorium zich voor om de Belgische vastgoedmarkt op te volgen. Deze focus is alvast een eerste exploratie van de indicatoren rond vastgoedprijzen en van marktevaluatie. Om zicht te krijgen
op de evolutie van de vastgoedprijzen in België moet een beroep gedaan worden op andere statistieken dan de consumptieprijsindex. Conform de richtlijnen van Eurostat worden de kosten verbonden aan het bewonen van de eigen
woning op dit ogenblik immers niet opgevolgd in de consumptiekorf, enkel de werkelijke huurgelden maken er deel
van uit, evenals bepaalde diensten verbonden aan het onderhoud en de reparatie van de woning. De woningstructuur
is nochtans niet dezelfde in de verschillende Europese landen en het aandeel huurders en eigenaars verschilt aanzienlijk van land tot land. Daar waar in Duitsland de categorie werkelijke huurgelden in 2014 goed is voor meer dan 10 %
van het gewicht van de consumptiekorf (25,8 % van de diensten), is dat voor Frankrijk 7,1 % (18 % van de diensten)
voor Nederland 7,7 % (19,4 % van de diensten) en voor België (waar huiseigenaarschap veel meer uitgesproken is 65)
slechts 4,3 % (10,9 % van de diensten).
Sinds begin 2014 (met backdata tot 2005) publiceert de Algemene Directie Statistiek wel een residentiële vastgoedprijsindex 66 67, welke ook gepubliceerd wordt door Eurostat onder de benaming ‘house price index’ (HPI) 68 69. Op basis
van de HPI kan vastgesteld worden dat de Belgische vastgoedprijzen sinds 2006 voornamelijk opwaarts gericht waren.
Tussen het eerste kwartaal 2006 en het eerste kwartaal 2014 namen de woningprijzen in België met 26,8 % toe, in onze voornaamste buurlanden was dat 11,9 % voor Duitsland70, 8,6 % voor Frankrijk 71 en -11,6 % voor Nederland. Tot
eind 2008 stegen de huizenprijzen in België, Nederland en Frankrijk, maar in 2008 en 2009 kende België een veel minder omvangrijke neerwaartse prijscorrectie. Tussen het derde kwartaal 2008 en het tweede kwartaal 2009 gingen de
vastgoedprijzen in Frankrijk en Nederland met respectievelijk 8,3 % en 5,8 % naar beneden. De Franse vastgoedmarkt
65
Volgens de cijfers gepubliceerd door Eurostat (Distribution of population by tenure status) was in 2012 72,3 % van de Belgische
bevolking huiseigenaar, in Nederland 67,5 %, in Frankijk 63,7 % en in Duitsland slechts 53,3 %.
66
Deze index meet de prijsevolutie van woningen aangekocht door huishoudens op de primaire en de secundaire residentiële
markt, met uitzondering van zelf gebouwde woningen. De prijs van de bouwgrond is inbegrepen in de prijs van de woning. De basisgegevens voor deze index zijn: enquête over de afzetprijzen in de bouwnijverheid, de registratiediensten van de FOD Financiën
en de Nationale Rekeningen. Veranderingen in kwaliteit van de verkochte woningen van kwartaal tot kwartaal worden in rekening
gebracht door te werken met hedonische regressie modellen per type woning (huis, villa, appartement). Cijferreeksen en achtergrondinfromatie zijn toegankelijk via de website van de AD Statistiek.
(http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/bouw_industrie/residentiele_vastgoedprijsindex/).
Naast de vastgoedprijsindex publiceert de AD Statistiek ook statistieken over de vastgoedprijzen in niveau. Op basis van gegevens
verkregen van de registratiediensten van de FOD Financiën stelt AD Statistiek deze statistieken op, welke in principe 3 maanden en
15 dagen na de referentieperiode gepubliceerd worden. Daar de gegevens afkomstig zijn van de FOD Financiën moet echter opgemerkt worden dat de referentieperiode niet dezelfde is als de periode waarin de verkoopovereenkomst effectief afgesloten werd.
De transactie wordt pas geregistreerd bij de FOD Financiën van zodra de notaris de akte ter registratie heeft aangeboden (maximaal
4 maanden na ondertekening van het compromis).
67
De methodologie voor de residentiële vastgoedprijsindex of ‘house price index’ kan geraadpleegd worden via de website van Eurostat.
(http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/hicp/methodology/hps/house_price_index). België publiceert tevens reeds een
opgesplitste evolutie voor nieuwe en bestaande woningen en loopt hiermee voor op de plannen bij Eurostat.
68
69
Ook de ECB publiceert een indicator over de evolutie van de woningprijzen(residential property price indicator), welke verder
opgevolgd zal worden door het Prijzenobservatorium.
70
Voor Duitsland is de HPI slechts beschikbaar tot en met het tweede kwartaal van 2013.
71
Voor Frankrijk werd deze index slechts gepubliceerd vanaf het tweede kwartaal van 2006.
38
heeft zich daarna, met stijgende vastgoedprijzen tot het derde kwartaal 2011 en aansluitend licht dalende woningprijzen, hersteld (+8,0 % tussen het tweede kwartaal 2009 en het eerste kwartaal 2014) daar waar Nederland in dezelfde
periode geconfronteerd werd met verder dalende vastgoedprijzen (-14,9 %). De Duitse vastgoedprijzen bleven geruime
tijd stabiel maar kennen de laatste jaren een toename (+12,1 % tussen het eerste kwartaal van 2010 en het tweede
kwartaal 2013, de laatst beschikbare cijfers). Sinds het laatste kwartaal van 2013 is de Belgische HPI dalende waarbij in
het eerste kwartaal 2014 voor het eerst sinds eind 2009 sprake was van een jaar-op-jaar prijsafname (namelijk -1,1 %).
Grafiek 16: Kwartaalevolutie van house price index (HPI) in België en in de voornaamste buurlanden
(HPI: 2006=100)
130
125
120
115
110
105
100
95
90
85
2005
2006
2007
2008
2009
België
Duitsland
2010
2011
2012
Frankrijk
Nederland
2013
2014
Bron: Eurostat
Naast het opvolgen van de evolutie van de vastgoedprijzen op de primaire en secundaire markt, lijkt het ook interessant om de onder- of overwaardering van de bestaande vastgoedmarkt in te schatten. In hun publicaties ramen economische instituten zoals de OESO en het IMF periodiek de graad van onder- of overwaardering van de vastgoedmarkt.
De meest gebruikte ratio’s daarbij zijn de price-to-income en price-to-rent.72 Hierbij wordt het verloop van de woningprijzen gerelateerd aan het verloop van het beschikbaar inkomen per capita enerzijds en dat van de huurprijzen anderzijds. Een aanzienlijke afwijking van de berekende ratio op een bepaald tijdstip ten opzichte van het langetermijngemiddelde (dat geacht wordt overeen te komen met de evenwichtswaarde) kan wijzen op een onder- of overwaardering van de vastgoedprijzen. Volgens eigen berekeningen73 kende België eind 2013 voor elk van de berekende ratio’s
72
De price-to-rent ratio is relevant omdat deze de winstgevendheid van een eigen woning evalueert en hierdoor ook de keuze tussen kopen of huren. De price-to-income draagt dan weer bij tot een beter inzicht in de betaalbaarheid van een eigen woning voor
een persoon met een gemiddeld inkomen.
73
Beide ratio’s werden berekend op basis van de formule van de OESO. De teller in beide ratio’s is de house price index van de
OESO, welke veeleer rekening houdt met de prijsevolutie op de secundaire markt. Voor België werd deze ontwikkeld en aangeleverd aan de OESO door de NBB en is het een Laspeyres kettingindex opgesteld op basis van de woningprijzen van bestaande woningen. Voor Frankrijk werd deze aangeleverd door INSEE, voor Nederland door het Kadaster en voor Duitsland door de Deutsche
Bundesbank. De variabelen voor de noemer van de price-to-income zijn afkomstig uit de OECD Economic Outlook database. De
noemer van de price-to-rent noemer komt overeen met de werkelijke huurgelden uit de consumptieprijsindex (Consumer prices –
Housing excluding imputed rents). Beide ratio’s worden uitgedrukt in index, waarbij het langetermijngemiddelde gelijk is aan 100,
lopende van 1980 tot 2013.
39
de grootste overwaardering (58 % op basis van de price-to-rent ratio, 47 % volgens de price-to-income ratio), gevolgd
door Frankrijk (29,4 % volgens de price-to-rent ratio, 27,8 % volgens de price-to-income ratio in het laatste kwartaal
van 2013). Tot eind 2008 zou de Nederlandse vastgoedmarkt het meest overgewaardeerd geweest zijn (49 % overwaardering op basis van beide ratio’s) maar door de correctie van de afgelopen jaren was dat eind 2013 al heel wat
minder (4 % op basis van de price-to-income ratio en 17,7 % op basis van de price-to-rent ratio). Duitsland zou reeds 15
jaar een ondergewaardeerde vastgoedmarkt hebben volgens deze ratio’s (in het laatste kwartaal van 2013 bedroeg
deze onderwaardering respectievelijk 8,7 % en 16,9 % volgens de price-to-rent en de price-to-income ratio)74.
Grafiek 17: Kwartaalevolutie van price-to-income ratio in België en in de voornaamste buurlanden
(Langetermijngemiddelde=100)
180
160
140
120
100
80
60
40
1980
1983
1986
1989
België
1992
1995
1998
Duitsland
2001
Frankrijk
2004
2007
2010
2013
Nederland
Bronnen: NBB, OECD, eigen berekeningen
74
Er moet echter opgemerkt worden dat tot voor 10 jaar de kwaliteit van de Duitse huizenprijsstatistieken (in termen van dekking,
aantal observaties en representativiteit) matig was, wat een goede langetermijnvergelijking in de weg staat (zie ook Deutsche Bundesbank, Monthly Report, oktober 2013).
40
Grafiek 18: Kwartaalevolutie van price-to-rent ratio in België en in de voornaamste buurlanden
(Langetermijngemiddelde=100)
160
140
120
100
80
60
40
1980
1983
1986
1989
1992
België
1995
1998
Duitsland
2001
Frankrijk
2004
2007
2010
2013
Nederland
Bronnen: OECD, eigen berekeningen
Deze door de OESO gebruikte ratio’s kenmerken zich door hun eenvoud. Op basis van slechts twee variabelen wordt
nagegaan of de woningmarkt onder- of overgewaardeerd is. Dat is meteen ook de voornaamste tekortkoming van deze ratio’s. Andere belangrijke determinanten van de woningprijzen (zoals demografie, werkloosheidsgraad, culturele
verschillen 75, fiscaliteit, vermogen, …) worden niet in rekening genomen. Bovendien kunnen vraagtekens geplaatst
worden bij het langetermijngemiddelde als constante evenwichtswaarde en bijgevolg het bestaan van een stabiele
langetermijnrelatie, onafhankelijk van de gekozen periode, tussen de variabelen onderling 76 77.
Specifiek voor de price-to-income-ratio, kan de bedenking gemaakt worden dat de betaalbaarheid van een woning niet
alleen afhangt van het beschikbaar inkomen, maar ook van de (hypotheek)rente. Door de price-to-income ratio te corrigeren voor de rente, kan hieraan tegemoet gekomen worden. De ratio die hieruit voortkomt wordt de interestadjusted affordability ratio 78 genoemd. Door gebrek aan vergelijkbare cijfers werd voor de internationale vergelijking
gebruik gemaakt van de 10-jarige overheidsobligatierente, zoals gepubliceerd door Eurostat (welke recentelijk sneller
75
Belgen verkiezen traditioneel gezien een eigen woning boven een huurwoning. Huren wordt vaak gezien als een tijdelijke oplossing, wie langer huurt doet dit omdat een eigen woning financieel niet haalbaar is (zie Sien Winters, “Wat is er mis met huren?”,
Financieel Forum/Bank- en Financiewezen, juni 2013). De hoge vraag naar woningen verklaart dus deels de stijgende woningprijzen.
76
Deze ratio’s zijn immers geen stationaire reeksen. In zekere mate betekent dit dat de observaties niet steeds zullen ‘terugkeren’
naar een ‘vast’ gemiddelde.
77
Zie Van Gompel, “De Belgische vastgoed-en hypotheekmarkt. Ontwikkeling waardering & toekomstvisie.”, Financieel Forum/Bank- en Financiewezen, juni 2013.
78
De gebruikte formule is:
�
R
�x HPI
1−(1+R)−n
BI/P
waarbij n de looptijd is, R de (hypotheek)rente, BI het beschikbaar inkomen, HPI de hou-
se price index en P de totale populatie. Er werd uitgegaan van een looptijd van 20 jaar en een vaste rente. De teller van de breuk
geeft de aflossing van de betrokken lening op jaarbasis indien de woning volledig gefinancierd wordt met geleend geld.
41
gedaald is dan de effectieve commerciële hypotheekrente, en aldus een overwaardering zal onderschatten). Opvallend
is dat geen enkele van de vastgoedmarkten van de buurlanden op basis van de interest-adjusted affordability ratio eind
2013 nog overgewaardeerd zou zijn, een gevolg van de erg lage huidige rente voor overheidsobligaties. In België zou de
overwaardering nog uitkomen op 3 % (België 1 in grafiek 19) op basis van de 10-jarige obligatierente. Op basis van de
evolutie van de commerciële hypotheekrente in België 79, zou dit nog 9 % (België 2 in grafiek 19) zijn. Ook bij het gebruik van de price-to-rent ratio kunnen een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Zo wordt voor de noemer gebruik
gemaakt van het verloop van de werkelijke huurgelden uit de consumptieprijsindex, waarvan de methodologie recent
aangepast werd80.
Grafiek 19: Kwartaalevolutie van interest-adjusted affordability ratio in België en in de voornaamste buurlanden
(Langetermijngemiddelde=100)
200
180
160
140
120
100
80
60
40
1980
1983
1986
België (1)
1989
1992
België (2)
1995
1998
Duitsland
2001
2004
Frankrijk
2007
2010
2013
Nederland
Bronnen: Eurostat, NBB, OECD, eigen berekeningen
Opm.: België (1) is op basis van de 10-jarige obligatierente, België (2) op basis van de hypotheekrente.
Gezien de belangrijke tekortkomingen van beide ratio’s, zal het Observatorium focussen op de ontwikkeling van nieuwe indicatoren voor een correctere inschatting van de over– of onderwaardering van de vastgoedmarkt.
79
Voor de Belgische hypotheekrente werden drie reeksen gekoppeld om de gehele periode te dekken: de rentetarieven van de RIR
(retail interest rate) -enquête voor de periode 1993-2002 en de MIR (monetary financial institutions interest rate -enquête voor de
periode 2003-heden, beide gepubliceerd door de NBB, aangevuld met de hypotheekrente van ASLK-FORTIS voor de periode 19801992 (aangeleverd door de NBB).
In haar Economisch tijdschrift van december 2013 plaatste de NBB alvast vraagtekens bij de berekening van deze getuige in het
verleden (zie NBB, “Inflatiemaatstaf : huidige stand van zaken en Uitdagingen”, Economisch tijdschrift, december 2013 Zo zou er in
het verleden onvoldoende rekening zijn gehouden met de ontwikkelingen die voortvloeien uit de dynamiek van de vastgoedmarkt).
80
De Algemene Directie Statistiek heeft in de loop van 2013 een aantal methodologische verbeteringen uitgewerkt. De berekeningsmethode werd
hierbij herzien om de prijsevolutie van de private huur beter weer te geven, vooral door het opvangen en beperken van de non-respons en het
gebruik van prijsimputatie. (zie punt 11 van de methodologische nota inzake de nieuwe consumptieprijsindex).
42
Lijst van afkortingen
AD Statistiek
Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie
BRUGEL
Brusselse regulator voor energie (BRUssel Gas ELektriciteit)
Btw
Belasting op toegevoegde waarde
COICOP
Classificatie van consumptieve uitgaven
ICP
Consumptieprijsindex
CREG
Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas
CWaPE
Commission wallonne pour l'Energie
EC
Europese Commissie
ESGM
European Spot Gas Market
Eurostat
Statistical Office of the European Commission
FOD Economie
Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
GICP
Geharmoniseerd consumptieprijsindex
IMF
Internationaal Monetair Fonds
INR
Instituut voor de nationale rekeningen
INSEE
Institut national de la statistique et des études économiques (Frankrijk)
K1
Eerste kwartaal
K2
Tweede kwartaal
K3
Derde kwartaal
K4
Vierde kwartaal
Kmo
Kleine of middelgrote onderneming
kWh
Kilowattuur
NACE
Economische activiteitennomenclatuur in de Europese Gemeenschap
NBB
Nationale Bank van België
NICP
Nationale consumptieprijsindex
USD
United States dollar
VREG
Vlaamse regulator van de elektriciteits- en gasmarkt
43
Bijlagen
Bijlage 1: Overzicht van de prijsbewegingen van producten en diensten
tussen het tweede kwartaal 2013 en 2014
(Rangschikking in dalende volgorde van prijsstijging)
Benaming
Diepvries tijgergarnalen
Inflatie in %
Benaming
Inflatie in %
19,5
Wodka
4,7
Huisvuilophaling
18,5
Whisky
4,6
Afdrukken digitale foto's (internet)
15,8
Uurtarief elektrotechnicus
4,6
Hygiënische tampon
15,7
Verzolen van schoenen
4,5
Vermout
13,3
Vol-au-vent
4,5
Tabak
12,1
Briefport
4,5
Meerrittenkaart
11,9
Uurtarief schoonmaken
4,4
Volle melk
10,9
Telefoongesprekken via toestel
4,3
Zout
9,4
Maïs (zoet, in blik)
4,3
Jenever
8,9
Italiaanse wijn
4,3
Lange sigaretten
8,7
Lelies
4,3
Half afgeroomde melk
8,4
Vleessnack
4,3
Schuursponsje
8,0
Harde kaas Gouda-type
4,3
Beaujolais
7,9
Voetbalwedstrijd eerste provinciale
4,2
Condooms
7,7
Verse room
4,2
Tijdschriften
7,7
Aardappelen(nieuwe oogst)
4,2
Gepelde tomaten
7,4
Vervangen van remblokjes
4,2
Balpen
7,3
Verhuisdiensten
4,1
Familiale verzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid
7,3
Pralines
4,1
Luikse wafel
7,2
Schoorsteenvegen
4,1
Zalm
6,8
Veearts: ovariectomie kat
4,1
Roséwijn: Côtes de Provence
6,7
Cent wafer
4,0
Trappistenbier
6,6
Plaatsen advertentie
4,0
Babysit dienst
6,6
Bijdrage ziekteverzekering
4,0
Korte sigaretten
6,6
Naaigaren
4,0
Kant-en-klare cocktail
6,5
Abonnement autopechbestrijding
4,0
Buitenlanse reizen (GICP)
6,3
Huishoudvuilnisbak
4,0
Draagbare spelconsole
5,9
Begrafenisondernemingen
3,9
Melkerijboter
5,8
Hondenvoeding (blik)
3,9
Zwembad
5,6
Likeur
3,9
Ajuin
5,5
Droogkuis van kostuum
3,9
Thee (builtjes)
5,4
Haargel
3,9
Pilsbier (blik)
5,3
Brandverzekering
3,8
Maandabonnement
5,0
Deodorant: roll-on
3,8
Erwtjes
5,0
Vliegtuigticket (GICP)
3,7
Olieverversen
4,9
Maaltijd restaurant
3,7
Gerookte zalm
4,8
Wattenstaafjes
3,7
Gashoudend water
4,8
Crematie
3,6
Eénpersoonskamer-gewone rechthebbende
4,8
Emailverf
3,6
Geraspte Emmenthal
4,7
Wassen van hemd
3,6
Cider
4,7
Onderhoud van centrale verwarming
3,6
Pilsbier (bak)
4,7
Uurtarief reparatie verwarmingsinstallatie
3,6
44
Benaming
Inflatie in %
Benaming
Inflatie in %
Smeltkaas (gruyère)
3,6
Permanent
2,7
Forel
3,6
Bioscoop
2,7
Colalimonade (light)
3,5
Gehakt
2,7
Margarine op basis van olijfolie
3,5
Pizza
2,7
Rusthuizen
3,5
Kinderfiets
2,7
Pepersteak
3,4
Tandenborstel manueel
2,6
Vensterglas
3,4
Dagmenu
2,6
Diepvriessoep
3,4
Schouwburgabonnement
2,6
Uurtarief loodgieter
3,3
Zonnebankabonnement (10 beurten)
2,6
Bankdiensten
3,3
Spiegel
2,6
Citytrips
3,3
Varkensrib van de filet
2,6
Hamburger (fastfood)
3,2
Mineraalwater
2,5
Hamburger
3,2
Haarlak
2,5
Uurtarief garagist
3,2
WC-reiniger
2,5
Colalimonade (in winkel)
3,2
Gebakken tong of forel
2,5
Porto
3,2
Houtskool
2,4
Stuk belegd stokbrood
3,2
Biefstuk
2,4
Zakje friet
3,2
Candybar (automaat)
2,4
Steak tartare
3,1
Speciaal bier
2,4
Kop en schoteltje
3,1
Biljet 90 km weekend
2,4
Chinese dagschotel
3,1
Balklamp halogeen
2,4
Vloeibare meststof
3,0
Pilsbier
2,4
Melkchocolade met praliné
3,0
Dagbladen
2,4
Biljet 45 km
3,0
Varkenslapje
2,4
Autokeuring
3,0
Kousenbroek
2,4
Karbonade
3,0
Bottines
2,4
Haarsnit
2,9
Reinigingsproducten voor ramen
2,4
Fruittaartje
2,9
Hemd
2,3
Spaghetti (maaltijd)
2,9
Belgische halfharde kaas
2,3
Mokkataartje
2,9
Frankfurter worstjes
2,3
Salade niçoise
2,9
Cordon bleu
2,2
Stripverhaal
2,9
Salon
2,2
Uurtarief elektricien
2,9
Torische brilglazen
2,2
Watergolf
2,9
Dweil
2,2
Colalimonade (restaurants en cafes)
2,8
Dunne lende
2,2
Kleuring
2,8
Gerookt spek
2,2
Melkchocolade
2,8
Rijsttaart
2,1
Snoeischaar
2,8
Keukentafel
2,1
Verse magere kaas
2,8
Hespenworst
2,1
Verse worst
2,8
Steakmes
2,1
Biljet 20 km
2,8
Lederen laarzen
2,1
Geconcentreerde melk
2,8
Varkensgebraad van de hesp
2,1
Puddingpoeder
2,8
Sociale huur
2,1
Limonade (orange of citroen)
2,8
Weekend aan zee
2,1
Fluorescerende buislamp
2,8
Jeansbroek (voor heren)
2,1
Vervangen van uurwerkbatterij
2,8
Eclair
2,1
Gordijnstof
2,7
Festivals
2,1
Jaarlijks schoolabonnement
2,7
Taxi
2,0
Deodorant
2,7
Varkensrib spiering
2,0
45
Benaming
Inflatie in %
Benaming
Inflatie in %
Damesfiets
2,0
Inox kookpot
1,4
Middagmaal op school
2,0
Bustehouder
1,4
Tulpenbollen
2,0
Elektrische koffiezet
1,4
Peper (zwart)
2,0
Vullingen van caviteiten
1,4
Go Pass
2,0
Bruin brood (800 g)
1,4
Huur van garage
2,0
Chrysanten
1,4
Rauwe ham
2,0
Individuele behandeling kinesitherapie
1,4
Bordeaux supérieur AOC
2,0
Consultatie tandarts
1,4
Acrylverf
2,0
Specialist: raadpleging
1,4
Studentenhaver
2,0
Geneeskunde aanvullende opleiding: huisbezoeken
1,3
Broodje
1,9
Uitreikingskosten paspoort
1,3
Espressokoffie
1,9
Maandtreinkaart 20 km
1,3
Kostprijs internaat
1,9
Blazer
1,3
Hoeslaken
1,9
Nieuwe wagens (BIV inbegrepen)
1,3
Weekend in de Ardennen
1,9
Potlood
1,3
Kramiek
1,9
Elektrische frituurketel
1,3
Sweater
1,8
Scooter
1,3
Slip
1,8
Schuimrubberen matras
1,3
Vleessalade
1,8
Veearts: raadpleging
1,2
Polsuurwerk
1,8
Brie
1,2
Vasttapijt
1,8
Riesling: Elzas
1,2
Hogeschool: inschrijvings- & examengeld
1,8
Meergranenbrood
1,2
Frisdrank (automaat)
1,8
Speciaal brood (800 g)
1,2
Rozijnenkoek (suissekoek)
1,8
Verkeersbelasting
1,2
Body
1,8
Shampoo
1,2
Reiskoffer
1,8
Tennisracket
1,1
Ficus
1,7
Stof voor overgordijnen
1,1
Filet américain
1,7
Joggingschoenen
1,1
Internetabonnement
1,7
Stadsbroek
1,1
Kauwgom
1,7
Autorijschool
1,1
Camping
1,7
Pensen
1,1
Niet-sociale huur
1,7
Elektrisch scheerapparaat
1,1
Reisbijstandsverzekering
1,7
Vruchtensap
1,1
Rosbief
1,6
Strijkplank
1,1
Moderne slaapkamer
1,6
Speciaal brood (400 g)
1,1
Tennisballen
1,6
Vleesbrochette
1,1
Uurtarief schilder
1,6
Geheugenkaart
1,1
Kaas: vers, broodbeleg
1,6
Kalfsgebraad
1,1
Sportdrank
1,6
Houten tuintafel
1,0
Peutertuinen
1,6
Kleine speelgoedauto
1,0
Volle yoghurt (natuur)
1,6
Douchegel
1,0
Chileense wijn
1,5
Diepvriesfriet
1,0
Koffiefilters
1,5
Yoghurt met fruit (mager)
1,0
Badmat
1,5
Woordenboek N-F en F-N
1,0
Babyvoeding
1,5
Rolmeter
1,0
Universiteit: inschrijvings- & examengeld
1,5
Ruitenwisser
1,0
Portefeuille
1,5
Bereide diepvriesmaaltijd op basis van vis
1,0
Lage lederen veterschoenen
1,5
Pop (type Barbie)
0,9
Diepvriessoepgroenten
1,4
Hometrainer
0,9
46
Benaming
Inflatie in %
Benaming
Inflatie in %
Elektrische gazonmaaier
0,9
Verticale diepvries
0,2
Gekookte ham
0,9
Lattenbodem
0,1
Notariskosten hypotheeklening
0,9
Kattenvoeding (aluminium-schaaltje)
0,1
Minarine
0,9
Medische beeldvorming
0,1
Hondenvoeding (brokken)
0,9
Braadkip
0,1
T-shirt (kind)
0,8
Salami
0,1
Biscuits
0,8
Sportschoenen
0,1
Badpak
0,8
Kip kerrie salade
0,1
Synthetisch dekbed
0,8
Kalanchoe
0,0
Pure chocolade
0,8
Camembert
0,0
Maandtreinkaart 45 km
0,8
Vuurvaste schotel
0,0
Drank op basis van soja
0,8
Jeansbroek (voor dames)
0,0
Biljet
0,8
Droogkast
0,0
Lamsbout
0,8
Viervruchtenjam
0,0
Energiedrank
0,7
Geneeskunde aanvullende opleiding: raadpleging
0,0
Toiletpapier
0,7
Klinische biologie
0,0
Lederen vest
0,7
Tweepersoonskamer
0,0
Pleisters
0,7
Tweepersoonskamer (OMNIO)
0,0
Mengkraan
0,7
Videospel voor console
0,0
Jaarlijkse schooltreinkaart 20 km
0,7
Tandpasta
0,0
Lage lederen schoenen
0,6
Glasvezelbehang
0,0
Braadpan
0,6
Sponshanddoek
-0,1
Combi-koelkast
0,6
Toiletzeep
-0,1
Butaan
0,6
Schrift met losse bladen
-0,1
Slip
0,6
Inktpatroon
-0,1
Australische wijn
0,6
Gemengde sla
-0,1
Aluminiumfolie
0,6
Stof voor jurk
-0,2
T-shirt
0,5
Autobatterij
-0,2
Hemdblouse
0,5
Kalkoenborstfilet
-0,2
Autoverzekering Burgelijke Aansprakelijkheid
0,5
Laminaat
-0,2
Pingpongtafel
0,5
Schoonheidscrème
-0,3
Eau de toilette voor dames
0,4
Konijn
-0,3
Elektrische boormachine
0,4
Roomijs
-0,3
Rozen
0,4
Dekbedovertrek en slopen
-0,4
Hotelkamer
0,4
Waspoeder
-0,4
Lange broek
0,4
Kruippakje
-0,4
Aftershave
0,4
Elektrische radiator
-0,4
Schrijnwerker: plaatsing parket
0,4
Boeken
-0,4
Spaarlamp
0,3
Voetbal
-0,4
Sledestofzuiger
0,3
Vaatwasser
-0,4
Zakdoek in katoen (H)
0,3
Fitnessabonnement
-0,5
Tennisschoenen
0,3
Tandenborstel (elektrisch)
-0,5
Tomatenketchup
0,3
Strijkijzer met stoomgenerator
-0,5
Alstroemeria
0,3
Hifi-keten
-0,6
Champignons
0,3
Trainingspak
-0,6
Niet-gashoudend water
0,3
Verse kaas met fijne kruiden
-0,6
Cement
0,3
Elektronische bloeddrukmeter
-0,7
Toiletzeep: vloeibaar
0,3
Ravioli (vers)
-0,7
Droge batterij
0,2
Spelconsole
-0,8
47
Benaming
Inflatie in %
Benaming
Inflatie in %
Instantcacaodrank
-0,8
Candybar
-2,6
Jeansbroek (voor kinderen)
-0,8
Kiwi's
-2,7
Tong
-0,8
Voetbalwedstrijd eerste klasse (nationaal)
-2,7
Eiken eetkamer
-0,9
Huishoudrol
-2,7
Toffees
-0,9
Pizza (diepgevroren)
-2,7
Mayonaise
-1,0
Ananas
-2,8
Azalea
-1,0
Limonade met thee-extracten
-2,9
Nagellak
-1,0
Kippenborstfilet
-2,9
Bouwdoos
-1,0
Smartphone - GSM
-3,0
Huishoudhandschoenen in rubber
-1,1
Huur van bestelwagen
-3,0
Wasmachine
-1,1
Gewone braadmargarine
-3,0
Fotokopie
-1,1
Speculaas
-3,0
Appelen: Jonagold
-1,2
Kippe-eieren
-3,2
Kristalsuiker
-1,2
Abrikozen
-3,2
MP3/MP4-speler
-1,2
Boterhampasta
-3,3
Wegwerpcontactlenzen
-1,2
Vloeibaar wasmiddel
-3,3
Bananen
-1,2
Pindanootjes
-3,5
Champagne
-1,3
Sinaasappelen
-3,6
Koffie (in bonen of gemalen)
-1,3
Digitale camcorder
-3,7
Spathiphyllum
-1,3
Digitaal fototoestel
-3,8
Autoband
-1,3
Citroenen
-3,9
Blu-ray disk
-1,4
WIFI modem/router
-3,9
Vitro-keramische kookplaat
-1,4
Blu-ray-speler
-4,0
Ongelode benzine 95RON "eurosuper"
-1,5
Maïsolie
-4,1
Sokken
-1,5
Vloeibare allesreiniger
-4,2
Rijst (los)
-1,5
Aardgas D1 (2326 kWu)
-4,7
Vlamspaarlamp
-1,6
Aardgas D2 (4652 kWu)
-4,7
Multifunctionele printer
-1,6
Vloeibaar afwasmiddel
-4,8
Microgolfoven
-1,7
Tonijn in blik
-4,8
Gasolie wegvervoer "diesel"
-1,7
Propaan
-4,8
GPS
-1,8
LPG
-4,9
Gasolie verwarming: levering<2000 l
-1,8
Draadloze telefoon
-5,2
Lege DVD-RW
-1,8
Cornflakes
-5,4
Gasolie verwarming: levering>2000 l
-1,8
Aardgas D3 (23260 kWu)
-5,4
Tabletten voor vaatwasser
-1,8
Aardgas D3b (34890 kWu)
-5,5
Ongelode benzine 98RON "superplus"
-1,8
Fishsticks
-5,8
Witbier (verloren verpakking)
-1,9
Aardbeien
-5,9
IJshoorntje
-2,0
Tulpen
-6,3
Wegwerpluier
-2,1
Tablet
-6,8
Kattenvoeding (blik)
-2,1
Groene bonen
-7,0
Rijst in kookbuiltjes
-2,2
Wortelen
-7,0
Ronde peren
-2,3
Koffiepads
-7,5
Kabeljauw
-2,3
Kleurentelevisie
-8,7
Kersen
-2,4
Chips
-9,0
Olijfolie
-2,4
Gouden trouwring
-9,0
Gerbera's
-2,4
Grijze garnalen
-9,4
Kinderzitje
-2,4
Pompelmoezen
-9,9
Mosterd
-2,5
Popconcerten
-9,9
Koffiepadmachine
-2,5
Bloem
48
-10,2
Benaming
Inflatie in %
Witloof
-11,6
Tomatensoep
-12,2
Asperges
-12,3
Elektriciteit De (20000 kWu)
-12,5
Komkommers
-13,0
Elektriciteit Dd (7500 kWu)
-13,4
Appelen: Golden
-13,6
Perziken
-13,9
Elektriciteit Dc (3500 kWu)
-14,0
Appelen: Granny
-14,1
Spaghetti
-14,1
Tomaten
-14,3
Meloenen
-14,3
Elektriciteit Dc1 (3500 kWu)
-14,5
Kropsla
-15,1
Elektriciteit Db (1200 kWu)
-15,7
Elektriciteit Da (600 kWu)
-16,6
Aardappelen
-17,4
Broccoli
-20,7
Paprika's
-24,0
Peren: Conference
-28,3
Bloemkolen
-41,0
Prei
-47,3
Bronnen: AD Statistiek, Eigen berekeningen: FOD Economie
49
Bijlage 2: Inflatie in het tweede kwartaal 2014 met en zonder gewijzigde
indirecte belastingen in België en in de voornaamste buurlanden
(Jaarlijks veranderingpercentage)
België
Energie
Bewerkte levensmiddelen
Niet-bewerkte levensmiddelen
Diensten
Niet-energetische industriële goederen
Onderliggende inflatie
GICP
Met
gewijzigde
indirecte
belastingen
-5,5
2,8
-1,8
2,5
0,6
1,9
0,8
Zonder
gewijzigde
indirecte
belastingen
-2,4
2,2
-1,8
2,5
0,6
1,8
1,0
Duitsland
Met
Zonder
gewijzigde
gewijzigde
indirecte
indirecte
belastingen
belastingen
-0,8
-0,8
2,9
2,8
-2,0
-2,0
1,5
1,6
0,4
0,3
1,4
1,4
-2,0
-2,0
Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek
50
Frankrijk
Met
Zonder
gewijzigde
gewijzigde
indirecte
indirecte
belastingen
belastingen
0,5
-0,4
1,1
1,0
-2,1
-2,1
2,0
1,1
-0,4
-0,6
1,1
0,5
-2,1
-2,1
Nederland
Met
Zonder
gewijzigde
gewijzigde
indirecte
indirecte
belastingen
belastingen
-0,2
-1,7
0,9
0,6
-2,3
-2,3
1,2
1,2
-0,3
-0,5
0,6
0,5
-2,3
-2,3