UDC 003.6:693.2 Metselteken Sign in masonry RVblad Metseltekens: figuren, tekens en symbolen in baksteen-metselwerk Signs in brickwork: figures, signs and symbols in brick-masomy H.H.M. Strijbos Inleiding Aan menig bouwwerk in baksteen komen figuren voor die, met het optrekken van het metselwerk, in een met het opgaande werk min of meer contrasterende steen zijn aangebracht. In het kader van restauraties dient dit fenomeen met aandacht en zorgvuldigheid te worden behandeld, om ze zo ongeschonden mogelijk te handhaven. Dit artikel wil een bijdrage daaraan leveren. Aan het verschijnsel is in het verleden in het Restauratievademecum al enige aandacht besteed (RVblad Metselen in baksteen 01 - 2 t/m 4); hier zal er dieper op worden ingegaan. De figuren zijn nagenoeg altijd samengesteld uit koppen, een enkele keer komen er strekken in voor of gehakte stenen. De stenen waaruit de figuren zijn opgebouwd, zijn meestal gesinterd of door reductie zwart geworden. In de kuststreken, waar de steenovens vaak met zouthoudende turf werden gestookt, is de kleurafwijking met het opgaande werk vaak het gevolg van de neerslag van een groenig zoutglazuur. In gebieden waar zowel gele als rode baksteen voorkwam, werd dat kleurcontrast benut: rode steen in geel opgaand metselwerk of andersom. In zeldzame gevallen lijkt het glazuur opzettelijk te zijn aangebracht afb. 66 en 68 of werd natuursteen gebruikt om de figuren zich te laten aftekenen in het opgaande metselwerk, zoals aan de toren van de Hervormde kerk te Amerongen, waar een deel van de figuren grotendeels uit tufsteen bestaat afb. 77. In een enkel geval is een figuur in dezelfde baksteen uitgevoerd als het opgaande metselwerk afb. 48. Gesinterde en gereduceerde stenen of stenen waarop zich een zoutglazuur had afgezet en stenen in een afwijkende rode of gele kleur RDMZ RV 1993/32 kwamen algemeen voor. Het zijn onbedoelde bijprodukten van het minder perfecte bakproces in de oude ovens. Ze zijn in het opgaande metselwerk meestal in groten getale te vinden. De aandacht en zorgvuldigheid die de tekens vragen, is op de eerste plaats gerechtvaardigd omdat het een merkwaardig verschijnsel betreft, dat voorkomt over een groot gebied dat zich tenminste uitstrekt over de noordelijke grensstreek van Frankrijk (FransVlaanderen en de Thierache), de voormalige zuidelijke Nederlanden (de provincies Vlaanderen, Henegouwen, Brabant, Antwerpen en Limburg in België) en het westen van Duitsland (Nederrijn-Westfalen, Nedersaksen en Sleeswijk-Holstein). Anderzijds is veel aandacht ook nodig, omdat de kleur- en helderheidscontrasten met het omringende metselwerk vaak gering zijn, waardoor ze gemakkelijk aan de aandacht kunnen ontsnappen afb. 1,2 en 3. Bovendien plaatsen beschadigingen en verwering de restaurateur vaak voor problemen of en hoe herstel moet plaats vinden. 01-1 Over de figuren is veel gepubliceerd, maar die publikaties bevatten veel meer opengebleven vragen dan antwoorden. Het risico dat aanvullingen of restauraties aantasting inhouden, die verder onderzoek op een dwaalspoor zetten, is daarom levensgroot. Verspreiding in tijd, plaats en gebouwtype De metseltekens zijn toegepast in de gehele periode van de 15de tot in de 19de eeuw, zij het dat een enkele belangstellende bouwer ook in onze eeuw op een vergelijkbare wijze figuren in het metselwerk laat opnemen. Die laatste voorbeelden staan uiteraard los van de oude tradities. Het voorkomen in Frankrijk, België, Nederland en Duitsland is al genoemd. Het is zeer waarschijnlijk dat de beschikbare inventarisaties onvolledig zijn en dat ook buiten de genoemde gebieden de tekens te vinden zijn. Ook ten aanzien van Nederland heeft de inventarisatie niet de pretentie volledig te zijn. In Nederland neemt de toepassing van de figuren naar het noorden af, 1. Duizel, kerktoren, eerste geleding noordzijde. De gesinterde baksteen is grotendeels goed zichtbaar. De figuren van uiteenlopende aard zijn ingepast in de gevelverdeling met spaarvelden, zie ook afb. 96 (foto Gaston Remery). 5 - Metselteken RVblad 01-2 2. Duizel, kerktoren eerste geleding zuidzijde. De burch ttoren is goed zichtbaar, maar het koppenpatroon daaronder vraagt zorgvuldige waarneming (zie ook afb. 99). 3. Tegelen, toren R.-K. kerk, eerste geleding noordzijde. Tegen de donkere baksteen van het opgaande metselwerk steekt de gesinterde steen nauwelijks af (zie ook afb. 51). 4. Perigord (Dordogne). Een van de vele voorbeelden van figuren samengesteld uit donker gekleurde daktegels. wat echter uit de hier gebruikte gegevens niet in de juiste mate tot uiting komt. Die schieten ten aanzien van midden Nederland ten noorden van de grote rivieren tekort. In de provincies nog verder naar het noorden zijn ze zeldzaam, een reden temeer om er daar extra op te letten. Hoewel de overeenkomst met de figuren die in Frankrijk voorkomen in daken die met gebakken daktegels zijn gedekt frappant is, blijven ze hier onbesproken, omdat deze voor de voormalige Nederlanden, waar immers de gebakken daktegels in onbruik zijn geraakt, niet meer relevant zijn afb. 4. Aan kerken en hun torens komen de figuren algemeen voor in de 15de en de 16de eeuw. Het 13deeeuwse gedeelte van de toren van de Sint-Salvatorkathedraal te Brugge vertoont echter aan de noord- en aan de zuidgevel een Latijns kruis van geglazuurde baksteen ‘. Terwijl na de reformatie in de zuidelijke Nederlanden de kerkbouw voortgang vond, komen aan 17eeeuwse en jongere kerkgebouwen in dat gebied geen metseltekens meer voor. Aan stadspoorten en wallen komen ze al voor in de 14de eeuw (Zierikzee en Elburg zie afb. 110). De Amsterdamse poort te Haarlem uit de 15de eeuw vertoont heraldische motieven. Aan stadswallen zijn metseltekens in zwang gebleven tot in de 16de eeuw. Aan kastelen in Nederland zijn ze toegepast tot in de 17de eeuw, en in Noord-Frankrijk en België tot in de 18de eeuw. Waar kloosters en abdijen in Nederland tijdens de reformatie hun oorspronkelijke functie hebben verloren, zijn ze daarna niet meer toegepast. In de 19de eeuw is de traditie niet opnieuw opgenomen, al doen sommige versieringen in verblendsteen aan neogotische gebouwen er wel aan denken. In de zuidelijke Nederlanden vinden we ze echter aan deze complexen nog tot in de 18de eeuw. Vooral de ringmuren daarvan zijn vaak rijk van metseltekens voorzien. Aan begijnhoven komen de figuren voor tot tenminste het einde van de RVblad 01-3 17de eeuw. Boerenhoeven zijn meestal pas in de 16de eeuw voor het eerst in baksteen uitgevoerd, maar ze vertonen de figuren al vanaf die tijd tot in de 19de eeuw. Werkwijze In veel gevallen bestaat er nagenoeg geen compositorisch verband met de contouren van de gevel of de gevelopeningen (bijvoorbeeld aan de kerktoren van Peer in Belgisch-Limburg, afb. 41). Als delen van figuren door bouwelementen, zoals gevelopeningen of druiplijsten, zijn afgesneden, is dat lang niet altijd het gevolg van latere verbouwingen. Waar gevels zijn ingedeeld met spaarvelden en lisenen werd daarmee echter veelal wel rekening gehouden, hoewel dan vaak nog zeer uiteenlopende figuren bijeen zijn geplaatst afb. 1. Ook met geveltoppen is vaak verband aan te wijzen afb. 89 of met een aanbouw afb. 75. Grote rasterpatronen kunnen zelfs gehele gevelvlakken bedekken (het huis Merwede bij Dordrecht afb. 5 en de onderste geleding van de gevels van de zijbeuken en de kooromgang van de middeleeuwse kerk van Brecht in België bij Hoogstraten). Er is enige voorkeur te 5. Dordrecht, slot Merwede. Een ruitenpatroon van groen verglaasde baksteen, dat de gehele noord-westgevel beslaat (foto Collectie Steenbergh, archief RDMZ). RDMZ RV 1993/32 -6 constateren voor de gevels waarin zich de hoofdtoegang van het gebouw of het complex bevindt en bij de kerken voor de torens. Maar in beginsel kunnen de figuren in alle zichtvlakken te vinden zijn. In principe volgen de figuren de vertanding volgens de halve koppemaat van het metselverband. Een enkele keer werd daarvan afgeweken, waardoor binnen één figuur verschillende diagonaallijnen kunnen voorkomen. Bij sommige vrijstaande figuren zijn verticale of diagonale lijnen uitgevoerd in op kant geplaatste stenen, o.a. afb. 110, zodat het metselverband moest worden verlaten en stenen moesten worden behakt. Onregelmatige metselverbanden kunnen scheve, asymmetrische figuren opleveren, maar het voorkomen van dezelfde figuren elders blijkt anderzijds in veel gevallen aanleiding te hebben gegeven om ter plaatse juist zorgvuldiger in verband te metse len. Het meest valt dat op bij regelmatige koppenpatronen. Waar die zijn omgeven door een vrij willekeurig verband, ging men ter plaatse van de patronen zelf over op correct Vlaams of kruisverband afb. 95 en 96. Bij Vlaams verband zijn dan alle koppen gesinterd, bij kruisverband alleen elke tweede kop in de koppenlagen. Als een nieuwe zending stenen werd aangevoerd, kon de koppemaat daarvan afwijken. De metselaar die bezig was bijvoorbeeld in een spaarveld met een diagonaalpatroon, werd geconfronteerd met het feit dat een nieuwe laag een of enkele koppen meer omvatte dan de lagen daaronder. Het patroon raakte dan verstoord. Bij de aanwezigheid van speklagen op een korte onderlinge afstand, waar die afstand ongeveer gelijk is aan de dikte van de speklagen zelf, komen de metseltekens niet voor: wel waar de onderlinge afstand van de speklagen veel groter is. Aan de toren van Nederweert bijvoorbeeld komen speklagen voor van 4 tot 5 lagen dik, met een onderlinge afstand van 22 lagen. Daartussen Metselteken RVblad 01-4 vakken, maar dan duideljk als speelt een ruitenpatroon dat zich voortzet over de speklagen heen. De speklagen onderbreken het ornament4. patroon. In een aantal gevallen zijn in de metseltekens elementen in natuursteen opgenomen, meestal blauwe kalksteen of mergelsteen, in de vorm van Griekse of Latijnse kruisen of T-kruisen afb. 47 en 51. Vormen, typen en voorkomen In een enkel geval is van een dergelijk materiaal in de verticale balk van een kruis een nodus opgenomen in de vorm van een cirkelvormige tegel (Kasteel Alden Biezen). De kruisen van kalksteen komen ook solitair in het vlak geplaatst voor, zonder verband met enigerlei vorm van een metselteken in baksteen afb. 6 t/m 13. Er is geopperd dat dergelijke kruisen hergebruikte grafkruisen zouden zijn geweest2. In veel gevallen lijkt die veronderstelling terecht. Maar bijvoorbeeld in Lommei, waar natuurstenen delen volgens afb. 11 zijn ingemetseld en vanwaar twee bogen van naast elkaar gesitueerde galmgaten aangezet zijn op dezelfde natuurstenen delen, lijken de stenen gewone elementen van mergelsteen te zijn, zoals ook elders de toren is versierd met dergelijke elementen. De vorm van de natuurstenen delen is dan steeds gebaseerd op de architectuur waarvan ze deel uitmaken. W 11 12 13 6. Deurne (bij Helmond), Willibrorduskerk. Kalkstenen kruis. In een aantal gevallen maken de kalkstenen kruisen van afb. 6 t/m 13 deel uit van tekens die verder in gesinterde baksteen zijn uitgevoerd. Meestal zijn ze van blauwe kalksteen, soms van mergel. Soms zijn het waarschijnlijk oude grafkruisen. 7. Eersel, R.-K. kerk, zuidgevel zuiderzijbeuk, 8 en 9. Tegelen, kerktoren. 10, 11, 12 en 13. Meeuwen bij Bree (Belgisch-Limburg), middeleeuwse kerk. keperboogje afgedekt, maar door een tussenschotje ter dikte van een verticaal geplaatste baksteen in tweeën gedeeld. Uitzonderlijk is het teken op de gevel van een boerderij, afgebeeld Opvallend is dat dergelijke (graf)kruisen alleen voorkomen in op een miniatuur in het Breviarium Grimani. De boerderij is in het stroomgebied van de Bovenmaas, in Nederlands- en BelgischLimburg, in het zuidoosten van Noord-Brabant en verder naar het zuiden. In Nederland treft men dit onder andere aan bij de kerk van Eersel, de Sint-Martinuskerk van Weert, de kerktoren van Tegelen, de Sint-Christoffelkerk van Roermond en in België aan de kerktorens van Peer en Sint-Huibrechtslille en aan de kerk van Meeuwen. De kruisen zijn dan steeds van mergel of van blauwe Ardenner kalksteen, wat voor het betrokken gebied voor vakwerkbouw opgetrokken en de gevelvlakken zijn ingevuld met vlechtwerk, dat met leem is afgestreken afb. 94. Het is zeer wel denkbaar dat juist bij dat soort de hand ligt3. In Tegelen maakt een soort kaarsnisje deel uit van een metselteken afb. 3 en 51. Het is als gebruikelijk in baksteen uitgevoerd en met een bouwwerken in de nog natte leem allerlei tekens waren ingekrast. Voor het overgrote deel zullen we zijn aangewezen op afbeeldingen uit de bouwtijd om dienaangaande meer inzicht te krijgen. Een nader onderzoek naar de afbeeldingen in Les tres Riches Heures du Duc de Berry leverde echter geen nieuwe voorbeelden op. Bij vakwerkhuizen in Duitsland, o.a. in Lohrheim (nabij Limburg/Lahn), Ebsdorf en Kombach (nabij Marburg), maar ook elders komen wel plant- en andere motieven voor op de lemen De figuren zijn in te delen in een aantal typen die in relatie kunnen worden gebracht met de aard van de bouwwerken waaraan ze voorkomen. Met nadruk moet hier worden gesteld dat de hiervoor gebruikte benamingen niets meer beogen dan de aanduiding van de typen. Aan de betekenis van de figuren zal in een volgende paragraaf nog aandacht worden besteed. Aan de hand van een voorlopige inventarisatie van 541 figuren zal de spreiding van de verschillende typen aan de verscheidenheid van gebouwen worden gerelateerd. Van de 541 geregistreerde figuren komt 72% voor aan kerken en kapellen, 10% aan kloosters en abdijen, 3% aan kastelen, 9% aan boerderijen, 2% aan woonhuizen en 4% aan overige gebouwen (begijnhoven, vestingwerken uitgezonderd kastelen, enz.). De meerderheid van die figuren dateert uit de 15de tot en met de 18de eeuw. A. Andreaskruisen afb. 14 t/m 41 Deze maken 27% uit van het totale aantal tekens. Bijna tweederde daarvan heeft de elementaire vorm van twee diagonaalsgewijs gekruiste balken, ruim éénderde heeft een afgeleide vorm. 30% van de tekens die aan kerken, kapellen en hun torens voorkomen, heeft de vorm van een Andreaskruis, waarvan tweederde de elementaire vorm heeft en éénderde vormt daarop varianten. Van de tekens die voorkomen aan abdijen en kloosters heeft 36% de vorm van een Andreaskruis, waarvan driekwart de elementaire vorm heeft en één kwart de elementaire vorm met toevoegingen. Van de tekens die aan boerderijen en hoeven voorkomen heeft 8% de vorm van een Andreaskruis, waarvan één kwart de elementaire vorm heeft en de overige driekwart varianten vormen. Bij kastelen maken de Andreaskruisen een kwart uit van het totale aantal tekens, met Metselteken RVblad 01-5 14 15 16 17 14. Andreaskruis in zijn elementaire vorm; het meest voorkomende metselteken, vooral aan kerken. 15. Andreaskruis met twee koppen op het kruispunt. Het is niet zeker dat deze variant een eigen betekenis heeft. 16. Andreaskruis met opengewerkt kruispunt. Deze variant komt onder meer voor aan de ringmuur van de abdij van Postel (XVIIa). Waar het Andreaskruis overigens alleen in de elementaire vorm voorkomt, doet deze variant denken aan het molenijzer, zoals dat in het wapen van de abdij voorkomt. Het teken is in Postel ongeveer twee maal zo groot als hier getekend. 17. Molenijzer als heraldisch teken, onder meer in het wapen van de abdij van Postel. 18. Andreaskruis met knoop in het centrum. 19. Verticale en horizontale balken, waarbij soms niet is uit te maken of het teken al dan niet compleet is, zijn vaak toegevoegd aan het Andreaskruis (zie ook afb. 20). Een variant op het teken van afb. 19 komt voor aan de middeleeuwse beuk van de R.-K. kerk van Oostrum (bij Venraij). In Elverdinge (prov. West-Vlaanderen) komt aan de kerktoren een Andreaskruis voor met door het knooppunt zowel een horizontale als een verticale balk, die samen een Grieks kruis vormen. In het nabijgelegen West-Vleteren vinden we hetzelfde. 20. Dit teken komt voor aan de middeleeuwse resten van de R.-K. kerk van Dessel (nabij Turnhout), één maal ongeveer als weergegeven en één maal onvolledig, waarbij behalve het Andreaskruis een gedeelte van de dwarsbalk herkenbaar is. De in het Openluchtmuseum Bokrijk geheel herbouwde 16de-eeuwse hoeve Schoot uit Tessenderlo vertoont drie maal het Andreaskruis met een dwarsbalk door het midden, waaraan aan beide einden aan de boven- en onderzijde een kop is toegevoegd. 21. Olmen. Andreaskruis met een dwarsverbinding aan de bovenzijde. Aan de toren van Sint-Lenaarts komt een dergelijk kruis voor met een dwarsbalk aan de onderzijde. dezelfde voorkeur voor versierde tekens als bij boerderijen valt te constateren. De resterende Andreaskruisen maken 17% uit van RDMZ RV 1993/32 - 7 het totaal, dat voorkomt aan de overige gebouwen, in dit geval voornamelijk begijnhoven. B. Latijnse kruisen afb. 42 t/m 51 Van het totale aantal tekens vormt 13% een Latijns kruis. Bij kerken enzovoorts heeft 15% van het totale aantal tekens dat daaraan voorkomt die vorm. Slechts 7% van de Latijnse kruisen aan kerken en kapellen hebben de elementaire vorm van een verticale en een horizontale balk, de resterende 93% heeft toevoegingen of vertoont varianten. Veel voorkomend is een driehoekige voet en voorts worden veel kruisen gevormd uit een aaneenschakeling van vijf of meer ruiten. Bij abdijen en kloosters maken van het totaal daaraan voorkomende tekens de Latijnse kruisen 6% uit, bij boerderijen 10%, bij kastelen 6% en de overige (vooral begijnhoven) 8%. De elementaire Latijnse kruisvorm komt, behalve bij kerken en kapellen, volgens de inventarisatie bij geen van de overige gebouwentypen voor. C. Ruiten afb. 52 t/m 80 Ruiten en afgeleiden daarvan zijn als volgt in te delen: a. elementen, niet meer inhoudend dan de meetkundige figuur; b. varianten op de meetkundige figuur; c. patronen samengesteld uit ruiten die als een raster gevels of delen daarvan overdekken; d. figuren opgebouwd uit ruiten, al of niet met andere elementen gecombineerd. Ruiten en samenstellingen daarmee maken ongeveer 35% uit van het totale aantal tekens. Naar verhouding vertonen kastelen veel tekens gebaseerd op ruiten (ruim de helft van het totale aantal tekens). Van dat totale aantal heeft 40% de elementaire vorm (a) en 30% vormt varianten daarop (b), 10% vormt samenstellingen (c) en 20% vormt patronen die een gehele gevel of delen daarvan overdekken (d). Het totale aantal figuren dat bij kastelen voorkomt binnen de inventarisatie is echter zo gering dat één teken meer of minder onevenredig grote verschuivingen in de percentages teweegbrengt. De figuren die voorkomen aan Metselteken RVblad 01-6 CD 22 23 24 25 26 28 27 30 31 onderzijde komen voor in Schulen, 25. Peer (prov. Limburg, B.), kerktoren zuidzijde. Kalkstenen kruisje toegevoegd onder een Andreaskruis. Olmen, Domburg, Balen (SintAndreaskerk) en Dordrecht(O.L.V.-kerk). 26. Berghem bij Oss, R.-K. kerk, toren. 22. Andreaskruisen met een dwarsverbinding aan de bovenzijde en aan de 23. Diessen, St.-Willibmrduskerk. Andreaskruis met toevoeging van koppen aan de ondereinden aan het zuidertransept. 32 29. Loon op Zand, R.-K. kerk, zuidertransept. Andreaskruis met daarboven een hart en onder een ruit toegevoegd. 27. Loon op Zand, R.-K. kerk, zuidertransept. 30. Balen, Sint-Andreaskerk, westgevel noordertransept. Een dubbel Andreaskruis. 28. Loker (West-Vlaanderen), kerktoren zuidzijde. 31. Berghem, R.-K. kerk, toren, derde geleding zuidzijde. 24. Oosterhout, kerk. Onder het Andreaskruis aan de noordzijde is een ander teken toegevoegd dat doet denken aan de dwarsbalk in afb. 20. 32. Diessen, St.-Willibrorduskerk, toren, eerste geleding noordzijde. Metselteken RVblad 01-7 33. Loon op Zand. Een aaneenschakeling van een aantal Andreaskruisen als deze, aan de zuiderzijbeuk van de kerk, maakt tiet nog onwaarschijnlijker dat afb. 33 een Ing-rune zou voorstellen. 33 CD 34 34. Balen-Schoorheide, voormalige schepenbank. Door de voorstanders van de Germaanse oorsprong zou dit dubbele Andreaskruis worden aangeduid als een Ing-rune. Een blik op afb. 113 maakt echter duidelijk dat het hier het jaartal 16XX(1620) betreft. 35. Eindhoven, klooster Mariënhage, voorheen klooster van de Windesheimers. Een dubbel Andreaskruis met een afdekking aan de bovenzijde. 35 36. Loker (West-Vlaanderen), kerktoren zuidzijde. Dit dubbele Andreaskruis komt tussen de traceringen in een spaarveld twee maal voor. Ook dit teken wordt door sommigen de Ing-rune genoemd. 37. Berghem, toren. spaarveld muizentandfries onder 38 spaarveld 38. Duizel, kerktoren. In de beide smalle spaarvelden ter weerszijden van de ingangsnis aan de westzijde zijn deze tekens aan het ondereinde ingemetseld. Boven elk teken bevindt zich een soort kaarsnisje. 39. Loker, rechts naast de in afb. 36 weergegeven figuur, buiten het spaarveld. torenspits 40. Duizel, kerktoren. Nauwelijks voor het oog zichtbaar bevinden zich deze Andreaskruisen onder de dakvoet, ter weerszijden van de noord-oosthoek, het linker kruis op de oostgevel, het rechter kruis op de noordgevel. 41. Peer (B.), kerktoren, eerste geleding noordzijde. De beide Andreaskruisen en de 'kolom' daartussen staan elk in een ander spaarveld. Gezien de ongelijke afmetingen van de kruisen, de ongelijke plaatsing en de willekeurige plaats van het kalkstenen kruisje, is er niet gestreefd naar een harmonische verdeling over de gevel. kalkstenen kruis RDMZ RVI 993/32 -8 41 Metselteken RVblad 01-8 42. Kaulille (prov. Limburg, België), Latijns kruis met voet en nodus. 43. Diessen, St.-Willibrorduskerk, toren, tweede geleding noordzijde. Latijns kruis met een driehoekige voet, waaronder een hart. 44. Sint-Agatha (bij Cuijk), Kruisherenklooster aan de Maas. 45. Sint-Agatha, Kruisherenklooster. Latijns kruis met dubbel Andreaskruis. 46. Tegelen, middeleeuwse toren van de R.-K. kerk, eerste geleding noordzijde. Een Latijns kruis op een driehoekige voet, een motief dat veel werd toegepast. Deze figuur is wel in het metselverband geplaatst. 47. Smt-Huibrechtslille (prov. Limburg B.). Latijns kruis op een driehoekige voet bekroond met een kalkstenen kruis en met een nodus. 48. Balen, Sint-Andreaskerk, westgevel zuiderzijbeuk. Latijns kruis met voet en met balkbreedten van niet meer dan de dikte van de steen. Het teken is geheel uitgevoerd in gewone gevelsteen, in niet afwijkende kleur. Het is daardoor moeilijk te onderscheiden. 49. Duizel, kerktoren, zuidzijde. Latijns kruis in zijn elementaire vorm. De figuur is niet vanuit het metselverband opgebouwd. 50. Sint-Agatha, Kruisherenklooster. Latijns kruis op driehoekige voet met Andreaskruis. 51. Tegelen, toren R.-K. kerk, eerste geleding noordzijde. Latijns kruis van kalksteen, met dubbel nisje als een soort nodus, het geheel op een driehoekige voet. De verbrede voet aan het kalkstenen kruisje lijkt te bevestigen dat het hier een grafkruis betreft. Zie ook afb. 3. | J— -JLJL 1 c5 & MnHHrS rhi-V—[- ~T~nr° r-VM-iLl II 1 1 i i ii i i i f^pCpöC 1 II Jl I —| J _JLJL_LJ : ,- — _ 51 =(-*• -ï-LTJ-iJ-iJ-ir-L. . l n l. n. i 1 Metselteken RVblad 01-9 53 54 55 56 57 59 62 52. Balen, St-Andreaskerk, zuiderzijbeuk. Ruit in zijn elementaire vorm, zoals die vele malen voorkomt. 53. Kleine ruiten komen vaak voor in groepen of zijn gebruikt als toevoeging aan grote groepen van tekens. 54. Ook dit teken komt vaak als toevoeging voor. Het lijkt alsof aan boven- en onderzijde een kop ontbreekt. Deze vorm komt echter vaak voor, zodat het niet waarschijnlijk is dat er sprake is van verstoring. 55. Den Dungen, R.-K. kerk, lichtbeuk noordzijde. 56. Eindhoven, klooster Mariënhage. Het teken doet denken aan de odal-rune. 57. Rijkevorsel (bij Hoogstraten), kerktoren. Variant op afb. 55. Beide varianten zouden kunnen zijn gebaseerd op de odal. RDMZ RV 1993/32 -9 58. Rijkevorsel, kerktoren. Ook dit teken zou te herleiden zijn tot de odal-rune. Het is niettemin vreemd dat aan één bouwwerk twee versies zouden voorkomen van één en hetzelfde rune-teken. 59. Berghem, kerktoren. 60. Tongerlo, abdij. 61. Berghem, kerktoren. Deze ruit en die van afb. 60 wekken beide de indruk onvolledig te zijn. Toch staat dat niet vast. 62. Eemnes-buiten, kerktoren. Een aaneenschakeling van meer dan twee ruiten komt vaak voor. In tegenstelling tot wat wel door sommigen wordt bepleit lijkt het niet waarschijnlijk dat, als twee aaneengeschakelde ruiten een odal-rune zouden vormen, een aaneenschakeling van meerdere ruiten een variant daarop zou betekenen, net zomin als in een aaneenschakeling van drie nullen boven elkaar een variant op de 8 zou kunnen worden gezien. begijnhoven en stadswallen zijn voor ruim tweederde van het totale aantal ruirmotieven, waarvan de helft de elementaire vorm heeft (a) en de andere helft is daarop een variant (b). Bij kerken, bij kloosters en abdijen en bij boerderijen maken tekens op basis van ruiten van het totale aantal aan elk daarvan voorkomende figuren ongeveer éénderde uit. Zij zijn dan echter voor meer dan de helft gecombineerd tot min of meer omvangrijke, uit ruiten opgebouwde figuren (d), waaronder Latijnse en Griekse kruisen. Daarnaast heeft bij kerken 29% de elementaire vorm (a) en 12% vormt varianten daarop (b), bij abdijen en kloosters zijn die percentages respectievelijk 19% (a) en 13% (b) en bij hoeven 31% (a) en 6% (b). Patronen (c) maken bij kerken 12%, bij kloosters 6% en bij boerderijen 13% uit. D. Harten afb. 81 t/m 90 Deze maken slechts 9% uit van het totale aantal tekens dat in de inventarisatie is betrokken. Aan kerken vormen ze 4% van het aantal voorkomende tekens, aan abdijen en kloosters 25%, aan boerenhoeven 23%, aan kastelen 12% en aan begijnhoven en woonhuizen komen hier en daar ook harten voor. Opvallend is het grote aantal harten bij boerderijen. Misschien moeten we hierbij ook de bijgebouwen bij abdijen en kloosters die de tekens dragen betrekken. Die hebben immers ook vaak een agrarische bestemming gehad en zijn misschien juist daarom zo vaak met harten gesierd. Harten in elementaire vorm komen bij kerken en bij hoeven veel meer voor dan afgeleide vormen, zij het dat ze bij kerken vaak wel de elementaire vorm hebben, maar dan deel uitmaken van een combinatie van een aantal losse motieven die gegroepeerd zijn. Bij kloosters en abdijen heeft minder dan de helft de elementaire vorm. Metselteken RVblad 01-10 63. Grave, Hervormde kerk. 64. Eindhoven, klooster Mariënhage. 65. Tongerlo, abdij. 66. Rijkhoven (Belgisch-Limburg), kasteel Alden Biezen. Bij deze in de gevel van een heektoren naast elkaar geplaatste ruiten, uitgevoerd in zwart verglaasde steen, bestaat de rechter uit een ruitvormige contour met daarbinnen een Grieks kruis en de linker uit een ruitvormig vlak waarin het Griekse kruis is uitgespaard. 67. Berghem, kerktoren. Ook deze figuur zou te interpreteren zijn als een omgekeerde odal. 68. Lierop (N.B.), boerderij, voorheen eigendom van de abdij van Postel: een variant op de figuur van afb. 69. De figuur is uitgevoerd in geglazuurde baksteen. 69. Diessen, R.-K. kerk, westgevel noorderzijbeuk. De ruit op het linker uiteinde van de dwarsbalk lijkt onvolledig, maar is bij de laatste restauratie terecht niet aangevuld. 70. Tongerlo, abdij. 71. Asperen, Hervormde kerk. 72. Bakel, R.-K. kerk, toren. Een samenstel van ruiten met een onvolledig diagonaalkruis. 73. Hilvarenbeek, R.-K. kerk, westgevel zuiderzijbeuk. Een samenstel van ruiten met in de top een hart. Met de gevel is dit teken geheel gereconstrueerd. 74. Eemnes-buiten, Hervormde kerk. Een variant van afb. 71. Beide tekens zouden weer als odal-rune kunnen worden aangemerkt. 75. Kapelle (Zuid-Beveland), Hervormde kerk. Dit ruitenpatroon is geheel symmetrisch geplaatst in de latere vulling van een raam in de westelijke travee van het koor, rondom de aansluiting van het zadeldak van de consistoriekamer. Tekening f.P. Staal. Metselteken RVblad 01-11 CD tufsteen E33 gele baksteen opgaand metselwerk rode baksteen E. Zespuntige sterren afb. 91 en 92 F. Heraldische tekens afb. 93 en 84 G. Koppenpatronen afb. 95 en 96 H. Kolommen afb. 97 en 98 J. Burchttorens afb. 98, 99 en 100 Deze figuren (E t/m J) komen bijna uitsluitend bij kerken voor; bij elkaar maken ze 6% uit van het totaal aantal figuren dat daaraan voorkomt. K. Overige figuren afb.101 t/m 112 Deze figuren komen in een grote diversiteit voor en zijn voornamelijk te vinden aan kerken en boerderijen. Behalve de vrij willekeurige greep uit het voorkomende repertoire waarvan afbeeldingen zijn opgenomen, en waarvoor het in de meeste gevallen nauwelijks mogelijk is een naam te bedenken die iets zegt, komen allerlei denkbare figuren voor. In Rees-Haldern (bij Kalkar D.) komt zelfs aan een woontoren uit ca. 1500, de zogenaamde Battenbergturm, de figuur voor van een krijger in harnas, met in de rechter hand een kanonskogel en in de linker hand een lans 5. Het voert te ver om al deze motieven in dit kader te analyseren en het is zeer de vraag of de beschik- bare gegevens indicatief zijn voor bepaalde tendenzen. Ze beslaan 12% van het totale aantal bij kerken geregistreerde motieven. Ook bij boerderijen komt een relatief groot aantal van deze fantasiefiguren voor. 79 76. Berghem, kerktoren. Dit uit ruiten samengestelde Latijnse kruis zou te duiden zijn als man-rune, vanwege de schuin omhoog geplaatste armen. 77. Amerongen, toren Hervormde kerk. Een deel van de figuren is uitgevoerd in tufsteen, een ander deel in gele baksteen. 78. Waalwijk, Hervormde kerk. 79. Waalwijk, Hervormde kerk. De beëindiging van de kruisarmen met de V-vormig geplaatste koppen komt in Waalwijk ook aan andere figuren voor (zie afb. 78). 80. Eemnes-Buiten, Hervormde kerk. Het Latijnse kruis wordt vaak samengesteld uit ruiten. RDMZ RV 1993/32 - 10 Oorsprong en betekenis De metseltekens hebben vanuit de duisternis van hun oorsprong en betekenis een menigte aan theorieën opgeroepen, die variëren van simpele verklaringen als decoratie en gewichtiger, als geheimzinnige tekens die hun oorsprong vinden in Germaanse riten, mythen en runetekens, tot aanduidingen van het ter plaatse geldende recht. Tot nu toe zijn in archieven nergens contemporaine bronnen gevonden die enige helderheid Metselteken RVblad 01-12 81. Balen-Schoorheide, kapel. Een elementaire hartvorm. r~Tr~i 82. Tilburg, Hasseltse kapel. Een elementaire hartvorm, geheel met gesinterde steen ingevuld. i~T~l ^ 82 83. Zoersel (prov. Antwerpen), R.-K. kerk. 84. Loker (prov. West-Vlaanderen), R.-K. kerk. Een groepje tekens, opgebouwd uit twee harten en twee ruiten. 85. Zoersel, R.-K. kerk. 86. Postel, ringmuur abdij. In dergelijke tekens kan men zowel een variant zien op een hart als een koppeling van twee figuren volgens afb. 71. 87. Zoersel, R.-K. kerk, noordgevel noordertransept. 88. Bokrijk, Openluchtmuseum, duiventoren afkomstig uit Ingelmunster (bij Roeselare, prov. West-Vlaanderen). CD 89. Tongerlo, schuur op het terrein van de abdij. Het teken bevindt zich in de top van een kopgevel. Niet getekend is het rijk versierde smeedijzeren anker van de koppelbalk, die achter de gevel de hanebalken verbindt. 90. Tegelen, R.-K. kerk, toom. Een fantasie op basis van harten en kruisvoeten. 87 88 90 Metselteken RVblad 01-13 9J. Waalwijk, Hervormde kerk. De zespunüge ster (hexagram), samengesteld door twee driehoeken door elkaar te vlechten. 92. Vlimmeren (ten westen van Turnhout), R.-K. kerk. Deze ster komt aan de noordzijde twee maal voor, één maal aan de westgevel van de noordbeuk en één maal aan de lichtbeuk. De zespunüge ster komt in diverse vormen voor. Hier met 91 92 een in vieren gedeelde ruitvorm in het hart. 93. Loker (prov. West-Vlaanderen), R.-K. kerk. Heraldische tekens komen zelden voor. Loker kwam, aldus Knippenberg, in de 14de eeuw aan de heren van Horne, die drie horens in hun wapen voerden. 94. Boerderij, gevel. Een miniatuur uithef Breviarium Grimani. De figuur is ingekrast in de leem waarmee het fitselwerk van de gevel is afgesmeerd. Wellicht kwam dat veelvuldig voor, maar daarvan is tot nu toe weinig gebleken. Het Andreaskruis met de omringende figuren lijkt te verwijzen naar het wapen l van de Bourgondische hertogen, waarin . l onder meer voorkwam het stokkenkruis 93 94 (hier afgebeeld zonder de knoesten die erbij horen weergegeven), waaromheen vier vonken en waarboven een vuurslag. Ook hier dus heraldische tekens. irn: J~T 95. Hilvarenbeek, kerktoren zuidzijde. Koppenpatroon in kruisverband. In de koppenlaag is elke tweede kop van gesinterde steen. 96. Duizel, kerktoren. Koppenpatroon in Vlaams verband. Alle koppen zijn van gesinterde steen. Met name bij koppenpatronen ging men aansluitend op die patronen zorgvuldig om met de gebruikelijke metselverbanden, in tegenstelling tot de overige delen van de gevels, die een minder zuiver verband vertoonden. Zie ookafb. 1. RDMZ RVI 993/32- 11 Metselteken RVblad 01-14 97. Duizel, kerktoren, eerste geleding noordzijde. Omdat het hier hoge, smalle figuren betreft, is hiervoor de benaming 'kolom'gebezigd. Deze kolom is geplaatst in de middenliseen van de gevel. 98. Duizel, kerktoren, eerste geleding zuidzijde. Een burchttoren. Onder dit teken nog een stukje koppenpatroon in Vlaams verband (zie afb. 2). 99. Hilvarenbeek, kerktoren, noordgevel. De kolom werd in de meeste gevallen i ri i ii r1- i i r-1 n i i ii _ l —————L . 1 i i ii 1 1 gecombineerd met andere figuren. Hier met een Andreaskruis en een burchttoren. i—r 100. Loon op Zand, R.-K. kerk. Een i burchttoren, geheel in tufsteen. Het enige voorbeeld in deze soort. Behalve de burchttorens van afb. 98 en 99, komt naast die van Loon op Zand nog een I I 98 97 burchttoren voor aan de Hervormde kerk van Domburg, in groen verglaasde steen. 101. Sprang, Hervormde kerk. Deze letter W komt voor aan de westgevel van het noordertransept. 101 102. Velp bij Grave, middeleeuwse kerk. De figuur kan verstoord zijn door de druiplijst daarboven, maar niettemin komen soortgelijke tekens ook elders voor, zoals bij de volgende afbeeldingen. 103. Berghem, kerktoren. Dit teken sluit aan aan de onderzijde van een lichtopening. 99 100 104. Vlimmeren, R.-K. kerk, zuidertransept. Een complete driehoek. ^ r5i 105. Vlimmeren, zuidertransept. Hierin zijn een drietal ruiten te onderscheiden die samen een hart vormen en geflankeerd worden door twee driehoeken. 103 106. Vlimmeren, zuidertransept. Een figuur die doet denken aan 105, elders aan deze kerk. 106 107. Waalwijk, Hervormde kerk. Deze figuur doet weer denken aan de zespuntige ster, die ook aan deze kerk voorkomt (afb. 91). 104 105 107 Metselteken RVblad 01-15 gens deskundigen te herleiden zou kunnen zijn op een Germaanse oorsprong slechts een zeer beperkt damse poort in Haarlem, zetten de onderzoeker op een duidelijk spoor en vergen in dit verband geen verdere verklaring. Net als jaartallen geven ze een direct afleesbare betekenis weer die slechts vraagt om te zoeken naar de betrokken wapendragers en hun relatie met het bouwwerk. Helaas komen ze slechts zelden voor. - Smit en Knippenberg, die het Andreaskruis en het Latijnse kruis aanwijzen als mogelijke tekens van recht, baseren beiden hun theorie op twee gevelstenen aan de romaanse kerk in Oirschot. Het verschil in ouderdom tussen de 12de-eeuwse gevelstenen en de tot nu toe niet vroeger te dateren 14de-eeuwse metseltekens levert echter vooralsnog een ontbrekende schakel, maar die sluit de mogelijkheid tot overbrugging niet uit, onder meer omdat alle tekens die aanwezig zouden kunnen zijn geweest op gebouwen van fitselwerk met leem, zijn uitgewist. deel uit van het totaal. En tenslotte blijft het de vraag of degenen die Hun hypothese zou wellicht nog eens nader onderbouwd kunnen de tekens aanbrachten zich nog bewust waren van de Germaanse oorsprong, zo die al terecht wordt verondersteld. Niettemin zouden op grond van vollediger gegevens deze theorieën wellicht een beter fundament kunnen krijgen. - hetzelfde geldt voor symboliek waarvan de oorsprong wordt gezocht in gebruiken in bouwloodsen en onder metselaarsgilden. Bovendien dient er rekening mee te worden gehouden dat de baksteen-metselaars totaal andere groeperingen vormden dan die van de steenhouwers en metselaars met hun veel hoger ontwikkeld ambacht in de bouwloodsen bij de natuursteenbouw, waarover veel meer bekend is. De willekeurige plaatsing van de figuren, die uitsluitend voorkomen in baksteenmetselwerk, lijkt op zich al te wijzen op een lagere organisatiegraad bij de baksteen-metselaars dan bij de bouwers in natuursteen. - heraldische motieven als in Loker afb. 93, en op de fitselwerkgevel volgens het Breviarium Grimani afb. 94, maar ook aan de Amster- worden, al lijkt het aantal van deze kruisen erg groot om alle betrekking te kunnen hebben op rechtspraak. 108. Workum, een figuur die geheel is samengesteld uit bakstenen op kant geplaatst, zonder structureel verband met het metselpatroon (naar een foto van W. Knippenberg). De figuur doet sterk denken aan een steenhouwersmerk. 108 109 110 109. Bergen, Nedersaksen. Dit teken zal door sommigen worden aangeduid als man-rune (zie ook afb. 76). (Uit Farwerck.) 110. Elburg, stadswal. Ook dit teken is net zoals afb. 109 aan te merken als manrune. (Getekend naar gegevens van J.P. Staal.) 111. Borculo, kerk. Een eenmalig voorkomend teken dat door sommigen zal worden aangemerkt als odal-rune. (Getekend naar gegevens van J.P. Staal.) 112. Berghem, kerktoren, vierde geleding zuidzijde. zouden kunnen opleveren omtrent het fenomeen. Uit de motieven zelf en hun plaatsing zijn de volgende conclusies te trekken: - de rasterpatronen die hele gevels bedekken, hebben ongetwijfeld een decoratief effect, evenals de patronen die in samenhang met de contouren van de gevels en de plaatsing van gevelopeningen en spaarvelden een compositorische eenheid vormen. Dat ze een symbolische achtergrond hebben, behoeft dan echter nog niet te worden uitgesloten. - de theorieën die verbanden trachten te leggen met de Oudgermaanse cultuur, berusten op te weinig gegevens om verder te komen dan de status van hypothese. Waar overeenkomsten met oude symbolen worden aangewezen, maakt de stilering, die een gevolg is van het raster dat voortkomt uit metselverbanden, de interpretatie onzeker. Bovendien maakt het aantal tekens dat volRDMZ RV 1993/32 - 12 Maar er is één aspect dat het vrijuit toekennen van een diepere betekenis aan de metseltekens in de weg staat. De metseltekens komen immers, zoals al meermalen is benadrukt, uitsluitend voor aan bakstenen gevels. In veruit de meeste gevallen ontlenen ze hun contrast met het overige metselwerk aan kleuren die eigen zijn aan bijprodukten van het bakproces: gesinterde of verglaasde koppen uit de stookgangen van de oven of het kleurverschil tussen rode en gele baksteen. Natuursteen werd, behalve voor de kalkstenen kruisen en T-kruisen, en aan de toren van de Hervormde kerk van Amerongen, niet gebruikt. De eerste kwamen wellicht nog beschikbaar door het ruimen van een deel van het kerkhof voor de nieuwbouw van een kerk en gezien het beperkte en vrij willekeurige gebruik van tufsteen in Metselteken RVblad 01-16 113. Balen-Schoorheide. Opschriften en jaartallen komen op vele plaatsen voor. Dit voorbeeld is ontleend aan een boerderij die als schepenbank zou hebben gediend. De gearceerde vlakken zijn (versmald getekende) secundair ingebroken ramen, waardoor het totaalbeeld is verstoord. Amerongen, moet worden verondersteld dat de tufsteen secundair gebruikte steen van een vroeger bouwwerk is. De vormen zijn voor het overige in veruit de meeste gevallen ingepast in hetzelfde stramien als het metselverband. Het zijn dus niet alleen metseltekens, maar expliciet baksteen-metseltekens. Behalve de gevelstenen in Oirschot vinden we in natuurstenen gevels geen vergelijkbare motieven, terwijl die in de vorm van behakte gevelstenen of motieven opgebouwd uit, door de steenhouwer aangepaste, stenen van een contrasterende kleur. In natuurstenen gevels moeten eventuele tekens toch gemakkelijk te realiseren zijn geweest. Als ze een zwaarwichtige zaak moesten aanduiden had men van die mogelijkheden ongetwijfeld gebruik gemaakt. Het is zelfs zo dat aan gebouwen die gedeeltelijk in natuursteen zijn opgetrokken en gedeeltelijk in baksteen, de metseltekens uitsluitend voorkomen aan de bakstenen gevels. De bakstenen toren van Peer draagt een zevental figuren, maar het middeleeuwse mergelstenen koor en de ongeveer even oude dwarsbeuk in hetzelfde materiaal, vertonen geen enkel teken. Maar aan de omringende kerken en torens in baksteen van Lommei, Olmen, Balen en Hasselt, alle gelegen nabij de grens tussen de provincies Antwerpen en Limburg, aan het bakstenen kasteel van Alden Biezen en aan de abdij Herkenrode in Kuringen bij Hasselt bijvoorbeeld, vinden we wel vele metseltekens. Het gebruik blijkt dus alleen in zwang te zijn geweest bij de in baksteen bouwende metselaars. Anderzijds vertonen weer niet alle 15de- en 16de-eeuwse bakstenen kerken de tekens, ook niet waar ze in groten getale elders voorkomen. Enige regelmaat daarin is tot op heden niet aangewezen. Opvallend is dat in veel gevallen, waar de metselaars aan het opgaande werk zich niet zoveel gelegen lieten liggen aan de regelmaat in de gebruikelijke metselverbanden, die regelmaat wel in acht werd genomen rondom de tekens. Het mag daarom niet uitgesloten worden geacht dat de tekens werkstukken zijn van leerlingen die een proef moesten afleggen om hun vakmanschap te bewijzen. Dat lost natuurlijk geen enkele vraag op aangaande de gekozen figuren, en het onderzoek daarnaar dient dus te worden voortgezet. Maar het verklaart wel iets over de gekozen materialen en technieken. Een bijzondere verzameling figuren op een van de gevels van de Kannaerts Hof te Stevoort bij Hasselt in België afb. 114 verdient speciale vermelding. De figuur links beneden lijkt zich in zijn asymmetrische vorm te richten naar het kelderraam. De heer J.P. Staal meent hierin duidelijk een Boom van Jesse (de stamboom van Christus) te herkennen. Rechts daarvan en om het tweede keldervenster zijn enkele verwante, maar vereenvoudigde of incomplete figuren aanwezig en boven dit alles een breed en naar boven toelopend ruitennetwerk. Daarin ziet Staal een dubbele rij wolken - met in de bovenste een kop in het midden van de ruiten om de scheiding aan te geven tussen het wereldse en het hogere - waarboven een pyramide van ruiten als troon voor de wederkerende Christus. De top van de pyramide ontbreekt; hier bevindt zich metselwerk van afwijkende baksteen waardoor men kennelijk van voltooiing van de figuur heeft moeten afzien. Restauratie De raadsels rondom dit erfgoed maken het niet minder waardevol. Eerder vormt de onduidelijkheid een reden om het fenomeen met de grootste zorg te omringen, zodat we ongeschonden aan volgende generaties kunnen doorgeven wat we zelf niet hebben kunnen ontcijferen. Ongeschonden en zelfs niet met de beste bedoelingen gecompleteerd, want als er sprake is van een beeldtaal waarvan wij de betekenis niet kennen, zou ook wat volgens onze interpretatie een onvolledigheid is, wel eens deel kunnen uitmaken van die beeld- Metselteken RVblad 01-17 taal. Aanvullingen zouden dan betekenissen kunnen veranderen en zijn daarom uit den boze. Bij restauraties is het daarom van het grootste belang te handhaven wat aanwezig is. Dat vereist op de eerste plaats een zorgvuldige inspectie naar eventuele figuren van het gehele te restaureren gebouw. Wat wordt aangetroffen dient in de aangetroffen staat te worden gehandhaafd. Alleen waar stenen zijn verweerd die duidelijk herkenbaar zijn als gesinterd, geglazuurd of van een afwijkende kleur, is herstel verantwoord. Waar een motief door onregelmatig verband niet symmetrisch is of waar de metselaar klaarblijkelijk het spoor bijster is geraakt doordat hij verder moest met een afwijkend baksteenformaat, mag het gebrek aan regelmaat geen argument zijn om in te grijpen. En zou men voor onoplosbare problemen komen te staan, dan is zorgvuldige documentatie van de aangetroffen toestand omwille van degenen die na ons komen geboden. Het kan voorkomen dat voor herstel de juiste steensoort niet meer voorhanden is 6 . Het kiezen van een afwijkende steensoort kan dan verantwoord zijn, omdat de restauratie dan herkenbaar blijft. Bij restauratie van keramiek is die methode algemeen aanvaard. Noten 1 L. Devliegher, De Sint-Salvatorskatedraal te Brugge, Geschiedenis en architektuur, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen deel 7, 70 - 72, Tielt/Bussum 1981. 2 Jaak Nij'ssen, De oudste stenen grafkruisen van het Maasland, overdruk (met aanvulling) in Volkskunde nr. 3, 1991, 242 - 245. Uit: Liber Amicorum Prof. Dr. Josef van Haver, Brussel 1991. 3 Zie onder andere H. Strijbos, Kempense gotiek: Een veel gehanteerd begrip met een onduidelijke inhoud, Jaarboek Monumentenzorg 1992, 44 - 70. 114. Stevoort bij Hasselt (B.), Kannaerts Hof. partij zachte baksteen, zonder gesinterde kop_p_en_en sterk verweerd . l I I CDCD I I CDCD l r p CDCD . " — - - - ~ ~ " " CD CDCD CDCD CDCD CD CD CD CD CD CD CD CD CD CDCD CDCD l—II—l CDCD CDCDCD CDCD CDCD CDCD CDCD CD ,_Cp CDCD CD_ ^CD CD, _CD_ _CD_ _CD CD CD '"CD CDCD CDCD C D CD •£"%, <£ " CD °° & ^ l 'l l __^ CDCDCDCD ZDCDCDCDCD maaiveld gedempte gracht h-- RDMZRV 1993/32-13 Metselteken RVblad 01-18 4 Mededeling G. Berends; G. Ulrich Grofimann, Fachwerkbau im Marburger Raum, Jahrbuch für Hausforschung 32, Detmold/Marburg 1981, 248 - 268. M.A.W. Driessen, Signes ou marques symboliques de Magons, Actes du Colloque International de Glyptographie de Cambrai, 1985, 211 - 223. 5 zich dit voor bij de restauratie van de Jean-Paul Meuret en Henriette Nouailles, Signes en brique vitrifiées sur les constructions de la Thiérache (XVIe, XVIIe, XVIIIe siècles), La Thiérache, Ste archeologique de Vervins et de la Thiérache, numero spécial 1873 -1973, 123 -159. Zuidhavenpoort te Zierikzee. Juist de groenverglaasde steen, die aan deze poort voorkomt, kan in dit opzicht problemen opleveren. Dieter Wildemann, Das Rautenmuster als Zierform bei Backstein-Torhausern des 16e Jahrhunderts in Westfalen, Bulletin Over metseltekens H.H.M. Strijbos, Tekens van tegenspraak; een inventarisatie van oude tekens op gevels in de zuidelijke Nederlanden, In The Netherlands and Belgium and the adjacent areas of northern France and Germany, figures often 15th, 16th an 17th century, on casties between the 15th and the 18th century, on farms between the 16th and the 19th century and on beguinages in the 16th and the 17th century. They are completely absent on stone buildings. The figures are usually St. Andrew crosses, Latin crosses, and hearts and diamonds. All these figures occur in a great many variations. The diamonds in particular often form very extensive patterns which sometimes cover an entire wall. Sometimes six-pointed stars, castie towers and heraldic motifs occur. The Latin crosses are often augmented with crosses and Tcrosses of stone, which, in some cases, may be crosses recycled from graves. A decorative function can sometimes be attributed to the figures. Crosses are considered to be signs of the administration of justice and many authors sought their origin in old Germanic symbols. In terms of restoration, the outer walls of the buildings in question need careful inspection because the Brabants Heem 1989, 11-25. occur on brick buildings dating figures are often very difficult to from the 14th to the 19th century which must have been affixed at the same time the outer walls were built. Usually the figures are integrated in the bonding. They are made with melted or glazed brick headers, created as an unintentional by-product in the baking process in primitive ovens, and contrasting in colour with the rest of the bricks. The figures are an undocumented phenomenon in sources dating from that period of construction. There are many speculations concerning their significance and as of the present, very little has been determined. Nonetheless, the phenomenon is part of our cultural history and thus, in terms of restoration, deserves special attention for the sake of the preservation. The figures occur on a number of churches and city walls dating from the 14th, 15th and 16th century, on abbeys and monasteries in the discern. Moreover, in a number of cases, they have been damaged in later renovations. Because there is a large degree of uncertainty about this, restoration in a supposed original form can be dangerous. It might mean that the significance would be altered. Zie G. Knopp e.a., Bauforschung; Dokumentation und Auswertung, Arbeitsheft der rheinischen Denkmalpflege 43, Köln 1992, 94 - 95. 6 Naar een mededeling van H. Janse deed I.B.I. 46(1990), 81-84. Basismateriaal en literatuur Basismateriaal Dit artikel is gebaseerd op eigen inventarisatie, op gegevens (teksten, tekeningen en schetsen) die de heer J.P.Staal welwillend ter beschikking stelde en op gegevens uit de volgende literatuur. Over oude symbolen in het algemeen J.P.W.A. Smit, De Brabantse beelden en tekens van recht, 's-Gravenhage 1957. F.E.Farwerck, Noord-Europese mysteriën en hun sporen tot heden, Deventer 1978 (2e druk). Summary W.H.Th. Knippenberg, Oude rechtstekens in bakstenen kerkmuren, Brabantse Oudheden (Bijdragen tot de studie van Brabants Heem XVI), Eindhoven 1977, 241 - 258. W.H.Th. Knippenberg, Ingemetselde tekens in de buitenmuren van oude kerken en kastelen, Monumenten 1982, nr. 11- 12,4- 11; Lic. W. Johnson, Metselaarstekens in de provincie Antwerpen: een werkhypothese, Volkskunde 1985, 231 - 253. M.A.W. Driessen, Limburgse steenhouwersmerken - baksteenmerktekens afweertekens in gebouwen, Actes du Colloque International (du Centre de Recherches Glyptographiques) de Mons, 1979, 239 - 240. M.A.W. Driessen, Les marques magiques de magons, Actes du colloque international de glyptographie de Saragosse, 1982, 441 -457. Herkomst afbeeldingen Voorzover niet anders is vermeld, zijn de foto's en tekeningen van de auteur.
© Copyright 2024 ExpyDoc