Metselteken - Omgeving in de Praktijk

UDC 003.6:693.2
Metselteken
Sign in masonry
RVblad
Metseltekens: figuren, tekens en
symbolen in baksteen-metselwerk
Signs in brickwork: figures, signs
and symbols in brick-masomy
H.H.M. Strijbos
Inleiding
Aan menig bouwwerk in baksteen
komen figuren voor die, met het
optrekken van het metselwerk, in
een met het opgaande werk min of
meer contrasterende steen zijn
aangebracht. In het kader van
restauraties dient dit fenomeen met
aandacht en zorgvuldigheid te
worden behandeld, om ze zo
ongeschonden mogelijk te handhaven. Dit artikel wil een bijdrage
daaraan leveren. Aan het verschijnsel is in het verleden in het
Restauratievademecum al enige
aandacht besteed (RVblad Metselen
in baksteen 01 - 2 t/m 4); hier zal er
dieper op worden ingegaan.
De figuren zijn nagenoeg altijd
samengesteld uit koppen, een
enkele keer komen er strekken in
voor of gehakte stenen. De stenen
waaruit de figuren zijn opgebouwd,
zijn meestal gesinterd of door
reductie zwart geworden. In de
kuststreken, waar de steenovens
vaak met zouthoudende turf
werden gestookt, is de kleurafwijking met het opgaande werk
vaak het gevolg van de neerslag
van een groenig zoutglazuur. In
gebieden waar zowel gele als rode
baksteen voorkwam, werd dat
kleurcontrast benut: rode steen in
geel opgaand metselwerk of
andersom. In zeldzame gevallen
lijkt het glazuur opzettelijk te zijn
aangebracht afb. 66 en 68 of werd
natuursteen gebruikt om de
figuren zich te laten aftekenen in
het opgaande metselwerk, zoals
aan de toren van de Hervormde
kerk te Amerongen, waar een deel
van de figuren grotendeels uit
tufsteen bestaat afb. 77. In een
enkel geval is een figuur in dezelfde baksteen uitgevoerd als het
opgaande metselwerk afb. 48.
Gesinterde en gereduceerde stenen
of stenen waarop zich een zoutglazuur had afgezet en stenen in
een afwijkende rode of gele kleur
RDMZ RV 1993/32
kwamen algemeen voor. Het zijn
onbedoelde bijprodukten van het
minder perfecte bakproces in de
oude ovens. Ze zijn in het opgaande metselwerk meestal in
groten getale te vinden.
De aandacht en zorgvuldigheid die
de tekens vragen, is op de eerste
plaats gerechtvaardigd omdat het
een merkwaardig verschijnsel
betreft, dat voorkomt over een
groot gebied dat zich tenminste
uitstrekt over de noordelijke
grensstreek van Frankrijk (FransVlaanderen en de Thierache), de
voormalige zuidelijke Nederlanden
(de provincies Vlaanderen, Henegouwen, Brabant, Antwerpen en
Limburg in België) en het westen
van Duitsland (Nederrijn-Westfalen,
Nedersaksen en Sleeswijk-Holstein).
Anderzijds is veel aandacht ook
nodig, omdat de kleur- en
helderheidscontrasten met het
omringende metselwerk vaak
gering zijn, waardoor ze gemakkelijk aan de aandacht kunnen
ontsnappen afb. 1,2 en 3. Bovendien plaatsen beschadigingen en
verwering de restaurateur vaak
voor problemen of en hoe herstel
moet plaats vinden.
01-1
Over de figuren is veel gepubliceerd, maar die publikaties bevatten veel meer opengebleven vragen
dan antwoorden. Het risico dat
aanvullingen of restauraties aantasting inhouden, die verder onderzoek op een dwaalspoor zetten, is
daarom levensgroot.
Verspreiding in tijd, plaats en
gebouwtype
De metseltekens zijn toegepast in
de gehele periode van de 15de tot
in de 19de eeuw, zij het dat een
enkele belangstellende bouwer ook
in onze eeuw op een vergelijkbare
wijze figuren in het metselwerk laat
opnemen. Die laatste voorbeelden
staan uiteraard los van de oude
tradities.
Het voorkomen in Frankrijk, België,
Nederland en Duitsland is al
genoemd. Het is zeer waarschijnlijk
dat de beschikbare inventarisaties
onvolledig zijn en dat ook buiten
de genoemde gebieden de tekens
te vinden zijn. Ook ten aanzien van
Nederland heeft de inventarisatie
niet de pretentie volledig te zijn. In
Nederland neemt de toepassing
van de figuren naar het noorden af,
1. Duizel, kerktoren, eerste geleding noordzijde. De gesinterde baksteen is grotendeels
goed zichtbaar. De figuren van uiteenlopende aard zijn ingepast in de gevelverdeling
met spaarvelden, zie ook afb. 96 (foto Gaston Remery).
5
-
Metselteken
RVblad 01-2
2. Duizel, kerktoren eerste geleding
zuidzijde. De burch ttoren is goed
zichtbaar, maar het koppenpatroon
daaronder vraagt zorgvuldige waarneming (zie ook afb. 99).
3. Tegelen, toren R.-K. kerk, eerste
geleding noordzijde. Tegen de donkere
baksteen van het opgaande metselwerk
steekt de gesinterde steen nauwelijks af
(zie ook afb. 51).
4. Perigord (Dordogne). Een van de vele voorbeelden van figuren samengesteld uit
donker gekleurde daktegels.
wat echter uit de hier gebruikte
gegevens niet in de juiste mate tot
uiting komt. Die schieten ten
aanzien van midden Nederland ten
noorden van de grote rivieren
tekort. In de provincies nog verder
naar het noorden zijn ze zeldzaam,
een reden temeer om er daar extra
op te letten.
Hoewel de overeenkomst met de
figuren die in Frankrijk voorkomen
in daken die met gebakken daktegels zijn gedekt frappant is,
blijven ze hier onbesproken, omdat
deze voor de voormalige Nederlanden, waar immers de gebakken
daktegels in onbruik zijn geraakt,
niet meer relevant zijn afb. 4.
Aan kerken en hun torens komen
de figuren algemeen voor in de
15de en de 16de eeuw. Het 13deeeuwse gedeelte van de toren van
de Sint-Salvatorkathedraal te
Brugge vertoont echter aan de
noord- en aan de zuidgevel een
Latijns kruis van geglazuurde
baksteen ‘. Terwijl na de reformatie
in de zuidelijke Nederlanden de
kerkbouw voortgang vond, komen
aan 17eeeuwse en jongere kerkgebouwen in dat gebied geen metseltekens meer voor. Aan stadspoorten
en wallen komen ze al voor in de
14de eeuw (Zierikzee en Elburg zie
afb. 110). De Amsterdamse poort te
Haarlem uit de 15de eeuw vertoont
heraldische motieven. Aan stadswallen zijn metseltekens in zwang
gebleven tot in de 16de eeuw. Aan
kastelen in Nederland zijn ze
toegepast tot in de 17de eeuw, en
in Noord-Frankrijk en België tot in
de 18de eeuw. Waar kloosters en
abdijen in Nederland tijdens de
reformatie hun oorspronkelijke
functie hebben verloren, zijn ze
daarna niet meer toegepast. In de
19de eeuw is de traditie niet
opnieuw opgenomen, al doen
sommige versieringen in
verblendsteen aan neogotische
gebouwen er wel aan denken. In de
zuidelijke Nederlanden vinden we
ze echter aan deze complexen nog
tot in de 18de eeuw. Vooral de
ringmuren daarvan zijn vaak rijk
van metseltekens voorzien.
Aan begijnhoven komen de figuren
voor tot tenminste het einde van de
RVblad 01-3
17de eeuw. Boerenhoeven zijn
meestal pas in de 16de eeuw voor
het eerst in baksteen uitgevoerd,
maar ze vertonen de figuren al
vanaf die tijd tot in de 19de eeuw.
Werkwijze
In veel gevallen bestaat er nagenoeg geen compositorisch verband
met de contouren van de gevel of
de gevelopeningen (bijvoorbeeld
aan de kerktoren van Peer in
Belgisch-Limburg, afb. 41). Als
delen van figuren door bouwelementen, zoals gevelopeningen of
druiplijsten, zijn afgesneden, is dat
lang niet altijd het gevolg van
latere verbouwingen. Waar gevels
zijn ingedeeld met spaarvelden en
lisenen werd daarmee echter veelal
wel rekening gehouden, hoewel
dan vaak nog zeer uiteenlopende
figuren bijeen zijn geplaatst afb. 1.
Ook met geveltoppen is vaak
verband aan te wijzen afb. 89 of
met een aanbouw afb. 75. Grote
rasterpatronen kunnen zelfs gehele
gevelvlakken bedekken (het huis
Merwede bij Dordrecht afb. 5 en de
onderste geleding van de gevels
van de zijbeuken en de kooromgang van de middeleeuwse kerk
van Brecht in België bij Hoogstraten). Er is enige voorkeur te
5. Dordrecht, slot Merwede. Een ruitenpatroon van groen verglaasde baksteen, dat de
gehele noord-westgevel beslaat (foto Collectie Steenbergh, archief RDMZ).
RDMZ RV 1993/32
-6
constateren voor de gevels waarin
zich de hoofdtoegang van het
gebouw of het complex bevindt en
bij de kerken voor de torens. Maar
in beginsel kunnen de figuren in
alle zichtvlakken te vinden zijn.
In principe volgen de figuren de
vertanding volgens de halve
koppemaat van het metselverband.
Een enkele keer werd daarvan
afgeweken, waardoor binnen één
figuur verschillende diagonaallijnen kunnen voorkomen. Bij
sommige vrijstaande figuren zijn
verticale of diagonale lijnen uitgevoerd in op kant geplaatste stenen,
o.a. afb. 110, zodat het metselverband moest worden verlaten en
stenen moesten worden behakt.
Onregelmatige metselverbanden
kunnen scheve, asymmetrische
figuren opleveren, maar het
voorkomen van dezelfde figuren
elders blijkt anderzijds in veel
gevallen aanleiding te hebben
gegeven om ter plaatse juist
zorgvuldiger in verband te metse
len. Het meest valt dat op bij
regelmatige koppenpatronen.
Waar die zijn omgeven door een
vrij willekeurig verband, ging men
ter plaatse van de patronen zelf
over op correct Vlaams of kruisverband afb. 95 en 96. Bij Vlaams
verband zijn dan alle koppen
gesinterd, bij kruisverband alleen
elke tweede kop in de koppenlagen.
Als een nieuwe zending stenen
werd aangevoerd, kon de
koppemaat daarvan afwijken. De
metselaar die bezig was bijvoorbeeld in een spaarveld met een
diagonaalpatroon, werd geconfronteerd met het feit dat een nieuwe
laag een of enkele koppen meer
omvatte dan de lagen daaronder.
Het patroon raakte dan verstoord.
Bij de aanwezigheid van speklagen
op een korte onderlinge afstand,
waar die afstand ongeveer gelijk is
aan de dikte van de speklagen zelf,
komen de metseltekens niet voor:
wel waar de onderlinge afstand van
de speklagen veel groter is. Aan de
toren van Nederweert bijvoorbeeld
komen speklagen voor van 4 tot 5
lagen dik, met een onderlinge
afstand van 22 lagen. Daartussen
Metselteken
RVblad 01-4
vakken, maar dan duideljk als
speelt een ruitenpatroon dat zich
voortzet over de speklagen heen.
De speklagen onderbreken het
ornament4.
patroon.
In een aantal gevallen zijn in de
metseltekens elementen in natuursteen opgenomen, meestal blauwe
kalksteen of mergelsteen, in de
vorm van Griekse of Latijnse
kruisen of T-kruisen afb. 47 en 51.
Vormen, typen en voorkomen
In een enkel geval is van een
dergelijk materiaal in de verticale
balk van een kruis een nodus
opgenomen in de vorm van een
cirkelvormige tegel (Kasteel Alden
Biezen). De kruisen van kalksteen
komen ook solitair in het vlak
geplaatst voor, zonder verband met
enigerlei vorm van een metselteken
in baksteen afb. 6 t/m 13. Er is
geopperd dat dergelijke kruisen
hergebruikte grafkruisen zouden
zijn geweest2. In veel gevallen lijkt
die veronderstelling terecht. Maar
bijvoorbeeld in Lommei, waar
natuurstenen delen volgens afb. 11
zijn ingemetseld en vanwaar twee
bogen van naast elkaar gesitueerde
galmgaten aangezet zijn op dezelfde natuurstenen delen, lijken de
stenen gewone elementen van
mergelsteen te zijn, zoals ook elders
de toren is versierd met dergelijke
elementen. De vorm van de natuurstenen delen is dan steeds gebaseerd op de architectuur waarvan
ze deel uitmaken.
W
11
12
13
6. Deurne (bij Helmond), Willibrorduskerk.
Kalkstenen kruis. In een aantal gevallen
maken de kalkstenen kruisen van afb. 6
t/m 13 deel uit van tekens die verder in
gesinterde baksteen zijn uitgevoerd.
Meestal zijn ze van blauwe kalksteen,
soms van mergel. Soms zijn het waarschijnlijk oude grafkruisen.
7. Eersel, R.-K. kerk, zuidgevel zuiderzijbeuk,
8 en 9. Tegelen, kerktoren.
10, 11, 12 en 13. Meeuwen bij Bree
(Belgisch-Limburg), middeleeuwse kerk.
keperboogje afgedekt, maar door
een tussenschotje ter dikte van een
verticaal geplaatste baksteen in
tweeën gedeeld.
Uitzonderlijk is het teken op de
gevel van een boerderij, afgebeeld
Opvallend is dat dergelijke
(graf)kruisen alleen voorkomen in
op een miniatuur in het Breviarium
Grimani. De boerderij is in
het stroomgebied van de Bovenmaas, in Nederlands- en BelgischLimburg, in het zuidoosten van
Noord-Brabant en verder naar het
zuiden. In Nederland treft men dit
onder andere aan bij de kerk van
Eersel, de Sint-Martinuskerk van
Weert, de kerktoren van Tegelen,
de Sint-Christoffelkerk van Roermond en in België aan de kerktorens van Peer en Sint-Huibrechtslille
en aan de kerk van Meeuwen. De
kruisen zijn dan steeds van mergel
of van blauwe Ardenner kalksteen,
wat voor het betrokken gebied voor
vakwerkbouw opgetrokken en de
gevelvlakken zijn ingevuld met
vlechtwerk, dat met leem is
afgestreken afb. 94. Het is zeer wel
denkbaar dat juist bij dat soort
de hand ligt3.
In Tegelen maakt een soort kaarsnisje deel uit van een metselteken
afb. 3 en 51. Het is als gebruikelijk
in baksteen uitgevoerd en met een
bouwwerken in de nog natte leem
allerlei tekens waren ingekrast.
Voor het overgrote deel zullen we
zijn aangewezen op afbeeldingen
uit de bouwtijd om dienaangaande
meer inzicht te krijgen. Een nader
onderzoek naar de afbeeldingen in
Les tres Riches Heures du Duc de
Berry leverde echter geen nieuwe
voorbeelden op. Bij vakwerkhuizen
in Duitsland, o.a. in Lohrheim
(nabij Limburg/Lahn), Ebsdorf en
Kombach (nabij Marburg), maar
ook elders komen wel plant- en
andere motieven voor op de lemen
De figuren zijn in te delen in een
aantal typen die in relatie kunnen
worden gebracht met de aard van
de bouwwerken waaraan ze
voorkomen. Met nadruk moet hier
worden gesteld dat de hiervoor
gebruikte benamingen niets meer
beogen dan de aanduiding van de
typen. Aan de betekenis van de
figuren zal in een volgende paragraaf nog aandacht worden
besteed. Aan de hand van een
voorlopige inventarisatie van 541
figuren zal de spreiding van de
verschillende typen aan de verscheidenheid van gebouwen
worden gerelateerd. Van de 541
geregistreerde figuren komt 72%
voor aan kerken en kapellen, 10%
aan kloosters en abdijen, 3% aan
kastelen, 9% aan boerderijen, 2%
aan woonhuizen en 4% aan overige
gebouwen (begijnhoven, vestingwerken uitgezonderd kastelen,
enz.). De meerderheid van die
figuren dateert uit de 15de tot en
met de 18de eeuw.
A. Andreaskruisen afb. 14 t/m 41
Deze maken 27% uit van het totale
aantal tekens. Bijna tweederde
daarvan heeft de elementaire vorm
van twee diagonaalsgewijs gekruiste balken, ruim éénderde heeft
een afgeleide vorm. 30% van de
tekens die aan kerken, kapellen en
hun torens voorkomen, heeft de
vorm van een Andreaskruis,
waarvan tweederde de elementaire
vorm heeft en éénderde vormt
daarop varianten. Van de tekens
die voorkomen aan abdijen en
kloosters heeft 36% de vorm van
een Andreaskruis, waarvan driekwart de elementaire vorm heeft
en één kwart de elementaire vorm
met toevoegingen. Van de tekens
die aan boerderijen en hoeven
voorkomen heeft 8% de vorm van
een Andreaskruis, waarvan één
kwart de elementaire vorm heeft
en de overige driekwart varianten
vormen. Bij kastelen maken de
Andreaskruisen een kwart uit van
het totale aantal tekens, met
Metselteken
RVblad 01-5
14
15
16
17
14. Andreaskruis in zijn elementaire vorm; het meest voorkomende metselteken, vooral
aan kerken.
15. Andreaskruis met twee koppen op het kruispunt. Het is niet zeker dat deze variant
een eigen betekenis heeft.
16. Andreaskruis met opengewerkt kruispunt. Deze variant komt onder meer voor aan
de ringmuur van de abdij van Postel (XVIIa). Waar het Andreaskruis overigens alleen in
de elementaire vorm voorkomt, doet deze variant denken aan het molenijzer, zoals dat
in het wapen van de abdij voorkomt. Het teken is in Postel ongeveer twee maal zo groot
als hier getekend.
17. Molenijzer als heraldisch teken, onder meer in het wapen van de abdij van Postel.
18. Andreaskruis met knoop in het centrum.
19. Verticale en horizontale balken, waarbij soms niet is uit te maken of het teken al
dan niet compleet is, zijn vaak toegevoegd aan het Andreaskruis (zie ook afb. 20). Een
variant op het teken van afb. 19 komt voor aan de middeleeuwse beuk van de R.-K. kerk
van Oostrum (bij Venraij). In Elverdinge (prov. West-Vlaanderen) komt aan de kerktoren
een Andreaskruis voor met door het knooppunt zowel een horizontale als een verticale
balk, die samen een Grieks kruis vormen. In het nabijgelegen West-Vleteren vinden we
hetzelfde.
20. Dit teken komt voor aan de middeleeuwse resten van de R.-K. kerk van Dessel (nabij
Turnhout), één maal ongeveer als weergegeven en één maal onvolledig, waarbij
behalve het Andreaskruis een gedeelte van de dwarsbalk herkenbaar is.
De in het Openluchtmuseum Bokrijk geheel herbouwde 16de-eeuwse hoeve Schoot uit
Tessenderlo vertoont drie maal het Andreaskruis met een dwarsbalk door het midden,
waaraan aan beide einden aan de boven- en onderzijde een kop is toegevoegd.
21. Olmen. Andreaskruis met een dwarsverbinding aan de bovenzijde. Aan de toren van
Sint-Lenaarts komt een dergelijk kruis voor met een dwarsbalk aan de onderzijde.
dezelfde voorkeur voor versierde
tekens als bij boerderijen valt te
constateren. De resterende
Andreaskruisen maken 17% uit van
RDMZ RV 1993/32 - 7
het totaal, dat voorkomt aan de
overige gebouwen, in dit geval
voornamelijk begijnhoven.
B. Latijnse kruisen afb. 42 t/m 51
Van het totale aantal tekens vormt
13% een Latijns kruis. Bij kerken
enzovoorts heeft 15% van het totale
aantal tekens dat daaraan voorkomt die vorm. Slechts 7% van de
Latijnse kruisen aan kerken en
kapellen hebben de elementaire
vorm van een verticale en een
horizontale balk, de resterende 93%
heeft toevoegingen of vertoont
varianten. Veel voorkomend is een
driehoekige voet en voorts worden
veel kruisen gevormd uit een
aaneenschakeling van vijf of meer
ruiten. Bij abdijen en kloosters
maken van het totaal daaraan
voorkomende tekens de Latijnse
kruisen 6% uit, bij boerderijen 10%,
bij kastelen 6% en de overige
(vooral begijnhoven) 8%. De elementaire Latijnse kruisvorm komt,
behalve bij kerken en kapellen,
volgens de inventarisatie bij geen
van de overige gebouwentypen
voor.
C. Ruiten afb. 52 t/m 80
Ruiten en afgeleiden daarvan zijn
als volgt in te delen:
a. elementen, niet meer inhoudend
dan de meetkundige figuur;
b. varianten op de meetkundige
figuur;
c. patronen samengesteld uit ruiten
die als een raster gevels of delen
daarvan overdekken;
d. figuren opgebouwd uit ruiten, al
of niet met andere elementen
gecombineerd.
Ruiten en samenstellingen daarmee maken ongeveer 35% uit van
het totale aantal tekens. Naar
verhouding vertonen kastelen veel
tekens gebaseerd op ruiten (ruim
de helft van het totale aantal
tekens). Van dat totale aantal heeft
40% de elementaire vorm (a) en
30% vormt varianten daarop (b),
10% vormt samenstellingen (c) en
20% vormt patronen die een gehele
gevel of delen daarvan overdekken
(d). Het totale aantal figuren dat bij
kastelen voorkomt binnen de
inventarisatie is echter zo gering
dat één teken meer of minder
onevenredig grote verschuivingen
in de percentages teweegbrengt.
De figuren die voorkomen aan
Metselteken
RVblad 01-6
CD
22
23
24
25
26
28
27
30
31
onderzijde komen voor in Schulen,
25. Peer (prov. Limburg, B.), kerktoren
zuidzijde. Kalkstenen kruisje toegevoegd
onder een Andreaskruis.
Olmen, Domburg, Balen (SintAndreaskerk) en Dordrecht(O.L.V.-kerk).
26. Berghem bij Oss, R.-K. kerk, toren.
22. Andreaskruisen met een dwarsverbinding aan de bovenzijde en aan de
23. Diessen, St.-Willibmrduskerk.
Andreaskruis met toevoeging van koppen
aan de ondereinden aan het
zuidertransept.
32
29. Loon op Zand, R.-K. kerk,
zuidertransept. Andreaskruis met
daarboven een hart en onder een ruit
toegevoegd.
27. Loon op Zand, R.-K. kerk,
zuidertransept.
30. Balen, Sint-Andreaskerk, westgevel
noordertransept. Een dubbel
Andreaskruis.
28. Loker (West-Vlaanderen), kerktoren
zuidzijde.
31. Berghem, R.-K. kerk, toren, derde
geleding zuidzijde.
24. Oosterhout, kerk. Onder het
Andreaskruis aan de noordzijde is een
ander teken toegevoegd dat doet denken
aan de dwarsbalk in afb. 20.
32. Diessen, St.-Willibrorduskerk, toren,
eerste geleding noordzijde.
Metselteken
RVblad 01-7
33. Loon op Zand. Een aaneenschakeling
van een aantal Andreaskruisen als deze,
aan de zuiderzijbeuk van de kerk, maakt
tiet nog onwaarschijnlijker dat afb. 33 een
Ing-rune zou voorstellen.
33
CD
34
34. Balen-Schoorheide, voormalige
schepenbank. Door de voorstanders van
de Germaanse oorsprong zou dit dubbele
Andreaskruis worden aangeduid als een
Ing-rune. Een blik op afb. 113 maakt
echter duidelijk dat het hier het jaartal
16XX(1620) betreft.
35. Eindhoven, klooster Mariënhage,
voorheen klooster van de Windesheimers.
Een dubbel Andreaskruis met een
afdekking aan de bovenzijde.
35
36. Loker (West-Vlaanderen), kerktoren
zuidzijde. Dit dubbele Andreaskruis komt
tussen de traceringen in een spaarveld
twee maal voor. Ook dit teken wordt door
sommigen de Ing-rune genoemd.
37. Berghem, toren.
spaarveld
muizentandfries onder
38
spaarveld
38. Duizel, kerktoren. In de beide smalle
spaarvelden ter weerszijden van de
ingangsnis aan de westzijde zijn deze
tekens aan het ondereinde ingemetseld.
Boven elk teken bevindt zich een soort
kaarsnisje.
39. Loker, rechts naast de in afb. 36
weergegeven figuur, buiten het spaarveld.
torenspits
40. Duizel, kerktoren. Nauwelijks voor het
oog zichtbaar bevinden zich deze
Andreaskruisen onder de dakvoet, ter
weerszijden van de noord-oosthoek, het
linker kruis op de oostgevel, het rechter
kruis op de noordgevel.
41. Peer (B.), kerktoren, eerste geleding
noordzijde. De beide Andreaskruisen en
de 'kolom' daartussen staan elk in een
ander spaarveld. Gezien de ongelijke
afmetingen van de kruisen, de ongelijke
plaatsing en de willekeurige plaats van
het kalkstenen kruisje, is er niet gestreefd
naar een harmonische verdeling over de
gevel.
kalkstenen kruis
RDMZ RVI 993/32 -8
41
Metselteken
RVblad 01-8
42. Kaulille (prov. Limburg, België), Latijns
kruis met voet en nodus.
43. Diessen, St.-Willibrorduskerk, toren,
tweede geleding noordzijde. Latijns kruis
met een driehoekige voet, waaronder een
hart.
44. Sint-Agatha (bij Cuijk), Kruisherenklooster aan de Maas.
45. Sint-Agatha, Kruisherenklooster.
Latijns kruis met dubbel Andreaskruis.
46. Tegelen, middeleeuwse toren van de
R.-K. kerk, eerste geleding noordzijde. Een
Latijns kruis op een driehoekige voet, een
motief dat veel werd toegepast. Deze
figuur is wel in het metselverband
geplaatst.
47. Smt-Huibrechtslille (prov. Limburg B.).
Latijns kruis op een driehoekige voet
bekroond met een kalkstenen kruis en
met een nodus.
48. Balen, Sint-Andreaskerk, westgevel
zuiderzijbeuk. Latijns kruis met voet en
met balkbreedten van niet meer dan de
dikte van de steen. Het teken is geheel
uitgevoerd in gewone gevelsteen, in niet
afwijkende kleur. Het is daardoor moeilijk
te onderscheiden.
49. Duizel, kerktoren, zuidzijde. Latijns
kruis in zijn elementaire vorm. De figuur
is niet vanuit het metselverband opgebouwd.
50. Sint-Agatha, Kruisherenklooster.
Latijns kruis op driehoekige voet met
Andreaskruis.
51. Tegelen, toren R.-K. kerk, eerste
geleding noordzijde. Latijns kruis van
kalksteen, met dubbel nisje als een soort
nodus, het geheel op een driehoekige
voet. De verbrede voet aan het kalkstenen
kruisje lijkt te bevestigen dat het hier een
grafkruis betreft. Zie ook afb. 3.
|
J— -JLJL
1
c5
&
MnHHrS
rhi-V—[- ~T~nr°
r-VM-iLl
II 1
1
i i ii i i
i
f^pCpöC
1 II Jl I
—|
J _JLJL_LJ
:
,-
—
_
51
=(-*•
-ï-LTJ-iJ-iJ-ir-L.
. l n l. n. i 1
Metselteken
RVblad 01-9
53
54
55
56
57
59
62
52. Balen, St-Andreaskerk, zuiderzijbeuk.
Ruit in zijn elementaire vorm, zoals die
vele malen voorkomt.
53. Kleine ruiten komen vaak voor in
groepen of zijn gebruikt als toevoeging
aan grote groepen van tekens.
54. Ook dit teken komt vaak als toevoeging voor. Het lijkt alsof aan boven- en
onderzijde een kop ontbreekt. Deze vorm
komt echter vaak voor, zodat het niet
waarschijnlijk is dat er sprake is van
verstoring.
55. Den Dungen, R.-K. kerk, lichtbeuk
noordzijde.
56. Eindhoven, klooster Mariënhage. Het
teken doet denken aan de odal-rune.
57. Rijkevorsel (bij Hoogstraten), kerktoren. Variant op afb. 55. Beide varianten
zouden kunnen zijn gebaseerd op de
odal.
RDMZ RV 1993/32 -9
58. Rijkevorsel, kerktoren. Ook dit teken
zou te herleiden zijn tot de odal-rune. Het
is niettemin vreemd dat aan één bouwwerk twee versies zouden voorkomen van
één en hetzelfde rune-teken.
59. Berghem, kerktoren.
60. Tongerlo, abdij.
61. Berghem, kerktoren. Deze ruit en die
van afb. 60 wekken beide de indruk
onvolledig te zijn. Toch staat dat niet vast.
62. Eemnes-buiten, kerktoren. Een
aaneenschakeling van meer dan twee
ruiten komt vaak voor. In tegenstelling
tot wat wel door sommigen wordt bepleit
lijkt het niet waarschijnlijk dat, als twee
aaneengeschakelde ruiten een odal-rune
zouden vormen, een aaneenschakeling
van meerdere ruiten een variant daarop
zou betekenen, net zomin als in een
aaneenschakeling van drie nullen boven
elkaar een variant op de 8 zou kunnen
worden gezien.
begijnhoven en stadswallen zijn
voor ruim tweederde van het totale
aantal ruirmotieven, waarvan de
helft de elementaire vorm heeft (a)
en de andere helft is daarop een
variant (b). Bij kerken, bij kloosters
en abdijen en bij boerderijen
maken tekens op basis van ruiten
van het totale aantal aan elk
daarvan voorkomende figuren
ongeveer éénderde uit. Zij zijn dan
echter voor meer dan de helft
gecombineerd tot min of meer
omvangrijke, uit ruiten opgebouwde figuren (d), waaronder
Latijnse en Griekse kruisen. Daarnaast heeft bij kerken 29% de
elementaire vorm (a) en 12% vormt
varianten daarop (b), bij abdijen en
kloosters zijn die percentages
respectievelijk 19% (a) en 13% (b)
en bij hoeven 31% (a) en 6% (b).
Patronen (c) maken bij kerken 12%,
bij kloosters 6% en bij boerderijen
13% uit.
D. Harten afb. 81 t/m 90
Deze maken slechts 9% uit van het
totale aantal tekens dat in de
inventarisatie is betrokken. Aan
kerken vormen ze 4% van het
aantal voorkomende tekens, aan
abdijen en kloosters 25%, aan
boerenhoeven 23%, aan kastelen
12% en aan begijnhoven en woonhuizen komen hier en daar ook
harten voor. Opvallend is het grote
aantal harten bij boerderijen.
Misschien moeten we hierbij ook
de bijgebouwen bij abdijen en
kloosters die de tekens dragen
betrekken. Die hebben immers ook
vaak een agrarische bestemming
gehad en zijn misschien juist
daarom zo vaak met harten
gesierd.
Harten in elementaire vorm komen
bij kerken en bij hoeven veel meer
voor dan afgeleide vormen, zij het
dat ze bij kerken vaak wel de
elementaire vorm hebben, maar
dan deel uitmaken van een combinatie van een aantal losse motieven
die gegroepeerd zijn. Bij kloosters
en abdijen heeft minder dan de
helft de elementaire vorm.
Metselteken
RVblad 01-10
63. Grave, Hervormde kerk.
64. Eindhoven, klooster Mariënhage.
65. Tongerlo, abdij.
66. Rijkhoven (Belgisch-Limburg), kasteel
Alden Biezen. Bij deze in de gevel van een
heektoren naast elkaar geplaatste ruiten,
uitgevoerd in zwart verglaasde steen,
bestaat de rechter uit een ruitvormige
contour met daarbinnen een Grieks kruis
en de linker uit een ruitvormig vlak
waarin het Griekse kruis is uitgespaard.
67. Berghem, kerktoren. Ook deze figuur
zou te interpreteren zijn als een omgekeerde odal.
68. Lierop (N.B.), boerderij, voorheen
eigendom van de abdij van Postel: een
variant op de figuur van afb. 69. De
figuur is uitgevoerd in geglazuurde
baksteen.
69. Diessen, R.-K. kerk, westgevel noorderzijbeuk. De ruit op het linker uiteinde van
de dwarsbalk lijkt onvolledig, maar is bij
de laatste restauratie terecht niet
aangevuld.
70. Tongerlo, abdij.
71. Asperen, Hervormde kerk.
72. Bakel, R.-K. kerk, toren. Een samenstel
van ruiten met een onvolledig diagonaalkruis.
73. Hilvarenbeek, R.-K. kerk, westgevel
zuiderzijbeuk. Een samenstel van ruiten
met in de top een hart. Met de gevel is dit
teken geheel gereconstrueerd.
74. Eemnes-buiten, Hervormde kerk. Een
variant van afb. 71. Beide tekens zouden
weer als odal-rune kunnen worden
aangemerkt.
75. Kapelle (Zuid-Beveland), Hervormde
kerk. Dit ruitenpatroon is geheel symmetrisch geplaatst in de latere vulling van
een raam in de westelijke travee van het
koor, rondom de aansluiting van het
zadeldak van de consistoriekamer.
Tekening f.P. Staal.
Metselteken
RVblad 01-11
CD
tufsteen
E33
gele baksteen
opgaand metselwerk rode baksteen
E. Zespuntige sterren afb. 91 en 92
F. Heraldische tekens afb. 93 en 84
G. Koppenpatronen afb. 95 en 96
H. Kolommen afb. 97 en 98
J. Burchttorens afb. 98, 99 en 100
Deze figuren (E t/m J) komen bijna
uitsluitend bij kerken voor; bij
elkaar maken ze 6% uit van het
totaal aantal figuren dat daaraan
voorkomt.
K. Overige figuren afb.101 t/m 112
Deze figuren komen in een grote
diversiteit voor en zijn voornamelijk te vinden aan kerken en
boerderijen. Behalve de vrij willekeurige greep uit het voorkomende
repertoire waarvan afbeeldingen
zijn opgenomen, en waarvoor het
in de meeste gevallen nauwelijks
mogelijk is een naam te bedenken
die iets zegt, komen allerlei denkbare figuren voor. In Rees-Haldern
(bij Kalkar D.) komt zelfs aan een
woontoren uit ca. 1500, de zogenaamde Battenbergturm, de figuur
voor van een krijger in harnas, met
in de rechter hand een kanonskogel en in de linker hand een lans 5.
Het voert te ver om al deze motieven in dit kader te analyseren en
het is zeer de vraag of de beschik-
bare gegevens indicatief zijn voor
bepaalde tendenzen. Ze beslaan
12% van het totale aantal bij
kerken geregistreerde motieven.
Ook bij boerderijen komt een
relatief groot aantal van deze
fantasiefiguren voor.
79
76. Berghem, kerktoren. Dit uit ruiten samengestelde Latijnse kruis zou te duiden zijn
als man-rune, vanwege de schuin omhoog geplaatste armen.
77. Amerongen, toren Hervormde kerk. Een deel van de figuren is uitgevoerd in
tufsteen, een ander deel in gele baksteen.
78. Waalwijk, Hervormde kerk.
79. Waalwijk, Hervormde kerk. De beëindiging van de kruisarmen met de V-vormig
geplaatste koppen komt in Waalwijk ook aan andere figuren voor (zie afb. 78).
80. Eemnes-Buiten, Hervormde kerk. Het Latijnse kruis wordt vaak samengesteld uit
ruiten.
RDMZ RV 1993/32 - 10
Oorsprong en betekenis
De metseltekens hebben vanuit de
duisternis van hun oorsprong en
betekenis een menigte aan theorieën opgeroepen, die variëren van
simpele verklaringen als decoratie
en gewichtiger, als geheimzinnige
tekens die hun oorsprong vinden in
Germaanse riten, mythen en
runetekens, tot aanduidingen van
het ter plaatse geldende recht.
Tot nu toe zijn in archieven nergens contemporaine bronnen
gevonden die enige helderheid
Metselteken
RVblad 01-12
81. Balen-Schoorheide, kapel. Een
elementaire hartvorm.
r~Tr~i
82. Tilburg, Hasseltse kapel. Een elementaire hartvorm, geheel met gesinterde
steen ingevuld.
i~T~l
^
82
83. Zoersel (prov. Antwerpen), R.-K. kerk.
84. Loker (prov. West-Vlaanderen), R.-K.
kerk. Een groepje tekens, opgebouwd uit
twee harten en twee ruiten.
85. Zoersel, R.-K. kerk.
86. Postel, ringmuur abdij. In dergelijke
tekens kan men zowel een variant zien op
een hart als een koppeling van twee
figuren volgens afb. 71.
87. Zoersel, R.-K. kerk, noordgevel
noordertransept.
88. Bokrijk, Openluchtmuseum, duiventoren afkomstig uit Ingelmunster (bij
Roeselare, prov. West-Vlaanderen).
CD
89. Tongerlo, schuur op het terrein van de
abdij. Het teken bevindt zich in de top
van een kopgevel. Niet getekend is het
rijk versierde smeedijzeren anker van de
koppelbalk, die achter de gevel de
hanebalken verbindt.
90. Tegelen, R.-K. kerk, toom. Een fantasie
op basis van harten en kruisvoeten.
87
88
90
Metselteken
RVblad 01-13
9J. Waalwijk, Hervormde kerk. De
zespunüge ster (hexagram), samengesteld
door twee driehoeken door elkaar te
vlechten.
92. Vlimmeren (ten westen van Turnhout), R.-K. kerk. Deze ster komt aan de
noordzijde twee maal voor, één maal aan
de westgevel van de noordbeuk en één
maal aan de lichtbeuk. De zespunüge ster
komt in diverse vormen voor. Hier met
91
92
een in vieren gedeelde ruitvorm in het
hart.
93. Loker (prov. West-Vlaanderen), R.-K.
kerk. Heraldische tekens komen zelden
voor. Loker kwam, aldus Knippenberg, in
de 14de eeuw aan de heren van Horne,
die drie horens in hun wapen voerden.
94. Boerderij, gevel. Een miniatuur uithef
Breviarium Grimani. De figuur is
ingekrast in de leem waarmee het
fitselwerk van de gevel is afgesmeerd.
Wellicht kwam dat veelvuldig voor, maar
daarvan is tot nu toe weinig gebleken.
Het Andreaskruis met de omringende
figuren lijkt te verwijzen naar het wapen
l
van de Bourgondische hertogen, waarin
. l
onder meer voorkwam het stokkenkruis
93
94
(hier afgebeeld zonder de knoesten die
erbij horen weergegeven), waaromheen
vier vonken en waarboven een vuurslag.
Ook hier dus heraldische tekens.
irn:
J~T
95. Hilvarenbeek, kerktoren zuidzijde.
Koppenpatroon in kruisverband. In de
koppenlaag is elke tweede kop van
gesinterde steen.
96. Duizel, kerktoren. Koppenpatroon in
Vlaams verband. Alle koppen zijn van
gesinterde steen. Met name bij koppenpatronen ging men aansluitend op die
patronen zorgvuldig om met de gebruikelijke metselverbanden, in tegenstelling tot
de overige delen van de gevels, die een
minder zuiver verband vertoonden. Zie
ookafb. 1.
RDMZ RVI 993/32- 11
Metselteken
RVblad 01-14
97. Duizel, kerktoren, eerste geleding
noordzijde. Omdat het hier hoge, smalle
figuren betreft, is hiervoor de benaming
'kolom'gebezigd. Deze kolom is geplaatst
in de middenliseen van de gevel.
98. Duizel, kerktoren, eerste geleding
zuidzijde. Een burchttoren. Onder dit
teken nog een stukje koppenpatroon in
Vlaams verband (zie afb. 2).
99. Hilvarenbeek, kerktoren, noordgevel.
De kolom werd in de meeste gevallen
i ri
i ii
r1- i i
r-1
n
i i
ii
_ l —————L . 1
i i
ii
1 1
gecombineerd met andere figuren. Hier
met een Andreaskruis en een burchttoren.
i—r
100. Loon op Zand, R.-K. kerk. Een
i
burchttoren, geheel in tufsteen. Het enige
voorbeeld in deze soort. Behalve de
burchttorens van afb. 98 en 99, komt
naast die van Loon op Zand nog een
I I
98
97
burchttoren voor aan de Hervormde kerk
van Domburg, in groen verglaasde steen.
101. Sprang, Hervormde kerk. Deze letter
W komt voor aan de westgevel van het
noordertransept.
101
102. Velp bij Grave, middeleeuwse kerk.
De figuur kan verstoord zijn door de
druiplijst daarboven, maar niettemin
komen soortgelijke tekens ook elders
voor, zoals bij de volgende afbeeldingen.
103. Berghem, kerktoren. Dit teken sluit
aan aan de onderzijde van een lichtopening.
99
100
104. Vlimmeren, R.-K. kerk,
zuidertransept. Een complete driehoek.
^
r5i
105. Vlimmeren, zuidertransept. Hierin
zijn een drietal ruiten te onderscheiden
die samen een hart vormen en geflankeerd worden door twee driehoeken.
103
106. Vlimmeren, zuidertransept. Een
figuur die doet denken aan 105, elders
aan deze kerk.
106
107. Waalwijk, Hervormde kerk. Deze
figuur doet weer denken aan de zespuntige ster, die ook aan deze kerk
voorkomt (afb. 91).
104
105
107
Metselteken
RVblad 01-15
gens deskundigen te herleiden zou
kunnen zijn op een Germaanse
oorsprong slechts een zeer beperkt
damse poort in Haarlem, zetten de
onderzoeker op een duidelijk spoor
en vergen in dit verband geen
verdere verklaring. Net als jaartallen geven ze een direct afleesbare
betekenis weer die slechts vraagt
om te zoeken naar de betrokken
wapendragers en hun relatie met
het bouwwerk. Helaas komen ze
slechts zelden voor.
- Smit en Knippenberg, die het
Andreaskruis en het Latijnse kruis
aanwijzen als mogelijke tekens van
recht, baseren beiden hun theorie
op twee gevelstenen aan de
romaanse kerk in Oirschot. Het
verschil in ouderdom tussen de
12de-eeuwse gevelstenen en de tot
nu toe niet vroeger te dateren
14de-eeuwse metseltekens levert
echter vooralsnog een ontbrekende
schakel, maar die sluit de mogelijkheid tot overbrugging niet uit,
onder meer omdat alle tekens die
aanwezig zouden kunnen zijn
geweest op gebouwen van
fitselwerk met leem, zijn uitgewist.
deel uit van het totaal. En tenslotte
blijft het de vraag of degenen die
Hun hypothese zou wellicht nog
eens nader onderbouwd kunnen
de tekens aanbrachten zich nog
bewust waren van de Germaanse
oorsprong, zo die al terecht wordt
verondersteld. Niettemin zouden
op grond van vollediger gegevens
deze theorieën wellicht een beter
fundament kunnen krijgen.
- hetzelfde geldt voor symboliek
waarvan de oorsprong wordt
gezocht in gebruiken in bouwloodsen en onder metselaarsgilden.
Bovendien dient er rekening mee
te worden gehouden dat de baksteen-metselaars totaal andere
groeperingen vormden dan die van
de steenhouwers en metselaars met
hun veel hoger ontwikkeld ambacht in de bouwloodsen bij de
natuursteenbouw, waarover veel
meer bekend is. De willekeurige
plaatsing van de figuren, die
uitsluitend voorkomen in baksteenmetselwerk, lijkt op zich al te
wijzen op een lagere organisatiegraad bij de baksteen-metselaars
dan bij de bouwers in natuursteen.
- heraldische motieven als in Loker
afb. 93, en op de fitselwerkgevel
volgens het Breviarium Grimani
afb. 94, maar ook aan de Amster-
worden, al lijkt het aantal van deze
kruisen erg groot om alle betrekking te kunnen hebben op rechtspraak.
108. Workum, een figuur die geheel is
samengesteld uit bakstenen op kant
geplaatst, zonder structureel verband met
het metselpatroon (naar een foto van W.
Knippenberg). De figuur doet sterk
denken aan een steenhouwersmerk.
108
109
110
109. Bergen, Nedersaksen. Dit teken zal
door sommigen worden aangeduid als
man-rune (zie ook afb. 76). (Uit Farwerck.)
110. Elburg, stadswal. Ook dit teken is net
zoals afb. 109 aan te merken als manrune. (Getekend naar gegevens van J.P.
Staal.)
111. Borculo, kerk. Een eenmalig voorkomend teken dat door sommigen zal
worden aangemerkt als odal-rune.
(Getekend naar gegevens van J.P. Staal.)
112. Berghem, kerktoren, vierde geleding
zuidzijde.
zouden kunnen opleveren omtrent
het fenomeen. Uit de motieven zelf
en hun plaatsing zijn de volgende
conclusies te trekken:
- de rasterpatronen die hele gevels
bedekken, hebben ongetwijfeld een
decoratief effect, evenals de patronen die in samenhang met de
contouren van de gevels en de
plaatsing van gevelopeningen en
spaarvelden een compositorische
eenheid vormen. Dat ze een
symbolische achtergrond hebben,
behoeft dan echter nog niet te
worden uitgesloten.
- de theorieën die verbanden
trachten te leggen met de Oudgermaanse cultuur, berusten op te
weinig gegevens om verder te
komen dan de status van hypothese. Waar overeenkomsten met
oude symbolen worden aangewezen, maakt de stilering, die een
gevolg is van het raster dat voortkomt uit metselverbanden, de
interpretatie onzeker. Bovendien
maakt het aantal tekens dat volRDMZ RV 1993/32 - 12
Maar er is één aspect dat het vrijuit
toekennen van een diepere betekenis aan de metseltekens in de weg
staat. De metseltekens komen
immers, zoals al meermalen is
benadrukt, uitsluitend voor aan
bakstenen gevels. In veruit de
meeste gevallen ontlenen ze hun
contrast met het overige metselwerk aan kleuren die eigen zijn aan
bijprodukten van het bakproces:
gesinterde of verglaasde koppen uit
de stookgangen van de oven of het
kleurverschil tussen rode en gele
baksteen. Natuursteen werd,
behalve voor de kalkstenen kruisen
en T-kruisen, en aan de toren van
de Hervormde kerk van
Amerongen, niet gebruikt. De
eerste kwamen wellicht nog
beschikbaar door het ruimen van
een deel van het kerkhof voor de
nieuwbouw van een kerk en gezien
het beperkte en vrij willekeurige
gebruik van tufsteen in
Metselteken
RVblad 01-16
113. Balen-Schoorheide. Opschriften en jaartallen komen op vele plaatsen voor. Dit voorbeeld is ontleend aan een boerderij die als
schepenbank zou hebben gediend. De gearceerde vlakken zijn (versmald getekende) secundair ingebroken ramen, waardoor het
totaalbeeld is verstoord.
Amerongen, moet worden verondersteld dat de tufsteen secundair
gebruikte steen van een vroeger
bouwwerk is. De vormen zijn voor
het overige in veruit de meeste
gevallen ingepast in hetzelfde
stramien als het metselverband. Het
zijn dus niet alleen metseltekens,
maar expliciet baksteen-metseltekens. Behalve de gevelstenen in
Oirschot vinden we in natuurstenen
gevels geen vergelijkbare motieven,
terwijl die in de vorm van behakte
gevelstenen of motieven opgebouwd uit, door de steenhouwer
aangepaste, stenen van een contrasterende kleur. In natuurstenen
gevels moeten eventuele tekens
toch gemakkelijk te realiseren zijn
geweest. Als ze een zwaarwichtige
zaak moesten aanduiden had men
van die mogelijkheden ongetwijfeld gebruik gemaakt. Het is zelfs
zo dat aan gebouwen die gedeeltelijk in natuursteen zijn opgetrokken
en gedeeltelijk in baksteen, de
metseltekens uitsluitend voorkomen aan de bakstenen gevels. De
bakstenen toren van Peer draagt
een zevental figuren, maar het
middeleeuwse mergelstenen koor
en de ongeveer even oude dwarsbeuk in hetzelfde materiaal,
vertonen geen enkel teken. Maar
aan de omringende kerken en
torens in baksteen van Lommei,
Olmen, Balen en Hasselt, alle
gelegen nabij de grens tussen de
provincies Antwerpen en Limburg,
aan het bakstenen kasteel van
Alden Biezen en aan de abdij
Herkenrode in Kuringen bij Hasselt
bijvoorbeeld, vinden we wel vele
metseltekens. Het gebruik blijkt dus
alleen in zwang te zijn geweest bij
de in baksteen bouwende metselaars. Anderzijds vertonen weer
niet alle 15de- en 16de-eeuwse
bakstenen kerken de tekens, ook
niet waar ze in groten getale elders
voorkomen. Enige regelmaat
daarin is tot op heden niet aangewezen.
Opvallend is dat in veel gevallen,
waar de metselaars aan het opgaande werk zich niet zoveel
gelegen lieten liggen aan de
regelmaat in de gebruikelijke
metselverbanden, die regelmaat
wel in acht werd genomen rondom
de tekens. Het mag daarom niet
uitgesloten worden geacht dat de
tekens werkstukken zijn van
leerlingen die een proef moesten
afleggen om hun vakmanschap te
bewijzen. Dat lost natuurlijk geen
enkele vraag op aangaande de
gekozen figuren, en het onderzoek
daarnaar dient dus te worden
voortgezet. Maar het verklaart wel
iets over de gekozen materialen en
technieken.
Een bijzondere verzameling figuren
op een van de gevels van de
Kannaerts Hof te Stevoort bij
Hasselt in België afb. 114 verdient
speciale vermelding. De figuur links
beneden lijkt zich in zijn asymmetrische vorm te richten naar het
kelderraam. De heer J.P. Staal
meent hierin duidelijk een Boom
van Jesse (de stamboom van
Christus) te herkennen. Rechts
daarvan en om het tweede keldervenster zijn enkele verwante, maar
vereenvoudigde of incomplete
figuren aanwezig en boven dit alles
een breed en naar boven toelopend
ruitennetwerk. Daarin ziet Staal een
dubbele rij wolken - met in de
bovenste een kop in het midden
van de ruiten om de scheiding aan
te geven tussen het wereldse en het
hogere - waarboven een pyramide
van ruiten als troon voor de wederkerende Christus. De top van de
pyramide ontbreekt; hier bevindt
zich metselwerk van afwijkende
baksteen waardoor men kennelijk
van voltooiing van de figuur heeft
moeten afzien.
Restauratie
De raadsels rondom dit erfgoed
maken het niet minder waardevol.
Eerder vormt de onduidelijkheid
een reden om het fenomeen met
de grootste zorg te omringen, zodat
we ongeschonden aan volgende
generaties kunnen doorgeven wat
we zelf niet hebben kunnen ontcijferen. Ongeschonden en zelfs niet
met de beste bedoelingen gecompleteerd, want als er sprake is van
een beeldtaal waarvan wij de
betekenis niet kennen, zou ook wat
volgens onze interpretatie een
onvolledigheid is, wel eens deel
kunnen uitmaken van die beeld-
Metselteken
RVblad 01-17
taal. Aanvullingen zouden dan
betekenissen kunnen veranderen
en zijn daarom uit den boze.
Bij restauraties is het daarom van
het grootste belang te handhaven
wat aanwezig is. Dat vereist op de
eerste plaats een zorgvuldige
inspectie naar eventuele figuren
van het gehele te restaureren
gebouw. Wat wordt aangetroffen
dient in de aangetroffen staat te
worden gehandhaafd. Alleen waar
stenen zijn verweerd die duidelijk
herkenbaar zijn als gesinterd,
geglazuurd of van een afwijkende
kleur, is herstel verantwoord. Waar
een motief door onregelmatig
verband niet symmetrisch is of
waar de metselaar klaarblijkelijk
het spoor bijster is geraakt doordat
hij verder moest met een afwijkend
baksteenformaat, mag het gebrek
aan regelmaat geen argument zijn
om in te grijpen. En zou men voor
onoplosbare problemen komen te
staan, dan is zorgvuldige documentatie van de aangetroffen toestand
omwille van degenen die na ons
komen geboden.
Het kan voorkomen dat voor
herstel de juiste steensoort niet
meer voorhanden is 6 . Het kiezen
van een afwijkende steensoort kan
dan verantwoord zijn, omdat de
restauratie dan herkenbaar blijft.
Bij restauratie van keramiek is die
methode algemeen aanvaard.
Noten
1
L. Devliegher, De Sint-Salvatorskatedraal
te Brugge, Geschiedenis en architektuur,
Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen
deel 7, 70 - 72, Tielt/Bussum 1981.
2
Jaak Nij'ssen, De oudste stenen grafkruisen van het Maasland, overdruk (met
aanvulling) in Volkskunde nr. 3, 1991,
242 - 245. Uit: Liber Amicorum Prof. Dr.
Josef van Haver, Brussel 1991.
3
Zie onder andere H. Strijbos, Kempense
gotiek: Een veel gehanteerd begrip met
een onduidelijke inhoud, Jaarboek
Monumentenzorg 1992, 44 - 70.
114. Stevoort bij Hasselt (B.), Kannaerts Hof.
partij zachte baksteen, zonder gesinterde kop_p_en_en sterk verweerd
.
l
I
I
CDCD
I
I
CDCD
l
r
p
CDCD
.
" — -
-
-
~
~
"
"
CD
CDCD
CDCD
CDCD
CD
CD
CD
CD
CD CD CD CD CD CDCD CDCD l—II—l
CDCD CDCDCD
CDCD
CDCD CDCD CDCD CD
,_Cp CDCD CD_
^CD
CD,
_CD_ _CD_ _CD
CD
CD
'"CD CDCD CDCD C
D
CD
•£"%,
<£ "
CD
°° & ^
l
'l
l
__^
CDCDCDCD
ZDCDCDCDCD
maaiveld gedempte gracht
h--
RDMZRV 1993/32-13
Metselteken
RVblad 01-18
4
Mededeling G. Berends; G. Ulrich
Grofimann, Fachwerkbau im Marburger
Raum, Jahrbuch für Hausforschung 32,
Detmold/Marburg 1981, 248 - 268.
M.A.W. Driessen, Signes ou marques
symboliques de Magons, Actes du
Colloque International de Glyptographie
de Cambrai, 1985, 211 - 223.
5
zich dit voor bij de restauratie van de
Jean-Paul Meuret en Henriette Nouailles,
Signes en brique vitrifiées sur les
constructions de la Thiérache (XVIe,
XVIIe, XVIIIe siècles), La Thiérache, Ste
archeologique de Vervins et de la
Thiérache, numero spécial 1873 -1973,
123 -159.
Zuidhavenpoort te Zierikzee. Juist de
groenverglaasde steen, die aan deze poort
voorkomt, kan in dit opzicht problemen
opleveren.
Dieter Wildemann, Das Rautenmuster als
Zierform bei Backstein-Torhausern des
16e Jahrhunderts in Westfalen, Bulletin
Over metseltekens
H.H.M. Strijbos, Tekens van tegenspraak;
een inventarisatie van oude tekens op
gevels in de zuidelijke Nederlanden,
In The Netherlands and Belgium
and the adjacent areas of northern
France and Germany, figures often
15th, 16th an 17th century, on
casties between the 15th and the
18th century, on farms between the
16th and the 19th century and on
beguinages in the 16th and the
17th century. They are completely
absent on stone buildings.
The figures are usually St. Andrew
crosses, Latin crosses, and hearts
and diamonds. All these figures
occur in a great many variations.
The diamonds in particular often
form very extensive patterns which
sometimes cover an entire wall.
Sometimes six-pointed stars, castie
towers and heraldic motifs occur.
The Latin crosses are often
augmented with crosses and Tcrosses of stone, which, in some
cases, may be crosses recycled from
graves.
A decorative function can
sometimes be attributed to the
figures. Crosses are considered to
be signs of the administration of
justice and many authors sought
their origin in old Germanic
symbols.
In terms of restoration, the outer
walls of the buildings in question
need careful inspection because the
Brabants Heem 1989, 11-25.
occur on brick buildings dating
figures are often very difficult to
from the 14th to the 19th century
which must have been affixed at
the same time the outer walls were
built. Usually the figures are
integrated in the bonding. They are
made with melted or glazed brick
headers, created as an
unintentional by-product in the
baking process in primitive ovens,
and contrasting in colour with the
rest of the bricks.
The figures are an undocumented
phenomenon in sources dating
from that period of construction.
There are many speculations
concerning their significance and
as of the present, very little has
been determined. Nonetheless, the
phenomenon is part of our cultural
history and thus, in terms of
restoration, deserves special
attention for the sake of the
preservation.
The figures occur on a number of
churches and city walls dating from
the 14th, 15th and 16th century, on
abbeys and monasteries in the
discern. Moreover, in a number of
cases, they have been damaged in
later renovations. Because there is a
large degree of uncertainty about
this, restoration in a supposed
original form can be dangerous. It
might mean that the significance
would be altered.
Zie G. Knopp e.a., Bauforschung;
Dokumentation und Auswertung,
Arbeitsheft der rheinischen
Denkmalpflege 43, Köln 1992, 94 - 95.
6
Naar een mededeling van H. Janse deed
I.B.I. 46(1990), 81-84.
Basismateriaal en literatuur
Basismateriaal
Dit artikel is gebaseerd op eigen inventarisatie, op gegevens (teksten, tekeningen
en schetsen) die de heer J.P.Staal welwillend ter beschikking stelde en op
gegevens uit de volgende literatuur.
Over oude symbolen in het algemeen
J.P.W.A. Smit, De Brabantse beelden en
tekens van recht, 's-Gravenhage 1957.
F.E.Farwerck, Noord-Europese mysteriën
en hun sporen tot heden, Deventer 1978
(2e druk).
Summary
W.H.Th. Knippenberg, Oude rechtstekens
in bakstenen kerkmuren, Brabantse
Oudheden (Bijdragen tot de studie van
Brabants Heem XVI), Eindhoven 1977,
241 - 258.
W.H.Th. Knippenberg, Ingemetselde
tekens in de buitenmuren van oude
kerken en kastelen, Monumenten 1982,
nr. 11- 12,4- 11;
Lic. W. Johnson, Metselaarstekens in de
provincie Antwerpen: een werkhypothese,
Volkskunde 1985, 231 - 253.
M.A.W. Driessen, Limburgse
steenhouwersmerken - baksteenmerktekens afweertekens in gebouwen,
Actes du Colloque International (du
Centre de Recherches Glyptographiques)
de Mons, 1979, 239 - 240.
M.A.W. Driessen, Les marques magiques
de magons, Actes du colloque international de glyptographie de Saragosse, 1982,
441 -457.
Herkomst afbeeldingen
Voorzover niet anders is vermeld, zijn de
foto's en tekeningen van de auteur.