Handboek VENOM - Stadsregio Amsterdam

Handboek VENOM
Colofon
Datum:
7 oktober 2014
Versie:
2.1
Status:
definitief
Vastgesteld op:
4 september 2014 door het gebruikersplatform VENOM (versie 2.1)
25 november 2013 door de stuurgroep VENOM (versie 2.0)
Contactpersonen:
Suzanne Kieft, regisseur VENOM
020 – 5273 773
[email protected]
Theo van der Linden, beheerder VENOM
020 – 5273 743
[email protected]
Versie 2.1
7 oktober 2014
1 van 41
Inhoudsopgave
1
2
3
4
5
6
7
8
Inleiding ......................................................................................................................... 4
1.1
Samenwerking ........................................................................................................ 4
1.2
Leeswijzer ............................................................................................................... 4
1.3
Overige documenten ............................................................................................... 5
1.4
Versies .................................................................................................................... 5
Toepassing verkeersmodellen ....................................................................................... 6
Horizontale afstemming en verticale aansluiting ...........................................................10
Invoer verkeersmodellen...............................................................................................11
4.1
Gebiedsindeling .....................................................................................................11
4.2
Basisjaar, actueel jaar en referentiejaren ...............................................................12
4.3
Basisvariabelen ......................................................................................................13
4.4
Sociaaleconomische gegevens ..............................................................................13
4.5
Netwerken ..............................................................................................................14
4.5.1
Auto ................................................................................................................14
4.5.2
Openbaar vervoer ...........................................................................................15
4.5.3
Fiets ................................................................................................................16
4.6
Beleidsinstellingen..................................................................................................16
Rekenmodules verkeersmodellen .................................................................................17
5.1
Schatten en kalibreren ...........................................................................................17
5.2
Toedelen ................................................................................................................18
5.3
Prognosticeren .......................................................................................................18
5.4
Afstemming en aansluiting .....................................................................................19
5.4.1
Basismatrices ..................................................................................................19
5.4.2
Prognosematrices ...........................................................................................20
5.4.3
Advies matrices ...............................................................................................20
5.4.4
Toedelen .........................................................................................................21
Spelregels gebruik VENOM ..........................................................................................22
6.1
Actualiteitstoets ......................................................................................................23
6.2
Plausibiliteitstoets ...................................................................................................23
6.3
Adviezen ................................................................................................................24
Presentatie en communicatie verkeersmodellen ...........................................................25
7.1
Standaardteksten ...................................................................................................25
7.1.1
Standaardalinea ..............................................................................................25
7.1.2
Standaardvoetnoot ..........................................................................................25
7.2
Standaardinstellingen .............................................................................................25
7.2.1
T-Toets basisjaar ............................................................................................26
7.2.2
Netwerkbelastingen per modaliteit...................................................................26
7.2.3
Knelpunten en/of IC-verhouding ......................................................................27
7.2.4
Verschilplots netwerkbelastingen ....................................................................28
7.2.5
Plots ................................................................................................................28
7.2.6
Matrixaggregaties ............................................................................................28
Regionale tellingen en enquêtes ...................................................................................30
Versie 2.1
7 oktober 2014
2 van 41
Bijlage 1: lijst met begrippen en afkortingen .........................................................................31
Bijlage 2: overzicht gemeenten in studiegebied VENOM ......................................................32
Bijlage 3: beschrijving statische toedelingsmethodieken.......................................................33
Bijlage 4: beschrijving prognosemethodieken .......................................................................34
Bijlage 5: omschrijving VENOM toets- en analyse regio’s.....................................................36
Bijlage 6: naamgeving OV-lijnen ...........................................................................................38
Bijlage 7: toepassingsbereik LMS, NRM West, VENOM en lokale modellen ........................39
Bijlage 8: overzicht beleidsinstellingen NRM/VENOM2011-2013 ..........................................40
Bijlage 9: overzicht beleidsinstellingen NRM/VENOM2014 ...................................................41
Versie 2.1
7 oktober 2014
3 van 41
1 Inleiding
Voor u ligt het “Handboek VENOM”. Dit handboek vormt de richtlijn voor de toepassing van
het Verkeerskundig Noordvleugelmodel (VENOM) en andere verkeersmodellen die
toegepast worden in de Metropoolregio Amsterdam. Dit zijn zowel gemeentelijke als
nationale modellen. Doel van het VENOM is de ontwikkeling, beheer en onderhoud van een
erkend en gedragen regionaal verkeersmodel voor strategische weg- en openbaar vervoerstudies in de Metropoolregio Amsterdam. Het VENOM is tot stand gekomen op initiatief van
verschillende samenwerkende regionale en lokale overheden die zitting hebben in het
Gebruikersplatform VENOM (GVN) en de bijbehorende Stuurgroep VENOM (SVN).
1.1 Samenwerking
Ten behoeve van de regionale samenwerking is een overeenkomst opgesteld. Eind 2011 is
de overeenkomst voor de periode 2012-2015 door dertien partners bestuurlijk ondertekend.
Het betreft de volgende partijen:
 Stadsregio Amsterdam
 Provincies Noord-Holland en Flevoland
 Rijkswaterstaat West-Nederland Noord (voorheen RWS Noord-Holland), namens het
ministerie van Infrastructuur & Milieu
 Gemeenten Almere, Amstelveen, Amsterdam, Haarlem (mede namens de vier
omliggende Zuid-Kennemerland gemeenten), Haarlemmermeer, Purmerend en
Zaanstad;
 Regionale samenwerkingsverbanden Gooi- en Vechtstreek en IJmond.
Ten opzichte van de samenwerkingsovereenkomst 2007-2011 zijn de gemeenten en de
regionale samenwerkingsverbanden vanaf 2012 nieuwe partners in het VENOM.
Naast bovengenoemde partners zijn ook de volgende overheden en organisaties (in)direct
betrokken bij het VENOM:
 Rijkswaterstaat Water Verkeer en Leefomgeving (WVL);
 Provincie Zuid-Holland;
 De luchthaven Schiphol;
 ProRail & NS;
 Stad- en streekvervoerders (o.a. GVB, Connexxion en EBS).
De Regisseur en Beheerder Verkeersmodellen vormen gezamenlijk de organisatie achter
VENOM. Gezamenlijk zorgen zij voor de totstandkoming en het beheer en onderhoud van
het verkeersmodel. Ook zijn zij verantwoordelijk voor de samenwerking binnen de regio.
1.2 Leeswijzer
In de samenwerkingsovereenkomst VENOM 2012-2015 is in artikel 2.2; Verplichtingen
partners, inbreng in natura, een aantal inhoudelijke afspraken vastgelegd. In dit handboek
worden deze verder uitgewerkt:
 Toepassing verkeersmodellen (hoofdstuk 2);
 Horizontale afstemming en verticale aansluiting (hoofdstuk 3);
 Invoer verkeersmodellen (hoofdstuk 4);
 Rekenmodules verkeersmodellen (hoofdstuk 5);
 Spelregels gebruik VENOM (hoofdstuk 6);
 Presentatie en communicatie verkeersmodellen (hoofdstuk 7);
 Regionale tellingen en enquêtes (hoofdstuk 8).
Versie 2.1
7 oktober 2014
4 van 41
1.3 Overige documenten
Naast het handboek zijn de volgende documenten relevant voor het VENOM en de
samenwerking in de regio:








Samenwerkingsovereenkomst 2012-2015
Rapportage- en beoordelingskader basis- en toekomstjaar VENOM
Handleiding VENOM
Bijsluiter VENOM
Aanvraag- en registratieformulier VENOM
Leverings- en gebruikersvoorwaarden VENOM
Beheerplan VENOM
Nieuwsbrieven VENOM (4x per jaar)
VENOM is online te vinden1 Tevens is er voor de leden van de stuurgroep en het
gebruikersplatform een besloten deel ingericht met vergaderstukken, werkplannen,
jaarverslagen en inhoudelijke documenten2.
1.4 Versies
Een overzicht van de tot nu toe verschenen versies van het handboek:
 Versie 1.0 (mei 2011): vastgesteld door gebruikersplatform en stuurgroep;
 Versie 1.1 (september 2011): toevoeging hoofdstuk 6 (spelregels);
 Versie 1.2 (januari 2012): aanvulling hoofdstuk 6 en introductie VENOM logo;
 Versie 1.3 (juli 2013): aanpassingen en aanvullingen in 4.5.1 en 4.5.2;
 Versie 2.0 (september 2013): algehele actualisatie en opnieuw vastgesteld door de
stuurgroep en openbaar gemaakt via de VENOM website;
 Versie 2.1 (oktober 2014): aanvullingen in 4.5.1 en hoofdstuk 8, toevoeging bijlage 9
en revisie door communicatie deskundige.
1
2
http://www.stadsregioamsterdam.nl/venom
http://www.stadsregioamsterdam.nl/venomoverleg
Versie 2.1
7 oktober 2014
5 van 41
2 Toepassing verkeersmodellen
De Noordvleugel van de Randstad kent van oudsher een aantal grootschalige projecten op
het gebied van verkeer & vervoer en verkeersinfrastructuur. Veel van deze projecten zijn
gericht op beleidsvorming en uitvoering op de middellange en lange termijn. Vaak wordt voor
de vervoerkundige en exploitatieve (in het geval van openbaar vervoer projecten)
onderbouwing van dergelijke projecten gebruik gemaakt van statische3 verkeersmodellen.
Deze modellen doen uitspraken over bijvoorbeeld te verwachten intensiteiten op wegvakken
en te verwachten aantallen reizigers in bus, tram en metro (BTM).
Een verkeersmodel is een model dat inzicht geeft in de huidige verkeer- en vervoerstromen
en de veranderingen naar de toekomst. Het is een rekenkundig hulpmiddel om de effecten
van projecten, maatregelen en beleid op het gebied van ruimte, mobiliteit en/of infrastructuur
in kaart te brengen. Ieder verkeersmodel kent zijn eigen toepassings- en studiegebied. Veel
voorkomende toepassingen zijn:






3
Formulering, evaluatie en monitoring van beleid;
Vervoerwaarde- en bereikbaarheid studies;
Verkenningen, plan- en tracéstudies;
Subsidiebeoordeling en –toekenning;
Milieuonderzoek op het gebied van luchtkwaliteit en geluidshinder;
Verkeersontwerp.
Dynamische verkeersmodellen blijven in dit handboek buiten beschouwing.
Versie 2.1
7 oktober 2014
6 van 41
Voor landelijke studies, bijvoorbeeld de Nationale Markt en Capaciteit Analyse (NMCA) van
het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, wordt het Landelijk Model Systeem (LMS) van
Rijkswaterstaat gebruikt. Daarnaast beschikken de verschillende regionale directies van
Rijkswaterstaat over een Nederlands Regionaal Model (NRM). Deze modellen beslaan ieder
een apart landsdeel (Noord, Zuid, Oost en West). NRM West (voormalig NRM Randstad)
kent als studiegebied de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland en
daarbinnen valt de Metropoolregio Amsterdam. Momenteel zijn LMS en NRM versie 20144
vigerend. Een aantal regionale samenwerkingsverbanden beschikt over een eigen regionaal
verkeersmodel. Tot slot hebben veel (grotere) gemeenten ook een eigen lokaal
verkeersmodel ontwikkeld of laten ontwikkelen.
In feite zijn er dus verkeersmodellen op vier schaalniveaus; nationaal, landsdeel, regionaal
en lokaal. Hoe lager het schaalniveau, des te kleiner het studiegebied maar des te fijner de
zonering en de netwerken en des te gedetailleerder onderzoek kan worden gedaan. In
Figuur 1 worden voor onze regio de vier schaalniveaus schematisch weergegeven.
Schaalniveau
Verkeersmodel
Studiegebied
Landelijk
Landelijk Model Systeem
LMS
Nederland
Randstedelijk
Nederlands Regionaal Model Randstad
NRM West
Provincies Noord-Holland,
Zuid-Holland, Utrecht en
Flevoland
Regionaal
Verkeerskundig Noordvleugel Model
VENOM
Noordvleugel =
Metropoolregio Amsterdam
Lokaal
Model Amsterdam
Model Almere
Modellen Gooi- en Vechtstreek
Modellen Noord-Holland Zuid
Model Purmerend
Model Zaanstad
Figuur 1: Overzicht verkeersmodellen Metropoolregio Amsterdam
Amsterdam
Almere
o.a. Hilversum
o.a. Haarlemmermeer
Purmerend
Zaanstad
Iedere studie kent ook zijn eigen ‘horizon’; hoe ver moet er vooruit gekeken worden? Hierbij
wordt onderscheid gemaakt naar drie categorieën:
 Strategische studies: lange termijn = 10 jaar en verder;
 Tactische studies: middellange termijn = 5-10 jaar;
 Operationele studies: korte termijn = 0-5 jaar.
VENOM behoort tot de strategische verkeersmodellen en heeft momenteel een maximale
scope tot het jaar 2030. Deze zal te zijner tijd worden verlegd naar 2040.
4
Het jaar 2014 heeft geen betrekking op het basisjaar maar verwijst naar het jaar waarin het model is opgeleverd.
Versie 2.1
7 oktober 2014
7 van 41
Het studiegebied van het NRM West beslaat de provincies Noord-Holland, Flevoland, ZuidHolland en Utrecht. Een uitsnede van de provincies Noord-Holland en Flevoland, aangevuld
met een klein stukje van de provincies Zuid-Holland en Utrecht, vormt het studiegebied van
het VENOM. Het betreft de regio’s IJmond, Zaanstreek, Waterland, Zuid-Kennemerland,
Meerlanden, Amstelland, Gooi- en Vechtstreek, Utrecht Noord-West, Bollenstreek en de
gemeenten Amsterdam en Almere/Zeewolde (zie Figuur 2). In bijlage 2 wordt een overzicht
gegeven van de gemeenten in het studiegebied.
Figuur 2: 11 subregio’s in studiegebied VENOM
Omdat niet ieder verkeersmodel geschikt is voor elk vraagstuk moet bij de start van iedere
studie of project nagegaan worden welk model of welke modellen (het meest) geschikt zijn
om het beoogde doel te bereiken. Zo is bijvoorbeeld een landelijk model niet geschikt om het
effect van een nieuwe regionale OV-verbinding in kaart te brengen en wordt met een lokaal
model geen planstudie voor het hoofdwegennet uitgevoerd. Het is dan ook van groot belang
dat de betrokken (opdrachtgevende) partijen het eens zijn over de modelkeuze en
bijbehorende invoer voordat met de modelberekeningen wordt gestart. De regisseur VENOM
kan hierbij adviseren.
Versie 2.1
7 oktober 2014
8 van 41
Tussen de vier modellagen (zie Figuur 1) zit logischerwijs overlap, het zogenaamde snijvlak.
Hier is de modelkeuze niet bij voorbaat eenduidig. Het is derhalve van groot belang dat dit
aspect bij iedere studie vooraf wordt besproken en dat er een afgewogen keuze wordt
gemaakt voor het te gebruiken verkeersmodel. Problematiek die hierbij komt kijken is dat de
modellen, omdat ze niet allemaal op dezelfde manier zijn opgebouwd, over het algemeen
niet (exact) dezelfde resultaten opleveren. Wanneer de verschillen gering zijn, kunnen de
resultaten van beide modellen over het algemeen goed aan elkaar gekoppeld en afgestemd
worden maar zodra er grotere verschillen ontstaan, leidt dit vaak tot discussie en wordt
afstemming bemoeilijkt. Ook wanneer een eerder uitgevoerde studie in een later stadium
wordt uitgebreid of verfijnd met aanvullende berekeningen met een ander verkeersmodel, is
dit een belangrijk punt van aandacht.
Er zijn ook zeker mogelijke situaties waarbij niet met één maar met meerdere modellen
tegelijkertijd gerekend wordt. Hierbij wordt ‘het beste van beide’ gecombineerd tot een
gezamenlijk resultaat. Bijvoorbeeld situaties waarbij het ene model wordt gebruikt om de
absolute omvang in het toekomstjaar in kaart te brengen en het andere model wordt gebruikt
om de relatieve verschillen tussen de varianten te bepalen. Of een studie waarbij eerst het
NRM West wordt gebruikt voor de onderbouwing van een investering in het Rijkswegennet,
en vervolgens het VENOM voor het onderliggende provinciale wegennet en tot slot een
gemeentelijk model voor de infrastructuur van het lokale wegennet (bijvoorbeeld de
kruispunten).
In algemene zin kan gesteld worden dat het VENOM wordt toegepast voor studies en
projecten waarbij effecten op regionale schaal te verwachten zijn. Dit betekent dat voor
studies waarbij het Rijkswegennet centraal staat, het NRM West leidend is en het VENOM
aanvullend kan zijn bij de bepaling van regionale effecten op het onderliggend wegennet
en/of het openbaar vervoer. Daarentegen geldt dat het VENOM juist gebruikt wordt voor
strategische studies in de Metropoolregio Amsterdam die betrekking hebben op de
provinciale infrastructuur, gemeentegrenzen overschrijden of bijvoorbeeld gaan over het
regionale openbaar vervoer.
Ook lokale overheden kunnen gebruik maken van het VENOM voor eigen studies met een
strategisch karakter of de opbouw van een eigen gemeentelijk model. Hiermee werken zij
aan projecten op tactisch of operationeel niveau. Als hulpmiddel voor de keuze van een
verkeersmodel is een indicatieve tabel opgesteld (zie bijlage 7) waar in algemene zin voor
veel voorkomende studies wordt aangegeven welk model in eerste instantie het meest
geschikt lijkt. In deze tabel ligt de nadruk bewust op regionale studies om duidelijk aan te
geven op welk schaalniveau VENOM inzetbaar is. Wanneer meerdere modellen geschikt
lijken te zijn, wordt in overleg met de betrokken partijen, in veel gevallen (een deel van) het
gebruikersplatform VENOM (GVN), een keuze gemaakt. De keuze is hierbij in belangrijke
mate afhankelijk van het doel, horizon en scope van de studie en de beschikbaarheid van
een actueel model.
Versie 2.1
7 oktober 2014
9 van 41
3 Horizontale afstemming en verticale aansluiting
Met de komst van de nieuwste generatie modellen van Rijkswaterstaat (LMS/NRM versie
2011 en hoger) wordt er een optimale aansluiting tussen het Landelijk Model Systeem (LMS)
en de vier Nederlands Regionale Modellen (NRM-en) bereikt. Omdat het VENOM een
regionale verfijning is van het NRM West, sluiten ook deze modellagen goed op elkaar aan.
Aangezien bij de bouw van het VENOM ook zoveel mogelijk aansluiting is gezocht met de
beschikbare gemeentelijke, stedelijke en subregionale modellen, ontstaat er aansluiting
tussen de drie modellagen in de Metropoolregio Amsterdam.
In dit handboek wordt de horizontale afstemming en verticale aansluiting tussen het NRM
West, het VENOM en de lokale modellen beschreven. In
Figuur 3 is dit schematisch weergegeven.
VENOM
Gemeentelijk
Model X
Subregionaal
Model Y
Stedelijk
Model Z
<= Verticale aansluiting =>
NRM West
<= Horizontale afstemming =>
Figuur 3: interactie tussen de modellen
Uiteraard zijn alle ‘afstemmingsrichtingen’ (horizontaal, verticaal, top-down en bottom-up)
even belangrijk en is een goede samenwerking binnen de regio en met Rijkswaterstaat een
vereiste om tot een optimale en volledige interactie te komen. Het gebruikersplatform
VENOM is dan ook bij uitstek geschikt voor het maken van keuzes en afspraken. Idealiter
leidt (des)aggregatie van in- en uitvoer vervolgens altijd tot hetzelfde resultaat. In praktijk zal
dit echter meestal onmogelijk zijn gezien de verschillen tussen de rekenmodules (zie
hoofdstuk 5) van de regionale en lokale verkeersmodellen. Maar omdat de invoer,
beleidsuitgangspunten en werkwijze zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd, zullen de
verschillen tussen de modelresultaten verklaarbaar en derhalve inzichtelijk en acceptabel
zijn. Omgekeerd bieden de verschillende modelresultaten juist de mogelijkheid om
bandbreedtes op te stellen waarmee de ‘onzekere’ prognose in het juiste perspectief wordt
geplaatst.
In de hoofdstukken 4 en 5 worden de relevante schakels beschreven voor de invoer en
rekenmodules van de verkeersmodellen in de Metropoolregio Amsterdam. Hierbij wordt zo
goed mogelijk beschreven hoe een optimale aansluiting en afstemming tussen de
verschillende modellen bereikt kan worden. Uiteraard heeft dit proces tijd nodig en is het
afhankelijk van de beschikbare tijd en middelen bij de centrale, regionale en lokale
overheden. Daarnaast kent ieder model zijn eigen levensduur en zal afstemming met name
plaatsvinden wanneer een model wordt geactualiseerd en/of vernieuwd.
Versie 2.1
7 oktober 2014
10 van 41
4 Invoer verkeersmodellen
4.1 Gebiedsindeling
De zonering van de lokale modellen moet één op één aggregeerbaar zijn met het regionale
model. Bij het opstellen van de gebiedsindeling van het VENOM is de NRM West zonering
verfijnd met behulp van de verschillende lokale gebiedsindelingen. Aangezien de NRM West
zones een verfijning zijn van de gebiedsindeling in het LMS is hiermee een consistente
gebiedsindeling ontstaan van landelijk via landsdeel en regionaal naar lokaal die daarmee
eenvoudig te (des)aggregeren is. Figuur 4 toont een voorbeeld van de detaillering van de
zonering van de vier modellagen.
Landelijk
Landsdeel
Regionaal
Lokaal
LMS
NRM West
VENOM
Gemeentelijk
Figuur 4: zonering van landelijk naar lokaal
Bij het opstellen van de zonering van het VENOM werd duidelijk dat de zonegrenzen van de
lokale modellen geografisch niet altijd exact overeenkomen met de zonering van NRM West.
Per geval is bekeken welke zonegrens het meest logisch is. Het verdient aanbeveling dat
gemeenten bij een inhoudelijke actualisatie en/of technische vernieuwing van hun lokaal
model de zonegrenzen uit het VENOM overnemen om tot eenduidigheid te komen. Met
beheerders van gemeentelijke modellen is afgesproken dat wanneer dit niet mogelijk is, zij
dit rapporteren aan de beheerder van het VENOM die er een registratie van maakt.
Wanneer een reeds aansluitend lokaal model wordt vernieuwd of uitgebreid moet de
gebiedsindeling dan ook altijd zo worden bepaald dat de resultaten goed met VENOM
vergelijkbaar blijven. Oftewel, een lokaal verkeerskundig model moet qua zonering niet
buiten zijn VENOM-zone treden. Daarnaast moet bekeken worden in hoeverre de huidige
lokale zonegrenzen aangepast kunnen worden om aan te sluiten bij het VENOM. Wanneer
blijkt dat dit niet mogelijk is, wordt de beheerder van het VENOM hiervan met een duidelijke
motivatie op de hoogte gebracht. Eventueel kunnen de zonegrenzen van VENOM en NRM
West in een volgende versie aangepast worden zodat deze de realiteit beter weergeven. Het
doel is om zoveel mogelijk eensluidendheid van zonegrenzen te bereiken om de
vergelijkbaarheid van modellen op verschillende niveaus richting de 100% te krijgen.
Mogelijke situaties waarbij een regionale zonering wordt aangepast op lokale ontwikkelingen
zijn nieuwe woningbouw en de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Het is immers logischer
om deze in eerste instantie op het lokale niveau op te stellen, en de wijzigingen dan later op
te nemen in VENOM en NRM West in plaats van andersom.
Er is een koppeltabel voor de gebiedsindeling beschikbaar waarin zowel de link tussen NRM
West en VENOM (een NRM West zone bestaat uit minimaal één maar meestal meer dan
één VENOM zone) als de link tussen VENOM en de lokale modellen (een VENOM zone
bestaat uit minimaal één maar meestal meer dan één lokale zone) is opgenomen. Wanneer
een deelnemende partij een aanpassing doet in zijn verkeersmodel met gevolgen voor deze
koppeltabel(len) dan maakt de deelnemende partij hiervan melding bij de beheerder van het
VENOM die dit vervolgens centraal registreert. Figuur 5 toont de uiteindelijke zonering.
Versie 2.1
7 oktober 2014
11 van 41
Figuur 5: studiegebied (blauw), invloedsgebied (groen) en buitengebied (geel) VENOM
4.2 Basisjaar, actueel jaar en referentiejaren
Basisjaar voor de eerste versies van het VENOM is 2004, conform het NRM West. Voor
VENOM2013 zijn echter al basismatrices voor 2010 gemaakt terwijl het NRM West pas in
versie 2014 naar basisjaar 2010 is overgestapt. De VENOM matrices 2010 kunnen als
uitgangspunt worden gebruikt voor de lokale modellen. We maken hierbij de volgende
procesafspraak:

Het basisjaar van de lokale verkeersmodellen in de Metropoolregio Amsterdam is
altijd een even jaar en is gelijk aan of gebaseerd op het meeste recente VENOM
basis of actuele jaar.
De eerste versies van VENOM kennen in ieder geval 2020 en 2030 als prognosejaren. De
onderliggende lokale modellen zullen in elk geval gaan aansluiten bij deze twee jaren zodat
een consistente lijn ontstaat. Voor tussenliggende jaren als bijvoorbeeld 2015 en 2025 zijn er
drie mogelijkheden:



Meest eenvoudige en derhalve goedkoopste optie is de inter- dan wel extrapolatie
van de verkeersintensiteiten (in het netwerk) van de beschikbare basis, actuele en
toekomstjaren.
Beter is de inter- dan wel extrapolatie van de beschikbare basis- en/of
prognosematrices en deze opnieuw toedelen aan een beschikbaar netwerk of een
apart netwerk voor het betreffende toekomstjaar.
Nog beter, maar wel de duurste optie, is de inter- dan wel extrapolatie van de
beschikbare sociaaleconomische gegevens met een apart netwerk voor het
betreffende toekomstjaar om daarmee een volledige prognoserun te draaien.
Versie 2.1
7 oktober 2014
12 van 41
De derde methode heeft veruit de meeste voorkeur vanwege de kwaliteit van het resultaat,
het mogelijke afbreukrisico en de procescontrole. De eerste methode wordt sterk afgeraden.
Voor de tweede methode kan eventueel gekozen worden wanneer er onvoldoende tijd en/of
geld beschikbaar is voor methode drie en er geen al te grote veranderingen plaatsvinden in
de betreffende periode.
Naast het basisjaar voor prognoses hebben sommige lokale overheden behoefte aan een
beschrijving van het zogenaamde actuele jaar om de huidige situatie in beeld te kunnen
brengen. Dit actuele jaar is ook een even jaar en is gelijk aan het basisjaar van VENOM of
ligt tussen twee basisjaren van VENOM in (bijvoorbeeld 2012 als actueel jaar tussen de
basisjaren 2010 en 2014). Voor het opstellen van een matrix voor een actueel jaar wordt
gebruik gemaakt van het meest recente beschikbare basisjaar dat op basis van
geactualiseerde invoer (sociaaleconomische gegevens, netwerk en tellingen) wordt
bijgesteld.
4.3 Basisvariabelen
Binnen basis- en prognosejaren wordt onderscheid gemaakt naar een aantal modaliteiten,
motieven en dagdelen. Voor het VENOM zijn dit de volgende.
Modaliteiten5:
 Wegverkeer: vrachtauto, personenauto (bestuurder en –passagier)
 Openbaar vervoer: trein, bus, tram en metro
 Langzaam verkeer: lopen en (brom)fiets
Motieven:
 Woon – werk
 Zakelijk
 Woon – school (alleen OV)
 Overige motieven
Dagdelen:
 Ochtendspits gemiddelde werkdag (7-9 uur, ma-vr)
 Avondspits gemiddelde werkdag (16-18 uur, ma-vr)
 Rest gemiddelde werkdag (0-7, 9-16 en 18-24 uur, ma-vr)
 Gemiddelde werkdag (som van de drie dagdelen, ma-vr)
De lokale modellen sluiten zoveel mogelijk bij bovenstaande indeling aan.
4.4 Sociaaleconomische gegevens
De zonale vullingen van het NRM West basisjaar 2004 zijn voor het VENOM verfijnd m.b.v.
verdeelsleutels die zoveel als mogelijk uit de beschikbare lokale modellen zijn afgeleid.
Hiermee ontstaan de sociaaleconomische gegevens (SEG’s) voor het VENOM basisjaar die
door de deelnemende partijen getoetst moeten worden op basis van lokale kennis. In feite
neemt VENOM hierdoor de (verhoudingen tussen de) SEG’s van de lokale modellen over en
zodoende is aansluiting gewaarborgd. Hierbij is het wel noodzakelijk dat de verschillende
definities (bijvoorbeeld arbeidsplaatsen) uiteindelijk gelijk getrokken worden. Voor het
VENOM basisjaar 2010 heeft ABF Research de zonale vullingen opgesteld.
5
Het model rekent met al deze modaliteiten maar er zijn uiteindelijk alleen matrices voor de
autobestuurders, het vrachtverkeer (in pae) en de openbaar vervoer reizigers.
Versie 2.1
7 oktober 2014
13 van 41
Voor de referentiejaren 2020 en 2030 worden de SEG’s uit het VENOM overgenomen in de
lokale basismodellen. Hiermee wordt een gemeenschappelijke basis gecreëerd voor alle
verkeersmodellen in de Metropoolregio Amsterdam. Basis voor deze SEG’s vormen de
zogenaamde Welvaart en Leefomgeving (WLO) scenario’s van het Centraal Planbureau
(CPB) die ten behoeve van de verkeersmodellen van Rijkswaterstaat zijn uitgewerkt tot
zonale vullingen. De regionale en lokale overheden in de Metropoolregio Amsterdam spelen
een belangrijke rol bij de verdere verfijning van deze SEG’s tot zonale vullingen voor het
VENOM waarbij een vertaling plaatsvindt in ruimtelijke ontwikkelingen (o.a. nieuwbouw en
sloop).
Om de consistente lijn met LMS, NRM West en VENOM vast te houden, nemen de lokale
modellen in elk geval de belangrijkste parameters van de SEG’s over. Het overnemen van
alle parameters is waarschijnlijk onhaalbaar gezien de aanwezige (definitie) verschillen
tussen de verschillende modellen. Op de volgende parameters wordt aangesloten:
 Aantal inwoners en/of huishoudens per gemeente
 Aantal werkzame personen en/of arbeidsplaatsen voltijd+deeltijd6 per gemeente
 Aantal opleidings/leerling-plaatsen per gemeente
Elk lokaal model neemt de VENOM SEG’s 1-op-1 over voor alle zones buiten de eigen
gemeente. Binnen de betreffende gemeente worden eigen inzichten gehanteerd waarbij in
ieder geval in de referentievariant de afgesproken randtotalen per gemeente worden
vastgehouden. Voor de definitie van de SEG’s wordt verwezen naar de documentatie van
het NRM (door ABF Research).
4.5 Netwerken
In VENOM versies 2011-2013 zijn de netwerken voor weg en openbaar vervoer gescheiden.
4.5.1 Auto
Voor het VENOM basisjaar 2004 is een multimodaal netwerk gebouwd met als basis het
autonetwerk van het NRM West dat weer is afgeleid van het Nationaal Wegenbestand
(NWB). In de lokale modellen wordt minimaal het VENOM netwerk (bij voorkeur inclusief alle
wegvakkarakteristieken overgenomen), aangevuld met de wegen die niet in het VENOM zijn
opgenomen maar wel van belang zijn op het gemeentelijke schaalniveau. Deze wegen
worden dan ook uit het NWB overgenomen zodat de geografische ligging overeenkomt met
het VENOM. Hierbij moet worden opgemerkt dat het gebruik van het NWB lokaal soms tot
problemen leidt vanwege de vormgeving (niet geschikt voor kruispuntmodellering),
betrouwbaarheid (niet alle wegen zijn voor autoverkeer) en geografische ligging (te grof voor
milieuberekeningen).
Onder wegvakkarakteristieken worden de volgende karakteristieken verstaan:
 Lengte
 Linktype
 Snelheid
 Categorie
 Wegbeheerder
 Capaciteit (pae/uur)7
 Aantal rijstroken
6
In de huidige dataset van RWS is de definitie van een arbeidsplaats anders dan die het LISA hanteert.
RWS heeft toegezegd om bij een samenstelling van de SEG’s deze definitiekwestie op te willen lossen
zodat beter aangesloten wordt bij de landelijke cijfers. Dit is gerealiseerd vanaf NRM2014.
7
Pae = personenauto equivalent
Versie 2.1
7 oktober 2014
14 van 41
In NRM en VENOM wordt geen kruispuntmodellering toegepast. In de lokale modellen is dit
echter onmisbaar. Binnen VENOM zijn de modelsnelheden in Amsterdam (het stedelijke
gebied binnen de ringweg A10) verlaagd ten opzicht van de wettelijke snelheden8 om betere
reistijden te kunnen modelleren.
Voor het toekomstjaar wordt een referentienetwerk gebouwd waarin alle infrastructuur is
opgenomen die in 2020 (of 2030) gereed zal zijn. Het basisjaar netwerk wordt hiertoe
aangevuld met:
 Infrastructuur die reeds is/wordt aangelegd na het basisjaar;
 Infrastructuur waarover een uitvoeringsbesluit is genomen en waarvan de realisatie
gepland is voor 2020 (of 2030);
 Infrastructuur die nodig is voor de ontsluiting van nieuwe woonwijken en/of
bedrijventerreinen/kantoorlocaties;
 Infrastructuur die bij groei van de mobiliteit nodig is om de bereikbaarheid op
regionale schaal te garanderen en die reeds is opgenomen in een bestemmingsplan.
Voor het hoofdwegennet hanteert RWS het criterium dat alle zogenaamde MIRT 0 en 1
projecten worden meegenomen. Voor regionale en lokale projecten geldt dat deze worden
meegenomen zodra het tracé vast ligt, er budget gereserveerd is en de uitvoering gepland is
voor 2020 (of 2030). Wanneer niet aan deze voorwaarden kan worden voldaan, kan de
betreffende gemeente een gemotiveerd verzoek indienen bij de VENOM-organisatie. Het
gebruikersplatform VENOM is vervolgens verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling.
Na advisering door het gebruikersplatform stelt de stuurgroep VENOM uiteindelijk de
uitgangspunten voor het toekomstjaar vast. Wanneer het gebruikersplatform niet tot een
unaniem advies komt, wordt dit aan de stuurgroep voorgelegd.
4.5.2 Openbaar vervoer
In het VENOM netwerk is ook het openbaar vervoer opgenomen. Naast de specifieke
kenmerken van het netwerk (o.a. railinfrastructuur, busbanen en bussluizen) is ook de
lijnvoering opgenomen waarmee alle trein-, bus-, tram- en metrolijnen worden beschreven
(haltes, frequenties, rijtijden). Deze gegevens zijn overgenomen uit het NRM West (2004), de
lijnvoeringen van de stedelijke en regionale vervoerders (2010) en de dienstregeling van NS
(2004 en 2010). De lokale modellen die een openbaar vervoer netwerk bevatten, kunnen
deze overnemen uit het VENOM. Om alle OV-lijnen in het model goed te kunnen herkennen,
herleiden, sorteren en controleren is een heldere en uniforme naamgeving binnen
OmniTRANS9 van cruciaal belang.
Hiertoe nemen we achtereenvolgens in een vast formaat de volgende aspecten op:
 Concessiegebied
 Lijnnummer
 Route
 Richting
 Jaar
 Omschrijving
De compleet uitgewerkte afspraak wordt beschreven in bijlage 6.
8
9
70 wordt 50, 50 wordt 30 en 30 wordt 20 km/u.
Software waarmee VENOM is gebouwd.
Versie 2.1
7 oktober 2014
15 van 41
Net als voor de auto wordt ook voor het openbaar vervoer een referentienetwerk voor het
toekomstjaar 2020+2030 gebouwd. Voor nieuwe OV-infrastructuur geldt hetzelfde als voor
de weginfrastructuur. Daarnaast worden actuele en/of vastgestelde lijnvoeringwijzigingen als
gevolg van nieuwe infrastructuur en/of (een) nieuwe concessie(s) meegenomen. Tot slot
worden ook eventuele nieuwe woonwijken (denk aan Almere) en/of bedrijventerreinen
ontsloten. Er worden geen aannames gedaan m.b.t. wijzigingen in de bestaande lijnvoering
als gevolg van de ingebruikname van nieuwe lijnen of nieuwe infrastructuur zo lang hier geen
besluit over is genomen door de concessiehouder of vervoerder!
4.5.3 Fiets
Voor de eerste versies van het VENOM is niet voorzien in een apart fietsnetwerk omdat er
ook nog geen basismatrices voor de fiets opgesteld worden. De opdrachtnemer van de bouw
van het VENOM model heeft in de offerte voor de bouw van het VENOM opgenomen voor
het opstellen van een fietsnetwerk en een toedeling van het fietsverkeer voor basis- en
prognosejaar. Hiertoe moet er voldoende informatie beschikbaar zijn over het gebruik van de
fiets in de regio (tellingen, enquêtes). In een later stadium wordt bekeken of er behoefte
bestaat en voldoende informatie beschikbaar is om deze optie uit te laten voeren.
4.6 Beleidsinstellingen
De beleidsinstellingen voor de referentiejaren 2020 en 2030 worden overgenomen van
Rijkswaterstaat. Deze instellingen hangen nauw samen met het gekozen WLO scenario (zie
4.4) en worden tevens overgenomen in de zogenaamde referentievarianten van de lokale
modellen. Hiermee wordt een gemeenschappelijke basis gecreëerd voor alle
verkeersmodellen in de Metropoolregio Amsterdam. De resultaten van de verschillende
verkeersmodellen worden hierdoor in grote(re) mate vergelijkbaar. Geconstateerde
verschillen kunnen dan worden verklaard door de werking van de modellen. In bijlage 8
wordt een overzicht gegeven van de gehanteerde beleidsinstellingen voor 2020 en 2030
conform NRM2011 tot en met NRM2013 en in bijlage 9 zijn de uitgangspunten van
NRM2014 opgenomen.
Versie 2.1
7 oktober 2014
16 van 41
5 Rekenmodules verkeersmodellen
Ieder verkeersmodel bestaat naast verschillende soorten invoer uit diverse generieke en
specifieke rekenmodules. Met deze rekenmodules worden de verschillende tussen- en
eindproducten (uitvoer) opgesteld (zie ook Figuur 6). De modules die in elk verkeersmodel
een rol spelen worden in dit hoofdstuk kort beschreven. Belangrijk verschil tussen LMS,
NRM West en VENOM enerzijds en de lokale modellen anderzijds is dat de laatste groep
bijna altijd zwaartekrachtmodellen zijn en de eerste groep groeifactormodellen. Uitleg over
de werking van deze modellen vindt u in bijlage 4.
INPUT o.a.
netwerken (auto en ov)
seg's (inwoners en arbeidsplaatsen)
tellingen & enquêtes
(mobiliteits)beleid
REKENMODULES o.a.
bestemmingskeuze
dagdeelkeuze
vervoerwijzekeuze
routekeuze
OUTPUT o.a.
hb - matrices
reistijden / snelheden
wegvakbelastingen
bezetting ov
Figuur 6: schematische weergave werking verkeersmodel
Na een algemene beschrijving van de verschillende procedures wordt in de laatste paragraaf
van dit hoofdstuk een voorstel gedaan voor de horizontale afstemming en verticale
aansluiting van de verschillende rekenmodules.
5.1 Schatten en kalibreren
De basis van verkeersmodellen is het in beeld brengen van de verkeersvraag op basis van
afgeleide rekenregels. Als eerste wordt de zogenaamde vervoersvraag bepaald
(synthetische of apriori matrices). Deze activiteit vindt plaats bij alle statische
verkeersmodellen, zo ook het LMS, NRM West, VENOM en de lokale modellen. De
rekenregels weerspiegelen hierbij het mobiliteitsgedrag en zijn berekend op basis van
geregistreerd menselijk gedrag. Eén van de bronnen hiervoor is bijvoorbeeld het
Mobiliteitsonderzoek Nederland (MON en sinds 2010 vervangen door het OViN). Maar het
mobiliteit systeem is te complex om in eenvoudige rekenregels te vatten. Als het geschatte
model naast aanvullende gemeten informatie zoals tellingen wordt gelegd, dan zijn er
inconsistenties. Het gecontroleerd vereffenen van deze inconsistenties wordt het kalibreren
van het model genoemd (de gekalibreerde ofwel aposteriori matrices)10. In sommige gevallen
wordt nog een tussenstap uitgevoerd door de startmatrices te verrijken met aanvullende
gegevens. Hiermee ontstaan verrijkte (aprioriplus) matrices die vervolgens gekalibreerd
worden.
In de nieuwe generatie RWS modellen (versie 2011 en hoger) wordt voor de kalibratie een
correctie toegepast op de werkelijke getelde verkeersintensiteiten. Op congestielocaties blijkt
namelijk dat het waargenomen aantal voertuigen lager ligt dan de oorspronkelijke
‘wensvraag’. Door middel van de zogenaamde tonenmethodiek (ontwikkeld door Transpute)
worden de telcijfers in de spitsperioden op congestielocaties opgehoogd en wordt de
telwaarde in de rest dag verlaagd om zodoende wel op etmaalniveau overeen te komen met
de waargenomen verkeersintensiteiten. Door bij de matrixkalibratie de uit de telcijfers
berekende aanbodschattingen te gebruiken kan tot een betere schatting van de
spitsmatrices worden gekomen en wordt ook een betere/nauwkeurige schattig gemaakt van
de locatie en de opbouw van de files.
10
Bron: Beheerplan statisch en dynamisch verkeersmodel Almere d.d. maart 2009
Versie 2.1
7 oktober 2014
17 van 41
Het schattings- en kalibratieproces is voor LMS en de vier NRM’s gelijk. Voor de VENOM
versies 2011 en 2012 zijn geen aparte apriori matrices geschat. De aposteriori matrices 2004
van NRM West zijn (na verfijning en verrijking) gebruikt als startpunt voor het
kalibratieproces van de VENOM matrices. Voor VENOM2013 zijn de basismatrices 2010 wel
gemaakt vanuit de synthetische modelmatrices. De lokale zwaartekrachtmodellen volgen
een andere procedure.
5.2 Toedelen11
Een toedelingsmodel bestaat in principe uit twee hoofdonderdelen: een routezoek-algoritme
en een toedelings- of laad-algoritime. Met het routezoek-algoritme worden één of meerdere
routes tussen elke herkomst en bestemming bepaald. Het toedelingsalgoritme verdeelt de
reizigers over de verschillende wegvakken en lijnen op basis van (de kenmerken van) de
routes. Binnen één toedelingsmodel kunnen beide algoritmes op verschillende manieren één
of meerdere keren gebruikt worden om het gewenste resultaat te krijgen. Er bestaan
toedelingsmodellen voor auto- en fietsverkeer en toedelingsmodellen voor openbaar vervoer.
Binnen deze twee hoofdsoorten bestaan er variaties die afhankelijk zijn van:
 tijd (statisch of dynamisch);
 capaciteitseffecten (wel of geen congestie op wegvakken en/of kruispunten);
 individuele verschillen tussen reizigers;
 kenmerken van het netwerk (wel of geen kruispuntweerstanden).
Een alles-of-niets toedeling houdt bijvoorbeeld geen rekening met congestie en individuele
verschillen tussen reizigers. In een evenwichtstoedeling worden echter wel
capaciteitseffecten meegenomen. Het doel van de studie bepaalt meestal welk
toedelingsmodel gehanteerd wordt.
Voor een beschrijving van de verschillende toedelingsmethodieken van het LMS, NRM West,
VENOM en de lokale modellen wordt verwezen naar bijlage 3.
5.3 Prognosticeren
Een verkeersmodel wordt vaak ingezet om toekomstige verkeerstromen tussen A en B in
beeld te brengen. Hiervoor is een prognosematrix noodzakelijk die grofweg met behulp van
twee rekenmodules kan worden bepaald: zwaartekracht- of een groeifactormodel. De eerste
vorm wordt vaak toegepast bij gemeentelijke modellen, terwijl de tweede methode gebruikt
wordt in de RWS modellen. Omdat VENOM zoveel als mogelijk aansluit bij NRM West is
besloten ook met een groeifactormodel te werken (in dit geval het GM, GroeiModel).
Een groeifactormodel berekend voor elke herkomst- en bestemmingsrelatie de relatieve
groei/krimp tussen het basis- en prognosejaar en zet deze factor op het aantal
verplaatsingen op deze relatie uit de gekalibreerde basismatrix. Deze methode wordt ook wel
de pivot point methode genoemd. Een uitgebreidere beschrijving van zowel een
zwaartekracht- als een groeifactormodel is opgenomen in bijlage 4.
11
Bron: www.verkeersmodellering.nl
Versie 2.1
7 oktober 2014
18 van 41
5.4 Afstemming en aansluiting
In deze paragraaf worden de richtlijnen beschreven voor de aansluiting van de lokale
modellen op het VENOM.
5.4.1 Basismatrices
Er worden eerst vier methoden onderscheiden om tot basismatrices (zie 5.1) te komen:
 VENOM-methode: de gekalibreerde basismatrices van VENOM worden verfijnd en
eventueel verrijkt en/of geactualiseerd. Vervolgens wordt een kalibratie uitgevoerd
met de NRM software van RWS (AVVmat, wegverkeer) en/of OmniTRANS (openbaar
vervoer);
 MENG-methode: met een niet voorgeschreven schattings- en kalibratie methode
(zwaartekrachtsmodel is het meest waarschijnlijk) worden voor het interne en externe
verkeer matrices opgesteld. Het doorgaande verkeer wordt rechtstreeks uit de
VENOM basismatrices overgenomen en eventueel geactualiseerd (indien nodig
worden hierbij de matrixranden met een bepaalde marge vastgezet). Zie figuur 7;
 PBMA12-methode: de gekalibreerde basismatrices van VENOM worden verfijnd en
eventueel verrijkt en/of geactualiseerd. Indien nodig worden de matrices gekalibreerd,
op basis van de toedeeltechniek die lokaal wordt gebruikt;
 ZELF-methode: alleen de invoer (netwerk en seg’s) wordt overgenomen en de
matrices worden geschat en gekalibreerd met een eigen methode.
doorgaand
intern
extern
Figuur 7: intern, extern en doorgaand verkeer
In NRM West en VENOM zijn bij de kalibratie de zogenaamde wensvraagtellingen (ophoging
van spitsperioden ten koste van de restdag i.v.m. modellering congestie) gebruikt. Voor de
lokale modellen wordt echter geadviseerd te kalibreren op basis van de werkelijke
telwaarden voor zowel het Rijks- en Provinciale als het Gemeentelijke wegennet. Enerzijds
vanwege de herkenbaarheid van de cijfers, anderzijds vanwege de problemen die kunnen
ontstaan op de aansluitingen tussen het HWN en het OWN.
Voor alle methoden geldt het advies om tijdens de kalibratie de randen van de matrix met
een kleine marge vast te zetten t.o.v. de VENOM matrix om al te grote verschuivingen in de
productie en attractie te voorkomen. En tot slot voor de tellingen het advies om
betrouwbaarheden toe te kennen conform de NRM-methode.
12
Bron: Provincie Brede Model Aanpak Utrecht
Versie 2.1
7 oktober 2014
19 van 41
5.4.2 Prognosematrices
Voor het opstellen van de prognosematrices (zie paragraaf 5.3) zijn er drie opties:
 GM-methode: toepassen van het gehele Groeimodel van RWS. Op celniveau worden
de relaties uit de basismatrix vermenigvuldigd met een groeifactor die bepaald wordt
door deling van de synthetische prognose- en basismatrix op hetzelfde celniveau.
Uiteraard gelden er uitzonderingen voor extreme factoren en nulcellen. De
synthetische matrices worden met het Groeimodel gemaakt. Het voordeel van deze
methode is de aansluiting bij VENOM, het nadeel is dat deze methode omvangrijk is
voor het modelleren van een lokale situatie;
 ZK-methode: het klassieke zwaartekrachtsmodel: de prognosematrix wordt berekend
door de synthetische prognosematrix te vermenigvuldigen met de zogenaamde
kalibratiecorrectie13. Ook hiervoor gelden uitzonderingsregels zoals groeikernen. Het
voordeel is dat deze methode uitgaat van de beschikbare lokale modellen.
 GF-methode: eigenlijk is dit de combinatie van de methoden 1 en 2 alleen wordt op
celniveau de prognosematrix berekend door vermenigvuldiging van de basismatrix
met een groeifactor die bepaald wordt door deling van de synthetische prognose- en
basismatrix uit het zwaartekrachtsmodel14. Het voordeel is dat deze methode gebruik
maakt van de lokale modellen, terwijl de berekening van de groei overeenstemt met
de wijze waarop het NRM en VENOM Groeimodel deze vast stelt.
Aanvullend kan eventueel een nabewerking plaatsvinden waarbij de prognosematrix op het
HWN (rijks- en provinciale wegen) wordt geschaald naar de prognosematrix uit VENOM om
de eventuele grote(re) afwijkingen te verkleinen (een kalibratie van de prognosematrix).
5.4.3 Advies matrices
De drie methoden voor het opstellen van de prognosematrices (5.4.2) kunnen samen met de
vier methoden voor het opstellen van de basismatrices (5.4.1) worden gecombineerd tot
twaalf rekenmethoden zoals weergegeven in onderstaande figuur.
Methode Basismatrix
Methode
Prognosematrices
12 METHODEN
GM
ZK
VENOM
MENG
PBMA
ZELF
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
GF
Figuur 8: twaalf methoden voor basis- en prognosematrices
Het advies voor de lokale modellen in de regio luidt vooralsnog als volgt:
 De VENOM-methode voor het basisjaar in combinatie met de GM-methode voor het
toekomstjaar (1) is op lokaal niveau niet goed toe te passen (o.a. vanwege Qblok als
toedelingsmethodiek) en omvat teveel afhankelijkheden. Dit wordt derhalve sterk
afgeraden;
 Voor het basisjaar wordt geadviseerd de PBMA-methode (3/7/11) toe te passen
omdat hiermee zoveel mogelijk wordt aangesloten op de VENOM-matrices;
13
14
P = P’ * (B / B’)
P = B * (P’ / B’)
Versie 2.1
7 oktober 2014
20 van 41


De ZELF-methode (4/8/12) voor het opstellen van de basismatrices wordt sterk
afgeraden omdat dit strijdig is met de regionale samenwerking;
Voor het toekomstjaar valt de GM-methode af (1/2/3/4). Tussen de ZK- (5/6/7/8) en
de GF-methode (9/10/11/12) zijn er geen grote verschillen. Er is een lichte voorkeur
voor GF.
In figuur 8 zijn deze adviezen met vanzelfsprekende kleuren weergegeven.
5.4.4 Toedelen
Voor het toedelen zijn er meerdere mogelijkheden (zie 5.2). Het advies luidt om te kiezen
voor het ”volume average” principe, waar in de grote(re) steden kruispuntmodellering15 aan
wordt toegevoegd. Verder worden personenauto en vrachtauto simultaan toegedeeld,
waarbij rekening wordt gehouden met de snelheidsbeperking van het vrachtverkeer. Wat
verder belangrijk is, is het convergentiecriterium (moment waarop de toedeling een
evenwichtssituatie laat zien).
Voorgesteld wordt om de Duality Gap te gebruiken. Dit is het gat tussen de som van alle
linktijden en de som van alle padtijden (gewogen naar gebruikers). Dit is zuiverder dan het
evenwicht af te laten hangen van een vooraf ingesteld aantal iteraties. Verder moeten de
speed flow curves in overleg afgestemd worden. Tot slot is het van belang dat de gekozen
toedelingstechniek ook in het kalibratieproces wordt toegepast.
15
NB: in Amsterdam (binnen de ring) zijn de modelsnelheden op de bibeko wegen in VENOM verlaagd.
Dit moet voor de lokale modellen worden teruggedraaid wanneer kruispuntmodellering wordt toegepast.
Versie 2.1
7 oktober 2014
21 van 41
6 Spelregels gebruik VENOM
Voor het gebruik van VENOM voor modelstudies geldt een aantal spelregels. Doel van deze
spelregels is het zoveel als mogelijk borgen van de kwaliteit van de verkeersprognoses die
met het VENOM gegenereerd worden. Bij het opstellen van deze spelregels is gebruik
gemaakt van een aantal elementen uit het protocol NRM gebruik dat door Rijkswaterstaat
gehanteerd wordt bij Rijksstudies. De essentie van het NRM protocol zit in de volgende drie
onderdelen:
 een eenduidige en transparante werkwijze;
 een aantal duidelijke toetsmomenten waardoor eventuele onvolkomenheden eerder
ontdekt worden;
 een duidelijke verdeling van rollen en verantwoordelijkheden op basis waarvan
betrokkenen samenwerken.
Voor Rijksstudies die met VENOM worden uitgevoerd, luidt het advies om het NRM protocol
te volgen.
Voor regionale en lokale studies en projecten gelden de volgende spelregels:
1) De opdrachtgever van een VENOM modelstudie vraagt het model en bijbehorende
gegevens aan bij de beheerorganisatie via het beschikbare aanvraagformulier. Voor
het gebruik van het VENOM gelden leverings- en gebruikersvoorwaarden en
eventuele knelpunten en/of wensen (die tijdens het gebruik van VENOM worden
geconstateerd) worden via het beschikbare registratieformulier ingediend bij de
beheerorganisatie. Het gebruikersplatform en de beheerorganisatie bepalen
gezamenlijk of, wanneer en hoe de eventuele knelpunten en/of wensen verwerkt
worden.
2) Alle partners kunnen het VENOM ook aanvragen voor intern gebruik zoals
bijvoorbeeld de actualisatie van het eigen verkeersmodel of een modelstudie. Bij
intern gebruik wordt gewerkt volgens de regels van de betreffende organisatie.
Versie 2.1
7 oktober 2014
22 van 41
3) Voor alle gebruikers van het VENOM geldt dat zij de afspraken uit het handboek in
acht nemen en kennis nemen van de bijsluiter waarin zowel de kwaliteit van het
model als de aandachtspunten en beperkingen worden weergegeven aan de hand
van het voor VENOM opgestelde beoordelingskader voor basis- en toekomstjaar.
4) Voor grootschalige regionale modelstudies wordt geadviseerd de VENOM
beheerorganisatie bij de (start van de) uitvoering van het project en de
modelberekeningen te betrekken. Eventueel kan de regisseur plaatsnemen in de
begeleidingsgroep.
5) Bij aanvang van een modelstudie worden de uitgangspunten van het project
opgesteld en vastgelegd en wordt een toets op de actualiteit van de
verkeersgegevens uitgevoerd (de actualiteitstoets, zie paragraaf 6.1).
6) Na het uitvoeren van de modelruns wordt een toets uitgevoerd op de plausibiliteit van
de verkeersprognoses (de plausibiliteitstoets, zie paragraaf 6.2).
6.1 Actualiteitstoets
Deze toets wordt sterk aanbevolen en is bedoeld om de vigerende basisprognose te toetsen
aan de actualiteit. Terugkoppeling naar de beheerorganisatie VENOM is niet verplicht. De
actualiteitstoets bestaat onder meer uit de volgende onderdelen:
 Vergelijking van de beleidsuitgangspunten;
 Eventuele relevante veranderingen in de omgeving;
 De gehanteerde NRM versie die ten grondslag heeft gelegen aan de ontwikkeling van
de toe te passen VENOM versie;
 De gehanteerde VENOM versie en invoergegevens en eventuele andere modellen
voor het onderliggend wegennet;
 Eventuele correcties van fouten of afwijkingen;
 Eventuele gevolgen voor andere projecten.
6.2 Plausibiliteitstoets
Deze toets wordt sterk aanbevolen en is bedoeld om de plausibiliteit van de
prognosematrices vast te stellen (zijn de prognoses logisch en verklaarbaar?).
Terugkoppeling naar de beheerorganisatie VENOM is niet verplicht. De plausibiliteitstoets
bestaat onder meer uit de volgende onderdelen:
 De effecten van eventuele afwijkingen van de (beleids)uitgangspunten;
 De aannemelijkheid/geloofwaardigheid van de verkeersgegevens;
 De interpretatie van de verkeersgegevens;
 De presentatie van de verkeersgegevens voor de besluitvorming.
Voor de uitvoering van de plausibiliteitstoets kan tevens gebruik gemaakt worden van het
rapportage- en beoordelingskader dat voor het VENOM is opgesteld.
Versie 2.1
7 oktober 2014
23 van 41
6.3 Adviezen
Tot slot nog enkele adviezen m.b.t. de ingebruikname van VENOM in lopende en/of nieuwe
modelstudies.
1) Voor de Raad van State (RvS) is het belangrijk dat men kan aantonen en uitleggen
dat er zorgvuldig en naar beste eer en geweten is gehandeld en met zo recent
mogelijke gegevens en inzichten is gewerkt bij het opstellen van de
prognoseresultaten. Rechters toetsen op de wet en op zorgvuldigheid.
Rijkswaterstaat meldt daarbij dat in alle RvS procedures tot nu toe het model zelf
nooit ter discussie heeft gestaan.
2) Als de omstandigheden in relatief korte tijd substantieel zijn gewijzigd zal eerder
sprake zijn van verouderde gegevens. De beschikbaarheid van nieuwe, actuelere
gegevens is ook zo’n omstandigheid op grond waarvan oude gegevens als
achterhaald kunnen worden beschouwd. Daarbij moet wel een redelijke termijn in
acht worden genomen voor het toepassen van die nieuwe gegevens. Als bijvoorbeeld
een week voorafgaand aan een te nemen besluit nieuwe gegevens beschikbaar
komen zal over het algemeen niet kunnen worden geëist dat deze al in het besluit zijn
verwerkt.
3) Maak in lopende studies de overstap naar het nieuwe of geactualiseerde model bij de
overgang naar een nieuwe fase (dus bijvoorbeeld van verkenning naar planstudie).
4) Voer bij belangrijke besluiten met grote financiële consequenties een
gevoeligheidsanalyse uit met het nieuwe of geactualiseerde model en bekijk of het
besluit dan anders uitvalt. Bij kleinere besluiten zullen opdrachtgever en
opdrachtnemer op basis van ‘expert judgement’ in overleg moeten bepalen in
hoeverre een gevoeligheidsanalyse noodzakelijk is voor het te nemen besluit.
5) Voorkom onnodige kwetsbaarheid van de studie door overbodige details uit de
modelresultaten niet in het verkeersrapport op te nemen.
6) Provinciale, regionale en gemeentelijke overheden kunnen het protocol modelgebruik
van RWS door vertalen naar hun eigen modelstudies.
7) Stel de uitgangspunten voor het verkeersmodel (bestuurlijk) vast voor een periode
van minimaal een jaar.
Iedere partner zal uiteindelijk zelf per studie en eventueel met behulp van eigen juristen na
moeten gaan in hoeverre de modelresultaten al dan niet ter discussie kunnen komen te
staan bij de Raad van State als gevolg van de ingebruikname van het VENOM.
Versie 2.1
7 oktober 2014
24 van 41
7 Presentatie en communicatie verkeersmodellen
In dit hoofdstuk worden alle afspraken omschreven die te maken hebben met de presentatie
van en communicatie over (de resultaten van) verkeersmodellen in rapportages en
ambtelijke en bestuurlijke adviesformulieren.
7.1 Standaardteksten
Voor de communicatie omtrent (de resultaten van) verkeersmodellen heeft het GVN twee
standaardteksten (disclaimers) ontwikkeld: een voetnoot en een alinea. De ‘standaardalinea’
kan opgenomen worden in rapportages over (de resultaten van) verkeersmodellen,
bijvoorbeeld een planstudie of een beleidseffectrapportage. De ‘standaardvoetnoot’ is
bedoeld voor (bestuurlijke) adviesformulieren. De teksten zijn in 2008 vastgesteld door de
stuurgroep en luiden als volgt.
7.1.1 Standaardalinea
Bij de totstandkoming van de prognoseresultaten is rekening gehouden met een aantal
demografische, economische en ruimtelijke uitgangspunten (de WLO scenario’s). Scenario’s
zijn geen prognoses maar beschrijvingen van denkbare toekomsten. Door gebruik te maken
van deze uitgangspunten en van de diverse rekenmethodieken wordt inzicht verschaft in de
mogelijke toekomstige vervoersstromen van de diverse vervoerwijzen. De uitkomsten van de
geleverde modelberekeningen voor het basisjaar (anno nu) zijn o.a. getoetst aan een
samenspel van zowel tellingen & (gedrags)enquêtes als de sociaal economische gegevens.
Zo ontstaat er een aannemelijk verkeersbeeld voor het basisjaar waarmee een indicatie van
de veranderingen naar de toekomst kan worden vastgesteld op basis van de gekozen
uitgangspunten. Maar in de toekomst kunnen er bijvoorbeeld onvoorziene politieke en/of
maatschappelijke invloeden plaatsvinden waarmee op dit moment geen rekening is
gehouden. Dit kan met de modellen die gevoed zijn met de op dit moment bekende en
gebruikte scenario’s voor (sterk) gewijzigde uitkomsten zorgen. Daarnaast is het belangrijk te
onderkennen dat ieder verkeersmodel zijn eigen toepassingsgebied en rekenmethodiek
heeft waardoor modelresultaten niet zondermeer vergelijkbaar zijn.
7.1.2 Standaardvoetnoot
Verkeersmodellen vormen een belangrijk en effectief instrument als het gaat om het bepalen
van de effecten van projecten, maatregelen en beleid op het gebied van ruimte, mobiliteit en
infrastructuur. Het voorspellen van de toekomst gaat echter gepaard met onzekerheid. Er
moeten altijd veronderstellingen worden gedaan, waarvan het onzeker is of ze uitkomen.
Modelresultaten moeten derhalve gezien worden als de meest waarschijnlijke uitkomst
gegeven de gehanteerde input. Ook is de opzet van verkeersmodellen niet voor alle
toepassingen gelijk. Dit kan leiden tot verschillen tussen de modellen qua rekenmethodiek,
waardoor verschil van inzicht in de verandering(en) naar de toekomst kan ontstaan.
7.2 Standaardinstellingen
Voor de presentatie van modelresultaten zijn de volgende aspecten relevant:
 T-Toets basisjaar (alleen gewenst bij de presentatie van de kalibratieresultaten,
verder in de projecten niet noodzakelijk);
 Netwerkbelastingen per modaliteit (auto, vracht, bus/tram/metro en trein) en dagdeel;
 Knelpunten en/of intensiteit/capaciteitsverhouding (I/C – verhouding);
 Verschilplots netwerkbelastingen per modaliteit en dagdeel;
 Opmaak (hoekstempel, legenda en noordpijl);
 Aggregaties (van matrices).
Versie 2.1
7 oktober 2014
25 van 41
7.2.1 T-Toets basisjaar
De mate waarin de modelresultaten na kalibratie aansluiten op de telwaarden wordt
gepresenteerd met de T-Toets. Voordeel van de T-Toets boven presentatie van de absolute
of relatieve afwijking is dat de T-Toets beide in zich heeft. Bij een hoge telwaarde mag de
absolute afwijking groter zijn dan bij een lage telwaarde. De formule voor de T-Toets
berekening is:
 Toedeling Telwaarde2 
T _ waarde  ln 

Telling


De gehanteerde grenswaarden zijn opgenomen in onderstaande tabel 1.
Grenswaarden spits
T < 3.5
3.5 < T < 4.5
4.5 < T < 5.5
T > 5.5
Grenswaarden rest dag
T < 4.5
4.5 < T < 5.5
5.5 < T < 6.5
T > 6.5
Tabel 1: Gehanteerde grenswaarden T-Toets per dagdeel
7.2.2 Netwerkbelastingen per modaliteit
Voor de plots van de netwerkbelastingen dient onderscheid te worden gemaakt naar de
modaliteiten auto, vracht, motorvoertuigen (som van personenauto’s en vrachtverkeer in
pae), bus/tram/metro en trein. Het GVN heeft de voorkeur uitgesproken om rekening te
houden met:
 Maximaal vijf klassen in verband met leesbaarheid en overzichtelijkheid;
 Gekozen kleurcoderingen dienen ook zichtbaar te zijn bij zwart / wit afdruk;
 De kleuren groen en rood worden door leken geïnterpreteerd als groen = goede
doorstroming en rood = knelpunt / probleem. Voorkeur om deze kleuren dus niet
gezamenlijk mee te nemen;
 Waarden (labels wel / niet op te nemen in de plots).
Voor VENOM wordt geadviseerd om de netwerkcodering in vijf klassen van licht naar donker
te laten verlopen (licht grijs, geel, oranje, rood en bruin) en de bandbreedte af te stemmen op
de waarde en het dagdeel zodat er nog wel een duidelijk onderscheid zichtbaar is. Hiernaast
wordt geadviseerd twee sets met plots op te leveren:
 Plots voor modelexperts met labels;
 Plots voor bestuurders en niet modelexperts zonder labels.
Figuur 9 toont een voorbeeld.
Versie 2.1
7 oktober 2014
26 van 41
Figuur 9: voorbeeld plot netwerkbelasting auto
7.2.3 Knelpunten en/of IC-verhouding
Knelpunten op het hoofdwegennet (HWN) worden anders gepresenteerd dan knelpunten op
het onderliggende wegennet (OWN). Op het HWN wordt in de vigerende modelstudies
gebruik gemaakt van de IC-waarde (Intensiteit/Capaciteit) en voor het OWN wordt de mate
van snelheidsreductie gebruikt. Een hoge IC-waarde impliceert een knelpunt en dus een
slechte verkeersdoorstroming. Onderstaande tabel toont de gangbare grenswaarden voor de
IC-verhoudingen. Er is sprake van congestie vanaf IC-waarde 0.8.
Ondergrens
0.0
0.8
0.9
1.0
Bovengrens
0.8
0.9
1.0
--
Tabel 2: gangbare grenswaarden voor de IC - verhouding
Omdat VENOM een verfijning is van de nieuwe generatie NRM verkeersmodellen zijn extra
congestiewaarden beschikbaar gekomen, namelijk het feitelijke knelpunt en de mate van
terugslag op het wegennet. Voor het HWN is afgesproken om naast de standaard ICverhoudingen deze waarden te presenteren in één plot: zwart = het feitelijke knelpunt en
rood = de terugslag (zie Figuur 10).
Figuur 10: voorbeeld plot knelpunten
Versie 2.1
7 oktober 2014
27 van 41
Voor het OWN zijn geen afspraken gemaakt voor de presentatie van de knelpunten. Een
goede optie is de mate van snelheid reductie ten opzichte van de initiële modelsnelheid.
Figuur 8 toont een voorbeeld en in onderstaande tabel staan de gehanteerde grenswaarden.
Ondergrens
80%
70%
60%
50%
0%
Bovengrens
100%
80%
70%
60%
50%
Tabel 3: Gestelde grenswaarde voor presentatie knelpunten op het OWN
Figuur 8: voorbeeld plot knelpunten
7.2.4 Verschilplots netwerkbelastingen
Voor de presentatie van de verschilplots tussen bijvoorbeeld twee netwerken wordt
standaard gebruik gemaakt van de kleuren groen en rood. Leken interpreteren dit direct als
goed (groen) of slecht (rood). Het is daarom noodzakelijk om de plot van een goede legenda
te voorzien.
7.2.5 Plots
De plot dient te zijn voorzien van:
 Hoekstempel (rechter onderhoek met daarin ten minste het modeljaar+scenario,
omschrijving te presenteren resultaten, versie van het model en de tijdsperiode);
 Noordpijl;
 Legenda in de rechter bovenhoek met de gehanteerde grenswaarden;
 Beeldmerk van de verantwoordelijke overheid/organisatie en naam van de auteur;
 Logo VENOM (indien VENOM is gebruikt).
7.2.6 Matrixaggregaties
Voor het uitvoeren van analyses is het handig om ook te kunnen beschikken over
matrixresultaten. De omvang van het VENOM model maakt analyses op zoneniveau
welhaast onmogelijk. Raadzamer is het om een paar standaard aggregatieniveaus hiervoor
te definiëren en afhankelijk van de modelstudie verdere verfijningen aan te brengen.
Standaard zal gewerkt worden met:
 15 hoofdregio’s in het studiegebied en 10 subregio’s in het invloeds- en buitengebied
(de zogenaamde toetsregio’s);
 opsplitsing binnen het studiegebied op gemeenteniveau waarbij de kleinere
gemeentes worden samengevoegd en de stad Amsterdam wordt opgesplitst naar
stadsdelen (de zogenaamde analyseregio’s).
Versie 2.1
7 oktober 2014
28 van 41
In Figuur wordt het eerste aggregatieniveau weergegeven, de toetsregio’s conform het
rapportage- en beoordelingskader.
Figuur 12: gebiedsindeling toetsregio’s
In Figuur is het tweede aggregatieniveau opgenomen, de analyseregio’s. In bijlage 5 is een
omschrijving opgenomen van beide indelingen.
Figuur 13: gebiedsindeling analyseregio’s
In lijn met de plotopmaak dient goed omschreven te worden wat er gepresenteerd wordt in
de matrixaggregatie.
Versie 2.1
7 oktober 2014
29 van 41
8 Regionale tellingen en enquêtes
Ten behoeve van het VENOM is per wegbeheerder (rijk, provincie, gemeente of waterschap)
een telplan opgesteld. In het telplan staat aangegeven op welke locaties de betreffende
wegbeheerder gevraagd wordt om minimaal tweejaarlijks (bij voorkeur in de even
kalenderjaren) een telling uit te voeren en waar deze telling minimaal aan moet voldoen om
geschikt te zijn voor het VENOM. Belangrijke voorwaarde is dat er zowel naar de
afgesproken dagdelen (zie 4.3) als naar voertuigcategorieën onderscheid wordt gemaakt.
Basis voor het telplan vormen de locaties waar al door de verschillende wegbeheerders
geteld wordt.
Medio 2014 is in het gebruikersplatform VENOM gesproken over alternatieve methoden voor
het verzamelen van verkeersintensiteiten in plaats van het ‘klassieke’ tellen met slangen of
lussen. Bijvoorbeeld registraties van camera’s en verkeerslichten. Dergelijke alternatieven
zijn uiteraard ook waardevol en bruikbaar voor verkeersmodellen mits de resultaten volgens
de betrokken wegbeheerder betrouwbaar worden geacht.
Bij de uitlevering van tellingen t.b.v. verkeersmodellen is het altijd van groot belang dat de
wegbeheerder de eventuele bijzonderheden vermeldt die van belang kunnen zijn voor de
kalibratie. Zoals relevante werkzaamheden en/of wegafsluitingen die kunnen leiden tot
afwijkende aantallen ten opzichte van een ‘normale’ situatie.
Qua mobiliteitsenquête is vooralsnog besloten om aan te sluiten bij het landelijke onderzoek
dat wordt uitgevoerd door het CBS. Tot 2004 was dit het Onderzoek Verplaatsings Gedrag
(OVG); van 2004 tot 2010 het Mobiliteits Onderzoek Nederland (MON16) en vanaf 2010 het
Onderzoek Verplaatsingen in Nederland (OViN). Om voldoende waarnemingen beschikbaar
te krijgen voor betrouwbare uitspraken over de mobiliteit in de Metropoolregio Amsterdam
heeft de Stadsregio Amsterdam t.b.v. zowel het VENOM als het RVVP voor de jaren 2011
t/m 2014 geïnvesteerd in een uitbreiding van het aantal enquêtes in onze regio (verdichting,
meerwerk) met ongeveer 25% (duizend extra respondenten per jaar). Het streven is dit
meerwerk na 2014 in samenwerking met de gemeente Amsterdam te continueren. Voor
VENOM zijn de enquêteresultaten in eerste instantie van belang voor het toetsen van de
modelresultaten voor het basisjaar. In tweede instantie zou het enquêtemateriaal in de
toekomst ook gebruikt kunnen worden voor het schatten van eigen regionale
modelparameters. Tot slot zijn de gegevens ook zeer nuttig voor het schatten en kalibreren
van de lokale modellen en hebben alle VENOM partners dus uiteindelijk baat bij deze
verdichting.
16
Het MON werd na een aanbesteding door RWS uitgevoerd door het onderzoeksbureau Soci aldata.
Versie 2.1
7 oktober 2014
30 van 41
Bijlage 1: lijst met begrippen en afkortingen
Gebruikersplatform en Stuurgroep VENOM (GVN en SVN):
Begin 2006 is het Gebruikersplatform VENOM (GVN) geformeerd. In dit platform zijn de
modelspecialisten en beleidsmedewerkers uit de regio vertegenwoordigd. Alle dertien partners zijn in
het GVN vertegenwoordigd. Belangrijke taken van het GVN zijn het afstemmen van basisgegevens en
het uitwisselen van kennis en ervaring omtrent verkeersmodellen en studies. Medio 2006 heeft het
gebruikersplatform een formele status gekregen en is afgesproken dat het GVN verantwoording aflegt
aan de Stuurgroep VENOM (SVN). Deze stuurgroep neemt o.a. beslissingen over zaken die
betrekking hebben op het eigendom, financiering van het beheer en toekomstige investeringen.
Daarnaast bereidt de stuurgroep eventuele bestuurlijke besluiten voor. De beheersorganisatie
VENOM, bestaande uit een regisseur en een beheerder, rapporteert jaarlijks over de voortgang (zowel
inhoudelijk als financieel en procedureel) van het VENOM aan de stuurgroep middels het jaarverslag.
Daarnaast wordt jaarlijks een werkplan opgesteld dat goedgekeurd moet worden door de stuurgroep.
Sinds medio 2007 fungeert het GVN tevens als ontwikkel- en beheergroep van het VENOM. Het GVN
ondersteunt hiermee de beheersorganisatie VENOM. De beheerorganisatie is ondergebracht bij de
Stadsregio Amsterdam.
Stadsregio Amsterdam:
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. Ze werken aan
verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling. De gemeenten
Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer,
Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en
Zeevang vormen samen de Stadsregio Amsterdam.
Metropoolregio Amsterdam:
De Metropoolregio Amsterdam is de naam waaronder de regionale en lokale overheden in het
noordelijke deel van de Randstad samenwerken. Onder de metropoolvlag maken de regionale
partners afspraken over woningbouw, werkgelegenheid, infrastructuur en landschap. Door op deze
terreinen afspraken te maken, bundelen de partijen hun krachten om van de Metropoolregio
Amsterdam een internationaal concurrerende regio te maken. Het gebied van de Metropoolregio loopt
ruwweg van Zeevang tot Heemskerk, van de Haarlemmermeer tot Uithoorn en van Hilversum tot
Lelystad.
Welvaart en Leefomgeving (WLO) scenario’s:
Langetermijnverkenningen van het Centraal Planbureau, het Milieu- en Natuurplanbureau en het
Ruimtelijk Planbureau tot 2040. Getracht is om gezamenlijk een aantal lange termijn prognoses op te
stellen omtrent ruimtelijk relevante ontwikkelingen. Er is aandacht besteed aan demografische,
economische, verkeerskundige, sociale en tal van andere elementen. Op basis van twee
sleutelonzekerheden, de mate van internationale samenwerking (internationaal versus nationaal) en
het voortbestaan/hervorming van de verzorgingsstaat (publiek versus privaat), zijn vier scenario’s op
Europees niveau opgesteld. Deze zijn vervolgens voor Nederland uitgewerkt op nationaal niveau en
op het niveau van drie zones: de Randstad, Overgangszone en Overig Nederland. De vier scenario’s
bevatten een inschatting van de ontwikkeling van bevolking en werkgelegenheid en mogelijke
consequenties op een aantal voor de leefomgeving belangrijke onderwerpen zoals ruimtebeslag,
mobiliteit en milieu. De vier scenario’s zijn:
1. Strong Europe (SE): publiek – internationaal;
2. Global Economy (GE): privaat – internationaal;
3. Regional Communities (RC): publiek – nationaal;
4. Transatlantic Market (TM): privaat – nationaal.
Deze scenario’s vormen het uitgangspunt voor de sociaaleconomische gegevens van de verschillende
verkeersmodellen en zijn hiertoe uitgewerkt tot zonale vullingen voor 2020 en 2030.
Versie 2.1
7 oktober 2014
31 van 41
Bijlage 2: overzicht gemeenten in studiegebied VENOM
Provincie
Regio
Gemeente
Flevoland
Flevoland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Noord-Holland
Utrecht
Zuid-Holland
Zuid-Holland
Zuid-Holland
Zuid-Holland
Zuid-Holland
Almere+Zeewolde
Almere+Zeewolde
Amstelland
Amstelland
Amstelland
Amsterdam
Gooi- en Vechtstreek
Gooi- en Vechtstreek
Gooi- en Vechtstreek
Gooi- en Vechtstreek
Gooi- en Vechtstreek
Gooi- en Vechtstreek
Gooi- en Vechtstreek
Gooi- en Vechtstreek
Gooi- en Vechtstreek
Zuid-Kennemerland
Zuid-Kennemerland
Zuid-Kennemerland
Zuid-Kennemerland
Zuid-Kennemerland
IJmond
IJmond
IJmond
IJmond
IJmond
Meerlanden
Meerlanden
Meerlanden
Waterland
Waterland
Waterland
Waterland
Waterland
Waterland
Zaanstreek
Zaanstreek
Zaanstreek
Utrecht Noord-West
Bollenstreek
Bollenstreek
Bollenstreek
Bollenstreek
Bollenstreek
Almere
Zeewolde
Amstelveen
Diemen
Ouder-Amstel
Amsterdam
Blaricum
Bussum
Hilversum
Huizen
Laren
Muiden
Naarden
Weesp
Wijdemeren
Bloemendaal
Haarlem
Haarlemmerliede
Heemstede
Zandvoort
Beverwijk
Castricum
Heemskerk
Uitgeest
Velsen
Aalsmeer
Haarlemmermeer
Uithoorn
Beemster
Edam-Volendam
Landsmeer
Purmerend
Waterland
Zeevang
Oostzaan
Wormerland
Zaanstad
Ronde Venen
Hillegom
Lisse
Noordwijk
Noordwijkerhout
Teylingen
Versie 2.1
7 oktober 2014
Gebied
MRA
MRA
SRA
SRA
SRA
SRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
MRA
SRA
SRA
SRA
SRA
SRA
SRA
SRA
SRA
SRA
SRA
SRA
SRA
UT
ZH
ZH
ZH
ZH
ZH
32 van 41
Bijlage 3: beschrijving statische toedelingsmethodieken
Alles-of-niets (AON) toedeling
Een alles-of-niets toedeling is het meest eenvoudig. Al het verkeer wordt aan de gekozen
route toegedeeld (kortste qua afstand, kortste qua reistijd of een combinatie van beide). Er
wordt geen rekening gehouden met individuele verschillen tussen reizigers en de effecten
van een beperkte wegcapaciteit (congestie). Deze methode wordt vooral gebruikt voor het
schatten van matrices in congestievrije gebieden en fietsverkeer en om te bepalen hoeveel
reizigers oorspronkelijk van een route gebruik hadden willen maken.
Stochastische toedeling
Bij een AON-toedeling wordt verondersteld dat al het verkeer de kortste route kiest. Maar
door individuele verschillen tussen reizigers is dit in praktijk vaak niet het geval. Door
verschillen in waarneming, kennis en andere factoren ontstaat spreiding over verschillende
routes. Door middel van een stochastische toedeling wordt getracht dit effect in beeld te
brengen. Er zijn grofweg twee methoden; simulatie of kansverdeling. Bij simulatie worden de
weerstanden van de wegvakken op basis van loting bepaald en bij kansverdeling wordt een
theoretisch kansmodel zoals bijvoorbeeld het logitmodel gebruikt. Nadeel is dat de resultaten
altijd verschillend zijn.
Capaciteitsafhankelijke toedeling
De reistijd op een wegvak wordt voor een belangrijk deel bepaald door de hoeveelheid
verkeer (intensiteit) in relatie tot de capaciteit van het wegvak. Wanneer de intensiteit de
maximale capaciteit nadert, neemt de gemiddelde snelheid op het wegvak af en wordt de
reistijd dus langer. De verhouding tussen intensiteit en capaciteit is de I/C-waarde. Wanneer
de I/C-waarde 0,8 of hoger is, ontstaat er doorgaans file. Omdat de reistijd op de routes met
file toeneemt, zal een deel van de reizigers een alternatieve route kiezen.
QBLOK
Het LMS, de vier NRM-en en VENOM maken gebruik van het toedelingsmodel QBLOK; een
capaciteitsafhankelijke toedelingsmethodiek. QBLOK deelt het verkeer aan het netwerk toe
middels een iteratief proces (50 iteratiestappen) waarbij rekening gehouden wordt met de
opbouw van congestie op wegvakniveau. Bij elke iteratiestap worden opnieuw de kortste
routebomen berekend en wordt het verkeer aan het netwerk toegedeeld. Bij overbelasting
van een wegvak door filevorming zal dit terugslaan tot op de achterliggende wegvakken en
zal de uitstroom van het overbelaste wegvak beperkt worden. QBLOK convergeert naar een
netwerkevenwicht.
Versie 2.1
7 oktober 2014
33 van 41
Bijlage 4: beschrijving prognosemethodieken
Groeifactormodel GM
De verkeersmodellen LMS en NRM maken gebruik het zogenaamde GroeiModel (GM). Een
schematische weergave van deze rekenmodule ziet er als volgt uit:
Voor alle cellen in de matrix die als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen in het basisjaar
geen maar in het toekomstjaar wel een vulling kennen wordt de synthetische waarde
overgenomen in de prognosematrix.
Zwaartekrachtsmodel
Gebaseerd op de principes van de Wet van Newton met aantrekkingskracht (inwoners,
arbeidsplaatsen) en weerstand (reistijd en/of afstand). Dit principe gaat uit van het totaal
aantal vertrekken en aankomsten per zone en een matrix met de gegeneraliseerde reistijden
of kosten die met een distributiefunctie zijn omgezet naar distributiewaarden voor alle
zoneparen. De verhoudingen tussen de distributiewaarden worden eerst vermenigvuldigd
met de rijtotalen om een startmatrix te verkrijgen. Deze wordt vervolgens gecorrigeerd op
basis van de kolomtotalen. De volgende slag gaat weer uit van de rijtotalen. Dit proces wordt
herhaald totdat de correctiefactoren (nagenoeg) gelijk zijn aan 1,00 waarmee de uiteindelijke
rittenmatrix is bereikt.
Versie 2.1
7 oktober 2014
34 van 41
Verkeersmodel Almere
Het verkeersmodel van Almere is een simultaan zwaartekrachtsmodel. Dit model bestaat uit
vijf stappen. De eerste stap van het model bestaat uit de ritgeneratie:
Bij de ritgeneratie wordt bepaald hoeveel verplaatsingen er worden gemaakt van en naar
zones. Dit leidt tot de grootheden ‘productie’ en ‘attractie’: het aantal vertrekken en
aankomsten per zone per motief per tijdsperiode. De invoer bestaat uit sociaaleconomische
gegevens. In de ochtendspits zal de productie Pi, waarbij i staat voor de zone, worden
bepaald door bijvoorbeeld het aantal inwoners, het autobezit, het inkomen enzovoort, terwijl
de attractie Ai samenhangt met onder andere het aantal arbeidsplaatsen en het
winkeloppervlak. Het aantal verplaatsingen op basis van deze sociaaleconomische
gegevens wordt door middel van een lineair regressiemodel berekend waarbij rekening wordt
gehouden met de verstedelijkingsgraad en wel of geen autobeschikbaarheid.
De tweede stap is het simultaan berekenen van de bestemmingskeuze en de
vervoerwijzekeuze. Het bestemmingskeuzemodel of distributiemodel verdeelt de berekende
vertrekken over de berekende aankomsten. Het resultaat bestaat uit herkomst- en
bestemmingsmatrices (HB-matrices) per motief per tijdsperiode. In het Almeerse model
gebeurt dit met het zwaartekrachtprincipe, waarin wordt verondersteld dat het aantal
verplaatsingen vanuit een zone naar een andere zone groter is naarmate de productie en
attractie van deze zones groter zijn, en naarmate de afstand of reistijd tussen de zones
kleiner is (de naam is een verwijzing naar Newton’s gravitatieformule, waarbij de
aantrekkingskracht tussen twee planeten afhankelijk is van de massa’s van de planeten en
hun onderlinge afstand).
Het vervoerswijzekeuzemodel of modal split model beschrijft de verdeling over de
vervoerswijzen (auto, trein, fiets etc.). De invoer bestaat uit HB-matrices per motief en uit
afstanden, reistijden en reiskosten per vervoerswijze. Met behulp van distributiefuncties
worden vervolgens de HB- matrices per vervoerswijze berekend. Hierbij geldt als
basisprincipe: hoe korter de afstand en reistijd en hoe lager de reiskosten van een
vervoerswijze op een relatie, hoe groter het aandeel.
De vervoerwijzekeuze wordt simultaan met de bestemmingskeuze gemodelleerd. De
vervoerskwaliteit is immers zo bepalend voor beide keuzeprocessen, dat het één niet los
gezien kan worden van het ander.
In de derde stap wordt er een opsplitsing gemaakt naar een matrix autobestuurder en
autopassagier en wordt het vrachtverkeer geschat. In de vierde stap worden de matrices
gekalibreerd. In de vijfde stap wordt er per vervoerwijze toegedeeld. Alleen de interne ritten
van Almere en de externe ritten (van en naar Almere) worden met het verkeersmodel
geschat. Doorgaand verkeer (zowel auto als vracht) wordt overgenomen uit het NRM.
Versie 2.1
7 oktober 2014
35 van 41
Bijlage 5: omschrijving VENOM toets- en analyse regio’s
De 25 VENOM toetsregio’s (15 binnen & 10 buiten het studiegebied) luiden als volgt:
Studiegebied:
1. Waterland
2. Zaanstreek
3. IJmond
4. Zuid-Kennemerland
5. Amsterdam West/Westpoort
6. Amsterdam Noord
7. Amsterdam Ring (exclusief Noord)
8. Amsterdam Zuidoost+IJburg en Diemen
9. Amsterdam Buitenveldert + Amstelveen
10. Meerlanden (exclusief Schiphol)
11. Schiphol
12. Bollenstreek
13. Utrecht Noord-West
14. Gooi- en Vechtstreek
15. Almere + Zeewolde
Invloeds- en buitengebied:
16. Noord-Holland Noord
17. Rest Flevoland
18. Zuid-Holland Noord (boven A12)
19. Zuid-Holland Zuid (onder A12)
20. Utrecht Zuid-West (links van A27)
21. Utrecht Oost (rechts van A27)
22. Noord Nederland (Friesland, Groningen, Drenthe)
23. Oost Nederland (Gelderland, Overijssel)
24. Zuid Nederland (Zeeland, Brabant, Limburg)
25. Buitenland
Versie 2.1
7 oktober 2014
36 van 41
De 29 VENOM analyseregio’s (allen binnen het studiegebied) luiden als volgt:
1. Amsterdam Stadsdeel Noord
2. Amsterdam Stadsdeel Centrum
3. Amsterdam Stadsdeel Oost
4. Amsterdam Stadsdeel West
5. Amsterdam Stadsdeel Nieuw-West
6. Amsterdam Stadsdeel Zuid
7. Amsterdam Stadsdeel Zuidoost + Diemen + Duivendrecht
8. Amsterdam Westpoort
9. Amstelveen + Ouderkerk aan de Amstel
10. Schiphol
11. Rest Haarlemmermeer
12. Purmerend
13. Zaanstad
14. Almere
15. Zeewolde
16. IJmond Noord: Castricum, Heemskerk, Uitgeest
17. IJmond Zuid: Velsen, Beverwijk
18. Waterland Noord: Beemster, Zeevang
19. Waterland Oost: Edam-Volendam, Landsmeer, Waterland
20. Zaanstreek Oost: Oostzaan, Wormerland
21. Haarlem + Haarlemmerliede
22. Kennemerland Zuid: Bloemendaal, Bennebroek, Heemstede, Zandvoort
23. Bollenstreek West: Noordwijk, Noordwijkerhout
24. Bollenstreek Oost: Lisse, Hillegom, Teylingen (= Warmond, Voorhout, Sassenheim)
25. Meerlanden Oost: Aalsmeer, Uithoorn
26. Utrecht Noord West: Abcoude, Loenen, Ronde Venen
27. Gooi Vecht Noord: Weesp, Naarden, Bussum, Muiden
28. Gooi Vecht Zuid: Hilversum, Wijdemeren
29. Gooi Vecht Oost: Blaricum, Huizen, Laren
Versie 2.1
7 oktober 2014
37 van 41
Bijlage 6: naamgeving OV-lijnen
positie
omschrijving
1-3
concessie(gebied) ASD
SPR
WTL
GVE
HIJ
ALM
AML
ZNS
NHN
LLS
FLO
underscore
-lijnnummer
0009
0800
0044
4
5-8
9
10
11
route indicator
underscore
richting
12
underscore
13-16
17
jaar
underscore
18-50
omschrijving
voorbeeld
toelichting
a-f of x (bij nvt)
-A
B
-2010
-AmsterdamUtrecht
NoordZuidLijn
Amsterdam
Spoor NL
Waterland
Gooi & Vecht
Haarlem-IJmond
Almere
Amstel- en Meerlanden
Zaanstreek
Noord-Holland Noord
Lelystad
rest Flevoland + Overijssel
-tram 9
treinserie 800
bus 44
aanduiding voor route
varianten binnen een lijn
-heen
terug
-jaar (basis, huidig of
toekomst)
--
opmerking
altijd drie
hoofdletters
gebruiken!
voor nieuwe lijn een
fictief maar logisch
nummer opgeven
kleine letters!
begin+eindhalte
werk/projectnaam
Enkele voorbeelden:
Tram 9 in A'dam van Centraal naar Diemen:
Zuidtangent in Amstel- en Meerlanden route a:
Zuidtangent in Amstel- en Meerlanden route b:
NoordZuidLijn:
Versie 2.1
ASD_0009x_A_2004_AdamCentraal-DiemenSniep
AML_0300a_B_2010_AdamArenA-HaarlemCentraal
AML_0300b_B_2010_AdamArenA-HaarlemCentraal
ASD_0052x_A_2020_NoordZuidLijn tot ZuidWTC
7 oktober 2014
38 van 41
Bijlage 7: toepassingsbereik LMS, NRM West, VENOM en lokale modellen
LMS
Scope
Doel
Landelijk
Infrastructuur landelijke spoorw egnetw erk
Landelijk
Visie, beleid
NRM West
VENOM
Lokaal
Voorbeelden
Hanzelijn, Zuiderzeelijn, HSL-Zuid
WLO scenario's, Nota Mobiliteit
(NoMo), Rekening Rijden
NMCA, Verkenning A10-Noord,
Omlegging A9
Randstad Infrastructuur hoofdw egennet
Randstad Milieueffecten (lucht en geluid) hoofdw egennet
Milieu Effect Rapportage SchipholAmsterdam-Almere (MER SAA)
Regionaal Knelpunten analyse w eg en openbaar vervoer
NMCA Regionaal
Regionaal Infrastructuur regionale w egennet
KBA N201 Haarlem - Hilversum,
N244 Purmerend - Edam
Regionaal Visie, beleid
OV-visie Stadsregio Amsterdam,
Schaalsprong Almere, RVVP
OV-SAAL, Zuidtangent Oost, KBA
Vertramming Zuidtangent
Regionaal Infrastructuur openbaar vervoer
Regionaal Milieueffecten (lucht en geluid) regionale w egennet
Regionale Verkeers Milieu Kaart
(RVMK), Saneringstool
Regionaal Exploitatie openbaar vervoer
Exploitatieve Effecten NoordZuid
Lijn (EENZ)
Gemeentelijk Verkeer- en
Vervoerplan, Effect Rekening Rijden
Lokaal
Visie, beleid
Lokaal
Infrastructuur lokale w egennet
Lokaal
Milieueffecten (lucht en geluid) lokale w egennet
Versie 2.1
Oostelijke ontsluiting Yburg,
Kruispunt Hoge Ring Almere
7 oktober 2014
Structuurvisie Amsterdam
39 van 41
Bijlage 8: overzicht beleidsinstellingen NRM/VENOM2011-2013
Uitgangspunten en beleidsinstellingen NRM en VENOM
categorie
weergave
dimensie
grensoverschrijdend verkeer index (2004=100)
verplaatsingen
brandstofkosten per km
index (2004=100)
kosten
vaste autokosten
index (2004=100)
kosten
variabele autokosten
index (2004=100)
kosten
treinkosten woon-werk
index (2004=100)
kosten
treinkosten overig
index (2004=100)
kosten
btm-kosten
index (2004=100)
kosten
inkomen
index (2004=100)
koopkracht
parkeerkosten
index (2004=100)
kosten
vrachtverkeer
index (2004=100)
verplaatsingen
inwoners
aantal (dznd)
Metropoolregio Amsterdam
huishoudens
aantal (dznd)
Metropoolregio Amsterdam
arbeidsplaatsen
aantal (dznd)
Metropoolregio Amsterdam
autobezit
aantal (dznd)
Totaal Nederland
luchtreizigers Schiphol
aantal (mio)
verplaatsingen
rijbewijsbezit
aandeel
man 15-34
rijbewijsbezit
aandeel
man 35-64
rijbewijsbezit
aandeel
man 65+
rijbewijsbezit
aandeel
vrouw 15-34
rijbewijsbezit
aandeel
vrouw 35-64
rijbewijsbezit
aandeel
vrouw 65+
Realisatie
2004
2010
100
118
100
107
100
100
100
100
100
110
100
107
100
109
100
104
100
126
100
106
2.169
2.256
1.024
1.076
1.070
1.169
7.030
7.931
42,6
45,1
68%
69%
95%
94%
83%
86%
63%
64%
85%
86%
46%
49%
2020-GE
155
96
100
100
111
108
116
145
200
142
2.449
1.256
1.237
9.980
82,7
69%
95%
95%
65%
91%
76%
NRM+VENOM2011
2020-RC 2030-GE
140
165
96
93
100
100
100
100
111
111
108
108
116
116
114
174
200
250
107
161
2.273
2.565
1.081
1.362
1.059
1.288
8.250
11.370
49,2
131,4
69%
70%
95%
95%
95%
96%
65%
65%
91%
93%
76%
86%
2030-RC
140
91
100
100
111
108
116
128
250
106
2.300
1.070
1.001
8.670
56,3
70%
95%
96%
65%
93%
86%
2020-GE
155
96
100
100
111
108
116
145
200
147
2.449
1.256
1.237
9.680
83,0
69%
95%
95%
65%
91%
76%
NRM+VENOM2012
2020-RC 2030-GE
140
165
96
93
100
100
100
100
111
111
108
108
116
116
114
174
200
250
107
169
2.273
2.565
1.081
1.362
1.059
1.288
8.000
10.970
50,6
115,3
69%
70%
95%
95%
95%
96%
65%
65%
91%
93%
76%
86%
gewijzigd t.o.v. 2011
2030-RC
140
91
100
100
111
108
116
128
250
106
2.300
1.070
1.001
8.350
62,9
70%
95%
96%
65%
93%
86%
2020-GE
155
97
100
100
111
108
116
145
200
147
2.478
1.277
1.238
9.580
83,0
69%
95%
95%
65%
91%
76%
NRM+VENOM2013
2020-RC 2030-GE
140
165
98
94
96
92
100
100
111
111
108
108
116
116
114
174
200
250
107
169
2.280
2.637
1.087
1.408
1.053
1.290
7.910
10.820
50,6
115,3
69%
70%
95%
95%
95%
96%
65%
65%
91%
93%
76%
86%
gewijzigd t.o.v. 2012
2030-RC
140
92
88
100
111
108
116
128
250
106
2.307
1.076
995
8.230
62,9
70%
95%
96%
65%
93%
86%
Indices t.o.v. 2004
inwoners
huishoudens
arbeidsplaatsen
autobezit
luchtreizigers Schiphol
2004
100
100
100
100
100
2020-GE
113
123
116
142
194
2020-RC
105
106
99
117
115
2030-RC
106
104
94
123
132
2020-GE
113
123
116
138
195
2020-RC
105
106
99
114
119
2030-RC
106
104
94
119
147
2020-GE
114
125
116
136
195
2020-RC
105
106
98
113
119
2030-RC
106
105
93
117
147
aantal
aantal
aantal
aantal
aantal
(dznd)
(dznd)
(dznd)
(dznd)
(mio)
Metropoolregio Amsterdam
Metropoolregio Amsterdam
Metropoolregio Amsterdam
Totaal Nederland
verplaatsingen
2010
104
105
109
113
106
2030-GE
118
133
120
162
308
2030-GE
118
133
120
156
270
2030-GE
122
138
121
154
270
NB: basisjaar 2010 in VENOM2013 heeft peildatum 1-1-2010; basisjaar 2010 in NRM2014 heeft peildatum 1-1-2011
NB: zie tabblad 'gemeenten MRA' voor exacte omschrijving 'Metropoolregio Amsterdam' (= regio 13 in NRM seg's)
Versie 2.1
7 oktober 2014
40 van 41
Bijlage 9: overzicht beleidsinstellingen NRM/VENOM2014
Uitgangspunten en beleidsinstellingen NRM en VENOM
categorie
weergave
dimensie
grensoverschrijdend verkeer index (2010=100)
verplaatsingen
brandstofkosten per km
index (2010=100)
kosten
vaste autokosten
index (2010=100)
kosten
variabele autokosten
index (2010=100)
kosten
treinkosten woon-werk
index (2010=100)
kosten
treinkosten overig
index (2010=100)
kosten
btm-kosten
index (2010=100)
kosten
inkomen
index (2010=100)
koopkracht
parkeerkosten
index (2010=100)
kosten
vrachtverkeer
index (2010=100)
verplaatsingen
inwoners
aantal (dznd)
Metropoolregio Amsterdam
huishoudens
aantal (dznd)
Metropoolregio Amsterdam
arbeidsplaatsen
aantal (dznd)
Metropoolregio Amsterdam
autobezit
aantal (dznd)
Totaal Nederland
luchtreizigers Schiphol
aantal (mio)
verplaatsingen
rijbewijsbezit
aandeel
man 15-34
rijbewijsbezit
aandeel
man 35-64
rijbewijsbezit
aandeel
man 65+
rijbewijsbezit
aandeel
vrouw 15-34
rijbewijsbezit
aandeel
vrouw 35-64
rijbewijsbezit
aandeel
vrouw 65+
Realisatie
2010
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
2.279
1.093
1.240
7.691
48,6
69%
94%
86%
64%
86%
49%
2020-GE
135
86
106
100
103
103
107
152
150
135
2.555
1.289
1.413
9.732
63,4
74%
95%
95%
69%
91%
76%
2020-RC
125
89
95
100
103
103
107
112
150
106
2.309
1.074
1.152
8.127
43,8
70%
95%
95%
66%
91%
76%
NRM+VENOM2014
2030-GE 2030-RC
145
125
78
80
97
94
100
100
103
103
103
103
107
107
181
122
185
185
152
105
2.750
2.333
1.435
1.087
1.429
1.074
10.858
8.226
72,0
56,6
79%
66%
97%
92%
98%
92%
76%
61%
94%
85%
88%
79%
2040-GE
155
78
91
100
103
103
107
220
185
171
2.910
1.556
1.474
11.734
83,5
83%
97%
98%
82%
95%
92%
2040-RC
125
79
89
100
103
103
107
142
185
103
2.295
1.047
1.031
8.102
70,8
62%
90%
90%
56%
78%
76%
Indices t.o.v. 2010
inwoners
huishoudens
arbeidsplaatsen
autobezit
luchtreizigers Schiphol
2010
100
100
100
100
100
2020-GE
112
118
114
127
131
2020-RC
101
98
93
106
90
2030-GE
121
131
115
141
148
2040-GE
128
142
119
153
172
2040-RC
101
96
83
105
146
aantal
aantal
aantal
aantal
aantal
(dznd)
(dznd)
(dznd)
(dznd)
(mio)
Metropoolregio Amsterdam
Metropoolregio Amsterdam
Metropoolregio Amsterdam
Totaal Nederland
verplaatsingen
2030-RC
102
99
87
107
117
Verschil t.o.v. uitgangspunten 2013
2020-GE 2020-RC 2030-GE 2030-RC
3%
5%
4%
5%
-6%
-3%
-11%
-8%
6%
-1%
5%
7%
0%
0%
0%
0%
2%
2%
2%
2%
2%
2%
2%
2%
0%
0%
0%
0%
9%
2%
8%
0%
-6%
-6%
-7%
-7%
-3%
5%
-5%
5%
3%
1%
4%
1%
1%
-1%
2%
1%
14%
9%
11%
8%
2%
3%
0%
0%
-24%
-13%
-38%
-10%
7%
2%
14%
-5%
0%
0%
2%
-4%
0%
0%
2%
-4%
7%
2%
16%
-6%
0%
0%
1%
-8%
0%
0%
2%
-8%
NB: basisjaar 2010 in VENOM2013 heeft peildatum 1-1-2010; basisjaar 2010 in NRM2014 heeft peildatum 1-1-2011
NB: zie tabblad 'gemeenten MRA' voor exacte omschrijving 'Metropoolregio Amsterdam' (= regio 13 in NRM seg's)
Versie 2.1
7 oktober 2014
41 van 41