Meldingsformulier Sanering (PDF - 83 kB)

SANERINGEN
Formulier aanvullende gegevens Activiteitenbesluit en alle meldingen voor een bodemsanering
buiten een inrichting
Let op: dit is een aanvulling op de melding die u tevens bij het digital loket van VROM (aim.vrom.nl) kunt
indienen. Om een snellere afhandeling van uw melding mogelijk te maken gelieve dit formulier ook altijd in
te vullen. Tevens kunt u dit formulier gebruiken om een melding in te dienen voor bodemsaneringen buiten
inrichtingen
Lees voor het invullen eerst de toelichting. Deze staat onder de vragenlijst.
Tevens is het artikel uit het Activiteitenbesluit wat bodemsaneringen en proefbronneringen behandeld in
de bijlage toegevoegd.
1.
TENAAMSTELLING
1.1.
SANERINGSLOCATIE
Naam:
Adres:
Postcode/plaats:
Gemeente:
Kadastrale aanduiding:
Plaats:
Sectie:
1.2.
MELDER
Bedrijf:
Naam:
de heer / mevrouw
Adres:
Postcode en plaats:
Postbus
Postcode en plaats:
Telefoonnummer:
1.3.
CONTACTPERSOON
Naam:
Functie:
Telefoonnummer:
Emailadres:
de heer / mevrouw
Nummer(s):
1.4.
FEITELIJKE LOZER /
VERGUNNINGHOUDER
Melding ten name van:
Contactpersoon:
de heer / mevrouw
Adres
Postcode en plaats:
Postbus:
Postcode en plaats:
2.
FORMELE SITUATIE
2.1.
Vanuit welke activiteit zal de lozing plaatsvinden? (meerdere opties mogelijk)
grondsanering
grondwatersanering
in-situ sanering
proefbronnering
bronnering op locatie met (mogelijke) grondwaterverontreiniging
2.2.
1
Waar zal de lozing op plaatsvinden?
oppervlaktewater, te weten:
hemelwaterafvoer HWA (gescheiden stelsel)
vuilwaterriool/gemengd riool
anders, namelijk
2.3.
Met ingang van welke datum of in welke periode zal de lozing plaatsvinden?
grondsanering:
grondwatersanering:
in-situ sanering:
proefbronnering:
bronnering
1
Wanneer een locatie verdacht is voor bodemverontreiniging dienen kwaliteitsgegevens van het grondwater overlegd te
worden. Voorbeelden van verdacht locaties zijn:
(voormalig) (ondergrondse) tank
uitvoeren tankkeuring
voormalige stortplaats
stedelijke ophooglaag’
- opgehoogde grond met AVI-slakken
-2-
2.4.
Hoeveel grondwater wordt er, uitgesplitst naar aard van het afvalwater, gemiddeld per etmaal
en maximaal per uur geloosd? En hoelang zal de lozing duren?
Aard van het afvalwater
Maximale afvoer
in m3/uur
Gemiddelde afvoer
in m3/etmaal
Tijdsduur
grondsanering
grondwatersanering
in-situ sanering
proefbronnering
bronnering
2.5.
Op welke wijze zijn bovenvermelde hoeveelheden bepaald?
Schatting
Berekening
Meting
2.6.
Heeft er overleg plaatsgevonden met de gemeente/provincie inzake de aanpak van de sanering?
Zo ja, eventuele besprekingsverslagen overleggen.
Let op: U dient zelf zorg te dragen voor meldingen bij andere instanties dan het waterschap
Nee
Ja, tussen
provincie / gemeente /
en
Datum:
3.
AARD VAN DE VERONTREINIGING
3.1
Wat is de aard van de activiteit die de bodemverontreiniging heeft doen ontstaan?
De vermoedelijke oorzaak is:
Oorzaak onbekend
3.2.
Op welke stof(fen) wordt er gesaneerd?
3.3.
Voeg, indien bekend, kwaliteitsgegevens van het grondwater toe aan de melding.
3.4.
a)
Voeg een overzichtskaart bij met een schaal van minimaal 1:10.000 en een noordpijl, waarop de
ligging van de locatie, ten opzichte van de omgeving duidelijk herkenbaar is.
b)
Geef in een situatietekening aan: de plaats van de onttrekkingspunten, de zuivering, het
monsternamepunt, het lozingspunt en de locaties van de peilbuizen en grondboringen.
3.5
Is er een drijflaag aanwezig?
Nee
Ja
-3-
4.
PROCESVOERING
4.1.
Geef op een bijlage een beschrijving van de sanerings- en/of bronneringswerkzaamheden die
uitgevoerd gaan worden.
4.2.
Overleg tevens de onderzoeksrapporten van het nader- en saneringsonderzoek, voor zover dat al heeft
plaatsgevonden.
5.
BIJLAGEN
Overzichtskaart (voorzien van een noordpijl)
Situatietekening (voorzien van een noordpijl)
Kwaliteitsgegevens grondwater, voor zover deze bekend zijn
Beschrijving van de sanerings- en/of bronneringswerkzaamheden
Onderzoeksrapporten nader- en saneringsonderzoek, voor zover deze aanwezig zijn
Ondergetekende verklaart dit formulier en de daarbij behorende bescheiden, te weten
waarheid te hebben ingevuld.
bijlage(n), naar
Plaats:
Datum:
Handtekening:
Naam en functie:
Een volledig ingevuld formulier, inclusief de bijlagen, kunt u per e-mail verzenden naar:
[email protected]
of per post naar:
Waterschap Brabantse Delta
afdeling plantoetsing en vergunning
Postbus 5520
4800 DZ Breda
Opmerking!
-
Er mag pas begonnen worden met het lozen van grondwater na schriftelijke
toestemming door waterschap Brabantse Delta.
-
Tevens dient u bij ons waterschap een melding te doen van de onttrekking van het
grondwater, dit kan middels het formulier dat in het verleden door de provincie gehanteerd
werd. Binnenkort wordt er een meldingsformulier in gebruik genomen waarin zowel
onttrekking als lozing gemeld kunnen worden.
-
Indien er meer dan 100m3/uur wordt geloosd, of wanneer geloosd wordt in beschermd
gebied dient er een Watervergunning aangevraagd te worden middels het
aanvraagformulier Watervergunning.
-4-
TOELICHTING OP VRAGENLIJST
Deze vragenlijst betreft aanvullende informatie in het kader van het Activiteitenbesluit (Besluit Algemene
Regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM)). Degene die voornemens is te gaan lozen, meldt dit
tenminste vier weken voordat met het lozen wordt begonnen aan de waterkwaliteitsbeheerder. Ook als de
lozing verandert, moet dit worden gemeld. De waterkwaliteitsbeheerder dient uit de melding af te kunnen
leiden:
1. of de lozing al dan niet vanuit een inrichting plaats vindt;
2. of het waterschap bevoegd gezag is voor deze lozing;
3. welke nadere eisen eventueel noodzakelijk zijn gelet op de voorgenomen lozing, de doelmatige werking
van het zuiveringstechnisch werk en eventuele nadelige effecten voor het ontvangende oppervlaktewater.
Volledige informatieverstrekking
Soms zal het nodig zijn dat er naast de beantwoording van de vragenlijst nog aanvullende gegevens worden
gevraagd.
Als melder dient u alle gegevens te verstrekken over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn
op de hoeveelheid of samenstelling van het te lozen water. Dit geldt ook voor feiten en omstandigheden
waarnaar niet expliciet in de vragenlijst gevraagd wordt.
1. TENAAMSTELLING
Hier dienen naam en adres van de saneringslocatie, de melder, de contactpersoon, en de feitelijke lozer
(vergunninghouder) te worden vermeld. De melder wordt gezien als degene die toelichting kan geven op de
in de vragenlijst gegeven antwoorden en is degene die eventuele nadere gegevens kan verstrekken. De
melder dient een contactpersoon aan te wijzen die toelichting kan geven over (en tijdens) de uitvoering van
de saneringswerkzaamheden.
2. FORMELE SITUATIE
2.1
Grondsanering:
Een techniek waarbij door middel van ontgraving van verontreinigde grond verontreinigingen uit de bodem
worden verwijderd. Omdat het ontgraven onder de grondwaterspiegel plaatsvindt, moet door middel van een
bronbemaling grondwater uit de bodem worden onttrokken. Deze soort bodemsanering kenmerkt zich door
hoge debieten grondwater die worden geloosd.
Grondwatersanering:
Grondwatersanering heeft tot doel het verwijderen van verontreinigd grondwater uit de bodem. Indirect
wordt hierdoor de gehele bodem gereinigd, maar er wordt niet, of niet meer, ontgraven. Het te lozen debiet
zal in het algemeen lager zijn dan bij bronbemaling ten behoeve van een ontgraving in een vergelijkbare
situatie.
In-situ sanering:
En bodemsanering die tot doel heeft de bodem te reinigen zonder dat een ontgraving plaatsvindt. Aan de
bodem worden stoffen toegevoegd zodat er in de bodem een versnelde afbraak van verontreinigingen
plaatsvindt. Het debiet grondwater wordt bepaald door de doorlaatbaarheid van de bodem.
Proefbronnering:
Oppompen van verontreinigd grondwater in het kader van een saneringsonderzoek in de zin van de Wet
bodembescherming.
Bronnering op locatie met (mogelijke) grondwaterverontreiniging:
Locatie waar bronnering gaat plaatsvinden, maar waarvan bekend is dat er verontreinigd grondwater
aanwezig is, of waarvan, gezien de historie, te vermoeden is dat er een bodemverontreiniging aanwezig is.
2.2
In het Activiteitenbesluit wordt het lozen op vuilwaterriolering / gemengd riool verboden.
De volgende voorkeursvolgorde wordt aangehouden:
1. retourneren/infiltreren
2. lozen op oppervlaktewater
3. lozen op hemelwaterafvoer (HWA)
4. lozen op vuilwaterriolering / gemengd riool
Indien retourneren/infiltreren of lozen op oppervlaktewater niet mogelijk is kan een maatwerkvoorschrift
aangevraagd worden voor lozen op de riolering. Deze aanvraag moet voorzien zijn van een onderbouwde
motivatie waarom retourneren/infiltreren of lozen op oppervlaktewater/HWA niet mogelijk is. Door het
waterschap wordt beoordeeld of hiermee kan worden ingestemd.
Voor nadere informatie over het rioleringsstelsel kan contact opgenomen worden met de gemeente,
waarbinnen de lozing plaatsvindt.
2.4
U dient hier een zo goed mogelijke schatting te maken van de hoeveelheden afvalwater die geloosd gaan
worden, uitgesplitst naar aard en/of samenstelling van het afvalwater. De hoeveelheden water per uur en per
etmaal moeten bekend zijn om na te kunnen gaan of de afvoersystemen en eventuele zuiveringstechnische
voorzieningen over voldoende capaciteit beschikken.
Tevens dient hier aangegeven te worden hoe lang de lozing gaat duren.
3. AARD VAN DE VERONTREINIGING
Deze vragen zijn bedoeld om een inschatting te kunnen maken welke stoffen er in het water aanwezig
kunnen zijn en wat de omvang van de verontreiniging is.
4. PROCESVOERING
4.1
Geef aan hoe het ontwerp van de sanerings- en/of bronneringswerkzaamheden eruit ziet.
Heffing
Voor het lozen van bronneringswater wordt een heffing opgelegd, die wordt vastgesteld op basis van de
coëfficiënt 1 v.e. per 1.000 m3 geloosd water. Ten behoeve van de vaststelling van het volume van de
lozingen is het plaatsen van een Kiwa-gekeurde debietmeter noodzakelijk.
In 2010 bedraagt 1 v.e. € 47,00.
Eindrapportage
Binnen 14 dagen na afloop van de lozing dient, in verband met de heffing, een eindrapportage ingediend te
worden bij afdeling handhaving van ons waterschap. Hiervoor zijn standaard invulformulieren beschikbaar op
onze website, deze kunt u digitaal invullen.
-2-
Overzicht van de belangrijkste artikelen uit Activiteitenbesluit:
Afdeling 3.1 Afvalwaterbeheer
§ 3.1.1 Lozen van grondwater bij bodemsanering en proefbronnering
artikel 3.1
1. Bij het lozen van grondwater vanuit een proefbronnering, die plaatsvindt in het kader van een
saneringsonderzoek in de zin van de Wet bodembescherming of vanuit een bodemsanering in de zin van
de Wet bodembescherming wordt tenminste voldaan aan het tweede tot en met het negende lid.
2. Het lozen, bedoeld in het eerste lid, in oppervlaktewateren die met het oog op het lozen geen bijzondere
bescherming behoeven of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet
zijnde een vuilwaterriool, is toegestaan, indien bij het lozen:
a. het zuurstofgehalte ten minste 5 milligram per liter bedraagt;
b. geen visuele verontreiniging plaatsvindt; en
c. in enig steekmonster de emissiegrenswaarden van tabel 3.1a niet wordt overschreden.
Tabel 3.1a
Verontreinigende stoffen
BTEX-som
Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor
Aromatische organohalogeenverbindingen
Minerale olie
Naftaleen
PAK’s
Cadmium
Kwik
Koper
Nikkel
Lood
Zink
Chroom
Onopgeloste bestanddelen
Gehalte
50 µg/l
20 µg/l
20 µg/l
500 µg/l
0,1 µg/l
0,003 µg/l
4 µg/l
1 µg/l
11 µg/l
41 µg/l
53 µg/l
120 µg/l
24 µg/l
50 mg/l
3. Het lozen, bedoeld in het eerste lid, in andere oppervlaktewateren dan de oppervlaktewateren als
bedoeld in het tweede lid, is toegestaan, indien bij het lozen:
a. het zuurstofgehalte ten minste 5 milligram per liter bedraagt;
b. geen visuele verontreiniging plaatsvindt; en
c. in enig steekmonster de emissiegrenswaarden van tabel 3.1b niet wordt overschreden:
-2-
Tabel 3.1b
Verontreinigende stoffen
Benzeen
Tolueen
Ethylbenzeen
Xyleen
PER
Trichlooretheen
1,2-dichlooretheen
1,1,1-trichlooretheen
Vinylchloride
Som van vijf bovenstaande parameters
Monochloorbenzeen
Dichloorbenzenen
Trichloorbenzenen
Minerale olie
Naftaleen
PAK’s
Cadmium
Kwik
Koper
Nikkel
Lood
Zink
Chroom
Onopgeloste bestanddelen
Gehalte
2 µg/l
7 µg/l
4 µg/l
4 µg/l
3 µg/l
20 µg/l
20 µg/l
20 µg/l
8 µg/l
20 µg/l
7 µg/l
3 µg/l
1 µg/l
50 µg/l
0,01 µg/l
0,0003 µg/l
0,4 µg/l
0,1 µg/l
1,1 µg/l
4,1 µg/l
5,3 µg/l
12 µg/l
2,4 µg/l
20 mg/l
4. Het lozen, bedoeld in het eerste lid, op of in de bodem is toegestaan indien het gehalte aan stoffen in
enig steekmonster niet meer bedraagt dan de streefwaarden in de circulaire Streefwaarden- en
interventiewaarden bodemsanering en geen wateroverlast plaatsvindt.
5. Het lozen, bedoeld in het eerste lid, in een vuilwaterriool is verboden.
6. Indien lozen als bedoeld in het eerste lid in het oppervlaktewater, op of in de bodem of in een
voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool,
redelijkerwijs niet mogelijk is:
a. is, in afwijking van het vijfde lid, het lozen vanuit een proefbronnering in het vuilwaterriool
toegestaan indien het gehalte aan onopgeloste bestanddelen niet meer bedraagt dan 300
milligram per liter;
b. kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift het vijfde lid niet van toepassing verklaren en
het lozen vanuit een bodemsanering in een vuilwaterriool toestaan, indien het belang van de
bescherming van het milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van
het afvalwater niet tegen het lozen in een vuilwaterriool verzet. Artikel 2.2, vierde lid, is van
overeenkomstige toepassing.
7. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift:
a. de waarden, bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid en het zesde lid, onderdeel a niet
van toepassing verklaren en hogere gehalten bepalen dan de gehalten, bedoeld in het tweede tot
en met het vierde lid en het zesde lid, onderdeel a, of het zuurstofgehalte, bedoeld in het tweede
en derde lid, niet van toepassing verklaren en een lagere waarde bepalen voor het
zuurstofgehalte dan het zuurstofgehalte, bedoeld in het tweede en derde lid, indien de gehalten
bedoeld in het twee tot en met vierde lid en zesde lid, onderdeel a, dan wel de waarde bedoeld in
het tweede en derde lid niet door toepassing van best beschikbare technieken kunnen worden
bereikt en het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen het lozen met een hoger
gehalte dan wel een lagere waarde verzet;
b. lagere gehalten bepalen dan de gehalten bedoeld in het tweede lid, indien vanuit een voorziening
bedoeld in dat lid geloosd wordt in oppervlaktewateren die met het oog op het lozen bijzondere
bescherming behoeven, of op of in de bodem en het belang van bescherming van het milieu tot
het stellen van een lager gehalte noodzaakt.
8. De lagere gehalten, bedoeld in het zevende lid, onderdeel b, worden niet lager vastgesteld dan:
a. de waarden opgenomen in tabel 3.1b, indien geloosd wordt in oppervlaktewateren;
b. de streefwaarden, bedoeld in het vierde lid, indien geloosd wordt op of in de bodem.
9. Het te lozen grondwater, bedoeld in het eerste lid, kan op een doelmatige wijze worden bemonsterd.
-2-