Bekijk inkijkexemplaar

z e eslag e n i n de
gou de n e e uw
Peter Sigmond
Wo u t e r K lo e k
Terschelling
Vlieland
Texel
Kijkduin
Lowestoft
noordzee
zuiderzee
Haarlem
Amsterdam
Solebay
Ter Heide
Goeree
Rotterdam
Hellevoetsluis
Middelburg
Londen
Sheerness
Vlissingen
Chatham
Antwerpen
Duinkerken
het kanaal
Inhoud
Inleiding 8
hoofdstuk 1
FOCUS Van Watergeuzen naar een zeemacht 12
hoofdstuk 2
Jacob van Heemskerck en Gibraltar 26
hoofdstuk 3
Piet Hein en de zilvervloot 40
hoofdstuk 4
FOCUS De marine, de mensen en de middelen 50
hoofdstuk 5
Maerten Tromp, Duins en de Eerste Engelse Zeeoorlog 72
hoofdstuk 6
Cornelis Tromp en Livorno 84
hoofdstuk 7
FOCUS De kunstenaars en hun opdrachtgevers 96
hoofdstuk 8
Michiel de Ruyter en de Tweede Engelse Zeeoorlog 120
hoofdstuk 9
Nogmaals De Ruyter: de Derde Engelse Zeeoorlog 152
hoofdstuk 10
FOCUS Memorabilia 164
Literatuur 182
Register 183
Colofon 184
10
003 Portret van Piet Hein, kopie naar Jan Daemen Cool,
1629, olieverf op paneel
004 Portret van Maerten Harpertsz Tromp op 42-jarige
leeftijd, 1640, door Michiel van Mierevelt
olieverf op paneel, 65 x 50 cm Rijksmuseum, Amsterdam
olieverf op paneel, 67,5 x 57 cm Stedelijk Museum, Delft, in bruikleen
Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, Amersfoort
halve eeuw niet altijd populair geweest en dat weerspiegelde
zich bijvoorbeeld in de museale presentaties, waarbij meer
dan eens nadrukkelijk werd gepoogd heldenverering te
vermijden. De kunstwerken en memorabilia die vanwege de
nationale roem in de musea waren beland, werden met
gepaste argwaan bekeken. Excuses te over: de schilderijen
van de grote zeeslagen waren vrijwel steeds enige tijd na
dato gemaakt, ze bezongen de roem van helden die toch
niet zo heel erg braaf waren geweest of de uitkomst van de
respectieve zeeslagen was toch eigenlijk niet zo duidelijk,
enz., enz.
Maar de belangstelling lijkt weer enigszins teruggekeerd.
De canon van de Nederlandse geschiedenis en cultuur is
verplichte leerstof en Michiel de Ruyter maakt daar onmis­
kenbaar deel van uit. Reden genoeg om de schilderijen en
voorwerpen in de collecties van de musea – en vooral van
het Rijksmuseum, waar vele voorwerpen die betrekking
hebben op de maritieme hoogtepunten van de 17de-eeuwse
Nederlandse Republiek zijn verzameld – wederom in de
schijnwerpers te plaatsen. Zij vormen het richtsnoer voor het
verhaal. Waarom werden ze gemaakt, waarom zijn ze bewaard
gebleven en wat was hun betekenis? Wie maakten ze en voor
006 Portret van een onbekende zeeofficier, door Ferdinand
Bol, 1667
olieverf op paneel, 67 x 54 cm Zeeuws maritiem muZEEum,
Vlissingen
olieverf op doek, 116,5 x 93,5 cm, in oorspronkelijke lijst Rijksmuseum,
Amsterdam, in bruikleen van de Stad Amsterdam (Legaat A. van der
11
005 Portret van Michiel Adriaensz de Ruyter op 48-jarige
leeftijd, door Hendrick Berckman, 1655
Inleiding
Hoop)
wie? Door de objecten als uitgangspunt te nemen komen
dergelijke vragen aan de orde en ontstaan andere inzichten,
waarbij zich en passant een geschiedenis in woord en beeld
van de maritieme historie van de Republiek in de 17de eeuw
ontrolt. Dat alles in de wetenschap dat we in de musea in
Spanje, Engeland en Frankrijk de keerzijde van de medaille
aantreffen.
Dat elk land de conflicten zag in eigen perspectief
heeft ook voor dit boek met zijn Nederlandse invalshoek
consequenties. De enorme Slag bij Ter Heide vond volgens
de Engelsen bij Katwijk plaats, en uiteraard is hier voor de
Nederlandse benaming gekozen. Iets minder voor de hand
ligt dat bij de Slag bij Duins, de Nederlandse benaming voor
The Downs, maar daar is de lange traditie van de naam doorslaggevend. Waar hier de voorkeur is gegeven aan de Nederlandse
naamgeving of spelling, is voor de Engelse editie niet steeds
voor de Engelse schrijfwijze gekozen: het is daar geen Leghorn,
maar Livorno en niet Flushing, maar Vlissingen. Ook bij de
tijdrekening is voor de Nederlandse voorkeur gekozen, en dus
niet de Juliaanse maar de Gregoriaanse kalender gebruikt.
Dit boek blijft in de eerste plaats Hollands Glorie.
38
026 Het ontploffen van het Spaanse admiraalschip tijdens
de Slag bij Gibraltar, 25 april 1607, door Cornelis Claesz
van Wieringen, 1621
olieverf op doek, 137,5 x 188 cm Rijksmuseum, Amsterdam
39
heeft geraakt. Een Nederlandse sloep met manschappen
waarop drenkelingen binnenboord worden gehaald is
onderdeel van een grote rijkdom aan menselijk detail in dit
schilderij. De tactiek van de strijd wordt benadrukt door het
Nederlandse admiraalsschip dat rechts nadert, terwijl ook
op de achtergrond links een Spaans galjoen door twee
Nederlandse schepen wordt geënterd.
Van Wieringen heeft de dramatiek van het ‘proefstuk’
achterwege gelaten in het grote, definitieve schilderij van bijna
vijf meter breed (afb. 025). Daar geeft hij een uitgebreid overzicht van het treffen in de baai van Gibraltar, met geheel links
het gevecht tussen de Spaanse admiraal en de schepen van
Van Heemskerck en schout-bij-nacht Mooy Lambert. Rechts
van het midden is een Zeeuws schip te zien dat door de
doorschieting van de zeilen slecht bestuurbaar is geworden.
Links van het midden, op de voorgrond, vaart een paviljoenjacht dat zowel de wapens van de admiraliteit als van prins
Maurits draagt en zo symbool staat voor opdrachtgever en
begunstigde. Overigens is het wapen van de prins weer­
gegeven zoals hij dat in 1622 voerde: als prins van Oranje,
een titel die Maurits in 1607 nog niet mocht voeren.
Na afloop van het Twaalfjarig Bestand in 1621 ontwikkelde
de strijd zich niet al te gunstig voor de Republiek. In 1625
overleed de stadhouder en aanvoerder van het leger, prins
Maurits, en viel de belangrijke stad Breda in handen van de
Spanjaarden. Men smachtte naar een succes. Het is dan ook
niet vreemd dat het veroveren van de zilvervloot door Piet Hein
in 1629 als geroepen kwam.
Jacob van Heemskerck en Gibraltar
representeert, hier vergezeld door een figuur die de inquisitie
uitbeeldt. De figuur achter de Spanjaard die in de prent aan
de gouden stok trekt, is wellicht de gewapende hand van de
katholieke kerk. Een en ander biedt niet zonder meer een
sleutel voor de figuren in het schilderij, maar de intentie is
duidelijk. Overigens is de prent, die in 1618 is uitgegeven
tevens een vermaning tot waakzaamheid, niet lang voor de
beëindiging van het Twaalfjarig Bestand: ‘Waekt op, ’t Bernt
(brandt) in ’t velt’.
Het belangrijkste schilderij (afb. 025), vervaardigd door
Cornelis van Wieringen en bijna vijf meter breed, is een
geschenk van de admiraliteit van Amsterdam aan prins
Maurits. De admiraliteit had aanvankelijk Hendrick Vroom
benaderd, maar deze verlangde 6.000 gulden en dat was te
duur. Van Wieringen die de nog steeds kapitale som van 2.400
gulden vroeg, kreeg niet zomaar het vertrouwen. Hij moest
eerst een proefstuk maken, naar men aanneemt het schilderij
van het ontploffen van het Spaanse admiraalsschip (afb. 026).
Daarna maakte Van Wieringen vermoedelijk het modello
(afb. 024), een schilderij op paneel van ruim een meter breed,
waarmee de schilder zijn plan voor het enorme doek aan zijn
opdrachtgevers liet zien. Het uiteindelijke schilderij, gereed
gekomen in 1622, was bestemd voor de nieuwe vertrekken
van de prins in het Stadhouderlijk Kwartier aan het Binnenhof
in Den Haag. Het triomfale stuk was ongetwijfeld bedoeld als
aansporing voor prins Maurits om na de beëindiging van het
Twaalfjarig Bestand weer tot grote daden ter zee te komen.
Het ontploffen van het Spaanse admiraalschip (afb. 026)
behoort tot de meest dramatische weergaven uit de marineschilderkunst. Juist het feit dat niet de volle breedte van een
slag is weergegeven en er geen hoofdrol is voor nautische en
topografische details, maar dat de voorstelling is beperkt tot
het treffen van twee schepen en de volle omvang van het
drama van een ontploffing, maakt dit schilderij buitengewoon.
Het imposante Spaanse schip is in brand gevlogen.
Door de ontploffing van de kruitkamer vliegen soldaten met
het zwaard nog in de hand, ladders, bezems en menselijke
lichaamsdelen in het rond. De brand lijkt over te slaan op het
Nederlandse schip dat het Spaanse schip volop in de flank
62
grotere afstand blijven en met hun driedekkers veel schade
aanbrengen buiten het bereik van het Nederlandse geschut.
Daarom waren de Nederlanders geneigd het niet op een
artillerieduel aan te laten komen en probeerden ze dichterbij
te komen en te enteren. Een andere mogelijkheid om het
nadeel van minder geschut te verkleinen was aan de lijzijde,
dat wil zeggen onder de wind, van de tegenpartij te blijven.
De wind deed de Engelse schepen naar de Nederlanders overhellen waardoor soms het geschut op het onderste dek niet
gebruikt kon worden en de kogels van de hogere dekken
minder ver reikten. Bij de Nederlandse schepen kwam juist de
loefzijde hoger boven water waardoor op alle dekken het
geschut, dat bovendien verder droeg, kon worden gebruikt.
Een nadeel van deze positie was dat de bovenwinds varende
partij het initiatief had. Die kon besluiten de afstand tussen
beide vloten te vergroten of te verkleinen, de koers te wijzigen
en op de vijand af te zeilen, of de strijd niet aan te gaan.
De partij aan de lage kant kon niet tegen de wind opzeilen
en moet dus afwachten wat de tegenstander deed.
Aanvankelijk waren de vloten in drie eskaders verdeeld:
een voorhoede, een middentocht en een achterhoede, die soms
ieder weer in smaldelen waren onderverdeeld. De schepen
opereerden in groepen en zochten hun tegenstanders op.
Na de nodige schotenwisselingen klampte men elkaar aan en
ontstonden er tweegevechten in uiteindelijk een totale mêlee
van schepen.
043 Het begin van de Tweedaagse Zeeslag, 4 augustus 1666,
door Wenzel Hollar
FOCUS
De marine, de mensen en de middelen
63
National Maritime Museum, Greenwich
Om meer baat te hebben van hun geschut begonnen de
Engelsen in de tweede helft van de 17de eeuw in langgerekte
linies te zeilen (afb. 043). Zo ontstond een lang lint van
kanonnen. Was een schip van de tegenstander zo zwaar
beschadigd dat het achter moest blijven, dan kon men het
gemakkelijk veroveren en als buit meevoeren, of naar de
kelder schieten. Veroveren was een aantrekkelijke optie, want
dan kon het schip later verkocht worden of na reparatie in de
eigen vloot meevaren. In de Engelse oorlogen komen we dan
ook geregeld voormalige schepen van de tegenpartij tegen
onder een nieuwe naam. In kiellinie varen betekende dat de
schepen liefst zoveel mogelijk over dezelfde zeileigenschappen moesten beschikken. In de Eerste Engelse
Zeeoorlog werden aan Nederlandse zijde nog schepen
ingezet die van de VOC waren gehuurd, in de Tweede Engelse
Zeeoorlog zien we dat niet meer terug. Steeds meer werden
schepen volgens eenzelfde ‘charter’ gebouwd. Het linievaren
vroeg ook om veel zeemanschap, training en discipline.
De schepen moesten hun plaats houden in de linie door meer
of minder zeil bij te zetten, en acties als het veranderen van
koers of overstag gaan vergden een nauwgezette timing.
Daarbij moeten we in het oog houden dat een linie verscheidene
kilometers lang kon zijn, en dat schepen vaak door de strijd
beschadigd waren en tuigage, zeilen of masten hadden
verloren. Er kon een stevige wind staan en het zicht was soms
minimaal door de rookontwikkeling van het geschut. Boven-
68
048 ‘Een oorloghs-schip, voerende 96 stucken Canon’.
Lengtedoorsnede van een Nederlands oorlogsschip,
uitgegeven door Cornelis Danckerts
gravure Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam
zodanig voor de vijand niet herkenbaar, werd door een kleine
bemanning in de richting van de tegenpartij gemanoeuvreerd
en in brand gestoken, waarna de bemanning zich in sloepen
uit de voeten maakte. Het mooiste was als zo’n brander aan
een vijandelijk schip vastgehaakt kon worden, of als de wind
zo stond dat deze wel tegen de tegenstanders aan moest
drijven (afb.108).
Als twee schepen aan elkaar geketend waren doordat
enterhaken in het want waren geworpen, kwam het tot enteren
en ontstond een handgemeen. Pistolen waren maar beperkt
bruikbaar omdat herladen te veel tijd kostte. Handgranaten,
korte sabels, hartsvangers en allerhande slagwapens voerden
de boventoon. Vriend en vijand waren moeilijk te onderscheiden door de rook, en omdat nog nauwelijks uniformen
werden gedragen. Zoals we zagen was het enteren van de
tegenstander om het vervolgens aan te laten komen op een
gevecht van man tegen man lange tijd de favoriete strijdwijze
van de Nederlanders. De Nederlandse schepen beschikten
over het algemeen over minder geschut en in een gevecht
op afstand moesten zij het afleggen. Met de opkomst van het
gevecht in linies werd deze strijdwijze echter steeds moeilijker
en moest het gebrek aan geschut gecompenseerd worden
door beter geoefende kanonniers die tot een hogere vuur­
snelheid in staat waren.
Schepen
Aanvankelijk was er nauwelijks sprake van uniformiteit onder
oorlogsschepen. Een vloot kende een grote variëteit aan grote
en kleine schepen waarmee het moeilijk was in vlootverband
te opereren. Rond de logge, grote en van veel geschut voorziene oorlogsschepen opereerden adviesjachten om
commando’s tussen de vlooteenheden over te brengen, en
ook jachten, lichtbewapende snelle zeilers voor verkenningen,
vrachtschepen met extra uitrusting en grotere en kleinere
oorlogsschepen met een of twee geschutsdekken.
In de jaren ’30 van de 17de eeuw raakte het fregat, een
snelzeilend en vrij zwaar bewapend schip, steeds meer in
zwang bij de Nederlandse marine. Het oudste model in de
collectie van het Rijksmuseum, daterend van 1648, is van een
dergelijk scheepstype (afb. 049). Het telt twee geschutsdekken
met in totaal 44 stukken. Het grootste model, daterend uit
1698, is een driedekker, de William Rex, zo genoemd naar
stadhouder-koning Willem III (afb. 050). Het is geen model van
een bestaand schip maar een pronkmodel, gemaakt voor de
Zeeuwse admiraliteit in opdracht van admiraal Cornelis
Evertsen de Jonge (afb. 051).
Uit de laatste jaren van de 17de eeuw dateert ook de
doorsnede van een oorlogsschip met 96 stukken (afb. 048), in
grootte goed vergelijkbaar met Engelse koningsschepen als
De marine, de mensen en de middelen
hout, lengte 106 cm Rijksmuseum, Amsterdam
FOCUS
69
049Model van een Hollands oorlogsschip met 44 stukken,
1648
96
Wie bestelden al die prachtige maritieme schilderijen? Waarom werden
ze gemaakt en wie waren de schilders?
HOOFDSTUK 7
FOCUS
De kunstenaars en hun
opdrachtgevers
Het schilderen van zeeslagen, scheepsportretten en zeeen riviergezichten was in de 17de eeuw een specialisme.
Het was onderdeel van de golf van specialisaties die sedert
het einde van de 16de eeuw in de Nederlanden kan worden
waargenomen. Als bij toverslag zijn er dan kunstenaars die
zich toeleggen op het schilderen van landschappen, stillevens
en taferelen uit het dagelijks leven. Al eerder hadden schilders
zich toegelegd op taferelen uit de Bijbel of de mythologie,
en uiteraard op de portretkunst, maar de meeste andere
specialismen zijn omstreeks 1600 ontstaan.
Waarom specialismen in die tijd ontstonden, is een vraag
die vooralsnog onbeantwoord is gebleven. Wel zeker is dat
kunstenaars, met het wegvallen van de kerk als opdrachtgever
na de Reformatie, op zoek zijn gegaan naar andere mogelijkheden, naar een nieuwe klantenkring. Op hun beurt hebben
rijke burgers, maar ook openbare instellingen, gretig gebruikgemaakt van de nieuwe mogelijkheden die door de kunstenaars werden aangeboden.
De kunstenaars
Hendrick Vroom, de eerste specialist op het gebied van de
marine (zie ook afb. 012, 016), heeft zijn eerste schilderijen
vermoedelijk in het laatste decennium van de 16de eeuw
gemaakt. Voor die tijd heeft hij, zoals al eerder is aangehaald,
ontwerpen gemaakt voor tapijten (afb. 011). Het oudste nu nog
bewaarde schilderij van zijn hand stamt uit 1599, maar hij
heeft ongetwijfeld daarvoor ook al geschilderd. Zijn eerste
gedateerde zeeslag is geschilderd in 1601. Vroom is ook de
schepper van het genre van het scheepsportret: een enkel
schip, met grote precisie vastgelegd, soms te midden van
andere schepen, soms in de haven voor een stadsprofiel.
Vooral als schilder van deze scheepsportretten moet hij zeer
geliefd zijn geweest. Het Rijksmuseum bezit van hem onder
meer het portret van een viermaster, traditioneel geïdentificeerd als de Hollandse Tuyn, bij het binnenvaren van het IJ
na terugkeer uit Brazilië in 1605 onder Paulus van Caerden
(afb. 074). Hoewel die identificatie wel in twijfel getrokken is,
moet de kans dat de Hollandse Tuyn is afgebeeld toch als vrij
groot worden ingeschat, omdat er in Holland slechts enkele
viermasters zijn gebouwd.
Hoe bepalend Vroom is geweest voor het genre, blijkt
wel als we onze blik richten op zijn navolgers Cornelis Claesz
van Wieringen, Abraham de Verwer, Adam Willaerts, Aert
Anthonisz en Andries van Eertvelt. Allen schilderden in een
zeer verwante stijl, soms slechts met moeite van die van
Vroom te onderscheiden. Een spectaculaire vernieuwing staat
op naam van Cornelis van Wieringen die met zijn Ontploffing
van het Spaanse admiraalschip tijdens de Slag bij Gibraltar
(afb. 026) het incident – het moment dat de vlammen
uitbreken, de kruitkamer ontploft en het schip deels de lucht
in vliegt – heeft laten prevaleren boven zowel het verhaal van
de triomf als de leesbaarheid van een veelheid aan detail.
Vroom beheerste het veld tot in de jaren ’30 van de
17de eeuw. De kunstenaars die wij tegenwoordig zien als
grote vernieuwers van de marineschilderkunst – meesters als
Jan Porcellis, Pieter Mulier en vooral Simon de Vlieger – zijn
schilders die veel hebben betekend voor de weergave van
water, wolken en schepen op weg naar verre of nabije doelen,
maar zelden of nooit hebben ze een zeeslag vastgelegd.
Simon de Vlieger, die slechts een enkele maal een zeeslag
schilderde, ontleent zijn belang bovendien voor een deel aan
de voorbeeldfunctie die hij voor Willem van de Velde de Jonge
heeft gehad. Het lijkt wel of het specialisme pas met de
Engelse zeeoorlogen weer is opgepakt. Toen onderging het,
door toedoen van de beide Willem van de Veldes, enkele
belangwekkende stadia van vernieuwing. Maar vóór die tijd
waren nog enkele andere schilders actief. Zo maakte Jacob
Gerritsz Loef in de jaren 1640 zowel schilderijen met
zeeslagen als scheepsportretten. Daarmee neemt hij als het
ware een positie in tussen de hiervoor genoemde drie schilders
en Willem van de Velde de Oude, wiens vroege werk lijkt
aan te sluiten bij het betrekkelijk bescheiden werk van Loef.
De kunstenaars en hun opdrachtgevers
olieverf op doek, 144 x 279 cm Rijksmuseum, Amsterdam
FOCUS
97
074De Amsterdamse viermaster ‘De Hollandse Tuyn’ en
andere schepen bij hun terugkeer uit Brazilië in 1605
onder Paulus van Caerden, door Hendrick Vroom
120
094 Portret van Michiel Adriaensz de Ruyter, door
Ferdinand Bol, 1667
olieverf op doek, 157 x 138 cm Rijksmuseum, Amsterdam
HOOFDSTUK 8
De Tocht naar Chatham en de Vierdaagse Zeeslag zijn onlosmakelijk
verbonden met Michiel de Ruyter. Beide wapenfeiten werden talloze
malen in beeld gebracht en ze bezorgden De Ruyter eeuwige roem als
grootste admiraal aller tijden.
Michiel de Ruyter en de
Tweede Engelse Zeeoorlog
Na de dood van Maerten Tromp in 1653 ontstond een conflict
tussen de admiraals van de verschillende admiraliteiten over
de benoeming van een nieuwe luitenant-admiraal, in feite de
opperbevelhebber van de vloot. Raadpensionaris Johan de
Witt had de knoop niet willen doorhakken. Hij had daarom voor
een oude oplossing gekozen en een adellijke legerofficier,
Jacob van Wassenaer van Obdam, aangesteld als eindverantwoordelijke voor de verzameling van vloten van de verschillende admiraliteiten. De Witts voorkeur ging toen al uit naar
De Ruyter, maar met diens benoeming zou hij te velen voor
het hoofd stoten.
De eerste grote campagne van Obdam was de ‘regeling’
van de situatie bij de Sont, waar de Zweden de vitale zeeengte dreigden te gaan beheersen. In 1658 kwamen de
Hollanders de Denen ondersteunen en met hulp van Egbert
Meeuwsz Cortenaer, vlaggenkapitein van de Eendracht
(afb. 096), wist Obdam op 11 november de slag om de Sont
te winnen. In 1665 was het De Witt nog steeds niet mogelijk
De Ruyter, de man die zijn voorkeur had, als vlootvoogd aan
te stellen. Daarom werd De Ruyter met een missie naar de
Middellandse Zee gestuurd; dit was een afleidingsmanoeuvre,
want het uiteindelijke doel was de door de Engelsen ingenomen
forten op de Afrikaanse en Noord-Amerikaanse kust te
herwinnen. De vijandelijkheden met de Engelsen escaleerden
en aan beide zijden werden de vloten met man en macht
versterkt. Na de herovering van de Afrikaanse forten door
de Nederlanders werd door Engeland de oorlog verklaard.
De Slag bij Lowestoft was het eerste treffen van deze Tweede
Engelse Zeeoorlog.
De Slag bij Lowestoft
Eén van de merkwaardigste en aangrijpendste zeeslagen uit
de Gouden Eeuw is wel de Slag bij Lowestoft, die op 13 juni
van 1665 werd gestreden. Het Rijksmuseum is met een grote
tekening van een van de Van de Veldes (afb. 095) in het bezit
van een nagenoeg onbekend maar schitterend document van
Michiel de Ruyter en de Tweede Engelse Zeeoorlog
121
Colofon
184
uitgave
WBOOKS, Zwolle
[email protected]
www.wbooks.com
tekst
Peter Sigmond en Wouter Kloek
redactie
Lous Zuiderbaan, Maastricht en
Toon Vugts, Leiden
ontwerp
Beukers Scholma, Haarlem
fotografie
Afdeling Beeld van het Rijksmuseum en andere
instellingen die in de bijschriften zijn vermeld.
Voor de volgende afbeeldingen dient daaraan
te worden toegevoegd:
afb. 011 Ivo Wennekes, Middelburg
afb. 057 Terwen Consultancy, Leiden
afb. 072 Flickr.com/E. Dronckert
afb. 068 en 141 Stichting De Nieuwe Kerk
Amsterdam, foto: Erik en Petra Hesmerg
Dit is een geheel herziene uitgave van
Zeeslagen en zeehelden in de Gouden Eeuw,
Rijksmuseum (2007)
beeld omslag Slag bij Terheide, 10 augustus
1653, door Jan Abrahamsz Beerstraten (detail)
olieverf op doek, Rijksmuseum, Amsterdam
Over de auteurs
Wouter Kloek is kunsthistoricus en specialist op
het gebied van 16de- en 17de-eeuwse schilderijen.
Hij was hoofd van de afdeling Schilderijen bij het
Rijksmuseum, Amsterdam. Tot zijn pensionering
in 2010 was hij belast met de coördinatie van
de inhoudelijke plannen voor de herinrichting.
Tegenwoordig is hij onder meer redacteur van
Amstelodamum.
Peter Sigmond is historicus, gespecialiseerd in
de 16de- en 17de-eeuwse Nederlandse maritieme
geschiedenis. Hij was bijzonder hoogleraar Nederlandse cultuurgeschiedenis aan de Universiteit
van Amsterdam en werkte bij het Rijksmuseum in
Amsterdam als hoofd van de afdeling Nederlandse
geschiedenis en tot 2008 als directeur Collecties.
Sedertdien publiceert hij en is hij aan diverse
culturele instellingen in toezichthoudende functies
verbonden.
© 2014 WBOOKS / Peter Sigmond en Wouter Kloek
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,
opnamen of op enige andere wijze, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten met betrekking
tot de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen.
Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen
doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij
een CISAC-organisatie is het auteursrecht geregeld met
Pictoright te Amsterdam. © c/o Pictoright Amsterdam 2014.
ISBN 978 94 625 8023 7
nederlands
ISBN 978 94 625 8029 9
engels
NUR 688
De zee was in de 17de eeuw van groot belang voor de Republiek
der Zeven Verenigde Nederlanden. De koopvaardij bracht veel geld
op en de visserij voedde honderdduizenden monden. Aangezien
de oorlogsvloot de veiligheid op zee waarborgde en het land tegen
invasies beschermde, genoten haar admiraals en zeeofficieren een
bijzondere status.
Indrukwekkende schilderijen, prenten, tekeningen en
memorabilia houden de herinnering aan deze zeehelden levend.
Maar wat is het verhaal achter deze voorwerpen? Hoe en waarom
werden ze gemaakt, en wat laten ze werkelijk zien?
Deze geheel herziene uitgave biedt een fascinerende blik
op de Nederlandse zeevaartgeschiedenis. Lees over de grote
zeeslagen uit de Gouden Eeuw en over de mensen die er beroemd
door werden: zeehelden als Jacob van Heemskerck, Piet Hein,
Maerten en Cornelis Tromp en Michiel de Ruyter, maar ook
schilders zoals Hendrick Vroom, Willem van de Velde de Oude
en de Jonge, en Ludolf Backhuysen.
Wouter Kloek is kunsthistoricus en was
bij het Rijks­museum in Amsterdam belast
met de coördinatie van de inhoudelijke
plannen voor de inrichting.
Peter Sigmond is maritiem historicus en
werkte bij het Rijksmuseum in Amsterdam als
hoofd afdeling Nederlandse geschiedenis
wouter kloek
ISBN 978 94 6258 023 7
Peter sigmond
en tot 2008 als directeur Collecties.