Reactie op tweede bestuurlijke consultatie Deltaprogramma

COLLEGE VAN DIJKGRAAF EN HOOGHEEMRADEN
COMMISSIE
ALGEMEEN BESTUUR
Agendapunt 6.2A
Onderwerp: AB Deltaprogramma tweede bestuurlijke consultatie
Nummer: 827679
In D&H:
In Cie:
ir M.A. Jongens
(030) 634 5908
Strategie en Innovatie
In AB:
Portefeuillehouder:
13-05-2014
BMZ 06-05-2014
SKK
28-05-2014
Poelmann
Steller:
Telefoonnummer:
Afdeling:
Dit onderwerp wordt geagendeerd
ter kennisneming
ter consultering
ter advisering
ter instemming
Korte inhoudelijke omschrijving:
Het Deltaplan 2015 is een samenhangende set van deltabeslissingen die een gedegen voorbereiding op de
toekomst biedt, met nieuwe kaders en normen voor maatregelen. Deze deltabeslissingen worden genomen
door de Tweede Kamer en zullen doorwerken naar de regio’s via de verschillende programma’s. De rol van
ons waterschap is nu adviseren op de grote lijnen en vervolgens verder te werken aan de uitwerking en
uitvoering van die verschillende programma’s.
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft de afgelopen maanden op een aantal momenten de
inhoud van het Deltaprogramma behandeld, waaronder de thema’s waterveiligheid met Centraal Holland en
het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het thema Zoetwater en de KWA+. Uitingen hiervan waren de
eerste bestuurlijke reactie op het Deltaprogramma in de vorm van brieven aan de deelprogramma’s op 24
februari 2014 en de informatieve bijeenkomst van het AB op 4 maart 2014.
Deze tweede consultatie ronde is korter dan de 1e ronde in februari; tussen de stuurgroepen
Deltaprogramma van 24 april en 4 juni 2014 zit effectief één maand consultatietijd (zie tijdslijn in bijlage1).
Op basis hiervan kunnen de besturen een eindoordeel opmaken over het DP2015. Er is tot 26 mei
gelegenheid om een reactie te sturen aan de Deltacommissaris. Om die reden heeft het college onder
voorbehoud van goedkeuring door het Algemeen Bestuur de bijbehorende brief aan de deltacommissaris
gestuurd.
Op 6 mei heeft de commissie BMZ gereageerd op de eerst conceptbrief bestuurlijke consultatie
Deltaprogramma 2015.
Hieronder zijn de verschillende reacties en wijze waarop deze zijn verwerkt weergegeven.
Vraag BMZ: De onderhoudskosten, financiële consequenties/vaststelling projecten AB, beheerkosten voor
wateraan- en waterafvoer (elkaar afrekenen).
Antwoord: Dit is een onderhandelingstraject dat buiten het Deltafonds om loopt en zal, indien nodig, via
normale procedure langs AB lopen. In deze onderhandeling zal ook zeker worden gekeken naar de beheer& onderhoudskosten voor waterafvoer.
Vraag BMZ: Kijk naar taalfouten en zinsopbouw
Antwoord: Is naar gekeken en teksten zijn aangepast.
Vraag BMZ: Normspecificaties (dijkring/dijkvak).
Antwoord: De Stichtse Rijnlanden zit vanuit het project Centraal Holland vooraan in de discussie over de
normspecificaties die voor onze regio van belang zijn. Een reactie aan de Deltacommissaris hierover heeft
geen toegevoegde waarde.
Vraag BMZ: Elementen HDSR meegeven/wat kan HDSR betekenen.
827679
-1-
Antwoord: De teksten zijn op dit punt aangeschept.
827394
-2-
Vraag BMZ: Reactie namens zoetwaterregio verzenden, steviger.
Antwoord: De teksten zijn afgestemd en komen grotendeels overeen met de waterpartners. Echter op
punten heeft ons waterschap een ander standpunt dan de buren en heeft dit in de reactie aan de
Deltacommissaris een duidelijke plek gegeven.
Vraag BMZ: Bodemdaling wordt gemist.
Antwoord: Het aspect bodemdaling komt terug in de aanpak van het voorzieningenniveau en het daarbij
behorende uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma wordt voor de zoetwaterregio's een pakket
met maatregelen gemaakt/opgenomen voor de komende 6 jaar (2015-2021). Deze maatregelen zullen
worden verankerd in (eigen) regionale plannen. In de brief aan de Deltacommissaris hoeft hier geen
toelichting overgegeven te worden.
De brief is aangepast op de reactie van de commissie en op 13 mei j.l. heeft het college besloten deze,
onder voorbehoud van goedkeuring door het Algemeen Bestuu,r te verzenden aan de Deltacommissaris.
U wordt derhalve voorgesteld in te stemmen met deze reactie n.a.v. de tweede bestuurlijke consultatie op
het concept- Deltaprogramma 2015.
Bijlagen
1. Brief: DM 815178 Reactie HDSR tweede bestuurlijke consultatie DP2015
2. Samenvattend overzicht voor DP 2015, deltabeslissingen
827394
-3-
HOOC
H
a
EEMRAADSCHAP
DE STICHTSE
RUNTANDEN
1
I
veilige dijken
.
droge voeten
.
a
schoon water
De Deltacommissaris dhr. W.J. Kuijken
Postbus 20901
2500 EX Den Haag
Datum
Contactpersoon
Doorkiesnummer
13 mei 2014
lr. M.A. Jongens
(030) 634 58 09
Uw brief d.d
Uw kenmerk
Ons kenmerk
81 51
78
B¡jlage(n)
Onderwerp
Reactie HDSR tweede bestuurlijke consultatie
Deltaprogramma
Geachte heer Kuijken,
Met veel waardering heeft het bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden kennis
genomen van het concept DP2015. De Stichtse Rijnlanden werkt gemotiveerd en met veel inzet met
partneroverheden samen in het Deltaprogramma aan een robuust watersysteem voor de toekomst.
Wij hechten groot belang aan het Deltaprogramma en stellen het op prijs dat wij in deze consultatieen informatieronde ruimte krijgen voor een reactie op de hoofdrichtingen in het Deltaprogramma.
De aandachtspunten die voor ons waterschap van belang zijn, zijn verwoord in deze brief onder
voorbehoud van goedkeuring door ons Algemeen Bestuur op 28 mei 2014.
Deltabesl i ssi ng Zoetwater
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden kan instemmen met de beslispunten voor zoetwater
waarbij een aantal opmerkingen en/of kanttekeningen worden geplaatst. De deltacommissaris stelt
voor om over zoetwater te beslissen dat:
1.
het Rijk het al eerder voorgestelde principe van voorzieningenniveaus en de bijbehorende
nationale spelregels verankert in rijksbeleid. Met de voorzieningenniveaus leggen overheden
in overleg met de gebruikers afspraken vast om de beschikbaarheid en waar relevant ook de
kwaliteit van zoetwater in normale en droge omstandigheden helder en zo voorspelbaar
mogelijk te maken, in aanvulling op de verdringingsreeks;
Ons waterschap onderschrijft de gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk, regio en gebruikers
voor een duurzame en klimaatbestendige zoetwatervoorziening en vindt dit een positieve
ontwikkeling.
Poldermolen 2
Postbus 550
3990 GJ Houten
r
(030) 634 57 00
F (030) 634 59 99
[email protected]
Wilt u bij beantwoording van deze brief de datum en ons kenmerk vermelden
wvvw.destichtseriinlenden. nl
De Stichtse Rijnlanden zal een actieve bijdrage gaan leveren aan het uitwerken van de
voorzieningenniveaus, in aanvulling op de verdringingsreeks, voor 2Q21. Ons waterschap maakt
deze transparant voor gebruikers en overeengekomen inspanningen krijgen een juridische status.
Daarnaast is het mogelijk dat het waterschap, afhankelijk van de opgave, ook trekker zou kunnen
worden van het proces van gebiedsgerichte voorzieningenniveaus. De gemaakte afspraken worden
verankerd in het waterbeheerplan 2016-2021. De Stichtse Rijnlanden gaat ermee akkoord dat voor
het voorzieningenniveau een inspanningsverplichting geldt met een duur van 18 jaar, met de
mogelijkheid om het steeds na 6 jaar te herijken.
De Stichtse Rijnlanden venivacht dat de ambitie van het voorzieningenniveau is het maken van
verbinding tussen overheid & gebruikers, water & ruimtelijke inrichting en lange & korte termijn. Dat
kan leiden tot een meer optimale en bestuurlijke afgewogen verdeling van taken,
verantwoordelijkheden en risico's. HDSR voorziet dat dit een ontwikkelingsproces vergt dat de
komende jaren sterk urgentie gestuurd uitgerold moet worden.
2.
in 2021 voor alle gebieden voorzieningenniveaus zijn voorgesteld en in 2018 een
tussenevaluatie plaatsvindt van het proces, de spelregels en de beschikbare instrumenten
om de afspraken te borgen;
Ons waterschap is voornemens om daar met de andere overheden en gebruikers voortvarend mee
aan de slag te gaan. Wijzijn blij dat de Deltabeslissing inzet op een lerend proces met een evaluatie
in 2018.
3.
het Rijk en de waterschappen de zoetwateruoorziening robuuster maken met een aantal
gerichte investeringen in het hoofdwatersysteem en de regionale watersystemen, om de
aanvoer en buffering van zoetwater te verbeteren [p.m. maatregelen kort omschrijven];
Als gevolg van klimaatsveranderingen en juist ook het afzien van mitigerende maatregelen in het
hoofdwatersysteem (bellenpluim, trapjeslijn, sluis Nieuwe Watenrueg) is de capaciteit van de
calamiteitvoorziening Kleinschalige Wateraanvoer (lffiA) een knelpunt. Voor de periode 2016-2021
is als opgave gepresenteerd het opvoeren van de capaciteit van de KWA van 7 naar 15 m3/s. Voor
ons waterschap is dit een eerste stap in het robuuster maken van het regionale systeem, om de
aanvoer van zoetwater naar het westen te kunnen blijven leveren in droge omstandigheden waarbij
er voldoende water beschikbaar is in het hoofdwatersysteem.
Het uitgangspunt van ons waterschap b¡ het vergroten van de capaciteit van de KWA is dat wij ons
watersysteem ter beschikking stellen, meewerken aan de vergroting en optimalisatie van het
watersysteem, en de KWA blijven beheren. Wij venrvachten dat de investeringskosten voor het
vergroten van de capaciteit van de KWA vanuit Deltafonds wordt gefinancierd vanwege het nationale
belang van zoetwater in West-Nederland.
Daarnaast venruachten wij dat ontwikkelingen die de opgave vergroten zoals verdere verdieping van
de Rotterdamse Haven of de nieuwe zeesluis lJmuiden met een nationaal belang volledig
gecompenseerd worden op een duurzame wijze door de veroorzakers waarbij eventuele
synergiekansen met de aanvoerroutes vanzelfsprekend moeten worden verzilverd.
Verder zal ons waterschap actief deelnemen aan het programma van Rijkswaterstaat om 'slim
watermanagement' nader in te vullen om de aanvoer en de buffering van water vanuit beheer
gezamenlijk te verbeteren.
2
4.
de overheden en gebruikers de benodigde maatregelen treffen op öasis van wederkerigheid
naar belang redenerend vanuit de inhoud;
Bij dit punt merken wij op dat een gezamenlijke verantwoordelijkheid een prima uitgangspunt is,
maar dat de formulering 'wederkerigheid' minder warm wordt onthaald bijvoorbeeld bij gebruikers.
Dit betreft zowel hoogwaardige teelten als bijvoorbeeld natuur.
5.
de maatregelen voor zoetwaterbeschikbaarheid op nationaal niveau in samenhang worden
geprogrammeerd en op urgentie geprioriteerd;
Het deelprogramma zoetwater heeft veel bereikt door de bestuurlijk organisatie met zoetwaterregio's
en het bestuurlijk platform Zoetwater (BPZ). Ook na 2015 hecht HDSR waarde aan het behoud van
deze opzet op een enigszins geëxtensiveerde wijze. Hierbij geldt "structure follows strategy" ofwel
de governance moet passen bijde opgave.
De Stichtse Rijnlanden denkt dat voor de voorgestelde programmatische aanpak van het nationale
"zoetwaterbeschikbaarheidsprogramma" een ondersteuning door een soort programmabureau
essentieel is evenals een geëxtensiveerd bestuurlijk platform Zoetwater. Dit is niet alleen
noodzakelijk voor de programmering, maar ook voor het borgen van de adaptatiepaden en de
ontwikkeling van kennis en innovatie. Bij de grote integrale beheergrensoverschrijdende projecten
zoals KWA kan deze structuur ook ondersteunend werken.
Echter voor regionale maatregelen zal de uitvoering maar ook het borgen van synergie met andere
(ruimtelijk) ontwikkelingen het meest doelmatig zijn indien het binnen de eigen regio en
bestuursorganen worden opgepakt.
6.
maatregelen voor zoetwater waar mogelijk een integrale uitvoering krijgen, rekening
houd e nd met gebied sontw i kke I i ng.
HDSR gaat hiermee akkoord en zal dit verankeren in het waterbeheerplan 2016-2021.
Delúabeslrs si n g Vei I ig h ei d
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is voor het werken met de risicobenadering bij
waterveiligheid en voor de gekozen redeneerlijn voor het bepalen van het beschermingsniveau.
De opgenomen normspecificaties voor de dijkringtrajeclen 44-1 (Kromme Rijn rivierzijde) en 15-1
(Lopikenruaard) komen overeen met onze venruachtingen en doen recht aan de optredende gevolgen
bijfalen van de waterkering.
Wij stellen voor de positie van de C-waterkeringen langs de Gekanaliseerde Hollandse lJssel en het
Amsterdam-Rijnkanaal/Lekkanaal op te nemen in de deltabeslissing Waterveiligheid. Een heldere
beslissing over deze aanpassing van het waterkeringsysteem en bestuurlijke afspraken over de
eventuele restopgave is van groot belang, mede als randvoonruaarde voor de projectoverstijgende
verkenning Centraal Holland is. ln het concept DP2015 wordt gesteld, dat deze C-keringen op
termijn hun primaire status verliezen en dat dit moet worden verankerd in de Watenruet en op
provinciaal niveau. Gezien de duidelijkheid van deze strategie en het draagvlak in de regio
verzoeken we dit punt stelliger op te nemen door aan te geven dat de statusverandering zal worden
vastgelegd bij wijziging van de Watenruet in 2017.
Als penvoerder van de projectoverstijgende verkenning Centraal Holland merken wij op, dat
duidelijkheid over de norm van de sluizen bij lJmuiden van groot belang is voor de toekomstige
status van de C-keringen in het Noordzeekanaalgebied, en daarmee voor de voortgang van het
project. De conclusie uit het concept DP2015, dat het vaststellen van de overstromingskans voor Bkeringen geen invloed heeft op de normspecificatie van de C-keringen ondersteunen wij daarom
niet. Wij dringen aan op spoedige duidelijkheid over dit punt.
3
De beslissing, dat beheer en onderhoud van de keringen worden gecontinueerd lijkt een open deur
Het is ons waterschap niet duidelijk waarom deze is opgenomen in het concept DP2015.
Delta be
s Iis
si n g Ru i mtel ij ke Ada ptatie
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zetzich in als actieve gebiedspartner bij de
klimaatbestendige sfad. De Stichtse Rijnlanden onderschrijft het inzetten op een klimaatbestendige
en waterrobuuste ruimtelijke inrichting, en wildaarbij samenwerken met betrokken overheden,
marktpartijen en inwoners. We beseffen dat de gevolgen van een veranderend klimaat tijdig en in
samenspraak met andere partijen opgepakt moet worden om stedelijk gebied in 2050
klimaatbestendig en waterrobuust ingericht te hebben. Daarbij is aandacht nodig voor zowel nieuwe
ruimtelijke plannen als beheer en onderhoud.
De Stichtse Rijnlanden venruacht dat de gemeenten (en waar het om een hoger schaal niveau gaat:
de provincies) de trekkersrol oppakken en zij zullen daarbij De Stichtse Rijnlanden als kundig
waterbeheerder en actieve gebiedspartner aan hun zijde vinden. De inhoudelijke en procesmatige
versterking van het instrument watertoets vormt daarbij een belangrijke randvoonuaarde. De inzet
van het waterschap zal vaak maatwerk zijn op basis van urgentie en gedeelde ambitie. ln ieder
geval zal ons waterschap als lokale kennispartner optreden voor het wateradaptief ontwikkelen,
beheren en onderhouden. De Stichtse Rijnlanden ziet de voorgestelde stappen (Weten, Willen en
Werken) als een waardevolle verrijking, omdat nader aandacht voor het stedelijk gebied van zowel
(grond)wateroverlast als (grond)watertekort en waterbewustzijn wordt (h)erkend. De stappen
kunnen als kapstok dienen om de klimaatopgaven met gemeenten en provincies op te pakken. De
komende jaren zal De Stichtse Rijnlanden klimaatgevoelige gemeenten aansporen om de stappen te
doorlopen. Ons waterschap legt onze ambities voor een klimaatbestendige en waterrobuuste
ruimtelijke inrichting vast in ons Waterbeheerplan 2016-2021.
Afste m m i n g
De
lta bes/rssrng e n
Ve i I i g h e i d
en Ru i mte I ij ke Ad a ptati e
Ten aanzien van het ondenruerp Meerlaagsveiligheid merken wij op dat de Deltabeslissingen
Veiligheid en Ruimtelijke Adaptatie niet geheel in één lijn zijn. Uitgangspunt bij de Deltabeslissing
Veiligheid is dat maatregelen in laag 2 en 3 slechts in beperkt aantal gevallen doelmatig zijn voor het
bereiken van de gewenste veiligheid. Uitgangspunt in Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie is dat
waterrobuust inrichten vanaf 2020 onderdeel is van beleid en handelen. Ons advies is om regionaal
te onderzoeken op welke wijze waterrobuust handelen kan bijdragen aan waterveiligheid en dit mee
te laten wegen bij alle ruimtelijke plannen. We zullen gemeenten en provincies aansporen hiermee
met ons aan de slag te gaan.
Governance
Bij de stukken van de Stuurgroep DP van 24 april gaat een bijlage over governance. De in de bijlage
benoemde governance gaat alleen over samenwerking van overheden. Vanaf 2015 komt het
Deltaprogramma in uitvoering. Samenwerking met burgers (maatschappelijke organisaties,
grondeigenaren) wordt dan ook erg belangrijk. Als ondersteuning van deze samenwerking op
regionaal niveau vindt ons waterschap het belangrijk dat op nationaal niveau programma's worden
opgezet, die gericht zijn op het waterbewustzijn van overheden, marktpartijen én inwoners.
Daarnaast vinden wij het een goed plan dat het parlement via de Deltacommissaris over de
voortgang van de uitwerking van het Deltaprogramma geihformeerd blijft.
4
Afsluitend
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden biedt u deze reactie aan ten behoeve van een
zorgvuldige afweging bij de uitwerking van het Deltaprogramma. Mochten er nog vragen zijn naar
aanleiding van onze reactie dan zijn wij van harte bereid deze toe te lichten.
Hoogachtend,
Dijkgraaf en hoogheemraden
óe2L---_
m
J. Goedhart
irecteur
P.J.M
dijkgraaf
lmann
-5-
Deltacommissaris
Staf Deltacommissaris
Herengracht 17
Den Haag
Postbus 20901
2500 EX Den Haag
Datum
16 april 2014
BIJLAGE 4 Samenvattend overzicht voorstellen deltacommissaris
en conceptteksten voor DP2015 voor deltabeslissingen
In deze bijlage vindt u:
A. Een samenvattend overzicht van de conceptvoorstellen van de deltacommissaris voor deltabeslissingen
B. De conceptteksten voor DP2015 voor de deltabeslissingen
Pagina 1 van 5
A. Samenvattend overzicht voorstellen deltabeslissingen
Voorstel deltabeslissing Waterveiligheid
De deltacommissaris stelt voor over de waterveiligheid te beslissen dat:

het Rijk de eerder gekozen risicobenadering voor de waterveiligheid en de
bijbehorende doelen verankert in het rijksbeleid. De doelen zijn dat
iedereen in Nederland achter dijken, dammen en duinen ten minste een
beschermingsniveau van 10-5 (1:100.000) krijgt en meer bescherming
wordt gerealiseerd op plaatsen waar sprake kan zijn van:
grote groepen slachtoffers
en/of grote economische schade
en/of uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal
belang;

bij het bereiken van het beschermingsniveau preventie voorop blijft staan,
door inzet van dijkversterking, rivierverruiming en stormvloedkeringen;

de nieuwe normspecificaties per dijktraject, uitgedrukt in een
overstromingskans en ingedeeld in vijf klassen (bijlage xx), de basis
vormen om het nieuwe waterveiligheidsbeleid uiterlijk in januari 2017 in
de Waterwet te verankeren;

de normspecificaties ook al voorafgaand aan de wettelijke verankering als
grondslag dienen voor het ontwerp van waterveiligheidsmaatregelen voor
dijktrajecten;

de volgende landelijke toetsing van primaire waterkeringen (vanaf 2017)
plaatsvindt op basis van het nieuwe waterveiligheidsbeleid en het nieuwe
toetsinstrumentarium, rekening houdend met het advies van de ENW;

op grond van een wettelijke bepaling iedere twaalf jaar zo nodig
aanpassing van de normspecificaties plaatsvindt als wezenlijke
veranderingen zijn opgetreden in de aannamen die ten grondslag liggen
aan de normspecificaties;

in specifieke gevallen - waar preventieve maatregelen zeer kostbaar of
maatschappelijk zeer ingrijpend zijn - de mogelijkheid bestaat om via een
besluit door de Minister te kiezen voor een slimme combinatie van
preventieve maatregelen, ruimtelijke inrichting en aanvullende
rampenbeheersing, dat hiervoor per geval een maatwerkafspraak gemaakt
wordt over taken, verantwoordelijkheden en bekostiging en dat hiervoor
middelen uit het Deltafonds ter beschikking staan met een omvang die
vergelijkbaar is met de kosten voor een doelmatige preventieve oplossing
door middel van dijkversterking;

beheer en onderhoud van de keringen en de kustlijnzorg worden
gecontinueerd;

de programmering van maatregelen plaatsvindt in het
Hoogwaterbeschermingsprogramma, voor en in overleg met de betrokken
overheden, en dat de omvang van het veiligheidsrisico de basis voor de
prioritering is;

de maatregelen voor waterveiligheid waar mogelijk een integrale
uitvoering krijgen, rekening houdend met gebiedsontwikkeling en een
tijdige aanpak van het veiligheidsrisico.
Pagina 2 van 5
Voorstel deltabeslissing Zoetwater
De deltacommissaris stelt voor om over zoetwater te beslissen dat:

het Rijk het al eerder voorgestelde principe van voorzieningenniveaus
en de bijbehorende nationale spelregels verankert in rijksbeleid. Met
de voorzieningenniveaus leggen overheden in overleg met de
gebruikers afspraken vast om de beschikbaarheid en waar relevant
ook de kwaliteit van zoetwater in normale en droge omstandigheden
helder en zo voorspelbaar mogelijk te maken, in aanvulling op de
verdringingsreeks;

in 2021 voor alle gebieden voorzieningenniveaus zijn voorgesteld en in
2018 een tussenevaluatie plaatsvindt van het proces, de spelregels en
de beschikbare instrumenten om de afspraken te borgen;

het Rijk en de waterschappen de zoetwatervoorziening robuuster
maken met een aantal gerichte investeringen in het
hoofdwatersysteem en de regionale watersystemen, om de aanvoer en
buffering van zoetwater te verbeteren [p.m. maatregelen kort
omschrijven];

de overheden en gebruikers de benodigde maatregelen treffen op
basis van wederkerigheid naar belang redenerend vanuit de inhoud;

de maatregelen voor zoetwaterbeschikbaarheid op nationaal niveau in
samenhang worden geprogrammeerd en op urgentie geprioriteerd;

maatregelen voor zoetwater waar mogelijk een integrale uitvoering
krijgen, rekening houdend met gebiedsontwikkeling.
Voorstel deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie
De deltacommissaris stelt voor over ruimtelijke adaptatie te beslissen dat:

Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in een
bestuursovereenkomst, in aansluiting op het Bestuursakkoord Water
(2011), als gezamenlijke ambitie vastleggen dat Nederland in 2050 zo
veel als mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht en dat bij
(her)ontwikkelingen zo weinig als redelijkerwijs haalbaar extra risico op
schade en slachtoffers ontstaat;

deze partijen ervoor zorgen dat klimaatbestendig en waterrobuust
inrichten vanaf 2020 onderdeel is van hun beleid en handelen, vanuit hun
eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden, door de waterrobuustheid
en klimaatbestendigheid van hun (plan)gebied te analyseren (‘weten’), de
resultaten van deze analyse te vertalen in een gedragen ambitie en
adaptatiestrategie met concrete doelen (‘willen’) en de beleidsmatige en
juridische doorwerking van deze ambitie te borgen (‘werken’);

deze partijen hiervoor een aantal generieke uitgangspunten hanteren,
zoals in bijlage xx beschreven;

wettelijke verankering van de Watertoets als procesinstrument behouden
blijft en de toepassing van het instrument vroeg in het ruimtelijk proces
plaatsvindt;

het Rijk uiterlijk in 2020 afspraken met sectoren maakt (zie bijlage xxx)
om de nationale vitale en kwetsbare functies in risicovolle gebieden
uiterlijk in 2050 zoveel als mogelijk robuust te maken voor
overstromingen;

regelmatig een evaluatie plaatsvindt over de voortgang en de vraag of de
beschikbare instrumenten voor ruimtelijke ontwikkeling voldoen om de
ambitie te kunnen realiseren, te beginnen in 2017.
Pagina 3 van 5
Voorstel deltabeslissing IJsselmeergebied
De deltacommissaris stelt voor over het IJsselmeergebied te beslissen dat:

het Rijk de eerder gemaakte keuze om de waterafvoer te laten
plaatsvinden met een combinatie van pompen en spuien bij de
Afsluitdijk, verankert in het rijksbeleid;

het Rijk de eerder gemaakte keuze om het gemiddelde winterpeil in
het IJsselmeer met deze combinatie van pompen en spuien tot 2050
op het huidige niveau te handhaven verankert in het rijksbeleid en dat
het gemiddeld winterpeil daarna alleen als dit kosteneffectief is
beperkt meestijgt met de zeespiegel;

het Rijk de eerder gemaakte keuze voor flexibel peilbeheer in het
IJsselmeer verankert in het rijksbeleid, om het wateraanbod robuuster
te maken;

het Rijk de bestaande reservering in het buitendijkse gebied voor een
stijging van het winterpeil van 1 meter vervangt door een nieuwe en
meer bij deze deltabeslissing passende maat en het huidige beleid
voor een grotere fluctuatie van het gemiddelde zomerpeil (waarmee
het zomerpeil met 30 cm kan stijgen) handhaaft;

de oevers zoveel mogelijk een flexibele inrichting krijgen, zodat ze
bestand zijn tegen toekomstige grotere peilwisselingen, in combinatie
met lopende dijkversterkingen.
Voorstel deltabeslissing Rijn-Maasdelta
De deltacommissaris stelt voor over de Rijn-Maasdelta te beslissen dat:

voor de lange termijn (tot 2100) een maximale afvoer van 18.000 m³/s
voor de Rijn en 4.600 m³/s voor de Maas het uitgangspunt voor de
waterveiligheid blijft;

het Rijk de eerder gemaakte keuze voor het handhaven van de
beleidsmatig vastgestelde afvoerverdeling over de Rijntakken op grond
van de huidige inzichten verankert in het rijksbeleid;

onderzoek plaatsvindt om vóór 2017 te bepalen of het wijzigen van de
afvoerverdeling op de lange termijn (na 2050) als mogelijkheid open blijft
of vervalt;

het Rijk de eerder gemaakte keuze om de Rijn-Maasdelta ook op lange
termijn te blijven beschermen met een afsluitbare open stormvloedkering
in de Nieuwe Waterweg verankert in het rijksbeleid en de daarbij horende
waterpeilen het uitgangspunt vormen voor alle ruimtelijke en economische
ontwikkelingen rond de Nieuwe Waterweg en buitendijkse bebouwing;

onderzoek plaatsvindt naar de mogelijkheden om de effectiviteit van de
bestaande Maeslantkering te verbeteren;

waterberging in de Grevelingen open blijft als mogelijkheid om de
waterveiligheid rond Hollands Diep, Haringvliet en de Merwedes in de
toekomst op orde te houden [p.m. waterberging: definitieve formulering
afhankelijk van conclusies over de rijksstructuurvisie].
Pagina 4 van 5
Voorstel beslissing Zand
De deltacommissaris stelt voor over het zandige systeem te beslissen dat:

het principe ‘zacht waar het kan, hard waar het moet’ het
uitgangspunt blijft voor het op orde houden van de kustveiligheid, door
zandsuppleties uit te voeren op het kustfundament;

extra monitoring, onderzoek en de uitvoering van pilots plaatsvindt,
om beter te kunnen anticiperen op toekomstige ontwikkelingen in het
zandige systeem en suppleties effectiever en kostenefficiënter in te
kunnen zetten (‘lerend werken’);

de zandbalans van het zandige systeem op orde blijft en het
kustfundament duurzaam in evenwicht blijft met de zeespiegelstijging
door de omvang van de zandsuppleties zo nodig te vergroten. Het is
wenselijk dat zandsuppleties zoveel mogelijk bijdragen aan lokale en
regionale doelen voor een economisch sterke en aantrekkelijke kust,
op basis van het financieringsprincipe uit het Nationaal Kader Kust.
Pagina 5 van 5
BIJLAGE 4 - B
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
Hoofdstuk 2, versie 11 april 2014
1
Inleidende samenvatting—1
2
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
2.7
Deltabeslissingen—2
Vooruitkijken in de delta—2
Deltabeslissing Waterveiligheid—5
Deltabeslissing Zoetwater—10
Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie—16
Deltabeslissing IJsselmeergebied—19
Deltabeslissing Rijn-Maasdelta—23
Beslissing Zand—27
1
Inleidende samenvatting
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
1
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
2
Deltabeslissingen
De unieke ligging van Nederland aan de monding van grote rivieren is de
bron van onze welvaart. Het alomtegenwoordige water geeft echter bij tijd
en wijle overlast en kan ook bedreigend zijn. Ons land is in het verleden
veelvuldig door overstromingsrampen getroffen. Op andere momenten is
sprake van watertekorten, met economische schade als gevolg. We hebben
veel meer mensen en economische waarden te beschermen dan een jaar of
vijftig geleden. Ook meten we dat de zeespiegel stijgt, de bodem daalt en
neerslagpatronen veranderen. Dat stelt Nederland voor nieuwe opgaven
om veilig en vitaal te blijven. Een samenhangende set deltabeslissingen
biedt een gedegen voorbereiding op de toekomst, met nieuwe kaders en
normen voor maatregelen. Daarmee blijven we aan de delta werken en
spelen we tijdig in op ontwikkelingen. Zo blijft Nederland veilig en goed
voorzien van zoetwater en blijft onze economie profiteren van de gunstige
ligging in de delta.
2.1
Vooruitkijken in de delta
Deltabeslissingen: nieuwe kaders en structurerende keuzen
De deltacommissaris stelt overeenkomstig de Deltawet een nieuwe aanpak voor om
Nederlanders en de Nederlandse economie goed te blijven beschermen tegen te
veel en te weinig water. De voorgestelde deltabeslissingen bieden een set
samenhangende kaders, normen en structurerende keuzen om de waterveiligheid
te verbeteren, watertekorten te beperken en Nederland robuuster en minder
kwetsbaar voor extreme weersomstandigheden te maken. Daar moeten wij de
komende dertig jaar hard aan werken.
Centrale onderdelen van de deltabeslissingen zijn de introductie van een
risicobenadering in het waterveiligheidsbeleid, voorzieningenniveaus om de
beschikbaarheid van zoetwater transparant te maken en bestuurlijke afspraken over
de ruimtelijke inrichting om Nederland minder kwetsbaar te maken. Daarnaast
voorzien de deltabeslissingen in structurerende keuzen voor twee sleutelgebieden
waar meerdere opgaven samenkomen: het IJsselmeergebied en de Rijn-Maasdelta.
De deltabeslissingen bieden hiermee samenhangende kaders en keuzen om de
waterveiligheid en de zoetwaterbeschikbaarheid te verbeteren, in de periode vanaf
nu tot 2050.
[Kader]Opgaven voor waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie
Waterveiligheid:

Ongeveer 35% van de waterkeringen langs de grote rivieren, de grote
meren en de zee voldoet momenteel niet aan de huidige wettelijk normen.

De huidige normen voor waterveiligheid passen niet meer bij deze tijd: er
zijn meer mensen en grotere economische waarden te beschermen en er is
meer kennis over de sterkte van waterkeringen dan vijftig jaar geleden,
toen de huidige normen zijn vastgesteld.
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
2
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.

De opgaven voor waterveiligheid kunnen groter worden door
klimaatverandering, met onder meer hogere rivierafvoeren,
zeespiegelstijging en bodemdaling.
Zoetwater:

Nu al ondervinden sectoren als landbouw, scheepvaart, drinkwater- en
energiebedrijven en verschillende industrieën in (zeer) droge jaren schade
door te weinig water en verzilting.

De opgaven voor zoetwater worden naar verwachting groter door
zeespiegelstijging (verzilting) en klimaatverandering (hogere temperaturen
en mogelijk vaker zeer droge perioden).
Ruimtelijke adaptatie:

Het bebouwde gebied ondervindt meer hinder van wateroverlast, droogte
en hittestress, omdat door klimaatverandering vaker hevige regenbuien en
hoge temperaturen optreden en de mogelijke schade is toegenomen door
de economische ontwikkelingen. Bij de inrichting van de ruimte achter de
primaire keringen is het van belang de gevolgen van een mogelijke
overstroming te kunnen beperken.
[Einde kader]
Adaptief en integraal
Het uitgangspunt van iedere deltabeslissing is een nuchtere aanpak op basis van
adaptief deltamanagement (zie ook hoofdstuk 6): stap voor stap inspelen op de
ontwikkelingen in het klimaat en de maatschappij, ervoor zorgen dat plannen voor
grotere ingrepen klaar liggen op de plank en voldoende mogelijkheden voor de
toekomst openhouden. Nu besluiten nemen die nu nodig zijn, met oog voor de
stappen die op langere termijn nodig zijn. Bij de uitvoering van de deltabeslissingen
is een integrale aanpak zeer gewenst, door de opgaven voor waterveiligheid en
zoetwater te verbinden met de ambities van andere partijen en overheden
(‘meekoppelen’). Dat is van groot belang om tot uitvoerbare en doelmatige
oplossingen te komen.
Adaptief deltamanagement vereist niet alleen een nuchtere aanpak, maar ook
continue alertheid (zie hoofdstuk 6). De mogelijkheden voor de toekomst moeten
steeds scherp in beeld blijven. Monitoring en evaluatie zijn essentieel om tijdig te
weten wanneer de strategie moet veranderen en andere, al voorbereide
maatregelen nodig zijn.
Deltabeslissingen, voorkeursstrategieën, deltaplannen, kennisagenda
De deltacommissaris stelt vijf deltabeslissingen voor:

deltabeslissing Waterveiligheid: nieuwe meerlaagse aanpak voor de
bescherming tegen overstromingen;

deltabeslissing Zoetwater: nieuwe aanpak voor het beperken van
watertekorten;

deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie: nieuwe aanpak voor waterrobuuste en
klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied;

deltabeslissing Rijn-Maasdelta: structurerende keuzen voor waterveiligheid in
de Rijn-Maasdelta;

deltabeslissing IJsselmeergebied: structurerende keuzen voor waterveiligheid
en zoetwater in het IJsselmeergebied.
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
3
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
In aanvulling hierop stelt de deltacommissaris keuzen voor de toepassing van
zandsuppleties langs de kust voor: de strategische beslissing Zand.
Samen vormen deze deltabeslissingen het antwoord op de nieuwe opgaven en de
start van nieuwe maatregelen voor de toekomst. De deltabeslissingen
Waterveiligheid en Zoetwater geven de landelijke beleidsmatige kaders om de
waterveiligheid en zoetwatervoorziening op eigentijdse wijze op orde te houden, nu
en voor volgende generaties. In de overgangsgebieden tussen de rivieren en de zee
zijn de opgaven sterk verweven en keuzen in deze gebieden werken door in een
groot deel van het land. De deltabeslissingen IJsselmeergebied en Rijn-Maasdelta
geven structurerende keuzen voor deze sleutelgebieden. In aanvulling hierop zet de
deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie een veranderingsproces in gang om het
bebouwde gebied van Nederland op langere termijn waterrobuust en
klimaatbestendig in te richten.
De (delta)beslissingen zijn uitgewerkt in concrete voorkeursstrategieën per
deelgebied (zie hoofdstuk 3). Op basis van deze voorkeursstrategieën worden
maatregelen geprogrammeerd in het Deltaplan Waterveiligheid en het Deltaplan
Zoetwater, conform de wet voor de eerste zes jaar in detail en de daaropvolgende
twaalf jaar op hoofdlijnen. Voor de periode daarna zijn maatregelen in de
deltaplannen geagendeerd (zie hoofdstuk 4).
De adaptieve invulling van de deltabeslissingen vraagt om voortzetting van de
nieuwe vormen van bestuurlijke samenwerking die sinds 2010 zijn opgezet en ook
om gezamenlijke kennisontwikkeling. De samenwerkingsvormen komen tot stand
via interbestuurlijke programma’s en door uitvoeringsprogramma’s op het gebied
van ruimte en water intensiever op elkaar af te stemmen en waar nodig
gezamenlijke gebiedsverkenningen uit te voeren (zie hoofdstuk 6). Voor een
adaptieve aanpak is het ook nodig om bij keuzen voor maatregelen - waar,
wanneer, hoe groot - te anticiperen op toekomstige omstandigheden en de
strategieën periodiek bij te stellen op basis van nieuwe inzichten in het verloop van
klimaatverandering en de werking van watersystemen (‘nuchter en alert’). De
Kennisagenda bevat de onderzoeken en monitoring die daarvoor nodig zijn (zie
hoofdstuk 4).
[Kader]Meerlaagsveiligheid
Waterveiligheid komt tot stand door inzet op de drie lagen van meerlaagsveiligheid:
1. Laag 1: preventieve maatregelen om de kans op een overstroming te beperken.
2. Laag 2: ruimtelijke inrichting om de gevolgen van eventuele overstromingen te
beperken.
3. Laag 3: rampen- en crisisbeheersing om adequaat te reageren bij een
eventuele overstroming.
De deltabeslissingen Waterveiligheid en Ruimtelijke Adaptatie geven samen
invulling aan deze drie lagen. In de deltabeslissing Waterveiligheid staat laag 1
centraal, met nieuwe wettelijke eisen voor preventieve maatregelen. Bij het
vaststellen van deze eisen is rekening gehouden met een inschatting van de
mogelijkheden voor preventieve evacuatie via de rampen- en crisisbeheersing (laag
3). De deltabeslissing Waterveiligheid voorziet in de mogelijkheid om in specifieke
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
4
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
gevallen de benodigde maatregelen aan de waterkering deels te vervangen door
maatregelen in laag 2 en 3 (‘slimme combinaties’). In de deltabeslissing Ruimtelijke
adaptatie staat laag 2 centraal, met een set bestuurlijke afspraken om
overstromingsrisico’s en klimaatbestendigheid mee te wegen bij de ruimtelijke
(her)ontwikkeling. De waterrobuustheid van vitale en kwetsbare functies krijgt
hierbij speciale aandacht. Hiertoe behoren ook functies die essentieel zijn voor de
rampenbeheersing (laag 3).
[Einde kader]
2.2
Deltabeslissing Waterveiligheid
Maatschappelijk belang
Zo’n 60% van Nederland ligt zo laag dat het kwetsbaar is voor overstromingen.
Negen miljoen mensen wonen in gebieden die door de zee, de grote rivieren of de
grote meren kunnen overstromen. Het grootste deel van ons Bruto Nationaal
Product wordt in deze gebieden verdiend. Werken aan de bescherming tegen
overstromingen is in Nederland dan ook een blijvende noodzaak. Met de nieuwste
kennis en inzichten, die we na de ramp van 1953 nog niet hadden, is de overstap
naar een risicobenadering in het waterveiligheidsbeleid mogelijk geworden: een
benadering waarbij het beschermingsniveau samenhangt met zowel de kans op een
overstroming als de gevolgen van een overstroming. De waterveiligheid is daarmee
slimmer en effectiever aan te pakken. De inzet is dat alle waterkeringen in 2050
aan de nieuwe eisen voldoen. Deze termijn vraagt een forse inspanning.
Kern van de deltabeslissing
De kern van de voorgestelde deltabeslissing over de waterveiligheid is dat:

iedereen in Nederland achter dijken, dammen en duinen ten minste een
beschermingsniveau krijgt van 10-5 (dit betekent dat de kans op overlijden
door een overstroming niet groter mag zijn dan gemiddeld eens in de
100.000 jaar);

meer bescherming van toepassing is op plaatsen waar sprake is van grote
groepen slachtoffers, grote economische schade of uitval van vitale of
kwetsbare infrastructuur van nationaal belang (zoals de kerncentrale in
Borssele of de gasrotonde in Noord-Nederland);

het beschermingsniveau een vertaling krijgt in nieuwe wettelijke
normspecificaties voor primaire waterkeringen;

bij het bereiken van het beschermingsniveau preventie voorop blijft staan,
door inzet van dijkversterking, rivierverruiming en stormvloedkeringen;

in specifieke gevallen de mogelijkheid bestaat voor een slimme combinatie
van preventieve maatregelen, ruimtelijke inrichting en aanvullende
rampenbeheersing.
Toelichting
Risicobenadering
Nederland maakt met deze deltabeslissing de overstap naar een risicobenadering in
het waterveiligheidsbeleid: de eisen aan de waterkeringen krijgen een directe
relatie met de mogelijke gevolgen van overstromingen. De risicobenadering is al
van toepassing in het beleid voor externe veiligheid. Externe veiligheidsrisico’s zijn
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
5
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
‘nieuwe’ risico’s zijn die voortkomen uit opslag of vervoer van gevaarlijke stoffen.
Hier gelden strengere eisen voor, omdat ze voortkomen uit menselijk handelen
waar meer grip op is. In het waterveiligheidsbeleid is de risicobenadering nu voor
het eerst mogelijk, doordat nieuwe rekentechnieken en betere inzichten in het
verloop van een overstroming en de gevolgen van overstromingen beschikbaar zijn
gekomen.1
Beschermingsniveau en normspecificaties
Het benodigde beschermingsniveau is per dijktraject (deel van een dijkring)
vastgesteld en heeft vervolgens een vertaling gekregen in normspecificaties voor de
primaire waterkeringen. De normspecificaties zijn uitgedrukt in
overstromingskansen, ingedeeld in vijf klassen, en kunnen per dijktraject
verschillen (mogelijkheid voor differentiatie).
Het benodigde beschermingsniveau is in drie stappen tot stand gekomen. Voor alle
primaire waterkeringen is eerst per dijktraject de betekenis van het
beschermingsniveau van 10-5 (1:100.000) onderzocht. Als tweede stap is per
traject onderzocht of meer bescherming nodig is. Daarvoor is eerst geanalyseerd of
grote economische schade of grote groepsrisico’s tot meer bescherming moeten
leiden, op basis van kosten-batenanalyses en slachtofferrisicoanalyses. Hiervoor
zijn de meest recente gegevens en inzichten gebruikt en de kennis van de
gebiedsgerichte deelprogramma’s. Ten slotte is geanalyseerd of de aanwezigheid
van vitale of kwetsbare sectoren een hoger beschermingsniveau vereist, omdat bij
uitval landelijke effecten optreden. De resultaten van deze stappen zijn vertaald in
normspecificaties per dijktraject.
Bij de vaststelling van het beschermingsniveau is enerzijds gelet op een landelijk
consistent beeld en anderzijds op regionaal maatwerk op basis van adviezen van de
gebiedsgerichte deelprogramma’s (zie ook Bijlage XX over de normspecificaties
[p.m. na Stuurgroep Deltaprogramma (24 april) beschikbaar voor consultatie]). De
gebiedsgerichte deelprogramma’s hebben inzichten ingebracht over onder meer de
groepsrisico’s, de effecten van systeemwerking (de wijze waarop een overstroming
zich binnendijks voortzet in aangrenzende dijkringen), bijzonderheden over
evacuaties op bijvoorbeeld de Waddeneilanden en de bijdrage aan de
waterveiligheid van voorlanden voor waterkeringen, regionale keringen (in sommige
gevallen is een aanpassing van de normspecificatie voor de primaire kering aan de
orde, aan regionale keringen hoeven geen aanvullende eisen te worden gesteld) en
zogenoemde ‘c-keringen’ (zie implementatie).
Bij de vertaling van de beschermingsniveaus naar normspecificaties is rekening
gehouden met de omvang en het verloop van een overstroming, de diepte van een
gebied en de gevolgen van een overstroming voor mensen en de economie. Ook is
rekening gehouden met het aantal mensen dat het bedreigde gebied voorafgaand
aan een overstroming kan verlaten (evacuatiefractie). Hiervoor zijn aannamen
gebruikt die bij de veiligheidsregio’s zijn getoetst. Achtergronddocument XX bevat
1
Voor deze nieuwe technieken heeft een Nederlandse consortium in 2013 de internationaal prestigieuze Franz
Edelman Award ontvangen. Het consortium bestond uit Deltares, Centraal Planbureau, HKV Consultants, Universiteit
van Tilburg, TU Delft, het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de deltacommissaris.
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
6
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
een uitgebreide toelichting op de methode.
Bijlage XX [p.m. na Stuurgroep Deltaprogramma (24 april) beschikbaar voor
consultatie] geeft de nieuwe normspecificaties voor dijktrajecten weer. De
normspecificaties vormen de basis voor het vervangen van de huidige normen,
maar zijn niet met de huidige normen te vergelijken.2 Waar de waterkeringen al
aan de nieuwe normspecificaties voldoen, zullen deze goed worden onderhouden.
Waar de keringen niet aan de nieuwe eisen voldoen, zijn verbeteringen nodig. Dat
gebeurt in de meeste gevallen met investeringen in de waterkeringen zelf of door
meer ruimte voor de rivier te creëren. Op sommige plaatsen kunnen zogenoemde
deltadijken een oplossing bieden.
Nederland staat voor een grote opgave om de waterkeringen op orde brengen,
passend bij de uitgangspunten van het nieuwe waterveiligheidsbeleid en de
veranderingen in de bevolking, de economie en het klimaat. Dat geldt in het
bijzonder voor het rivierengebied, maar ook in andere delen van Nederland zijn
verbeteringen nodig. Eerste berekeningen laten zien dat daar grote baten
tegenover staan: voor alle inwoners van Nederland achter dijken, duinen en
dammen geldt een gelijk veiligheidsniveau als basis (dat is nieuw), de economische
risico’s door overstromingen nemen met ongeveer een factor 20 af en het
groepsrisico (kans op 1000 slachtoffers) met ongeveer een factor 45. Doordat de
nieuwe normspecificaties per dijktraject zijn vastgesteld, en niet meer voor een
gehele dijkring, is het mogelijk gerichter te investeren in de veiligheid en zijn de
investeringskosten tot 2050 lager dan bij voortzetting van de huidige wijze.
Preventie voorop, slimme combinatie bij uitzondering
Preventie blijft voorop staan: het vereiste beschermingsniveau ontstaat door de
kans op overstromingen te beperken met stevige dijken, duinen en
stormvloedkeringen en voldoende ruimte voor de rivier. Op enkele locaties is het
zeer kostbaar of maatschappelijk zeer ingrijpend om het vereiste
beschermingsniveau alleen met dergelijke preventieve maatregelen te bereiken,
terwijl er wel kansen voor andere maatregelen bestaan. In die specifieke gevallen is
het mogelijk een slimme combinatie toe te passen van preventieve maatregelen en
ingrepen in de ruimtelijke inrichting of rampenbeheersing die bij elkaar het vereiste
beschermingsniveau opleveren. Om het beschermingsniveau te borgen komen in
deze gevallen per situatie maatwerkafspraken tot stand over taken,
verantwoordelijkheden en bekostiging, door besluit van de Minister en een
bestuursovereenkomst met afspraken over financiering, besturing en monitoring.
De beschikbare middelen uit het Deltafonds zijn bij een slimme combinatie voor alle
maatregelen samen in omvang vergelijkbaar met de kosten voor een doelmatige
dijkversterking. Slimme combinaties zijn in onderzoek voor de IJssel-Vechtdelta,
Dordrecht en Marken.
2
De huidige normen zijn gebaseerd op een overschrijdingskans: de kans dat een bepaalde waterstand of golfhoogte
wordt overschreden. Deze kans is echter niet de enige mogelijke oorzaak van een overstroming. De nieuwe
normspecificaties, die zijn afgeleid uit het gewenste beschermingsniveau, zijn uitgedrukt in een overstromingskans:
de kans dat een waterkering of een deel daarvan faalt en een overstroming plaatsvindt. Deze kans heeft betrekking
op alle mogelijke oorzaken van een overstroming. De huidige normen gelden bovendien per dijkring, terwijl de
nieuwe normspecificaties per dijktraject (deel van een dijkring) zijn vastgesteld.
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
7
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
[p.m. kaders met de resultaten van pilots over slimme combinaties]
Maatregelen op hoofdlijnen
De uit te voeren maatregelen en voorzieningen voor waterveiligheid staan in het
Deltaplan Waterveiligheid (hoofdstuk 4). De voorkeursstrategieën van de
deelgebieden vormen het richtinggevende kader (het kompas) voor de
programmering van maatregelen (hoofdstuk 3). De prioritering en programmering
van dijkversterkingen vindt plaats binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma,
dat onderdeel is van het Deltaplan Waterveiligheid (sinds DP2014). In het
rivierengebied kan rivierverruiming in sommige gevallen een alternatief vormen
voor dijkversterkingen. Het Deltaplan Waterveiligheid bevat nu een eerste beeld
van de maatregelen voor rivierverruiming; DP2016 zal een gedetailleerdere
programmering van rivierverruimende maatregelen bevatten.
Innovaties zijn bij deze maatregelen belangrijk om tot effectieve en doelmatige
oplossingen te komen. Hiervoor is aandacht binnen het
Hoogwaterbeschermingsprogramma. Daarvoor is ook de verbinding gelegd met de
Topsector Water. Via de Taskforce Deltatechnologie denkt het bedrijfsleven in een
vroeg stadium mee over innovatieve oplossingen (zie ook hoofdstuk 6).
Implementatie
De implementatie van het nieuwe waterveiligheidsbeleid verloopt in drie fasen. In
lijn met de wens van de Tweede Kamer is de risicobenadering nu al het
uitgangspunt bij het prioriteren van maatregelen voor waterveiligheid
(Hoogwaterbeschermingsprogramma). Na beleidsmatige verankering van de
deltabeslissingen in het Nationaal Waterplan (eind 2014) zijn de nieuwe
normspecificaties toe te passen bij het ontwerp van dijkversterkingen en
rivierverruimende maatregelen (vanaf 2015). Daarna start het traject voor
wettelijke verankering van het nieuwe waterveiligheidsbeleid, door herziening van
de Waterwet. Zoals afgesproken in het Bestuursakkoord Water zal de minister de
waterbeheerders vragen hierover te adviseren (uitvoeringstoets). In 2017 moeten
de wettelijke verankering van het nieuwe waterveiligheidsbeleid en de nieuwe
normen gereed zijn, omdat de volgende landelijke toetsing van primaire
waterkeringen dat jaar van start gaat. In 2023 ontvangt de Tweede Kamer de
rapportage over deze toetsing. Voor het op orde brengen van alle waterkeringen
volgens het nieuwe waterveiligheidsbeleid is de periode tot circa 2050 nodig (zie
hoofdstuk 5). Dit is conform het vigerende Nationaal Waterplan.
Invoering van de risicobenadering en de nieuwe normspecificaties vraagt nieuwe
toetsvoorschriften en ontwerpeisen voor waterkeringen. Het nieuwe
instrumentarium zal in 2017 beschikbaar zijn. Op sommige plaatsen (met name in
Rijnmond-Drechtsteden) liggen hoge voorlanden voor waterkeringen die de golven
afremmen en de belasting op de waterkering verminderen. Het is mogelijk bij de
toetsing rekening te houden met de aanwezigheid van deze voorlanden. De
waterkeringbeheerder moet in dat geval afspraken maken met de eigenaren en
beheerders van het voorland en opnieuw toetsen als de voorlanden veranderen.
De nieuwe normspecificaties zijn onder meer gebaseerd op aannamen over
preventieve evacuatie bij een dreigende overstroming. De veiligheidsregio’s hebben
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
8
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
deze aannamen gevalideerd. Het is in alle gevallen van groot belang dat de
rampenbeheersing, met preventieve evacuatie als onderdeel daarvan, op orde blijft.
De ministeries van Infrastructuur en Milieu en Veiligheid en Justitie, de
veiligheidsregio’s en de water- en netwerkbeheerders gaan de samenwerking in de
preparatie- en responsfase daarom versterken. Dat vraagt goede planvorming door
de veiligheidsregio’s. Het is van belang de evacuatieplannen periodiek op dit punt te
evalueren, bijvoorbeeld bij de periodieke toetsing van de waterkeringen of de
zesjaarlijkse rapportage voor de Europese richtlijn overstromingsrisico’s. Hierover
worden afspraken gemaakt. De Module Evacuatie bij Grootschalige Overstromingen
(MEGO) zal bijdragen aan het verbeteren van de effectiviteit van evacuaties. De
ministeries en de veiligheidsregio’s werken komend jaar een handelingsperspectief
voor burgers op postcodeniveau uit en geven via een publiekscampagne aandacht
aan zelfredzaamheid (‘awareness’).
Voor een beperkt aantal dijktrajecten is de normspecificatie nog niet vastgesteld
(Bijlage XX). Voorafgaand aan de wettelijke verankering van de normspecificaties
moet hier duidelijkheid over zijn. Het gaat om trajecten waar het volgende speelt:

Slimme combinaties: waar nu al zekerheid bestaat over de toepassing van
‘slimme combinaties’ vindt mogelijk aanpassing van de normspecificatie plaats.

C-keringen: de risicobenadering heeft gevolgen voor deze speciale groep
primaire waterkeringen. C-keringen bieden als ‘tweede linie’ indirect
bescherming tegen de zee, de grote meren of de grote rivieren, maar liggen
meestal niet direct langs deze grote wateren. Voorbeelden zijn de
waterkeringen langs het Noordzeekanaal en de afgedamde deltawateren. Een
deel van deze keringen behoudt ook met de nieuwe benadering zijn functie als
primaire waterkering, waaronder de keringen langs het getijdendeel van de
Hollandse IJssel. Uit de studie Centraal Holland en het Deltaprogramma
Rivieren is gebleken dat het versterken van de noordelijke Lekdijk een
kosteneffectieve oplossing is voor de veiligheid van Centraal Holland. Daarmee
is voor de c-keringen langs de gekanaliseerde Hollandse IJssel en het
Amsterdam-Rijnkanaal geen primaire status meer nodig; de veiligheid van het
gebied wordt dan geborgd door een hogere normspecificatie voor de noordelijke
Lekdijken tussen Amerongen en Schoonhoven. Dit vraagt juridische
verankering op nationaal niveau (aanpassing Waterwet) en op provinciaal
niveau (uitwerking in de projectoverstijgende verkenning Centraal Holland).
Voor een groot aantal andere c-keringen is de toekomstige status nog niet
bekend. Het Rijk zal daar eind 2014, tijding voor de wettelijke verankering van
het nieuwe beleid, per kering een besluit over nemen, in overleg met provincies
en waterschappen.

[p.m. mogelijk aanvullingen na Stuurgroep Deltaprogramma 24 april]
Het onafhankelijke Expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW) heeft de gegevens en
methoden die ten grondslag liggen aan de nieuwe normspecificaties gevalideerd en
geconcludeerd dat deze goed onderbouwd zijn. Het ENW heeft als aandachtspunt
meegegeven dat duidelijk moet zijn hoe de normspecificatie wordt toegepast bij het
ontwerpen en (af)toetsen van waterkeringen en zal daarover nader adviseren.
Voorstel deltabeslissing Waterveiligheid
De deltacommissaris stelt voor over de waterveiligheid te beslissen dat:

het Rijk de eerder gekozen risicobenadering voor de waterveiligheid en de
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
9
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.









2.3
bijbehorende doelen verankert in het rijksbeleid. De doelen zijn dat
iedereen in Nederland achter dijken, dammen en duinen ten minste een
beschermingsniveau van 10-5 (1:100.000) krijgt en meer bescherming
wordt gerealiseerd op plaatsen waar sprake kan zijn van:
grote groepen slachtoffers
en/of grote economische schade
en/of uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang;
bij het bereiken van het beschermingsniveau preventie voorop blijft staan,
door inzet van dijkversterking, rivierverruiming en stormvloedkeringen;
de nieuwe normspecificaties per dijktraject, uitgedrukt in een
overstromingskans en ingedeeld in vijf klassen (bijlage xx), de basis
vormen om het nieuwe waterveiligheidsbeleid uiterlijk in januari 2017 in de
Waterwet te verankeren;
de normspecificaties ook al voorafgaand aan de wettelijke verankering als
grondslag dienen voor het ontwerp van waterveiligheidsmaatregelen voor
dijktrajecten;
de volgende landelijke toetsing van primaire waterkeringen (vanaf 2017)
plaatsvindt op basis van het nieuwe waterveiligheidsbeleid en het nieuwe
toetsinstrumentarium, rekening houdend met het advies van de ENW;
op grond van een wettelijke bepaling iedere twaalf jaar zo nodig aanpassing
van de normspecificaties plaatsvindt als wezenlijke veranderingen zijn
opgetreden in de aannamen die ten grondslag liggen aan de
normspecificaties;
in specifieke gevallen - waar preventieve maatregelen zeer kostbaar of
maatschappelijk zeer ingrijpend zijn - de mogelijkheid bestaat om via een
besluit door de Minister te kiezen voor een slimme combinatie van
preventieve maatregelen, ruimtelijke inrichting en aanvullende
rampenbeheersing, dat hiervoor per geval een maatwerkafspraak gemaakt
wordt over taken, verantwoordelijkheden en bekostiging en dat hiervoor
middelen uit het Deltafonds ter beschikking staan met een omvang die
vergelijkbaar is met de kosten voor een doelmatige preventieve oplossing
door middel van dijkversterking;
beheer en onderhoud van de keringen en de kustlijnzorg worden
gecontinueerd;
de programmering van maatregelen plaatsvindt in het
Hoogwaterbeschermingsprogramma, voor en in overleg met de betrokken
overheden, en dat de omvang van het veiligheidsrisico de basis voor de
prioritering is;
de maatregelen voor waterveiligheid waar mogelijk een integrale uitvoering
krijgen, rekening houdend met gebiedsontwikkeling en een tijdige aanpak
van het veiligheidsrisico.
Deltabeslissing Zoetwater
Maatschappelijk belang
Zoetwater is op allerlei manieren verweven in onze samenleving. Voldoende
zoetwater is cruciaal voor onder meer de stabiliteit van dijken en de drinkwater- en
elektriciteitsvoorziening. Waterafhankelijke sectoren, zoals landbouw, scheepvaart
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
10
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
en veel industrieën, zijn voor hun productie afhankelijk van zoetwater. Deze
sectoren vertegenwoordigen een waarde van ruim 180 miljard euro (directe
productie) en hebben een aandeel van ongeveer 16% in de nationale economie.
Ook waterrijke natuur, het leefmilieu in de stad en de volksgezondheid zijn
afhankelijk van voldoende zoetwater. Het aanbod van zoetwater is echter niet altijd
toereikend voor de vraag. De deltascenario’s laten zien dat in de toekomst vaker
watertekorten kunnen optreden, door klimaatverandering, verzilting en
sociaaleconomische ontwikkelingen. Anticiperen op die mogelijke ontwikkelingen is
in het belang van de Nederlandse economie en maatschappij. De deltabeslissing
Zoetwater draagt daaraan bij met het nieuwe instrument ‘voorzieningenniveaus’ en
een bijbehorend adaptief investeringsprogramma. Op deze manier kan Nederland
zijn gunstige zoetwatersituatie ook in de toekomst benutten voor een sterke
economische positie en een aantrekkelijke leefomgeving.
Kern van de deltabeslissing
De kern van de voorgestelde deltabeslissing over zoetwater is dat:

voldoende zoetwater een gedeelde verantwoordelijkheid is en samenhangende
inspanningen vereist in het hoofdwatersysteem, de regionale watersystemen en
bij de gebruikers3;

overheden in overleg met de gebruikers voorzieningenniveaus (bandbreedtes)
voor zoetwater vastleggen, in aanvulling op de verdringingsreeks, om de
beschikbaarheid van zoetwater in normale en droge omstandigheden helder en
zo voorspelbaar mogelijk te maken;

de inspanningen voor het bestrijden van watertekorten stapsgewijs inspelen op
ontwikkelingen in het klimaat en de maatschappij, met gerichte investeringen in
het hoofdwatersysteem en de regionale watersystemen en zuiniger gebruik.
Vijf nationale doelen van het zoetwaterbeleid zijn hierbij het uitgangspunt:

een gezond en evenwichtig watersysteem in stand houden en bevorderen;

cruciale gebruiksfuncties beschermen: drinkwater (volksgezondheid),
energie, kwetsbare natuur en waterkeringen (beide inclusief het beperken
van klink en zetting);

de concurrentiepositie van waterafhankelijke sectoren in Nederland
bevorderen;

het beschikbare water effectief en zuinig gebruiken;

waterkennis, -kunde en -innovaties voor de zoetwaterdoelen ontwikkelen.
Toelichting
Gezamenlijke verantwoordelijkheid
Het voorkomen van watertekorten vraagt inspanningen bij de overheden die
verantwoordelijk zijn voor het hoofdwatersysteem en de regionale watersystemen
en bij de gebruikers van zoetwater. Deze partijen zijn gezamenlijk verantwoordelijk
voor het op orde houden van de zoetwatervoorziening. Alleen als al deze partijen
zich inspannen, blijft Nederland ook op lange termijn op een kosteneffectieve
3
Onder gebruikers worden de overheden, sectoren en particulieren verstaan die water gebruiken voor drinkwater,
stedelijk gebied (groenvoorziening, wonen en recreëren aan het water en het bestrijden van bodemdaling, zetting
en paalrot), natuur, energievoorziening, scheepvaart, industrie, landbouw, dijken en andere waterkeringen,
recreatie en visserij.
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
11
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
manier over voldoende zoetwater beschikken. De gezamenlijke inspanning en de
wederkerigheid daarin vormen het uitgangspunt voor de financiering van
maatregelen in het Deltaplan Zoetwater.
Met een samenhangende set maatregelen in het hoofdwatersysteem en de
regionale watersystemen en bij de gebruikers van zoetwater ontstaat een robuuste
zoetwatervoorziening. Rijkswaterstaat en de waterschappen verbeteren de
watersystemen als buffer en aanvoerroute voor zoetwater. Tegelijkertijd zijn
investeringen bij de gebruikers nodig om het water zuiniger en effectiever te
gebruiken en de kwetsbaarheid voor watertekorten te verminderen. Tot deze
gebruikers behoren onder meer bedrijven die veel water gebruiken, land- en
tuinbouwers en natuurorganisaties. Ook waterbeheerders zijn gebruikers van zoet
water. Zij kunnen het water effectiever gebruiken door bijvoorbeeld waterlopen
efficiënter door te spoelen en polderpeilen flexibel te beheren. Met de
voorzieningenniveaus krijgen de gebruikers inzicht in het risico op watertekorten.
Zij kunnen zich daarop voorbereiden, bijvoorbeeld met innovaties in de
bedrijfsprocessen.
Voorzieningenniveaus
Het nieuwe instrument ‘voorzieningenniveau’ geeft de beschikbaarheid van
zoetwater en de kans op watertekorten in een bepaald gebied weer, in normale en
droge situaties. De beschikbaarheid - uitgedrukt in een bandbreedte - heeft
betrekking op oppervlaktewater en grondwater en betreft de kwantiteit en waar
relevant ook de kwaliteit van het water. Het voorzieningenniveau komt tot stand
door afspraken te maken over de inspanningen van de overheden en de
verschillende gebruikers, rekening houdend met het huidige voorzieningenniveau,
mogelijk optimalisaties in de zoetwateraanvoer, de buffering en het gebruik en
ruimtelijke ontwikkelingen. Het instrument voorzieningenniveau maakt duidelijk
waar de grens van de overheidsverantwoordelijkheid voor zoetwater ligt en wat het
restrisico voor de gebruikers is. Zo ontstaat transparantie, voorspelbaarheid en een
handelingsperspectief voor de gebruikers van zoetwater. Een bijzondere vorm van
gebruik is de drinkwaterwatervoorziening. Dit is een publieke taak: overheden
hebben op grond van de Drinkwaterwet zorgplicht voor de zoetwatervoorziening.
Ook de instandhouding van natuur vraagt voldoende zoetwater. De overheid heeft
de verplichting om instandhoudingsdoelen voor beschermde gebieden te realiseren,
op grond van Europees en nationaal beleid (onder meer Natura 2000 en
Kaderrichtlijn Water).
Voorzieningenniveaus worden vastgelegd voor het hoofdwatersysteem en de
regionale watersystemen. Het instrument is van toepassing in aanvulling op de
verdringingsreeks, die weergeeft welke functies prioriteit krijgen bij watertekorten.
De verdringingsreeks zelf verandert hiermee niet en blijft van kracht volgens het
vastgestelde beleid zoals verankerd in de Waterwet.
Stapsgewijs verbeteren
Nederland heeft in de afgelopen eeuwen een stevig fundament voor de
zoetwatervoorziening opgebouwd, met onder meer de strategische
zoetwatervoorraad in Haringvliet/Hollands Diep/Biesbosch, de zoetwatervoorraad in
het IJsselmeer, de stuwen in de Nederrijn voor de verdeling van het Rijnwater en
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
12
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
een stelsel van regionale waterlopen om het water verder over het land te verdelen.
Dit blijft ook op lange termijn de basis van de zoetwatervoorziening. Op kortere
termijn zijn de knelpunten in de zoetwatervoorziening aan te pakken met
investeringen in het hoofdwatersysteem en het regionale watersysteem, terwijl
watergebruikers het water efficiënter gaan gebruiken. Klimaatverandering bepaalt
de benodigde investeringen op middellange en lange termijn. Omdat onzeker is hoe
klimaatverandering voor zoetwater uitpakt, is een adaptieve, stapsgewijze aanpak
gewenst. Voorgesteld wordt de maatregelen voor de zoetwaterbeschikbaarheid in
samenhang te prioriteren en programmeren voor het Deltaplan Zoetwater.
Innovaties op het gebied van zoetwater krijgen een plaats in het Kennis- en
Innovatieprogramma Water en Klimaat (zie paragraaf 6.2).
Maatregelen op hoofdlijnen
De deltabeslissing Zoetwater heeft per deelgebied een concrete uitwerking
gekregen in de voorkeursstrategieën voor zoetwater (zie hoofdstuk 3). De
investeringen en maatregelen die hieruit volgen, staan in het Deltaplan Zoetwater
(zie hoofdstuk 4). De programmering bevat nu nog alleen de meest urgente
maatregelen voor de komende jaren; DP2016 zal een uitgebreidere programmering
bevatten.
Voorgesteld wordt op korte termijn in het hoofdwatersysteem enkele gerichte
investeringen in een robuustere zoetwateraanvoer te doen, die stapsgewijs zijn uit
te breiden als dat nodig blijkt: grotere zoetwaterbuffer in het IJsselmeer voor het
gebied boven de lijn Amsterdam-Amersfoort-Zwolle, uitbreiding van bestaande
kleinschalige noodvoorzieningen voor zoetwateraanvoer naar Gouda en omgeving
(de Kleinschalige Wateraanvoer) en verbetering van Bernisse en Brielse Meer voor
Rijnmond-Drechtsteden. Het Rijk zet de Haringvlietsluizen pas op een kier als
alternatieve zoetwatervoorzieningen gereed zijn en monitort daarna de verzilting in
het Haringvliet. [p.m. eventueel alternatieve zoetwatervoorziening bij zout
Volkerak-Zoommeer op basis van conclusies over Rijksstructuurvisie]
Rijkswaterstaat en de waterschappen voeren ‘slim watermanagement’ in om de
aanvoer en de buffering van water gezamenlijk te verbeteren. Met nieuwe
instrumenten voor monitoring, informatie-uitwisseling en beslisondersteuning
kunnen zij het water bij dreigende tekorten beter sturen of vasthouden. [p.m. over
deze mogelijke investeringen vindt de komende maanden besluitvorming plaats
t.b.v. DP2015]
In de regionale watersystemen zijn maatregelen mogelijk om buffers van zoetwater
te vergroten, efficiënter door te spoelen en zoutindringing tegen te gaan. In
gebieden die geen water uit het hoofdwatersysteem ontvangen - de hoge
zandgronden en delen van de Zuidwestelijke Delta - zijn investeringen in goede
conservering en betere benutting van zoetwater van belang, door regionale
waterbeheerders en de gebruikers. Voor de hoge zandgronden, waar nu het accent
op water afvoeren ligt, is dit een nieuwe opgave. Een samenwerkingsverband in dit
gebied heeft een Deltaplan Hoge Zandgronden opgesteld. De Hoge Zandgronden
kunnen innovaties voortbrengen die ook in de rest van Nederland op termijn van
belang zullen zijn. Gebruikers worden gestimuleerd de vraag naar zoetwater te
beperken en de kwetsbaarheid voor droogte en verzilting te verminderen, door
waterbesparende aanpassingen door te voeren in de bedrijfsvoering, teelten en
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
13
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
innamepunten. Ook binnen de Topsector Water zijn dit de belangrijke thema’s. Op
korte termijn kan een aantal pilots met efficiënter watergebruik plaatsvinden. [p.m.
over deze mogelijke investeringen vindt de komende maanden besluitvorming
plaats t.b.v. DP2015]
De voorkeursstrategieën zijn flexibel en bieden alternatieven voor het geval in de
toekomst grotere zoetwatertekorten dreigen door klimaatverandering of
veranderingen in de vraag (zie hoofdstuk 3). De alternatieven zijn ingrijpend en
voor een eventueel besluit zijn - naast monitoring - te zijner tijd nader onderzoek
en een integrale afweging nodig. Voor het openhouden van deze mogelijkheden zijn
op korte termijn geen besluiten nodig.
Implementatie
Het instrument voorzieningenniveaus is nieuw en wordt in fasen ingevoerd. De
aanpak bestaat uit drie stappen: 1) inzicht geven in de beschikbaarheid van water
en de risico’s, nu en in de toekomst, 2) dialoog tussen overheden en gebruikers
over deze informatie en 3) optimalisatie van de inspanningen en het vastleggen van
afspraken. Bij de uitwerking van het voorzieningenniveau gelden de volgende
spelregels, met ruimte voor maatwerk:

Het Rijk neemt het initiatief om tot voorzieningenniveaus voor het
hoofdwatersysteem te komen, in dialoog met andere overheden,
waterbeheerders en gebruikers van het hoofdwatersysteem.

De provincies zijn de initiatiefnemers voor de uitrol van het proces om tot
voorzieningenniveaus te komen.

Afhankelijk van de opgaven en de lokale context is de provincie, het waterschap
of in sommige gevallen de gemeente de trekker van het proces voor de
gebiedsgerichte voorzieningenniveaus. Het ligt daarbij voor de hand de opgaven
te verbinden met opgaven voor klimaatbestendige steden (zie deltabeslissing
Ruimtelijke Adaptatie). De trekkers zorgen ook voor de afstemming met de
voorzieningenniveaus voor het hoofdwatersysteem.

Alle overheden borgen de afspraken in hun eigen plannen:
Het Rijk borgt de procesafspraken over de uitwerking van
voorzieningenniveaus en de eigen regierol in het Nationaal Waterplan.
Provincies en gemeenten borgen de voorzieningenniveaus en de
afgesproken maatregelen in het provinciaal waterplan en/of structuurvisies;
de waterschappen doen dat in de waterbeheerplannen.

De deltabeslissing Zoetwater en de voorkeursstrategieën voor zoetwater per
deelgebied, met de daarin genoemde keuzen en maatregelen, vormen de basis
voor het uitwerken van de voorzieningenniveaus.

De overheden maken de voorzieningenniveaus transparant voor gebruikers.

De overeengekomen inspanningen krijgen een juridische status via bestaande
instrumenten, zoals waterakkoorden, besluiten over waterpeilen of
grondwaterstanden, calamiteitenplannen en convenanten met grote gebruikers.
De wijze waarop de voorzieningenniveaus invulling krijgen, kan per regio
verschillen. De aard en het schaalniveau van de informatie en de afspraken kunnen
variëren, afhankelijk van de karakteristieken van het gebied, de urgentie van de
(droogte)problematiek en het type watergebruik.
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
14
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
In 2018 zijn voorzieningenniveaus gereed voor een eerste groep gebieden; DP2019
zal hier een beschrijving van geven. Op basis daarvan vindt in 2018 een evaluatie
plaats van het instrument voorzieningenniveau, het proces, de spelregels en de
beschikbare instrumenten. In 2021 zijn voor alle gebieden voorzieningenniveaus
beschikbaar. Het voorzieningenniveau is een inspanningsverplichting en geldt voor
een periode van 18 jaar, met de mogelijkheid om het steeds na zes jaar te herijken.
Gekoppeld aan verbetering van de voorzieningenniveaus en het principe van
wederkerigheid, redenerend vanuit belang en de inhoud, zal het profijtbeginsel en
veroorzakingsbeginsel verder uitgewerkt worden in het Deltaprogramma.
Voorgesteld wordt de maatregelen voor de zoetwaterbeschikbaarheid in samenhang
te programmeren (en prioriteren) voor het Deltaplan Zoetwater. Een kleine
organisatie moet hiervoor voldoende zijn (zie hoofdstuk 6). De basis voor de
investeringen is wederkerigheid naar belang in de inspanningen van het Rijk,
regionale overheden en gebruikers, redenerend vanuit de inhoud.
Voorstel deltabeslissing
De deltacommissaris stelt voor om over zoetwater te beslissen dat:

het Rijk het al eerder voorgestelde principe van voorzieningenniveaus en de
bijbehorende nationale spelregels verankert in rijksbeleid. Met de
voorzieningenniveaus leggen overheden in overleg met de gebruikers
afspraken vast om de beschikbaarheid en waar relevant ook de kwaliteit van
zoetwater in normale en droge omstandigheden helder en zo voorspelbaar
mogelijk te maken, in aanvulling op de verdringingsreeks;

in 2021 voor alle gebieden voorzieningenniveaus zijn voorgesteld en in
2018 een tussenevaluatie plaatsvindt van het proces, de spelregels en de
beschikbare instrumenten om de afspraken te borgen;

het Rijk en de waterschappen de zoetwatervoorziening robuuster maken
met een aantal gerichte investeringen in het hoofdwatersysteem en de
regionale watersystemen, om de aanvoer en buffering van zoetwater te
verbeteren [p.m. maatregelen kort omschrijven];

de overheden en gebruikers de benodigde maatregelen treffen op basis van
wederkerigheid naar belang redenerend vanuit de inhoud;

de maatregelen voor zoetwaterbeschikbaarheid op nationaal niveau in
samenhang worden geprogrammeerd en op urgentie geprioriteerd;

maatregelen voor zoetwater waar mogelijk een integrale uitvoering krijgen,
rekening houdend met gebiedsontwikkeling.
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
15
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
2.4
Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie
Maatschappelijk belang
Driekwart van de woningen in het binnendijkse gebied kan bij een doorbraak van
de primaire waterkeringen schade ondervinden. Ook vitale en kwetsbare functies,
zoals ziekenhuizen, zijn over het algemeen niet bestand tegen overstromingen. Bij
de locatiekeuze, de ruimtelijke inrichting en de bouwwijze is daar vaak geen
rekening mee gehouden. Door klimaatverandering kan bovendien schade in
bebouwd gebied ontstaan, door hitte, extreme droogte en wateroverlast. Daarom is
het belangrijk het bebouwde gebied minder kwetsbaar te maken voor extreme
weerssituaties en de mogelijke schade bij overstromingen te beperken. Dat vereist
een veranderingsproces: klimaatbestendig en waterrobuust inrichten moet in
Nederland een vanzelfsprekend onderdeel bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen
worden. Deze verandering kan aansluiten bij de continue (her)ontwikkelingen die in
het bebouwde gebied plaatsvinden. Alle overheden en marktpartijen hebben daar
een verantwoordelijkheid in. Centraal onderdeel van de deltabeslissing Ruimtelijke
adaptatie is dan ook een set bestuurlijke afspraken en instrumenten waarmee deze
partijen de ambitie en de werkwijze vastleggen waardoor water en ruimte
structureel worden verbonden.
Kern van de deltabeslissing
De kern van de voorgestelde deltabeslissing over ruimtelijke adaptatie is dat:
• Rijk, provincies en gemeenten afspreken waterveiligheid en
klimaatbestendigheid integraal mee te wegen bij alle ruimtelijke
ontwikkelingen, herontwikkelingen en investeringen in beheer en
onderhoud;
• Rijk, provincies en gemeenten de regionale en lokale afweging voor
klimaatbestendig en waterrobuust inrichten maken door samen met de
waterschappen de stappen ‘weten’, ‘willen’ en ‘werken’ te doorlopen;
• het Rijk ervoor zorgt dat nationale vitale en kwetsbare functies uiterlijk in
2050 beter bestand zijn tegen overstromingen en dat daarvoor in 2020
beleid en regelgeving beschikbaar is;
• de overheden hiervoor ondersteunende instrumenten inzetten, zoals de
Watertoets, de handreiking ruimtelijke adaptatie en een
stimuleringsprogramma ruimtelijke adaptatie.
Toelichting
Bestuurlijke afspraak
De overheden leggen in een bestuurlijke afspraak de ambitie vast dat Nederland in
2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Nieuwe ontwikkelingen,
herontwikkeling en beheer en onderhoud leiden zo weinig als redelijkerwijs
haalbaar tot extra risico op schade of slachtoffers door hittestress, wateroverlast,
droogte en overstromingen. Hiermee kan een toekomstige aanscherping van de
waterveiligheidsnormen worden voorkomen of ten minste worden vertraagd. De
overheden zullen de ambitie geleidelijk verwezenlijken. De overheden spannen zich
ervoor in dat klimaatbestendig en waterrobuust inrichten in 2020 onderdeel van
hun beleid en handelen is.
Weten, willen, werken
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
16
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
Provincies en gemeenten geven een regionale en lokale uitwerking aan de ambitie.
Zij doorlopen hiervoor samen met de waterschappen en eventueel met
maatschappelijke organisaties en marktpartijen drie stappen met de volgende
generieke uitgangspunten:
1. ‘weten’: analyse van de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid van het
(plan)gebied en de functies. Deze analyse vindt plaats binnen de bandbreedte
van de deltascenario’s en met de meest recente datasets die hieraan ten
grondslag liggen, met 2030 en 2050 als richtjaren. De overheden kiezen voor
deze analyse een passend schaalniveau.
2. ‘willen’: vertaling van de bedreigingen en kansen uit de analyse in een
gedragen ambitie en adaptatiestrategie. De overheden formuleren hiervoor
concrete doelen. Zij leggen een relatie tussen de adaptatiestrategieën op
regionale en lokale schaal en waarborgen de samenhang met de
voorkeursstrategieën voor waterveiligheid en zoetwater van het
Deltaprogramma.
3. ‘werken’: beleidsmatige en juridische doorwerking van de ambitie. Iedere
overheid geeft aan hoe de ambitie doorwerkt in het eigen beleid (voor het
gehele fysieke domein), ruimtelijke plannen en verordeningen, business cases,
uitvoering, beheer en ‘groot’ onderhoud.
Bij het doorlopen van deze stappen en de afwegingen blijven de bestaande
verantwoordelijkheidsverdeling van de partijen in stand. Bijlage XX bevat een
toelichting op de generieke uitgangspunten en een aantal goede voorbeelden.
Ondersteunende instrumenten
Binnen het Deltaprogramma is samen met Kennis voor Klimaat de handreiking
ruimtelijke adaptatie opgesteld. Overheden, marktpartijen en maatschappelijke
organisaties kunnen hier gebruik van maken bij het doorlopen van de stappen
weten, willen en werken, ook voor buitendijks gebied. De handreiking is
beschikbaar op www.klimaatbestendigestad.nl.
De overheden stimuleren het meewegen van waterrobuustheid en
klimaatbestendigheid met een stimuleringsprogramma ruimtelijke adaptatie. Met dit
programma willen de overheden onder meer de ambitie voor ruimtelijke adaptatie
agenderen in de regio, op bestuurlijk en ambtelijk niveau, en kennis en ervaringen
op het gebied van klimaatbestendig en waterrobuust inrichten delen. Het Rijk richt
hiervoor een digitaal kennisportaal in, in samenwerking met Kennis voor Klimaat.
Het procesinstrument “Watertoets” zorgt ervoor dat klimaatbestendig en
waterrobuust inrichten tijdig meeweegt bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het
Bestuursakkoord Water hebben de overheden afgesproken de watertoets al in de
fase van structuurvisies te benutten. De handreiking ruimtelijke adaptatie leidt tot
inhoudelijke versterking van het watertoetsproces.
Vitale en kwetsbare functies
Vitale en kwetsbare functies vragen bijzondere aandacht voor de gevolgen van
overstromingen. Dit zijn functies die cruciaal zijn voor de rampenbeheersing bij
overstromingen of functies die bij overstroming ernstige schade aan mens, milieu of
economie kunnen veroorzaken. Nationale vitale en kwetsbare functies, die bij een
overstroming tot bovenregionale schade kunnen leiden, zijn functies in de sectoren
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
17
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
energievoorziening (elektriciteit, gas, olie), telecom en ICT (openbaar net en
noodcommunicatie), afvalwaterbehandeling, drinkwatervoorziening,
gezondheidszorg (waaronder ziekenhuizen), gemalen en spuimiddelen,
wegtransport, chemische bedrijven en laboratoria die ziekteverwekkende of andere
infectieuze stoffen gebruiken.
Uiterlijk in 2050 zijn deze nationale vitale en kwetsbare functies beter bestand
tegen mogelijke overstromingen. Het Rijk draagt hier zorg voor, door drie stappen
te doorlopen:
1. ‘weten’: uiterlijk in 2015 brengen de vakministeries samen met de sectoren de
kwetsbaarheid en de ketenafhankelijkheid (binnen een sector en tussen
verschillende sectoren) nauwkeurig in beeld. Op basis van deze analyse leggen
zij per sector de ambitie vast, inclusief concrete stappen en een tijdpad om de
ambitie te verwezenlijken.
2. ‘willen’: voor 2020 hebben de vakministeries beleid en toezicht gereed om de
afgesproken ambities te behalen, waar nodig geborgd in afspraken met de
sectoren of in regelgeving.
3. ‘werken’: voor 2050 treffen de sectoren maatregelen, onder meer door bij hun
investeringsbeslissingen rekening te houden met overstromingsrisico’s. De
vorderingen worden ieder jaar gerapporteerd aan de Tweede Kamer, als
onderdeel van het jaarlijkse Deltaprogramma.
Het stimuleringsprogramma ruimtelijke adaptatie ondersteunt het proces door
kennis over overstromingen en ervaringen met het waterrobuust maken van vitale
en kwetsbare functies te delen. Het Rijk stemt ook af met regionale en lokale
overheden, over de wijze waarop zij hun vitale en kwetsbare functies
waterrobuuster maken, en met het interdepartementale programma ‘Herijking
Vitaal’ (coördinatie door het ministerie van Veiligheid en Justitie). Nederland benut
de resultaten van dit traject voor de Nationale Adaptatiestrategie die Nederland
opstelt als uitwerking van de Europese klimaatadaptatiestrategie (zie hoofdstuk 6).
Maatregelen op hoofdlijnen
Voorbeelden van maatregelen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste
inrichting zijn te vinden in de handreiking ruimtelijke adaptatie (zie
www.klimaatbestendigestad.nl).
Implementatie
De overheden leggen in een bestuurlijke afspraak de ambitie voor een
klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland en de wijze waarop
die ambitie invulling krijgt vast. Overheden benutten het procesinstrument
Watertoets in de fase van structuurvisies. De deltacommissaris brengt jaarlijks de
voortgang van de afspraken in beeld in het Deltaprogramma. In 2017 vindt een
evaluatie plaats over de voortgang en de vraag of aanvullend instrumentarium
nodig is om de ambitie te bereiken.
Het stimuleringsprogramma ruimtelijke adaptatie loopt van 2015 tot en met 2017.
Afspraken over de programmering in 2015 staan in hoofdstuk 4. DP2016 zal een
voorstel bevatten voor de invulling van het programma in 2016 en 2017.
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
18
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
Het Rijk heeft in 2020 beleid en toezicht op orde om te waarborgen dat de sectoren
de ambitie voor vitale en kwetsbare functies behalen. Voor 2050 treffen de sectoren
de maatregelen die hiervoor nodig zijn. Het Deltaprogramma brengt jaarlijks de
voortgang in beeld.
Voorstel deltabeslissing
De deltacommissaris stelt voor over ruimtelijke adaptatie te beslissen dat:

Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in een bestuursovereenkomst, in
aansluiting op het Bestuursakkoord Water (2011), als gezamenlijke ambitie
vastleggen dat Nederland in 2050 zo veel als mogelijk klimaatbestendig en
waterrobuust is ingericht en dat bij (her)ontwikkelingen zo weinig als
redelijkerwijs haalbaar extra risico op schade en slachtoffers ontstaat;

deze partijen ervoor zorgen dat klimaatbestendig en waterrobuust inrichten
vanaf 2020 onderdeel is van hun beleid en handelen, vanuit hun eigen
verantwoordelijkheid en bevoegdheden, door de waterrobuustheid en
klimaatbestendigheid van hun (plan)gebied te analyseren (‘weten’), de
resultaten van deze analyse te vertalen in een gedragen ambitie en
adaptatiestrategie met concrete doelen (‘willen’) en de beleidsmatige en
juridische doorwerking van deze ambitie te borgen (‘werken’);

deze partijen hiervoor een aantal generieke uitgangspunten hanteren, zoals in
bijlage xx beschreven;

wettelijke verankering van de Watertoets als procesinstrument behouden blijft
en de toepassing van het instrument vroeg in het ruimtelijk proces plaatsvindt;

het Rijk uiterlijk in 2020 afspraken met sectoren maakt (zie bijlage xxx) om de
nationale vitale en kwetsbare functies in risicovolle gebieden uiterlijk in 2050
zoveel als mogelijk robuust te maken voor overstromingen;

regelmatig een evaluatie plaatsvindt over de voortgang en de vraag of de
beschikbare instrumenten voor ruimtelijke ontwikkeling voldoen om de ambitie
te kunnen realiseren, te beginnen in 2017.
2.5
Deltabeslissing IJsselmeergebied
Maatschappelijk belang
Met het IJsselmeergebied – het grootste merengebied van Noordwest-Europa –
heeft Nederland een zoetwaterbuffer van nationaal belang. De helft van Nederland,
van Amsterdam tot Stadskanaal, is afhankelijk van deze buffer. De watervoorraad
in het IJsselmeer kan echter kleiner worden door klimaatverandering terwijl de
vraag toeneemt. Door een nieuwe, flexibele manier van peilbeheer te introduceren
wordt de zoetwaterbuffer in de zomer groter. Hier profiteert het hele
voorzieningsgebied van. Ook de waterveiligheid rond de meren vraagt aandacht:
door de stijgende zeespiegel is het IJsselmeerwater steeds moeilijker af te voeren
naar de Waddenzee, waardoor het waterpeil in de winter moeilijker te handhaven
is. Op den duur heeft dat gevolgen voor de waterveiligheid. Met de inzet van
pompen op de Afsluitdijk is het water in de winter voldoende snel naar de
Waddenzee af te voeren. Hiermee is te voorkomen dat het winterpeil op het
IJsselmeer meestijgt met de zeespiegel, wat zeer ingrijpende aanpassingen van de
waterkeringen en de gebruiksfuncties langs het meer zou vereisen en 5 tot 10
miljard euro aan kosten met zich mee zou brengen als de zeespiegelstijging en de
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
19
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
klimaatverandering snel verlopen.
Kern van de deltabeslissing
De kern van de voorgestelde deltabeslissing over het IJsselmeergebied is dat:
• het gemiddelde winterpeil in het IJsselmeer tot 2050 op het huidige niveau
blijft en daarna hooguit beperkt meestijgt met de zeespiegel, maar alleen
als dit kosteneffectief is;
• investeringen in de zoetwatervoorziening stapsgewijs inspelen op
veranderingen in het klimaat en de vraag, met een samenhangende set
maatregelen in het hoofdwatersysteem, de regionale watersystemen en bij
gebruikers;

het IJsselmeergebied flexibel peilbeheer krijgt en een flexibele inrichting
van de oevers.
Toelichting
Pompen en spuien
Het winterpeil in het IJsselmeergebied bepaalt onder meer hoe hoog en sterk de
dijken moeten zijn. Zonder extra inspanning stijgt het winterpeil mee met de
zeespiegel. Met een combinatie van spuien en pompen bij de Afsluitdijk blijft het
gemiddelde winterpeil van het IJsselmeer in ieder geval tot 2050 op het huidige
niveau. Deze oplossing is aanzienlijk goedkoper en minder ingrijpend dan
meestijgen met de zeespiegel. Daarom heeft het kabinet in 2012 besloten bij de
renovatie van de Afsluitdijk de spuicapaciteit uit te breiden en pompen te plaatsen.
Hiermee blijft in het stormseizoen de belasting op de dijken, zoals de Afsluitdijk en
de Houtribdijk, beperkt. Het advies van de 2e Deltacommissie om rekening te
houden met een peilstijging van 1,5 meter was hiermee van de baan. De
waterbeheerder zal voor de waterafvoer zoveel mogelijk gebruik maken van spuien,
onder het motto “spuien als het kan, pompen als het moet”.
Nu al is duidelijk dat het ook na 2050 niet kosteneffectief is het winterpeil van het
IJsselmeergebied volledig mee te laten stijgen met de zeespiegelstijging. Pompen
bijplaatsen is goedkoper. Een kleine peilstijging kan na 2050 mogelijk wel
kosteneffectief zijn. Deze mogelijkheid blijft daarom open voor het geval dit
inderdaad kosteneffectief en noodzakelijk is.
Stapsgewijs het aanbod vergroten en besparen op de vraag
De inzet van de deltabeslissing IJsselmeergebied is het zoetwateraanbod en de
vraag naar zoetwater in het voorzieningengebied van het IJsselmeer in evenwicht
te houden. Daarvoor is het noodzakelijk stapsgewijs de buffer van zoetwater te
vergroten en tegelijkertijd te besparen op de vraag. Met een samenhangende set
maatregelen in het hoofdwatersysteem, de regionale watersystemen en bij de
gebruiker ontstaat een robuuste zoetwatervoorziening (zie ook deltabeslissing
Zoetwater).
Maatregelen vinden stapsgewijs plaats, omdat de klimaatontwikkeling met
onzekerheden omgeven is (adaptief deltamanagement). Door stap voor stap de
meest kosteneffectieve maatregelen in te zetten, zijn zeer ingrijpende maatregelen
bij de gebruikers en in de watersystemen zo lang mogelijk te voorkomen. De
snelheid en omvang van de ontwikkelingen in het klimaat en de zoetwatervraag
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
20
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
bepalen op welk moment een volgende stap aan de orde is. Op dat moment zal een
nadere studie uitwijzen welke set maatregelen de beste oplossing biedt, gelet op de
ruimtelijke en economische waarden en de waterveiligheid.
Flexibel peilbeheer
Het wateraanbod in het IJsselmeergebied wordt ’s zomers groter door op korte
termijn flexibel peilbeheer in te voeren en daarmee een grotere zoetwaterbuffer te
creëren. Flexibel peilbeheer betekent dat het waterpeil binnen een bepaalde marge
rond het streefpeil kan variëren. Omdat het gemiddelde winterpeil onveranderd
blijft, heeft het flexibele peilbeheer geen effect op de waterveiligheid. De beheerder
kan met flexibel peilbeheer beter anticiperen op verwachtingen voor droogte,
intensieve neerslag of storm en het beheer afstemmen op de wensen van
belanghebbenden. Voor flexibel peilbeheer is een flexibele inrichting van de oevers
noodzakelijk.
Met de eerste stap in flexibel peilbeheer neemt de voorraad zoetwater in het
zomerseizoen toe tot 400 miljoen m3 (waterschijf van 20 cm over het hele
IJsselmeergebied). Als de vraag naar zoetwater toeneemt, is de buffer verder te
vergroten tot een waterschijf van 40 à 50 cm. Bij snelle klimaatverandering en een
grote vraag kan zelfs deze voorraad ontoereikend blijken. Op dat moment kan
onderzoek plaatsvinden naar andere mogelijkheden: de buffer nog verder
vergroten, bij laagwater in de rivieren meer water over de IJssel afvoeren of meer
schade door watertekorten accepteren. Al deze mogelijkheden hebben ingrijpende
gevolgen. Op korte termijn zijn geen besluiten nodig om deze mogelijkheden open
te houden.
Maatregelen op hoofdlijnen
Deze deltabeslissing heeft een concrete uitwerking gekregen in de
voorkeursstrategieën voor het IJsselmeergebied voor waterveiligheid en zoetwater
(zie hoofdstuk 3). De voorkeursstrategieën vormen de basis voor de
programmering van maatregelen in het Deltaplan Waterveiligheid en het Deltaplan
Zoetwater (zie hoofdstuk 4).
In 2021 zijn de eerste pompen in de Afsluitdijk gereed (zie hoofdstuk 4, Deltaplan
Waterveiligheid). Voor de eerste stap in flexibel peilbeheer gaan op enkele locaties
maatregelen in uitvoering om de oevers geschikt te maken voor de beperkte
peilwisselingen en een beperkt aantal mitigerende maatregelen voor natuur (zie
hoofdstuk 4, deltaplan Zoetwater). Om de zoetwaterbuffer op termijn verder te
kunnen vergroten, is het noodzakelijk de oevers tegen grotere peilwisselingen
bestand te maken. Dit is te combineren met lopende dijkversterkingstrajecten.
De beheerders van de regionale watersystemen in het voorzieningengebied van het
IJsselmeergebied maken het watergebruik efficiënter met flexibel beheer van
waterpeilen en een flexibele oeverinrichting. Ook gebruikers worden gestimuleerd
zoetwater efficiënter te benutten (zie deltabeslissing Zoetwater). De maatregelen
hiervoor staan in het Deltaplan Zoetwater en de voorkeursstrategie
IJsselmeergebied (zie hoofdstuk 3 en 4).
Implementatie
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
21
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
Essentieel onderdeel van deze deltabeslissing is de samenhang tussen maatregelen
voor waterveiligheid, zoetwatervoorziening en het beperken van de vraag. Vanwege
deze samenhang zijn bestuurders uit het gehele voorzieningsgebied van het
IJsselmeergebied verantwoordelijk voor een evenwichtige set maatregelen. Deze
vervlechting vraagt nieuwe vormen van bestuurlijke samenwerking. De bestuurders
geven daar vorm aan door het “Pact van het IJsselmeer” te sluiten. In dit Pact
spreken zij de ambitie uit om samen te leren, te evalueren en maatregelen te
programmeren, op het gebied van peilbeheer, zoetwatervoorziening en
waterveiligheid in het hele voorzieningsgebied.
Rijkswaterstaat is als beheerder van het IJsselmeer verantwoordelijk voor de
invoering van het flexibel peilbeheer en de daarvoor benodigde (mitigerende)
maatregelen. Voordat het nieuwe peilbeheer van start gaat, is uiterlijk in 2020 een
nieuw peilbesluit nodig. De regionale waterbeheerders zijn aan zet voor de
maatregelen in de regionale watersystemen. De overheden maken de noodzaak van
efficiënt watergebruik bij de gebruikers helder door voorzieningenniveaus in beeld
te brengen en stimuleren efficiënt gebruik met een aantal pilots (zie deltabeslissing
Zoetwater, paragraaf 2.3).
Voor de periode na 2050 blijft de mogelijkheid open voor een beperkte stijging van
het winterpeil, als dat kosteneffectief en noodzakelijk is. De bestaande reservering
in het buitendijkse gebied voor een stijging van het winterpeil van 1 meter kan
vervallen. Het Rijk kan het beleid aanpassen met een nieuwe en meer bij deze
deltabeslissing passende maat. In aanvulling daarop wijzen de overheden in het
IJsselmeergebied alle initiatiefnemers in het buitendijkse gebied op de mogelijke
beperkte peilstijging na 2050.
Het huidige beleid voor het gemiddelde zomerpeil in het IJsselmeer houdt al
rekening met een grotere toekomstige fluctuatie, waarmee het zomerpeil tot 30 cm
hoger kan worden. Dit beleid blijft van kracht, om verdere vergroting van de
zoetwatervoorraad via flexibel peilbeheer mogelijk te houden. De overheden in het
IJsselmeergebied wijzen alle initiatiefnemers in het buitendijkse gebied op deze
mogelijke ontwikkeling. In combinatie met duurzame ruimtelijke ontwikkeling blijft
op deze manier de mogelijkheid voor verdere vergroting van de zoetwaterbuffer
open.
Voorstel deltabeslissing
De deltacommissaris stelt voor over het IJsselmeergebied te beslissen dat:

het Rijk de eerder gemaakte keuze om de waterafvoer te laten plaatsvinden
met een combinatie van pompen en spuien bij de Afsluitdijk, verankert in
het rijksbeleid;

het Rijk de eerder gemaakte keuze om het gemiddelde winterpeil in het
IJsselmeer met deze combinatie van pompen en spuien tot 2050 op het
huidige niveau te handhaven verankert in het rijksbeleid en dat het
gemiddeld winterpeil daarna alleen als dit kosteneffectief is beperkt
meestijgt met de zeespiegel;

het Rijk de eerder gemaakte keuze voor flexibel peilbeheer in het
IJsselmeer verankert in het rijksbeleid, om het wateraanbod robuuster te
maken;
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
22
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.


2.6
het Rijk de bestaande reservering in het buitendijkse gebied voor een
stijging van het winterpeil van 1 meter vervangt door een nieuwe en meer
bij deze deltabeslissing passende maat en het huidige beleid voor een
grotere fluctuatie van het gemiddelde zomerpeil (waarmee het zomerpeil
met 30 cm kan stijgen) handhaaft;
de oevers zoveel mogelijk een flexibele inrichting krijgen, zodat ze bestand
zijn tegen toekomstige grotere peilwisselingen, in combinatie met lopende
dijkversterkingen.
Deltabeslissing Rijn-Maasdelta
Maatschappelijk belang
De Rijn-Maasdelta is een overgangsgebied tussen de zee en de rivieren waar
verschillende opgaven voor waterveiligheid en zoetwater samen komen. Dit is het
meest kwetsbare gebied in een delta. Het gebied is dicht bewoond en bestaat uit
polders die zeer snel en diep onder water kunnen lopen bij een overstroming. In de
Rijn-Maasdelta vinden intensieve economische activiteiten plaats die van nationaal
belang zijn, met als kern de Rotterdamse haven en alle activiteiten die daarmee
samenhangen. Vanwege de grote ruimtelijke dynamiek is helderheid nodig over de
toekomstige aanpak voor waterveiligheid en zoetwater. Die aanpak moet inspelen
op het economische en maatschappelijke karakter van het gebied zelf, maar is ook
sturend voor de aanpak in de regio’s die hier samenkomen: de Zuidwestelijke
Delta, het rivierengebied, Rijnmond-Drechtsteden en de kust. Het fundament van
de waterveiligheid in de Rijn-Maasdelta bestaat uit het zandige kustfundament,
dijken en stormvloedkeringen. Dit fundament blijkt ook op lange termijn een goede
basis te zijn. Met uitgekiend ruimtelijk maatwerk en adaptief deltamanagement zijn
de opgaven adequaat en tijdig aan te pakken.
Kern van de deltabeslissing
De kern van de voorgestelde deltabeslissing over de Rijn-Maasdelta is dat:

de beleidsmatig vastgestelde afvoerverdeling over de Rijntakken gehandhaafd
blijft op grond van de huidige inzichten en onderzoek plaatsvindt om te bepalen
of het wijzigen van de afvoerverdeling op de lange termijn (na 2050) als
mogelijkheid open blijft of komt te vervallen; de delta ook op lange termijn
beschermd blijft met een afsluitbare open stormvloedkering in de Nieuwe
Waterweg en onderzoek plaatsvindt om te bepalen of de effectiviteit van de
bestaande Maeslantkering tot die tijd verder te verbeteren is; waterberging in
de Grevelingen open blijft als mogelijkheid om de waterveiligheid rond Hollands
Diep, Haringvliet en de Merwedes in de toekomst op orde te houden [p.m.
waterberging: definitieve formulering afhankelijk van conclusies over de
rijksstructuurvisie].
Toelichting
Afvoerverdeling Rijntakken en maximale rivierafvoeren
Het Rijnwater dat bij Lobith ons land binnenkomt, verdeelt zich volgens vaste
verhoudingen over de Waal, de Nederrijn-Lek en de IJssel. In het Nationaal
Waterplan is vastgelegd dat bij afvoeren boven de 16.000 m3/s geen extra water
over de Nederrijn-Lek wordt afgevoerd. Het Deltaprogramma heeft onderzocht of
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
23
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
een verdere wijziging van de afvoerverdeling mogelijk en zinvol is om de opgaven
voor waterveiligheid en zoetwater kosteneffectief aan te pakken. Een keuze
daarvoor is met de huidige kennis echter niet mogelijk: de voor- en nadelen zijn
met te veel onzekerheden omgeven. Daarom blijft de huidige afvoerverdeling en de
beleidsmatige keuze voor afvoeren boven de 16.000 m3/s gehandhaafd. Uiterlijk in
2017 vindt een besluit plaats over het al dan niet openhouden van de mogelijkheid
voor een andere afvoerverdeling na 2050.4
In het Nationaal Waterplan (en ook de PKB Ruimte voor de Rivier) is opgenomen
dat voor de lange termijn (tot 2100) rekening gehouden moet worden met een
maximale afvoer van 18.000 m³/s in de Rijn (bij Lobith) en 4.600 m³/s in de Maas
(bij Eijsden). Uit analyse met de deltascenario’s blijkt dat deze maximale afvoeren
nog steeds realistisch zijn als uitgangspunt voor de lange termijn.
Centraal Holland
Met de nieuwe risicobenadering blijkt een hogere normspecificatie voor de waterkering langs de noordoever van de Lek een kosteneffectieve oplossing voor de waterveiligheid in Centraal Holland (zie deltabeslissing Waterveiligheid). De c-keringen in
Centraal Holland verliezen daarmee op termijn hun primaire status. De uitwerking
van deze wijziging is gestart als onderdeel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (projectoverstijgende verkenning Centraal Holland).
Stormvloedkering Nieuwe Waterweg
Als de Maeslantkering aan vervanging toe is (na 2070), lijkt het met de huidige
kennis opnieuw de beste keuze om de Nieuwe Waterweg in normale
omstandigheden open te houden en bij storm afsluitbaar te maken met een
stormvloedkering. Voor alle ruimtelijke en economische ontwikkelingen rond de
Nieuwe Waterweg is dit het uitgangspunt; voor buitendijkse bebouwing is deze
keuze bepalend voor de waterpeilen die kunnen optreden. Mogelijk is de effectiviteit
van de bestaande kering te verbeteren door invoering van ‘partieel functioneren’
(bij gedeeltelijk falen levert de kering toch een bijdrage aan de waterveiligheid) of
door de faalkans te verkleinen. Daarvoor vindt nader onderzoek plaats.
Het Deltaprogramma heeft verkend of de Rijn-Maasdelta beter te beschermen is
met nieuwe systeemingrepen, zoals een dam met een zeesluis in de Nieuwe
Waterweg of een ring van rivierkeringen rond Rijnmond. Dergelijke
systeemwijzigingen blijken niet effectief te zijn. Een dam met zeesluis brengt hoge
kosten met zich mee en aanzienlijke negatieve effecten voor de scheepvaart en
getijdennatuur. Een ring van rivierkeringen is zeer kostbaar en complex in de
bediening en leidt tot dijkversterkingen aan de bovenstroomse zijde. De afgelopen
decennia is een stevig fundament voor waterveiligheid opgebouwd. Hierop
voortbouwen met uitgekiend ruimtelijk maatwerk is aanzienlijk kosteneffectiever
dan de grootschalige technische ingrepen die de 2e Deltacommissie heeft
voorgesteld. Systeemwijzigingen kunnen in de toekomst opnieuw een overweging
4
Hiervoor vindt de komende jaren onderzoek plaats dat zich toespitst op het ontzien van de Nederijn-Lek bij
afvoeren van 8.000 tot 16.000 m3/s en een andere afvoerverdeling over de Rijntakken bij afvoeren boven de
16.000 m3/s. Dit onderzoek is gestart met joint fact finding, om alle beschikbare informatie over afvoerverdeling bij
elkaar te brengen. Vervolgens worden nut en noodzaak van het openhouden van beide mogelijkheden beoordeeld
en bestuurlijk gedeeld.
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
24
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
zijn. De mogelijkheden daarvoor blijven open als onderdeel van adaptief
deltamanagement: tijdig van strategie veranderen als daar aanleiding toe is.
Waterberging Grevelingen
Als onderdeel van de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer is
onderzocht of waterberging in de Grevelingen een kosteneffectieve oplossing is
voor de waterveiligheidsopgaven rond Haringvliet, Hollands Diep en de Merwedes.5
Op basis daarvan heeft het Rijk in overleg met de regionale overheden besloten de
waterveiligheid in dit gebied op de korte termijn te waarborgen met
dijkversterkingen. In de toekomst kan eventueel een besluit plaatsvinden voor
berging in de Grevelingen, afhankelijk van de snelheid waarmee het klimaat
verandert en nieuwe inzichten. [p.m. definitieve formulering afhankelijk van
conclusies over de rijksstructuurvisie].
Zoetwater
De deltabeslissing Zoetwater vormt het kader voor de zoetwatervoorziening in de
Rijn-Maasdelta. Dit kader heeft een concrete uitwerking voor de Rijn-Maasdelta
gekregen in de voorkeursstrategieën voor Rivieren, Rijnmond-Drechtsteden en de
Zuidwestelijke Delta (zie hoofdstuk 3).
Beheer Haringvlietsluizen
In 2018 gaan de Haringvlietsluizen naar verwachting op een kier. Het kabinet heeft
in 2013 besloten dat het ‘Kierbesluit’ een zelfstandig besluit is en geen opmaat
vormt voor verdere herstel van de estuariene dynamiek.6 Dat is een belangrijk
uitgangspunt voor deze voorgestelde deltabeslissing. Door de effecten van het
Kierbesluit op de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening te monitoren, zal op
(middel)lange termijn informatie beschikbaar komen voor eventuele toekomstige
besluiten.
Maatregelen op hoofdlijnen
De deltabeslissing Rijn-Maasdelta heeft een concrete uitwerking in maatregelen en
onderzoeken gekregen in de voorkeursstrategieën voor de Zuidwestelijke Delta,
Rijnmond-Drechtsteden en de Rivieren (zie hoofdstuk 3).
Implementatie
Het Rijk legt op nationaal niveau de uitgangspunten voor de waterveiligheid in de
Rijn-Maasdelta beleidsmatig vast: het handhaven van de huidige afvoerverdeling
tot in ieder geval 2050, het handhaven van de maximale rivierafvoeren als basis
voor de lange termijn en een nieuwe open afsluitbare stormvloedkering in de
Nieuwe Waterweg als uitgangspunt voor de lange termijn. Provincies en
waterschappen borgen deze uitgangspunten in hun eigen plannen.
Het Rijk neemt in 2017 een besluit over het al dan niet het openhouden van een
andere afvoerverdeling over de Rijntakken als mogelijkheid voor de lange termijn,
op basis van onderzoek dat de komende jaren plaatsvindt. Onderzoek naar de
5
Dit onderzoek heeft zich toegespitst op stormsituaties in combinatie met middelhoge rivierafvoeren.
Brief van de minister van Infrastructuur en Milieu aan de Tweede Kamer van 20 juni 2013, waarin onder meer de
ambitie 'getemd getij' is geschrapt.
6
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
25
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
mogelijkheden om de effectiviteit van de Maeslantkering te verbeteren is al gestart.
Voor het wijzigen van de primaire status van de c-keringen in Centraal Holland is
aanpassing van de Waterwet nodig en juridische verankering op provinciaal niveau
(zie deltabeslissing Waterveiligheid).
Voorstel deltabeslissing
De deltacommissaris stelt voor over de Rijn-Maasdelta te beslissen dat:

voor de lange termijn (tot 2100) een maximale afvoer van 18.000 m³/s
voor de Rijn en 4.600 m³/s voor de Maas het uitgangspunt voor de
waterveiligheid blijft;

het Rijk de eerder gemaakte keuze voor het handhaven van de beleidsmatig
vastgestelde afvoerverdeling over de Rijntakken op grond van de huidige
inzichten verankert in het rijksbeleid;

onderzoek plaatsvindt om vóór 2017 te bepalen of het wijzigen van de
afvoerverdeling op de lange termijn (na 2050) als mogelijkheid open blijft
of vervalt;

het Rijk de eerder gemaakte keuze om de Rijn-Maasdelta ook op lange
termijn te blijven beschermen met een afsluitbare open stormvloedkering in
de Nieuwe Waterweg verankert in het rijksbeleid en de daarbij horende
waterpeilen het uitgangspunt vormen voor alle ruimtelijke en economische
ontwikkelingen rond de Nieuwe Waterweg en buitendijkse bebouwing;

onderzoek plaatsvindt naar de mogelijkheden om de effectiviteit van de
bestaande Maeslantkering te verbeteren;

waterberging in de Grevelingen open blijft als mogelijkheid om de
waterveiligheid rond Hollands Diep, Haringvliet en de Merwedes in de
toekomst op orde te houden [p.m. waterberging: definitieve formulering
afhankelijk van conclusies over de rijksstructuurvisie].
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
26
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
2.7
Beslissing Zand
Het zand langs de Nederlandse kust vormt een natuurlijke bescherming voor ons
land. Nederland houdt de hoeveelheid zand op orde door middel van
zandsuppleties. Dat is een voorwaarde om de kustlijn op zijn plaats te houden en
afslag van het strand en de duinen te voorkomen. Zonder zandsuppleties zou ieder
jaar één meter kust verloren gaan. Dat is ongewenst, zowel voor de waterveiligheid
als voor alle functies die gebruikmaken van de kustzone. Door zeespiegelstijging is
de omvang van de huidige suppleties mogelijk niet toereikend om de kustlijn te
behouden. Met de beslissing zand blijft het zandig systeem duurzaam in evenwicht
met de zeespiegelstijging, door de omvang van de zandsuppleties geleidelijk mee te
laten groeien met de zeespiegel.
Voorstel beslissing Zand
De deltacommissaris stelt voor over het zandige systeem te beslissen dat:

het principe ‘zacht waar het kan, hard waar het moet’ het uitgangspunt
blijft voor het op orde houden van de kustveiligheid, door zandsuppleties uit
te voeren op het kustfundament;

extra monitoring, onderzoek en de uitvoering van pilots plaatsvindt, om
beter te kunnen anticiperen op toekomstige ontwikkelingen in het zandige
systeem en suppleties effectiever en kostenefficiënter in te kunnen zetten
(‘lerend werken’);

de zandbalans van het zandige systeem op orde blijft en het kustfundament
duurzaam in evenwicht blijft met de zeespiegelstijging door de omvang van
de zandsuppleties zo nodig te vergroten. Het is wenselijk dat zandsuppleties
zoveel mogelijk bijdragen aan lokale en regionale doelen voor een
economisch sterke en aantrekkelijke kust, op basis van het
financieringsprincipe uit het Nationaal Kader Kust.
De beslissing zand heeft betrekking op het zandige systeem en het kustfundament.
Tot het zandige systeem behoren de zandige delen van de Zuidwestelijke Delta, de
Hollandse kust en het Waddengebied, inclusief Westerschelde, Oosterschelde, Waddenzee en Eemsmonding. Het kustfundament is de zone vanaf de primaire waterkering tot een diepte van NAP-20 meter in zee.
Toelichting
Zandig systeem duurzaam in evenwicht
Door het zandige systeem mee te laten groeien met de zeespiegelstijging, blijft de
basisvoorwaarde voor de waterveiligheid langs de kust in stand. Dit gebeurt door
het huidige suppletieprogramma voor te zetten en zo nodig te intensiveren.
Onderzoek maakt inzichtelijk hoeveel zand op lange termijn nodig is om het
zandige systeem in evenwicht te houden met de zeespiegelstijging en waar en
wanneer suppleties nodig zijn.
Lerend werken
Om te kunnen anticiperen op toekomstige ontwikkelingen vindt kennisontwikkeling
plaats over de werking van het zandige systeem als geheel en van de afzonderlijke
deelgebieden, nu en in de toekomst. Het accent ligt daarbij op het Waddensysteem,
geulen die steeds dichter bij de kust komen te liggen en de waterkeringen dreigen
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
27
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014.
te ondermijnen (‘opdringende geulen’), de Voordelta en de buitendelta’s van het
Waddengebied. Het streven is suppleties zo in te zetten dat het zand via natuurlijke
processen naar de gebieden stroomt waar het nodig is. De kennisvragen komen tot
stand op basis van monitoring, onderzoek en pilots. Programmering van de
kennisvragen vindt plaats in het Kennis- en Innovatieprogramma Water en Klimaat
(zie paragraaf 6.2). De kennis die hieruit voortkomt, vormt de basis voor besluiten
over toekomstige suppleties. De verwachting is dat Nederland de suppleties
hierdoor effectiever kan inzetten.
Maatschappelijke meerwaarde
Het doel van de Nationale Visie Kust (2013, www.nationalevisiekust.nl) is dat zandsuppleties niet alleen bijdragen aan de waterveiligheid, maar ook zoveel mogelijk
aan lokale en regionale doelen voor een economisch sterke en aantrekkelijke kust.
Als de inzet van zandsuppleties voor andere doelen dan waterveiligheid tot meerkosten leidt, dragen andere partijen bij aan de financiering. De bijdrage hangt samen met het profijt van de zandsuppleties en de mate waarin de zandsuppleties
invulling geven aan de maatschappelijke taak van de partijen. Het principe van de
medefinanciering is uitgewerkt in het Nationaal Kader Kust (2011).
Implementatie
Het huidige suppletieprogramma, met suppleties van in totaal 12 miljoen kubieke
meter zand per jaar, wordt voorgezet. Onderzoek naar de werking van de
zanddelende onderdelen van het natuurlijke systeem maakt inzichtelijk hoeveel
zand nodig is om het zandige systeem in evenwicht met de zeespiegelstijging te
houden. Dit onderzoek maakt ook duidelijk waar en wanneer het zand aangebracht
moet worden. In 2015 start Kustgenese 2.0, met extra onderzoek en monitoring.
Op basis daarvan kunnen enkele kleinschalige pilots met suppleties in de
Zuidwestelijke Delta en het Waddengebied plaatsvinden (zie hoofdstuk 3). Om de
erosie van het intergetijdengebied in de Oosterschelde te bestrijden (‘zandhonger’)
stelt het Rijk in 2014 de Structuurvisie Zandhonger vast, met onder meer een
besluit over zandsuppleties op de Roggenplaat. In 2015 starten analyses van de
sedimentbalansen voor Haringvliet, Volkerak-Zoommeer en Grevelingen. Door
gezamenlijke programmering en interbestuurlijke afstemming ontstaat meer
samenhang tussen suppleties, nieuwe kennis en pilots langs de kust en meer
inzicht in de mogelijkheden om suppleties een grotere maatschappelijke
meerwaarde te geven, door ze te koppelen aan andere ruimtelijke ontwikkelingen.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu benut de resultaten van Kustgenese 2.0
om te bepalen of aanpassing van de suppletiehoeveelheden nodig is. In de periode
2020-2040 is Kustgenese 3.0 voorzien.
Versie 15 april 2014. Deze concepttekst van DP2015 is aangepast op basis van het
overleg van de Stuurgroep Deltaprogramma met de Minister van IenM onder
voorbehoud van bespreking in de Stuurgroep Deltaprogramma van 24 april 2014..
28