Hermans. In zijn inleiding geeft hij aan dat de “definitieve of volmaakte” biografie niet bestaat. Daarmee bedoelt Otterspeer uiteraard dat er meerdere verhalen over een leven mogelijk zijn. Zelfs één biograaf zal moeten kiezen voor één verhaal, wetende dat hij ook een ander had kunnen vertellen. In het geval van Hermans heeft Otterspeer ervoor gekozen om het hele oeuvre in het licht te stellen van de problematische relatie van de schrijver met zijn zus Corry, die aan het begin van de oorlog samen met haar minnaar zelfmoord pleegde. Een risicovolle onderneming – de weg naar de hel is immers geplaveid met amateurfreudianen – maar Otterspeer weet aannemelijk te maken dat Hermans de rivaliteit tussen hem en Corry, die hem naar zijn aanvoelen door haar dood voorgoed had afgetroefd, gebruikte als motor voor zijn schrijverschap. Zijn hele oeuvre was als het ware een poging om de enigmatische figuur van zijn zuster – een tegenvoeter, een dubbelganger – te achterhalen. Zonder veel succes uiteraard, maar wel met menig meesterwerk tot gevolg. Hoewel dit de meest speculatieve passages zijn in De mislukkingskunstenaar zijn ze uiteindelijk ook de meest boeiende. Hier ontstaat immers de figuur die van Max Pam en de zijnen eigenlijk niet had mogen bestaan: de Willem Frederik Hermans van Willem Otterspeer. Die figuur krijgt nog veel meer gestalte in de passages waarin de biograaf uitgebreid grasduint in de dagboekjes en leesjournaals van Hermans. Die geven een mooi inkijkje in het intellectuele klimaat waarin Hermans’ schrijverschap zich in zijn beginjaren ontwikkelde. Ook hier treedt Otterspeer natuurlijk weer op als interpretator. Maar die interpretatie is cruciaal. Otterspeer heeft namelijk een goed oog voor wat een schrijvershoofd aan het werk zet. Daarbij gaat het zowel om de megalomane uitspraken die de ambitie van Hermans verraden (“Ik ben een doorgewinterde decadent. Sartre, Miller en Paul Rodenko zijn optimisten bij mij vergeleken”), als om de kleine observaties in de reisdagboeken, waarin je bijna stap voor stap een schrijver geboren ziet worden (“Heel hermansiaans is: ‘De treinen kloppen op de aarde.’”). Aan het eind van De mislukkingskunstenaar ben je feitelijk nog maar halverwege en is de vraag of Otterspeer het er naar de maatstaven van Willem Frederik Hermans een beetje behoorlijk van heeft afgebracht, nog moeilijk te beantwoorden. Hermans schreef omdat hij nu eenmaal een schrijver was, stelt Otterspeer ergens. Nu ja, soms is het inderdaad niet veel prozaïscher. Die andere kwestie die Hermans aan de orde stelde, is dan ook veel interessanter: “waarom de schrijver zus of zo schreef”. Na De mislukkingskunstenaar heb je daar een aardig idee van, maar gelukkig hebben we nog een half antwoord tegoed. MATTHIJS DE RIDDER Gepubliceerd in Ons Erfdeel 2014/2. WILLEM OTTERSPEER, De mislukkingskunstenaar Willem ZieFrederik www.onserfdeel.be of www.onserfdeel.nl. Hermans. Biografie, deel 1 (1921-1952), De Bezige Bij, Amsterdam, 2013, 800 p. [B] BELGIË ALS BLINDE VLEK. HET BEGIN VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN Nederland viert dezer dagen zichzelf en tweehonderd jaar koninkrijk. Op 29 november 2013 kreeg koning Willem-Alexander in de Nieuwe Kerk in Amsterdam met klaroengeschal drie biografieën overhandigd van de eerste drie Nederlandse koningen, Willem I, Willem II en Willem III. De dag nadien was het naspelen van de landing van prins Willem Frederik van Oranje op het strand van Scheveningen de aanleiding voor opnieuw een koninklijke boekvoorstelling. In de Ridderzaal op het Binnenhof in Den Haag nam Willem-Alexander het eerste exemplaar van Een nieuwe staat. Het begin van het koninkrijk der Nederlanden in ontvangst, een rijk geïllustreerde, mooi uitgegeven bundel, met een tricolore (geen oranje) leeslintje. Na de landing in Scheveningen, het mythische founding moment van de Nederlandse monarchie, duurde het nog twee jaar, tot 21 september 1815, alvorens Willem Frederik in Brussel oªcieel werd ingehuldigd als koning Willem I. De bicentennial zal dan ook twee jaar duren, en wordt aangestuurd door het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk der Nederlanden, dat ook de opdrachtgever was van Een nieuwe staat. Vanuit het Zuiden, dat in 1815 bij het Koninkrijk der Nederlanden werd aangehecht, kijken we enigszins verbaasd naar zoveel nationale trots van 140 Historische re-enactment in 2013 van de terugkeer naar Nederland van Willem Frederik van Oranje op het strand van Scheveningen in 1813, Foto ANP. onze Noorderburen. Precies omwille van de afscheuring van België in 1830 sprak Ido De Haan, één van de drie redacteuren van het boek, tijdens de plechtigheid in de Ridderzaal van een “mislukt experiment”. In zijn inleidend hoofdstuk wordt die diagnose echter niet zo duidelijk gesteld, niettegenstaande de vraag naar continuïteit en discontinuïteit vóór en na 1813 er de rode draad van vormt. Was Nederland niet al een monarchie geworden in 1806 met de stichting van het Koninkrijk Holland? Jawel, maar met een “verkeerde” koning, de broer van Napoleon. Oranje is dus het bindteken dat de herdenking van 1813 rechtvaardigt en het Koninkrijk der Nederlanden zijn continuïteit verleent, ook na 1830, toen er geen sprake meer was van een “Verenigd” Koninkrijk. Redacteur Henk Te Velde, die als enige historicus deel uitmaakt van het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk der Nederlanden, problematiseert – in de uitleiding – precies de betekenis van 1813. Hij doet dat door terug te blikken op de herdenkingen in 1863, 1913 en 1963, en benadrukt hoe de “terugkeer van Oranje” van meet af aan als mythomoteur ging fungeren van de nieuwe, van Frankrijk onafhankelijke staat. Tegelijk blijkt dat de herinnering aan 1813 ook snel vervaagde in de eeuw van de vooruitgang tot de Eerste Wereldoorlog. De Slag bij Waterloo bleef een veel grotere betekenis behouden, 141 opnieuw tot meerdere eer en glorie van Oranje, gezien de wapenfeiten en verwondingen van erfprins Willem daar. Toch ziet Te Velde ook in de politieke instellingen, en met name de grondwet van 1814, “een doorgaande lijn” sinds de funderingsperiode 1813-1815 en de ontwikkeling naar een democratie die sindsdien in gang is gezet. Dat heeft ervoor gezorgd dat de Nederlandse democratie tot op vandaag niet oªcieel op het principe van de volksoevereiniteit gebaseerd is en geen verkozen burgemeesters kent. Goed bestuur, rust en orde, met Oranje aan het hoofd, dat het enthousiasme van het volk aan zich kon binden – daar was het de politieke elite om te doen. Te fervent democratisch nationalisme zag men eerder als een bedreiging. Voor Henk Te Velde gaat het “begin van het koninkrijk” over de periode 1813-1815, maar het is minder duidelijk welke cesuren er voor de andere auteurs voorop zijn gesteld en wat precies de inzet is van dit boek. Zoals tweehonderd jaar Koninkrijk der Nederlanden ietwat vrijblijvend wordt opgevat als “een aaneenschakeling van pogingen om vorm te geven aan de staat”, zo zijn ook de drieëntwintig bijdragen aan dit boek een aaneenschakeling van uiteenlopende onderwerpen, in min of meerdere mate met de vormgeving van de staat gerelateerd (van grondwet via armenzorg en burgerschap tot het slavernijverleden en de heldinnen des vaderlands), echter zonder achterliggend concept of duidelijke structuur. Zo komt het artikel van Joep Leerssen, dat voor mij een kernstuk is, als twintigste bijdrage op rij, geklemd tussen bijdragen over Joden als Nederlandse burgers en het hoger onderwijs onder Willem I (waarin de stichting van de Gentse en de Luikse universiteit in 1817 tussen haakjes amper een vermelding krijgt). Leerssen van zijn kant gaat tot het hart van de problematiek en probeert te verklaren waarom het staatsvormende experiment van 18131815 mislukt is: “tot op grote hoogte” omdat de natievorming die op cultureel gebied gepaard moest gaan met het graven van kanalen en het vormen van een leger, beperkt bleef tot een rebranding van de “Hollandse Natie”. “De intellectuelen en bestuurders van de Nederlandse, ci-devant Hollandse natie waren behept met een totaal onvermogen om de culturele diversiteit van het nieuwgevormde land onder ogen te zien”, schrijft hij. Nochtans reikten de geopolitieke ambities van Willem Frederik vóór zijn terugkeer in 1813 nog een stuk verder dan de huidige Benelux, tot en met de Duitse linker-Rijnoever en oer-Duitse steden als Aken, Keulen en Düsseldorf. De prins speelde volgens Leerssen een soort “Kolonisten van Catan” op de Europese landkaart, ongeacht de culturele of historische samenhang van het beoogde grondgebied. Toch zou hij in de verhouding tot zijn land in 1815 blijk geven van een vorm van romantisch historisme, onder meer door het omzetten van de fantasieloze Franse departementsnamen in een soort heruitgevonden Bourgondische provincie-indeling. De provincienaam “Limburg”, vernoemd naar het stamslot aan de Vesder, in de Ardennen tussen Verviers en Aken, is daarvan het beste voorbeeld. Willems taalpolitiek was nog volgens Leerssen van elk romantisch nationalisme gespeend, hij en de “oude Bataaf” Van Maanen zetten met het Nederlands als eenheidstaal veeleer een communicatieve infrastructuur op, die het land tot in de Waalse en Luxemburgse provincies moest samenbinden zoals de kanalen, de wegen en de economie dat deden. Willem I was in de verhouding tot zijn volk of natie dan ook veel meer de autoritaire ancien régime-vorst waar zijn latere rivaal Leopold I doorgaans voor versleten wordt. Die was als eerste koning der Belgen (niet “van België”) niet alleen grondwettelijk verplicht te aanvaarden dat zijn koningschap in de moderne tijd gebaseerd was op een pact tussen vorst en volk, maar besefte dat ook terdege. Willem I duidelijk niet. Tegenover het “toegevoegde” Zuiden stelde hij zich bepaald hollandocentrisch op en bood bijvoorbeeld geen enkel herkennings- of aanknopingspunt voor de opbouw van een gedeelde cultuur in een “verenigd” koninkrijk dat meer dan tweehonderd jaar verdeeld was geweest. Zo werd in 1816 de onthoofding van Egmont en Hoorne in Brussel niet herdacht. “De nieuwe Nederlandse staat (…) beperkte zijn historische herinneringsgebied van vóór Waterloo tot de vierhoek Heiligerlee, Mookerhei, Den Briel en Alkmaar.” Met als gevolg dat de pragmatische doelstellingen om de nieuwe staat te integreren en te moderniseren in 1830 strandden op “een informele, allesbeheersende en argeloze eenkennigheid op cultureel gebied”. Deze “eenkennigheid” blijft tot op zekere hoogte naspeurbaar in voorliggende bundel. Slechts twee historici van bezuiden de landsgrens hebben eraan meegeschreven. Emiel Lamberts plaatst zijn focus buiten het kader van de natiestaat en bespreekt hoe het Verenigd Koninkrijk, maar het afgescheurde België evengoed, pasten in het Europees Concert. Erik Buyst analyseert de “onmogelijke integratie” van Noord en Zuid op economisch vlak, waaruit onder meer blijkt dat het draagvlak van Willems interventionistische economische beleid in het Zuiden smaller was dan vaak wordt aangenomen. Ook de wijdverbreide perceptie bij de tijdgenoten dat de zuidelijke provincies een wingewest vormden voor het rijkere Noorden, wordt door recent onderzoek bevestigd. Het aandeel van het Zuiden in de totale fiscale ontvangsten lag veel hoger dan in de overheidsuitgaven, wat vanaf 1823 resulteerde in een jaarlijkse transfer van 6 à 7 procent van het bbp van Zuid naar Noord. Een boek dat het begin van tweehonderd jaar koninkrijk voor het voetlicht wil plaatsen, en tot op zekere hoogte een lineaire geschiedvisie op de Nederlandse natiestaat huldigt – “een doorgaande lijn” ziet – kan uiteraard het conflict tussen Noord en Zuid niet centraal plaatsen. Maar door de relatief korte tijdspanne die belicht wordt, kan het er ook niet overheen springen. Daarom botst bijna elke bijdrage onwillekeurig wel ergens op België en de Belgen – vaak echter als de blinde vlek van het boek. Beeldredacteur Eveline Koolhaas-Grosfeld, die de bundel van prachtige, vaak nooit eerder getoonde 142 Gepubliceerd in Ons Erfdeel 2014/2. Zie www.onserfdeel.be of www.onserfdeel.nl. illustraties voorzag, vond zelfs een vergeten Reis door België in het jaar 1814, door Evert Maaskamp, met een kaartje van België tot de linkeroever van de Rijn, zoals in Willems neo-Bourgondische droom. “We voelen hier als het ware het spanningsveld waarin Willem I met zijn eenwordingspolitiek moest opereren”, schrijft ze over deze eerste negentiendeeeuwse Nederlandse reisgids van België. Het boek was bedoeld om het “schoone Land en nijver Volk” beter bekend te maken bij het Nederlandse publiek. Het weinige dat over België geschreven was, stond immers niet in verhouding tot de “inwendige rijkdom” van het land. Dat is tweehonderd jaar later natuurlijk anders, alleen is de letterlijke “eenkennigheid” in Noord en Zuid zelfs bij historici helaas nog veel te groot. Laten we dus hopen dat de talrijke herdenkingsinitiatieven in 2013-2015 tot een vruchtbare uitwisseling mogen leiden tussen nog altijd te veel los van elkaar opererende “nationale” historiografische tradities. GITA DENECKERE Een nieuwe staat. Het begin van het koninkrijk der Nederlanden, onder redactie van Ido de Haan, Paul de Hoed en Henk te Velde, Prometheus – Bert Bakker, Amsterdam, 2013, 432 p. 143 [B] HET GAT VAN DE VOLWASSENHEID. PROZA VAN ROBBERT WELAGEN Het verdwijnen van Robbert (2013) bevestigt dat het werk van Robbert Welagen een eenheid vormt, als herhaald spel met het motief van de passiviteit en onder opvoering van verwante hoofdpersonen. Die van Het verdwijnen van Robbert draagt de naam van de auteur en heeft, evenals zijn werkelijk bestaande naamgenoot, de novelle Lipari geschreven. Na dit wapenfeit is Robbert het spoor bijster geraakt: “Iets bleef permanent onvervuld en knaagde voortdurend aan me.” Hij neemt het besluit uit zijn leven te verdwijnen. Dat laatste lijkt op wat de naamloze hoofdfiguur van Lipari, het debuut van de auteur Robbert Welagen uit 2006, doet. Die onderbreekt regelmatig zijn studie door zich terug te trekken op zuiderse eilanden, ditmaal Lipari, waar handelingsplicht en tijd zijn weggevallen. Anders dan de doorsneevakantieganger zoekt hij de ontspanning niet om daarna weer fris de handen uit de mouwen te steken. Zijn weerzin tegen het normale leven is fraai verpakt in een verhaal over halfslachtige toenaderingspogingen tot een uitgerangeerd stel zonaanbidders. De registrerende zinnen van de ik-verteller maken voelbaar dat hij een buitenstaander is en blijft. Anders dan Het verdwijnen van Robbert doet voorkomen, heeft de auteur Welagen ook na zijn debuut nog gepubliceerd. Welagens verzameld werk confronteert de lezer met een odyssee die steeds uit een vergelijkbare onvrede geboren wordt, geen bestemming bereikt en zo de volgende roman lijkt te baren. De geringe ontwikkeling in dit oeuvre weerspiegelt zo het daarin vertelde verhaal. Toch is Het verdwijnen van Robbert meer dan een herhalingsoefening, zo blijkt als we het spoor van dit programmatische oeuvre volgen. In Philippes middagen (2008) vertelt de student kunstgeschiedenis Robbert over een beslissende jeugdervaring: een paar zomermiddagen, doorgebracht met de mysterieuze Philippe en diens geliefde Louise, waarin hij zich mocht koesteren in de illusie van geborgenheid in een gezin. Toen doorgrondde hij het bestaan – naar het verhaalmotto van Seneca: “Het gedeelte van het bestaan dat we echt leven is klein. De rest van ons bestaan is geen leven, maar slechts tijd.” Het is net alsof Robbert
© Copyright 2024 ExpyDoc