Innovatieonderzoek fase 2

FUGRO GEOSERVICES B.V.
Geo-Advies West-Nederland
INNOVATIEONDERZOEK
betreffende
FASE 2
GRONDWATERONDERLAST EN
FUNDERINGSITUATIE
SCHILDERSKWARTIER
WOERDEN
Projectnummer: 4013-0633-000
3440 AA WOERDEN
Projectleider
:
Ing. P. Nelemans
Business Development Manager Bouw & Industrie
Projectcoördinator
:
Ir. M.J. Profittlich
Hoofd Geo-Advies West-Nederland
Mede opgesteld door
:
Ing. H.J.R. Keijer
Senior Adviseur Geotechniek
Dr. R.K.W.M. Klaassen
SHR-houtspecialist
VERSIE
DATUM
OMSCHRIJVING WIJZIGING
1
7 oktober 2014
CONCEPT
2
31 oktober 2014
DEFINITIEF
FILE: 4013-0633-000.R01V02FASE2
Kantoor: Zekeringstraat 41a, 1014 BV Amsterdam, Tel.: 020-6510800, www.fugro.nl
Onderdeel van de Fugro Groep met vestigingen over de hele wereld.
PARAAF
PROJECTLEIDER
FUGRO GEOSERVICES B.V.
Geo-Advies West-Nederland
INNOVATIEONDERZOEK
betreffende
FASE 2
GRONDWATERONDERLAST EN
FUNDERINGSITUATIE
SCHILDERSKWARTIER
WOERDEN
Projectnummer: 4013-0633-000
Opdrachtgever
:
Gemeente Woerden
Postbus 45
3440 AA WOERDEN
Projectleider
:
Ing. P. Nelemans
Business Development Manager Bouw & Industrie
Projectcoördinator
:
Ir. M.J. Profittlich
Hoofd Geo-Advies West-Nederland
Mede opgesteld door
:
Ing. H.J.R. Keijer
Senior Adviseur Geotechniek
Dr. R.K.W.M. Klaassen
SHR-houtspecialist
VERSIE
DATUM
OMSCHRIJVING WIJZIGING
1
7 oktober 2014
CONCEPT
2
31 oktober 2014
DEFINITIEF
FILE: 4013-0633-000.R01V02FASE2
Kantoor: Zekeringstraat 41a, 1014 BV Amsterdam, Tel.: 020-6510800, www.fugro.nl
Onderdeel van de Fugro Groep met vestigingen over de hele wereld.
PARAAF
PROJECTLEIDER
INHOUDSOPGAVE
Blz.
1. INLEIDING
1 2. PROJECTOMSCHRIJVING
2.1. Aanleiding
2.2. Projectlocatie
2.3. Doel
2.4. Fasering
2 2 3 3 4 3. ONDERZOEKSRESULTATEN FASE 2
3.1. Algemeen
3.2. Funderingsinspectie
3.3. Houtonderzoek
3.4. Zuurstof- en vochtmetingen
3.5. Trillingsonderzoek
5 5 5 6 6 7 BIJLAGEN
Nr.
-
7
8A
8B
9
Resultaten funderingsinspecties t.p.v. 10 woningen
Resultaten SHR-houtonderzoek (standaard)
Resultaten SHR-Houtonderzoek (sterkteonderzoek)
Meetresultaten en analyse zuurstof- en vochtmetingen
1.
INLEIDING
Op 15 april 2014 ontving Fugro GeoServices B.V. van Gemeente Woerden de opdracht voor
het uitvoeren van fase 2 van het innovatieonderzoek grondwateronderlast en
funderingsituatie Schilderskwartier te Woerden.
Fase 1 vormde het startpunt van het innovatieonderzoek en bestaat uit verkennend
onderzoek ter plaatse van in de ondergrond achtergebleven houten palen van een
voormalige school in het hart van het Schilderskwartier. Fase 2 betreft nader onderzoek bij
meerdere woningen in het gebied en fase 3 bestaat uit de algehele synthese van alle in fase
1 en 2 uitgevoerde onderzoeken en metingen. De resultaten van fase 1 en 3 van dit
onderzoek zijn separaat gerapporteerd.
Leeswijzer
Dit rapport bevat:
- een projectomschrijving met onder meer de aanleiding, doel en fasering van het
onderzoek (hoofdstuk 2);
- de resultaten van alle in fase 2 uitgevoerde onderzoeken en metingen (hoofdstuk 3 en
bijlagen).
4013-0633-000.R01V02FASE2
Opdr. :
Blz. :
4013-0633-000
1
2. PROJECTOMSCHRIJVING
2.1. Aanleiding
In het westelijke deel van het Schilderskwartier in de gemeente Woerden zijn de woningen,
gebouwd in de 2de helft van de jaren ‘60 van de vorige eeuw, gefundeerd op houten palen
met betonopzetters (zie ook figuur 2-1).
Figuur 2-1: Karakteristieke funderingsituatie Schilderskwartier (bron: gemeente Woerden)
Uit onderzoeken in de jaren ’90 is gebleken dat de grondwaterstand (periodiek) lager is dan
de onderkant van de opzetters. Hierdoor bestaat er een risico op schimmelaantasting van de
houten paalfundering.
Op basis van beschikbare gegevens en reconstructies kan worden aangenomen dat
sommige houten palen in dit gebied al meer dan 30 jaar droog staan. Dit heeft echter nog
niet aantoonbaar geleid tot fysieke schade aan woningen. Het tempo van
schadeontwikkeling verloopt in dit gebied veel trager dan volgens experts te verwachten zou
zijn. Wellicht is dit te wijten is aan specifieke bodemopbouw en/of
waterkwaliteit(-samenstelling) in het gebied.
4013-0633-000.R01V02FASE2
Opdr. :
Blz. :
4013-0633-000
2
Vijf partijen (projectgroep), namelijk de gemeente Woerden, provincie Utrecht,
drinkwaterbedrijf Oasen, woningcorporatie GroenWest en bewonersvereniging GWW,
hebben een samenwerkingsovereenkomst ondertekend waarin de wens is vastgelegd om
gezamenlijk een innovatieonderzoek uit te voeren ten behoeve van de aanpak van de
grondwateronderlast en funderingsituatie in het Schilderskwartier te Woerden.
2.2. Projectlocatie
Het risicogebied (zie ook figuur 2-2) is afgebakend ten westen van de Jozef Israëlslaan en
tussen de Rembrandtlaan (ten zuiden) en Johannes Bosboomstraat/Willem de Zwartstraat
(ten noorden). In andere delen van het Schilderskwartier doen zich geen problemen voor.
Hier is de bodemopbouw anders, het grondwaterpeil is hoger en op veel plaatsen is niet
gewerkt met houten palen voor de fundering van woningen.
Figuur 2-2: Contouren risicogebied (bron: rapportage Infiltratie- en funderingsonderzoek
Schilderskwartier d.d. 17 april 2013, Witteveen + Bos)
2.3. Doel
Het doel van dit innovatieonderzoek is inzicht krijgen in de urgentie van de technische
aspecten van de problematiek (type schade, ernst van schade, omvang van schade), het
tempo waarmee maatregelen getroffen moeten worden en het onderbouwen van
argumenten om voor en/of tegen één van de drie overgebleven oplossingsrichtingen te
kiezen.
4013-0633-000.R01V02FASE2
Opdr. :
Blz. :
4013-0633-000
3
Het gaat hierbij om:
1. tijdig funderingsherstel (dit is herstel voordat schade ontstaat),
2. het aanbrengen van een infiltratiesysteem in het openbaar gebied, gecombineerd met
tijdig funderingsherstel voor de woningen waarvoor deze maatregel geen oplossing
biedt en,
3. het op termijn verplaatsen van de drinkwaterwinning, gecombineerd met tijdig
funderingsherstel, voor de woningen waarvoor deze maatregel geen oplossing biedt.
Daarnaast zijn door de opdrachtgever in het kader van dit onderzoek een 19-tal
onderzoeksvragen geformuleerd, welke beantwoord dienden te worden.
2.4. Fasering
Het onderzoek diende in 3 fasen te worden uitgevoerd:
1) Verkennen: in de Jan Steenstraat is een terrein beschikbaar met bestaande houten
palen, waarvan 6 met betonnen opzetter, behorende bij de voormalige Willem
Alexanderschool van 1965. De palen hebben een vergelijkbare ouderdom (ten
opzichte van de funderingspalen in de rest van de wijk) en moeten op basis van
beschikbare gegevens van de grondwaterstand en de onderkant van de oplanger
langdurig hebben drooggestaan over de bovenste circa 0,5 m.
2) Nader onderzoek: in fase 2 diende een representatief beeld van de wijk te worden
verkregen in de mate van aantasting van de houten palen, het tempo en de
oorzaken. Dit in relatie tot de meest invloedrijke factoren en karakteristieken, namelijk
de gemiddelde freatische grondwaterstand, de bovenzijde van het funderingshout, de
samenstelling van de ondiepe ondergrond en de verschillende bouwstromen.
3) Uitbreiding en afronding nader onderzoek: in deze fase volgt een samenvattende
analyse van alle in fase 1 en 2 uitgevoerde onderzoeken met conclusies en
aanbevelingen voor de toekomst.
Deze rapportage behandelt de resultaten van fase 2, de resultaten van fase 1 en 3 van dit
onderzoek zijn separaat gerapporteerd.
4013-0633-000.R01V02FASE2
Opdr. :
Blz. :
4013-0633-000
4
3. ONDERZOEKSRESULTATEN FASE 2
3.1. Algemeen
In fase 2 hebben in kader van dit onderzoek de volgende werkzaamheden plaatsgevonden:
- Funderingsinspecties t.p.v. 10 woningen
- Houtonderzoek (standaard + aanvullend)
- Zuurstof- en vochtmetingen
- Trillingsonderzoek
3.2. Funderingsinspectie
Op basis van de gekozen onderzoekstrategie (zie ook fase 1), overleg met en na
toestemming van bewoners in relatie tot logistieke zaken (zoals bereikbaarheid locatie en
aanwezigheid van kabels en leidingen) zijn op de volgende in tabel 3-1 aangegeven locaties
funderingsinspecties uitgevoerd.
Tabel 3-1: overzicht 10 locaties funderingsinspecties
Locatie
Adres
Locatie put
Aantal
vrijgegraven
palen
Aantal
houtmonsters
Uitvoeringsdatum
1
Gebr. Marisstraat
19 (huurwoning)
Zijgevel
3
6
Di 29 april
(ochtend)
2
Gebr. Marisstraat
36 (huurwoning)
Voorgevel
2
4
Ma 12 mei
3
Jan Tooropstraat 1
(huurwoning)
Zijgevel
3
6
Di 29 april
(middag)
I.c.m. vocht- en
zuurstofmeters in
achtertuin (vanaf
mei 2014)
4
Derkinderenstraat
29 (koopwoning)
Zijgevel
(oprijlaan
naar garage)
3
6
Ma 28 april/
do 14 aug**
I.c.m. vocht- en
zuurstofmeters
(vanaf sep 2014)
5
Jan Steenstraat 133
(huurwoning)
Voorgevel
2
4
Di 13 mei
6
Leo Gestelstraat 1
(koopwoning)
Zijgevel
(voor de
aanbouw)
3
6
Do 1 mei
7
Dick Ketstraat 4
(koopwoning)
voorgevel
2
4
Wo 21 mei
I.c.m. vocht- en
zuurstofmeters
(vanaf sep 2014)
8
Jan Sluijterstraat 21
(koopwoning)
Voorgevel
2
4
Wo 14 mei
I.c.m. trillingsonderzoek
9
Johannes
Bosboomstraat 23
(koopwoning)
voorgevel
2
4
Wo 30 april
bij de buren op nr.
21 zijn vocht- en
zuurstof-meters in
de voortuin geplaatst (vanaf mei)
10
Jan Voermanstraat
15 (koopwoning)
Zijgevel
(oprijlaan
naar garage)
3
6
Do 15 mei
Bijzonderheden
I.c.m. trillingsonderzoek*
* daarnaast is ook trillingsonderzoek uitgevoerd tpv woonblok Jan Steenstraat 81-93
** aangezien de houtmonsters van de funderingsinspectie op 28 april tijdens de verzending per post
verloren zijn gegaan, heeft op 14 augustus opnieuw een inspectie plaatsgevonden
4013-0633-000.R01V02FASE2
Opdr. :
Blz. :
4013-0633-000
5
Hierna zijn per inspectieput de volgende werkzaamheden uitgevoerd, conform het F3Oprotocol:
- Verwijdering verharding en/of beplanting;
- graven van een inspectieput met voldoende diepte, zodat het bovenste deel van de
houten palen vrij is;
- classificatie bodemmateriaal;
- visuele inspectie (inclusief foto’s) en het opmeten van de funderingsconstructie (zoals
diameter palen, onderlinge afstand, diepte ten opzichte van maaiveld);
- beoordeling metselwerk en beton(opzetters);
- bepaling van de dikte van de zachte schil van het hout m.b.v. een gekalibreerde
inslaghamer;
- monstername van hout m.b.v. een aanwasboor, waarbij per paal 2 houtmonsters zijn
genomen;
- opvullen inspectieput, waarbij de oorspronkelijke laagindeling is aangehouden, zodat
de waterremmende functie van de ondergrond gehandhaafd is gebleven.
De houtmonsters zijn vervolgens naar het SHR-houtlaboratorium in Wageningen
getransporteerd en onderzocht (zie verder paragraaf 3.3).
De resultaten van de funderingsinspecties zijn gepresenteerd in bijlage 7.
3.3. Houtonderzoek
De houtmonsters zijn direct na de inspecties naar het SHR-laboratorium in Wageningen
toegezonden, waar het volgende onderzoek heeft plaatsgevonden:
- visuele beoordeling
- bepaling houtsoort
- microscopisch onderzoek
- houtvochtgehalte
- volumieke massa en het spintgehalte
- schatting gradient reststerkte over de paaldiameter
- bepaling levensverwachting over de komende 25 jaar
- dikte spintrand
- type en mate van aantasting
Daarnaast is aanvullend onderzoek verricht naar de druksterkte en drukstijfheid van het hout
met als doel om (1) te achterhalen wat het effect is van een lichte vorm van
schimmelaantasting op de druksterkte van de paal en (2) te achterhalen wat er met de
sterkte van de palen gebeurt wanneer het relatieve lage vochtgehalte van de palen wordt
verhoogd tot waterverzadiging als gevolg van een aangepast grondwaterbeheer. Verder zijn
de resultaten over de drukstijfheid en sterkte ook van belang voor de interpretatie van de
resultaten van het trillingsonderzoek.
De resultaten van het standaard en aanvullende houtonderzoek zijn gepresenteerd in
respectievelijk bijlage 8A en 8B.
3.4. Zuurstof- en vochtmetingen
Vanaf begin mei 2014 zijn ter plaatse van een tweetal representatieve locaties zuurstof- en
vochtmetingen uitgevoerd. Het gaat hierbij om de locaties Jan Tooropstraat 1 en Johannes
Bosboomstraat 21, waarbij in de directe omgeving ook funderingsinspecties hebben
4013-0633-000.R01V02FASE2
Opdr. :
Blz. :
4013-0633-000
6
plaatsgevonden. In een later stadium, vanaf begin september 2014, zijn op een tweetal
aanvullende locaties ook metingen uitgevoerd. Het betreft de locaties aan de
Derkinderenstraat 29 (nabij inspectieput 4) en de Dick Ketstraat 2 (nabij inspectieput 7). De
metingen hebben plaatsgevonden over een periode van circa 4 maanden.
Het doel van de metingen is het verkrijgen van inzicht in de natuurlijke dynamiek van het
bodemvochtgehalte (en waterspanning) in relatie tot de indringing van zuurstof in de bodem
en mate van aantasting van de houten palen.
Per meetlocatie zijn tot circa 3 m diepte handboringen uitgevoerd ten behoeve van
bodemclassificatie en het plaatsen van de volgende meetinstrumenten:
- redoxpotentiaalmeters t.b.v. een indirecte meting van het zuurstofgehalte ter plaatse
de houten paalkop (in de volcapillaire zone, net boven de grondwaterspiegel;
- bodemvochtmeters in de onverzadigde zone, in zowel de klei als het zand boven de
grondwaterspiegel;
- waterspanningsmeters in de onverzadigde en verzadigde zone ter plaatse van de
kleilaag (onverzadigde zone) en dieper gelegen zandlaag (verzadigde zone).
Alle meetinstrumenten zijn gekoppeld aan een datalogger die in verbinding staat met een
dataserver in Leidschendam, waardoor het mogelijk is de meetgegevens dagelijks te
controleren en te analyseren.
De resultaten van de zuurstof- en vochtmetingen zijn gepresenteerd in bijlage 9.
3.5. Trillingsonderzoek
Het trillingsonderzoek is uitgevoerd door de Gemeente Rotterdam in samenwerking met
Opstal Funderings Adviezen. Dit in opdracht van de projectgroep in het kader van de
toepassing van innovatieve onderzoeksmethoden en waarbij wellicht een relatie kan worden
gelegd met de resultaten van de traditionele funderingsinspecties en houtonderzoek.
De mate waarin panden trillingen ondervinden is afhankelijk van een aantal factoren,
waaronder de fundering van een gebouw. Het innovatieidee is erop gericht om met een
actieve trillingsbron in de eigenfrequentie van het gebouw trillingen te genereren. Onderlinge
afwijkingen in het gedrag van dit te meten trillingseffect van de bebouwing kan dan in
bepaalde mate worden toegeschreven aan de staat van de fundering. Door
steekproefsgewijs van gelijkwaardige panden de kwaliteit op traditioneel
funderingsonderzoekwijze van de paalfunderingen te bepalen kan van de overige panden op
basis van deze steekproef en het trillingsgedrag de staat van de funderingen in kaart worden
gebracht.
De trillingsmetingen zijn uitgevoerd ter plaatse van de Jan Sluijsterstraat 13-13 en de Jan
Steenstraat 81-93 en 123-135 (zie ook figuur 3-1).
4013-0633-000.R01V02FASE2
Opdr. :
Blz. :
4013-0633-000
7
Figuur 3-1: Locaties trillingsmetingen
De resultaten van de trillingsmetingen zijn separaat gepresenteerd.
4013-0633-000.R01V02FASE2
Opdr. :
Blz. :
4013-0633-000
8
BIJLAGE 7
BIJLAGE 7: FUNDERINGSINSPECTIES EN HOUTONDERZOEK
Er zijn in totaal 10 funderingsinspecties binnen het onderzoeksgebied uitgevoerd.
De locaties van de inspectieputten zijn gekozen op basis van 2 criteria: een zo groot
mogelijke droogstand van de paalkoppen in combinatie met een zo goed mogelijke
verspreiding over de bouwstromen binnen het onderzoeksgebied. Op deze wijze wordt een
representatief beeld van de gevolgen van de droogstand op de paalkoppen verkregen.
De uitgangspunten voor de locatiekeuze van de inspectieputten is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1: Grondwaterstanden- Hoogteligging onderkant betonopzetters -Bouwstromen
1
De locaties van de uiteindelijke en werkelijk uitgevoerde funderingsinspecties zijn
weergegeven in figuur 2. Opgemerkt wordt dat behalve de eerder genoemde keuze criteria
ook praktische aspecten als toestemmingen van eigenaren en uitvoeringsmogelijkheden een
rol hebben gespeeld.
Figuur 2: Locaties uitgevoerde funderingsinspecties
De exacte locaties van de inspectieputten zijn aangegeven in de situatietekeningen verderop
in deze bijlage, alsmede de resultaten van de funderingsinspecties en op de bijbehorende
foto’s.
De werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de F3O/CURNET/SBR richtlijn “Onderzoek en
beoordeling van houten paalfunderingen onder gebouwen” van september 2012. Er zijn
echter meer houtmonsters genomen dan de richtlijn aangeeft, met als doel een beter inzicht
te verkrijgen in de effecten van de droogstand op de paalkoppen.
Per paalkop zijn 2 houtmonsters genomen op zo kort mogelijke afstand onder de onderzijden
van de betonopzetters (in het algemeen 10 cm).
Hierna volgt een samenvatting van de resultaten van de funderingsinspecties per locatie.
2
Funderingsinspectie 1 – Gebroeders Marisstraat 19
De fundering bestaat uit houten palen met betonopzetters en betonnen funderingsbalken;
 De onderzijde van de betonbalk is ingemeten op NAP +0,01 m;
 De betonbalk heeft afmetingen van 300 x 440 mm;
 De betonbalk en het bovenliggende metselwerk is gaaf en vertoont geen scheuren;
 De betonopzetters hebben een diameter van Ø280 mm;
 De onderzijden van de betonopzetters zijn ingemeten op NAP -1,23 à -1,25 m;
 De paalkopdiameters variëren van Ø180 tot Ø200 mm;
 De palen zijn goed onder de betonbalk geplaatst;
 De funderingsconstructie functioneert visueel goed.
Tijdens de funderingsinspectie werd de houtkwaliteit van de buitenste schil van de
paalkoppen beoordeeld met behulp van een slaghamer van het type Specht. De resultaten
hiervan zijn weergegeven verderop in de bijlage. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gemeten
indringingen in de paalkoppen variëren van 5 tot 8 mm.
De resultaten van het door SHR te Wageningen uitgevoerde houtonderzoek (rapport
14.0076-2w) zijn samengevat in de volgende tabel:
Tabel: Resultaten laboratoriumonderzoek palen
Paalnummer en
monsternummer
Houtsoort
paal 1 - monster 1
Dikte aangetaste schil en type aantasting
sterk
matig
weinig
vuren
8 mm BR+EB
0
26 mm BR+EB
paal 1 - monster 2
vuren
5 mm BR+EB
0
10 mm BR+EB
paal 2 - monster 1
vuren
0
0
18 mm BR
paal 2 - monster 2
vuren
5 mm BR
0
32 mm BR
paal 3 - monster 1
vuren
5 mm BR
0
15 mm BR
paal 3 - monster 2
vuren
4 mm BR
0
14 mm BR
*BR = bruinrot (schimmel), EB = erosiebacterie
De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven een iets ongunstiger beeld dan de
gemeten indringingen met de Specht.
De houtmonsters zijn afkomstig van een niveau van ca. NAP -1,3 à -1,4 m. De gemiddelde
grondwaterstand over de periode juni 2010 tot maart 2013 bedroeg hier volgens Witteveen +
Bos ca. NAP -1,9 à -2,0 m en in 2014 ca. NAP -1,79 à -2,12 m. De houtmonsters bevonden
zich toen dus op ca. 0,6 m boven de gemiddelde grondwaterstand.
Op basis van de gemeten indringing met de Specht en de resultaten van het
laboratoriumonderzoek kan de afname van het dragende paaloppervlak in de huidige situatie
worden vastgesteld. Omdat het houtonderzoek een ongunstiger beeld geeft dan de gemeten
indringing met de Specht, dient voor de dikte van de niet dragende schil 5 mm plus de
hoogst gemiddelde gemeten indringing te worden aangehouden.
Ook is de situatie over 50 jaar ingeschat met behulp van extrapolatie. Indien de situatie zich
niet wijzigt zal er geen uitbreiding van de schimmelaantasting optreden en zal bacteriële
aantasting zich langzaam uitbreiden. Op basis van uitgebreid houtonderzoek in het
laboratorium van SHR is vastgesteld dat deze uitbreiding bij grenen palen met een snelheid
van maximaal 0,3 mm/jaar plaatsvindt en bij vuren palen op een lagere snelheid.
De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
3
Tabel: Resterende dragende diameter paalkoppen
Paalnummer
Paalkopdiameter
in mm
Dikte niet dragende
schil in mm
Dragende restdiameter
in mm
Nu
Over 50 jaar *
Nu
Over 50 jaar *
paal 1
Ø200
13
28
Ø174
Ø144
paal 2
Ø180
10
25
Ø160
Ø130
paal 3
Ø190
12
27
Ø166
Ø136
*op basis van lineaire extrapolatie vanaf het jaar 2014
Rekenvoorbeeld paal 1:
- totale indringing in 2014 = hoogst gemeten gemiddelde indringing + toeslag = 8 + 5 =
13 mm
- dragende diameter in 2014 = gemeten paaldiameter – 2 x huidige indringing = 200 –
2x13 = 174 mm
- totale indringing over 50 jaar = 13 + 50x 0,3 mm/jaar = 13 + 15 = 28
- dragende diameter in 2064 = 200 – 2x28 = 144 mm
Funderingsinspectie 2 – Gebroeders Marisstraat 36
 De fundering bestaat uit houten palen met betonopzetters en betonnen funderingsbalken;
 De onderzijde van de betonbalk is ingemeten op NAP -0,01 m;
 De betonbalk heeft afmetingen van 330 x 420 mm;
 De betonbalk en het bovenliggende metselwerk is gaaf en vertoont geen scheuren;
 De betonopzetters hebben een diameter van Ø280 mm;
 De onderzijden van de betonopzetters zijn ingemeten op NAP -1,32 à -1,35 m;
 De paalkopdiameters variëren van Ø160 tot Ø190 mm;
 De palen zijn goed onder de betonbalk geplaatst;
 De funderingsconstructie functioneert visueel goed.
Tijdens de funderingsinspectie werd de houtkwaliteit van de buitenste schil van de
paalkoppen beoordeeld met behulp van een slaghamer van het type Specht. De resultaten
hiervan zijn verderop weergegeven in de bijlage. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gemeten
indringingen in de paalkoppen 5 mm bedragen.
De resultaten van het door SHR te Wageningen uitgevoerde houtonderzoek (rapport
14.0076-2w) zijn samengevat in de volgende tabel:
Tabel: Resultaten laboratoriumonderzoek palen
Paalnummer en
monsternummer
Houtsoort
paal 1 - monster 1
Dikte aangetaste schil in mm en type aantasting
sterk
matig
weinig
grenen
0
20 mm BR
50 mm BR
paal 1 - monster 2
grenen
0
0
57 mm BR
paal 2 - monster 1
grenen
0
0
0
paal 2 - monster 2
grenen
0
0
64 mm BR
*BR = bruinrot (schimmel), EB = erosiebacterie
De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven een gunstiger beeld dan de gemeten
indringingen met de Specht.
4
De houtmonsters zijn afkomstig van een niveau van ca. NAP -1,4 à -1,5 m. De gemiddelde
grondwaterstand over de periode juni 2010 tot maart 2013 bedroeg hier volgens Witteveen +
Bos ca. NAP -2,0 à -2,1 m en in 2014 ca. NAP -1,85 à -2,15 m. De houtmonsters bevonden
zich toen dus op ca. 0,6 m boven de gemiddelde grondwaterstand.
Op basis van de gemeten indringing met de Specht en de resultaten van het
laboratoriumonderzoek kan de afname van het dragende paaloppervlak in de huidige situatie
worden vastgesteld. Omdat het houtonderzoek een gunstiger beeld geeft dan de gemeten
indringingen met de Specht, mag voor de dikte van de niet dragende schil de gemiddelde
gemeten indringing worden aangehouden.
Ook is de situatie over 50 jaar ingeschat met behulp van extrapolatie. Indien de situatie zich
niet wijzigt zal er geen uitbreiding van de schimmelaantasting optreden en zal bacteriële
aantasting zich langzaam uitbreiden. Op basis van uitgebreid houtonderzoek in het
laboratorium van SHR is vastgesteld dat deze uitbreiding bij grenen palen met een snelheid
van maximaal 0,3 mm/jaar plaatsvindt en bij vuren palen op een lagere snelheid.
De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
Tabel: Resterende dragende diameter paalkoppen
Paalnummer
Paalkopdiameter
in mm
Dikte niet dragende
schil in mm
Dragende restdiameter
in mm
Nu
Over 50 jaar *
Nu
Over 50 jaar *
paal 1
Ø160
5
20
Ø150
Ø120
paal 2
Ø190
5
20
Ø180
Ø150
*op basis van lineaire extrapolatie vanaf het jaar 2014
Funderingsinspectie 3 – Jan Tooropstraat 1
 De fundering bestaat uit houten palen met betonopzetters en betonnen funderingsbalken;
 De onderzijde van de betonbalk is ingemeten op NAP -0,11 m;
 De betonbalk heeft afmetingen van 320 x 430 mm;
 De betonbalk en het bovenliggende metselwerk is gaaf en vertoont geen scheuren;
 De betonopzetters hebben een diameter van Ø280 mm;
 De onderzijden van de betonopzetters zijn ingemeten op -1,42 à -1,48 m;
 De paalkopdiameters variëren van Ø150 tot Ø170 mm;
 De palen zijn goed onder de betonbalk geplaatst;
 De funderingsconstructie functioneert visueel goed.
Tijdens de funderingsinspectie werd de houtkwaliteit van de buitenste schil van de
paalkoppen beoordeeld met behulp van een slaghamer van het type Specht. De resultaten
hiervan zijn weergegeven verderop in de bijlage. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gemeten
indringingen in de paalkoppen variëren van 5 tot 12 mm.
De resultaten van het door SHR te Wageningen uitgevoerde houtonderzoek (rapport
14.0076-2w) zijn samengevat in de volgende tabel:
5
Tabel: Resultaten laboratoriumonderzoek palen
Paalnummer en
monsternummer
Houtsoort
paal 1 - monster 1
Dikte aangetaste schil in mm en type aantasting
sterk
matig
weinig
grenen
17 mm BR+EB
53 mm BR+EB
0
paal 1 - monster 2
grenen
40 mm BR+EB
57 mm BR
0
paal 2 - monster 1
grenen
41 mm BR+EB
0
5 mm BR
paal 2 - monster 2
grenen
37 mm BR+EB
0
10 mm BR
paal 3 - monster 1
vuren
6 mm BR+EB
0
59 mm BR
paal 3 - monster 2
vuren
0
0
75 mm BR
*BR = bruinrot (schimmel), EB = erosiebacterie
De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven een ongunstiger beeld dan de gemeten
indringingen met de Specht.
De houtmonsters zijn afkomstig van een niveau van ca. NAP -1,5 à -1,6 m. De gemiddelde
grondwaterstand over de periode juni 2010 tot maart 2013 bedroeg hier volgens Witteveen +
Bos ca. NAP -1,9 à -2,0 m en in 2014 ca. NAP -1,82 à -2,13 m. De houtmonsters bevonden
zich toen dus op ca. 0,4 m boven de gemiddelde grondwaterstand.
Op basis van de gemeten indringing met de Specht en de resultaten van het
laboratoriumonderzoek kan de afname van het dragende paaloppervlak in de huidige situatie
worden vastgesteld. Omdat het houtonderzoek een ongunstiger beeld geeft dan de gemeten
indringing met de Specht, dient voor de dikte van de niet dragende schil 5 mm plus de
hoogst gemiddelde gemeten indringing te worden aangehouden.
Ook is de situatie over 50 jaar ingeschat met behulp van extrapolatie. Indien de situatie zich
niet wijzigt zal er geen uitbreiding van de schimmelaantasting optreden en zal bacteriële
aantasting zich langzaam uitbreiden. Op basis van uitgebreid houtonderzoek in het
laboratorium van SHR is vastgesteld dat deze uitbreiding bij grenen palen met een snelheid
van maximaal 0,3 mm/jaar plaatsvindt en bij vuren palen op een lagere snelheid.
De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
Tabel: Resterende dragende diameter paalkoppen
Paalnummer
Paalkopdiameter
in mm
Dikte niet dragende
schil in mm
Dragende restdiameter
in mm
Nu
Over 50 jaar *
Nu
Over 50 jaar *
paal 1
Ø170
10
25
Ø150
Ø120
paal 2
Ø170
17
32
Ø136
Ø106
paal 3
Ø150
10
25
Ø130
Ø100
*op basis van lineaire extrapolatie vanaf het jaar 2014
Funderingsinspectie 4 – Derkinderenstraat 29
 De fundering bestaat uit houten palen met betonopzetters en betonnen funderingsbalken;
 De onderzijde van de betonbalk is ingemeten op NAP +0,05 m;
 De betonbalk heeft afmetingen van 275 x 380 mm;
 De betonbalk en is gaaf en vertoont geen scheuren. Het bovenliggende metselwerk is
redelijk van kwaliteit maar vertoont wel haarscheurtjes in enkele stenen;
6







De betonopzetters hebben een diameter van Ø220 tot Ø240 mm;
De betonopzetters staan scheef;
De onderzijden van de betonopzetters zijn ingemeten op NAP -1,63 à -1,69 m;
De paalkopdiameters variëren van Ø170 tot Ø200 mm;
De palen zijn redelijk tot goed onder de betonbalk geplaatst;
Paal 1 staat scheef;
De funderingsconstructie functioneert visueel redelijk tot goed.
Tijdens de funderingsinspectie werd de houtkwaliteit van de buitenste schil van de
paalkoppen beoordeeld met behulp van een slaghamer van het type Specht. De resultaten
hiervan zijn weergegeven verderop in de bijlage. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gemeten
indringingen in de paalkoppen 5 mm bedragen.
De resultaten van het door SHR te Wageningen uitgevoerde houtonderzoek (rapport
14.0076-2w) zijn samengevat in de volgende tabel:
Tabel: Resultaten laboratoriumonderzoek palen
Paalnummer en
monsternummer
Houtsoort
paal 1 - monster 1
Dikte aangetaste schil in mm en type aantasting
sterk
matig
weinig
grenen
1 mm BR+EB
19 mm BR+EB
49 mm BR+EB
paal 1 - monster 2
grenen
0
0
36 mm BR+EB
paal 2 - monster 1
grenen
0
0
0
paal 2 - monster 2
grenen
0
0
12 mm BR
paal 3 - monster 1
vuren
0
32 mm BR **
0
paal 3 - monster 2
vuren
0
0
n.b. BR
*BR = bruinrot (schimmel), EB = erosiebacterie
**Deze aantasting is opgetreden rondom het hart van de paal
De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven een iets ongunstiger beeld dan de
gemeten indringingen met de Specht.
De houtmonsters zijn afkomstig van een niveau van ca. NAP -1,9 à -2,0 m. De gemiddelde
grondwaterstand over de periode juni 2010 tot maart 2013 bedroeg hier volgens Witteveen +
Bos ca. NAP -2,0 à -2,1 m en in 2014 ca. NAP -1,82 à -2,14 m. De houtmonsters bevonden
zich toen dus op ca. 0,1 m boven de gemiddelde grondwaterstand.
Op basis van de gemeten indringing met de Specht en de resultaten van het
laboratoriumonderzoek kan de afname van het dragende paaloppervlak in de huidige situatie
worden vastgesteld. Omdat het houtonderzoek een ongunstiger beeld geeft dan de gemeten
indringing met de Specht, dient voor de dikte van de niet dragende schil 5 mm plus de
hoogst gemiddelde gemeten indringing te worden aangehouden.
Ook is de situatie over 50 jaar ingeschat met behulp van extrapolatie. Indien de situatie zich
niet wijzigt zal er geen uitbreiding van de schimmelaantasting optreden en zal bacteriële
aantasting zich langzaam uitbreiden. Op basis van uitgebreid houtonderzoek in het
laboratorium van SHR is vastgesteld dat deze uitbreiding bij grenen palen met een snelheid
van maximaal 0,3 mm/jaar plaatsvindt en bij vuren palen op een lagere snelheid.
De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
7
Tabel: Resterende dragende diameter paalkoppen
Paalnummer
Paalkopdiameter
in mm
Dikte niet dragende
schil in mm
Dragende restdiameter
in mm
Nu
Over 50 jaar *
Nu
Over 50 jaar *
paal 1
Ø200
10
25
Ø180
Ø150
paal 2
Ø200
10
25
Ø180
Ø150
paal 3
Ø170
10
25
Ø150
Ø120
*op basis van lineaire extrapolatie vanaf het jaar 2014
Funderingsinspectie 5 – Jan Steenstraat 133
 De fundering bestaat uit houten palen met betonopzetters en betonnen funderingsbalken;
 De onderzijde van de betonbalk is ingemeten op NAP -0,14 m;
 De betonbalk heeft afmetingen van 270 x 420 mm;
 De betonbalk en het bovenliggende metselwerk is gaaf en vertoont geen scheuren;
 De betonopzetters hebben een diameter van Ø280 mm;
 De onderzijden van de betonopzetters zijn ingemeten op NAP -1,44 à -1,53 m;
 De paalkopdiameters variëren van Ø170 tot Ø190 mm;
 De palen zijn goed onder de betonbalk geplaatst;
 De funderingsconstructie functioneert visueel goed.
Tijdens de funderingsinspectie werd de houtkwaliteit van de buitenste schil van de
paalkoppen beoordeeld met behulp van een slaghamer van het type Specht. De resultaten
hiervan zijn weergegeven verderop in de bijlage. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gemeten
indringingen in de paalkoppen 5 mm bedragen.
De resultaten van het door SHR te Wageningen uitgevoerde houtonderzoek (rapport
14.0076-2w) zijn samengevat in de volgende tabel:
Tabel: Resultaten laboratoriumonderzoek palen
Paalnummer en
monsternummer
Houtsoort
paal 1 - monster 1
Dikte aangetaste schil in mm en type aantasting
sterk
matig
weinig
grenen
21 mm BR
55 mm BR
0
paal 1 - monster 2
grenen
17 mm BR
19 mm BR
0
paal 2 - monster 1
grenen
5 mm EB
17 mm EB
27 BR+EB
paal 2 - monster 2
grenen
13 mm EB
22 mm EB
11 mm EB
*BR = bruinrot (schimmel), EB = erosiebacterie
De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven een ongunstiger beeld dan de gemeten
indringingen met de Specht.
De houtmonsters zijn afkomstig van een niveau van ca. NAP -1,5 à -1,6 m. De gemiddelde
grondwaterstand over de periode juni 2010 tot maart 2013 bedroeg hier volgens Witteveen +
Bos ca. NAP -2,0 à -2,1 m en in 2014 ca. NAP -1,87 à -2,17 m. De houtmonsters bevonden
zich toen dus op ca. 0,5 m boven de gemiddelde grondwaterstand.
Op basis van de gemeten indringing met de Specht en de resultaten van het
laboratoriumonderzoek kan de afname van het dragende paaloppervlak in de huidige situatie
worden vastgesteld. Omdat het houtonderzoek een ongunstiger beeld geeft dan de gemeten
8
indringing met de Specht, dient voor de dikte van de niet dragende schil 5 mm plus de
hoogst gemiddelde gemeten indringing te worden aangehouden.
Ook is de situatie over 50 jaar ingeschat met behulp van extrapolatie. Indien de situatie zich
niet wijzigt zal er geen uitbreiding van de schimmelaantasting optreden en zal bacteriële
aantasting zich langzaam uitbreiden. Op basis van uitgebreid houtonderzoek in het
laboratorium van SHR is vastgesteld dat deze uitbreiding bij grenen palen met een snelheid
van maximaal 0,3 mm/jaar plaatsvindt en bij vuren palen op een lagere snelheid.
De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
Tabel: Resterende dragende diameter paalkoppen
Paalnummer
Paalkopdiameter
in mm
Dikte niet dragende
schil in mm
Dragende restdiameter
in mm
Nu
Over 50 jaar *
Nu
Over 50 jaar *
paal 1
Ø190
10
25
Ø170
Ø140
paal 2
Ø170
10
25
Ø150
Ø120
*op basis van lineaire extrapolatie vanaf het jaar 2014
Funderingsinspectie 6 – Leo Gestelstraat 1
 De fundering bestaat uit houten palen met betonopzetters en betonnen funderingsbalken;
 De onderzijde van de betonbalk is ingemeten op NAP -0,05 m;
 De betonbalk heeft afmetingen van 280 x 320 mm;
 De betonbalk en het bovenliggende metselwerk is gaaf en vertoont geen scheuren;
 De betonopzetters hebben een diameter van Ø230 mm;
 De onderzijden van de betonopzetters zijn ingemeten op NAP -1,59 à -1,65 m;
 De paalkopdiameters variëren van Ø170 tot Ø190 mm;
 De palen zijn goed onder de betonbalk geplaatst;
 De funderingsconstructie functioneert visueel goed.
Tijdens de funderingsinspectie werd de houtkwaliteit van de buitenste schil van de
paalkoppen beoordeeld met behulp van een slaghamer van het type Specht. De resultaten
hiervan zijn weergegeven verderop in de bijlage. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gemeten
indringingen in de paalkoppen variëren van 5 tot 8 mm.
De resultaten van het door SHR te Wageningen uitgevoerde houtonderzoek (rapport
14.0076-2w) zijn samengevat in de volgende tabel:
Tabel: Resultaten laboratoriumonderzoek palen
Paalnummer en
monsternummer
Houtsoort
paal 1 - monster 1
Dikte aangetaste schil in mm en type aantasting
sterk
matig
weinig
vuren
4 mm BR
0
36 mm BR
paal 1 - monster 2
vuren
0
0
52 mm BR
paal 2 - monster 1
vuren
0
0
81 mm BR
paal 2 - monster 2
vuren
0
0
20 mm BR
paal 3 - monster 1
vuren
0
0
26 mm BR
paal 3 - monster 2
vuren
0
0
20 mm BR
*BR = bruinrot (schimmel), EB = erosiebacterie
9
De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven een gunstiger beeld dan de gemeten
indringingen met de Specht.
De houtmonsters zijn afkomstig van een niveau van ca. NAP -1,7 à -1,8 m. De gemiddelde
grondwaterstand over de periode juni 2010 tot maart 2013 bedroeg hier volgens Witteveen +
Bos ca. NAP -2,0 à -2,1 m en in 2014 ca. NAP -1,83 à -2,14 m. De houtmonsters bevonden
zich toen dus op ca. 0,3 m boven de gemiddelde grondwaterstand.
Op basis van de gemeten indringing met de Specht en de resultaten van het
laboratoriumonderzoek kan de afname van het dragende paaloppervlak in de huidige situatie
worden vastgesteld. Omdat het houtonderzoek een gunstiger beeld geeft dan de gemeten
indringingen met de Specht, mag voor de dikte van de niet dragende schil de gemiddelde
gemeten indringing worden aangehouden.
Ook is de situatie over 50 jaar ingeschat met behulp van extrapolatie. Indien de situatie zich
niet wijzigt zal er geen uitbreiding van de schimmelaantasting optreden en zal bacteriële
aantasting zich langzaam uitbreiden. Op basis van uitgebreid houtonderzoek in het
laboratorium van SHR is vastgesteld dat deze uitbreiding bij grenen palen met een snelheid
van maximaal 0,3 mm/jaar plaatsvindt en bij vuren palen op een lagere snelheid.
De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
Tabel: Resterende dragende diameter paalkoppen
Paalnummer
Paalkopdiameter
in mm
Dikte niet dragende
schil in mm
Dragende restdiameter
in mm
Nu
Over 50 jaar *
Nu
Over 50 jaar *
paal 1
Ø170
5
20
Ø160
Ø130
paal 2
Ø190
7
22
Ø176
Ø146
paal 3
Ø170
8
23
Ø154
Ø124
*op basis van lineaire extrapolatie vanaf het jaar 2014
Funderingsinspectie 7 – Dick Ketstraat 4
De fundering bestaat uit houten palen met betonopzetters en betonnen funderingsbalken;
 De onderzijde van de betonbalk is ingemeten op NAP -0,02 m;
 De betonbalk heeft afmetingen van 320 x 460 mm;
 De betonbalk en het bovenliggende metselwerk is gaaf en vertoont geen scheuren;
 De betonopzetters hebben een diameter van Ø230 mm;
 De onderzijden van de betonopzetters zijn ingemeten op -1,61 à -1,63 m;
 De paalkopdiameters variëren van Ø180 tot Ø190 mm;
 De palen zijn goed onder de betonbalk geplaatst;
 De funderingsconstructie functioneert visueel goed.
Tijdens de funderingsinspectie werd de houtkwaliteit van de buitenste schil van de
paalkoppen beoordeeld met behulp van een slaghamer van het type Specht. De resultaten
hiervan zijn weergegeven verderop in de bijlage. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gemeten
indringingen in de paalkoppen variëren van 8 tot 13 mm.
De resultaten van het door SHR te Wageningen uitgevoerde houtonderzoek (rapport
14.0076-2w) zijn samengevat in de volgende tabel:
10
Tabel: Resultaten laboratoriumonderzoek palen
Paalnummer en
monsternummer
Houtsoort
paal 1 - monster 1
Dikte aangetaste schil in mm en type aantasting
sterk
matig
weinig
vuren
0
28 mm BR
28 mm BR
paal 1 - monster 2
vuren
0
0
0
paal 2 - monster 1
vuren
0
0
51 mm BR **
paal 2 - monster 2
vuren
0
0
71 mm BR
*BR = bruinrot (schimmel), EB = erosiebacterie
**
Deze aantasting is opgetreden rondom het hart van de paal
De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven een gunstiger beeld dan de gemeten
indringingen met de Specht.
De houtmonsters zijn afkomstig van een niveau van ca. NAP -1,7 à -1,8 m. De gemiddelde
grondwaterstand over de periode juni 2010 tot maart 2013 bedroeg hier volgens Witteveen +
Bos ca. NAP -2,0 à -2,1 m en in 2014 ca. NAP -1,82 à -2,12 m. De houtmonsters bevonden
zich toen dus op ca. 0,3 m boven de gemiddelde grondwaterstand.
Op basis van de gemeten indringing met de Specht en de resultaten van het
laboratoriumonderzoek kan de afname van het dragende paaloppervlak in de huidige situatie
worden vastgesteld. Omdat het houtonderzoek een gunstiger beeld geeft dan de gemeten
indringingen met de Specht, mag voor de dikte van de niet dragende schil de gemiddelde
gemeten indringing worden aangehouden.
Ook is de situatie over 50 jaar ingeschat met behulp van extrapolatie. Indien de situatie zich
niet wijzigt zal er geen uitbreiding van de schimmelaantasting optreden en zal bacteriële
aantasting zich langzaam uitbreiden. Op basis van uitgebreid houtonderzoek in het
laboratorium van SHR is vastgesteld dat deze uitbreiding bij grenen palen met een snelheid
van maximaal 0,3 mm/jaar plaatsvindt en bij vuren palen op een lagere snelheid.
De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
Tabel: Resterende dragende diameter paalkoppen
Paalnummer
Paalkopdiameter
in mm
Dikte niet dragende
schil in mm
Dragende restdiameter
in mm
Nu
Over 50 jaar *
Nu
Over 50 jaar *
paal 1
Ø180
13
28
Ø154
Ø124
paal 2
Ø190
8
23
Ø174
Ø144
*op basis van lineaire extrapolatie vanaf het jaar 2014
Funderingsinspectie 8 – Jan Sluijterstraat 21
 De fundering bestaat uit houten palen met betonopzetters en betonnen funderingsbalken;
 De onderzijde van de betonbalk is ingemeten op NAP -0,10 m;
 De betonbalk heeft afmetingen van 310 x 510 mm;
 De betonbalk en het bovenliggende metselwerk is gaaf en vertoont geen scheuren;
 De betonopzetters hebben een diameter van Ø225 mm;
 De onderzijden van de betonopzetters zijn ingemeten op -1,84 m;
 De paalkopdiameters variëren van Ø180 tot Ø220 mm;
 De palen zijn goed onder de betonbalk geplaatst;
11

De funderingsconstructie functioneert visueel goed.
Tijdens de funderingsinspectie werd de houtkwaliteit van de buitenste schil van de
paalkoppen beoordeeld met behulp van een slaghamer van het type Specht. De resultaten
hiervan zijn weergegeven verderop in de bijlage. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gemeten
indringingen in de paalkoppen variëren van 5 tot 10 mm.
De resultaten van het door SHR te Wageningen uitgevoerde houtonderzoek (rapport
14.0076-2w) zijn samengevat in de volgende tabel:
Tabel: Resultaten laboratoriumonderzoek palen
Paalnummer en
monsternummer
Houtsoort
paal 1 - monster 1
Dikte aangetaste schil in mm en type aantasting
sterk
matig
weinig
vuren
0
0
43 mm BR
paal 1 - monster 2
vuren
10 mm BR
28 mm BR
0
paal 2 - monster 1
vuren
0
0
91 mm BR **
paal 2 - monster 2
vuren
0
95 mm BR
0
*BR = bruinrot (schimmel), EB = erosiebacterie
**Deze aantasting is opgetreden rondom het hart van de paal
De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven een ongunstiger beeld dan de gemeten
indringingen met de Specht.
De houtmonsters zijn afkomstig van een niveau van ca. NAP -1,9 à -2,0 m. De gemiddelde
grondwaterstand over de periode juni 2010 tot maart 2013 bedroeg hier volgens Witteveen +
Bos ca. NAP -2,0 à -2,1 m en in 2014 ca. NAP -1,87 à -2,18 m. De houtmonsters bevonden
zich toen dus op ca. 0,1 m boven de gemiddelde grondwaterstand.
Op basis van de gemeten indringing met de Specht en de resultaten van het
laboratoriumonderzoek kan de afname van het dragende paaloppervlak in de huidige situatie
worden vastgesteld. Omdat het houtonderzoek een ongunstiger beeld geeft dan de gemeten
indringing met de Specht, dient voor de dikte van de niet dragende schil 5 mm plus de
hoogst gemiddelde gemeten indringing te worden aangehouden.
Ook is de situatie over 50 jaar ingeschat met behulp van extrapolatie. Indien de situatie zich
niet wijzigt zal er geen uitbreiding van de schimmelaantasting optreden en zal bacteriële
aantasting zich langzaam uitbreiden. Op basis van uitgebreid houtonderzoek in het
laboratorium van SHR is vastgesteld dat deze uitbreiding bij grenen palen met een snelheid
van maximaal 0,3 mm/jaar plaatsvindt en bij vuren palen op een lagere snelheid.
De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
Tabel: Resterende dragende diameter paalkoppen
Paalnummer
Paalkopdiameter
in mm
Dikte niet dragende
schil in mm
Dragende restdiameter
in mm
Nu
Over 50 jaar *
Nu
Over 50 jaar *
paal 1
Ø180
10
25
Ø160
Ø130
paal 2
Ø220
15
30
Ø190
Ø160
*op basis van lineaire extrapolatie vanaf het jaar 2014
12
Funderingsinspectie 9 – Johannes Bosboomstraat 23
 De fundering bestaat uit houten palen met betonopzetters en betonnen funderingsbalken;
 De onderzijde van de betonbalk is ingemeten op NAP -0,29 m;
 De betonbalk heeft afmetingen van 290 x 590 mm;
 De betonbalk en het bovenliggende metselwerk is gaaf en vertoont geen scheuren;
 De betonopzetters hebben een diameter van Ø280 mm;
 De onderzijden van de betonopzetters zijn ingemeten op -1,76 à -1,80 m;
 De paalkopdiameters variëren van Ø180 tot Ø200 mm;
 De palen zijn goed onder de betonbalk geplaatst;
 De funderingsconstructie functioneert visueel goed.
Tijdens de funderingsinspectie werd de houtkwaliteit van de buitenste schil van de
paalkoppen beoordeeld met behulp van een slaghamer van het type Specht. De resultaten
hiervan zijn weergegeven verderop in de bijlage. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gemeten
indringingen in de paalkoppen variëren van 5 tot 8 mm.
De resultaten van het door SHR te Wageningen uitgevoerde houtonderzoek (rapport
14.0076-2w) zijn samengevat in de volgende tabel:
Tabel: Resultaten laboratoriumonderzoek palen
Paalnummer en
monsternummer
Houtsoort
paal 1 - monster 1
Dikte aangetaste schil in mm en type aantasting
sterk
matig
weinig
vuren
0
70 mm BR
15 mm BR
paal 1 - monster 2
vuren
0
0
83 mm BR
paal 2 - monster 1
vuren
0
48 mm BR
57 mm BR
paal 2 - monster 2
vuren
106 mm BR
0
0
*BR = bruinrot (schimmel), EB = erosiebacterie
De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven een ongunstiger beeld dan de gemeten
indringingen met de Specht.
De houtmonsters zijn afkomstig van een niveau van ca. NAP -1,8 à -1,9 m. De gemiddelde
grondwaterstand over de periode juni 2010 tot maart 2013 bedroeg hier volgens Witteveen +
Bos ca. NAP -2,0 à -2,1 m en in 2014 ca. NAP -1,9 à -2,22 m. De houtmonsters bevonden
zich toen dus op ca. 0,2 m boven de gemiddelde grondwaterstand.
Op basis van de gemeten indringing met de Specht en de resultaten van het
laboratoriumonderzoek kan de afname van het dragende paaloppervlak in de huidige situatie
worden vastgesteld. Omdat het houtonderzoek een ongunstiger beeld geeft dan de gemeten
indringing met de Specht, dient voor de dikte van de niet dragende schil 5 mm plus de
hoogst gemiddelde gemeten indringing te worden aangehouden.
Ook is de situatie over 50 jaar ingeschat met behulp van extrapolatie. Indien de situatie zich
niet wijzigt zal er geen uitbreiding van de schimmelaantasting optreden en zal bacteriële
aantasting zich langzaam uitbreiden. Op basis van uitgebreid houtonderzoek in het
laboratorium van SHR is vastgesteld dat deze uitbreiding bij grenen palen met een snelheid
van maximaal 0,3 mm/jaar plaatsvindt en bij vuren palen op een lagere snelheid.
De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
13
Tabel: Resterende dragende diameter paalkoppen
Paalnummer
Paalkopdiameter
in mm
Dikte niet dragende
schil in mm
Dragende restdiameter
in mm
Nu
Over 50 jaar *
Nu
Over 50 jaar *
paal 1
Ø180
10
25
Ø160
Ø130
paal 2
Ø200
13
18
Ø174
Ø164
*op basis van lineaire extrapolatie vanaf het jaar 2014
Funderingsinspectie 10 – Jan Voermanstraat 15
 De fundering bestaat uit houten palen met betonopzetters en betonnen funderingsbalken;
 De onderzijde van de betonbalk is ingemeten op NAP -0,20 m;
 De betonbalk heeft afmetingen van 320 x 560 mm;
 De betonbalk en het bovenliggende metselwerk is gaaf en vertoont geen scheuren;
 De betonopzetters hebben een diameter van Ø280 mm;
 De onderzijden van de betonopzetters zijn ingemeten op -1,53 à -1,75 m;
 De paalkopdiameters variëren van Ø180 tot Ø190 mm;
 De palen zijn redelijk tot goed onder de betonbalk geplaatst;
 De funderingsconstructie functioneert visueel redelijk tot goed.
Tijdens de funderingsinspectie werd de houtkwaliteit van de buitenste schil van de
paalkoppen beoordeeld met behulp van een slaghamer van het type Specht. De resultaten
hiervan zijn weergegeven verderop in de bijlage. Hieruit blijkt dat de gemiddelde gemeten
indringingen in de paalkoppen variëren van 5 tot 12 mm.
De resultaten van het door SHR te Wageningen uitgevoerde houtonderzoek (rapport
14.0076-2w) zijn samengevat in de volgende tabel:
Tabel: Resultaten laboratoriumonderzoek palen
Paalnummer en
monsternummer
Houtsoort
paal 1 - monster 1
Dikte aangetaste schil in mm en type aantasting
sterk
matig
weinig
grenen
0
0
62 mm BR
paal 1 - monster 2
grenen
12 mm EB
6 mm EB
54 mm BR+EB
paal 2 - monster 1
grenen
7 mm EB
12 mm EB
55 mm BR+EB
paal 2 - monster 2
grenen
12 mm EB
23 mm EB
20 mm EB
paal 3 - monster 1
grenen
10 mm EB
0
43 mm EB
paal 3 - monster 2
grenen
12 mm EB
0
41 mm EB
*BR = bruinrot (schimmel), EB = erosiebacterie
De resultaten van het laboratoriumonderzoek geven een ongunstiger beeld dan de gemeten
indringingen met de Specht.
De houtmonsters zijn afkomstig van een niveau van ca. NAP -1,6 à -1,9 m. De gemiddelde
grondwaterstand over de periode juni 2010 tot maart 2013 bedroeg hier volgens Witteveen +
Bos ca. NAP -1,9 à -2,0 m en in 2014 ca. NAP -1,83 à -2,14 m. De houtmonsters bevonden
zich toen dus op ca. 0,1 à 0,3 m boven de gemiddelde grondwaterstand.
14
Op basis van de gemeten indringing met de Specht en de resultaten van het
laboratoriumonderzoek kan de afname van het dragende paaloppervlak in de huidige situatie
worden vastgesteld. Omdat het houtonderzoek een ongunstiger beeld geeft dan de gemeten
indringing met de Specht, dient voor de dikte van de niet dragende schil 5 mm plus de
hoogst gemiddelde gemeten indringing te worden aangehouden.
Ook is de situatie over 50 jaar ingeschat met behulp van extrapolatie. Indien de situatie zich
niet wijzigt zal er geen uitbreiding van de schimmelaantasting optreden en zal bacteriële
aantasting zich langzaam uitbreiden. Op basis van uitgebreid houtonderzoek in het
laboratorium van SHR is vastgesteld dat deze uitbreiding bij grenen palen met een snelheid
van maximaal 0,3 mm/jaar plaatsvindt en bij vuren palen op een lagere snelheid.
De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
Tabel: Resterende dragende diameter paalkoppen
Paalnummer
Paalkopdiameter
in mm
Dikte niet dragende
schil in mm
Dragende restdiameter
in mm
Nu
Over 50 jaar *
Nu
Over 50 jaar *
paal 1
Ø180
10
25
Ø160
Ø130
paal 2
Ø190
17
32
Ø156
Ø126
paal 3
Ø180
13
28
Ø154
Ø124
*op basis van lineaire extrapolatie vanaf het jaar 2014
15
FUNDERINGSINSPECTIE EN HOUTONDERZOEK
Algemeen
Met deze vorm van onderzoek wordt door het graven van een inspectieput een visuele
controle mogelijk van de funderingsconstructie en de houten palen. Tevens wordt de
houtkwaliteit van alle funderingsonderdelen vastgesteld door middel van een mechanisch
onderzoek. Zo nodig kan ook laboratoriumonderzoek worden uitgevoerd op houtmonsters uit
de palen en eventueel uit de kespen en het langshout om de houtsoort en het type en de
mate van aantasting vast te stellen.
De werkzaamheden worden uitgevoerd conform de F3O/CURNET/SBR richtlijn “Onderzoek
en beoordeling van houten paalfunderingen onder gebouwen” van september 2012
Inspectie
Een funderingsinspectie kan in de volgende situaties worden uitgevoerd:
 Indien de eerder uitgevoerde onderdelen van het funderingsonderzoek geen duidelijk
inzicht heeft opgeleverd over ontstane zakkingsverschillen. Vastgesteld kan bijvoorbeeld
worden of dit veroorzaakt is door gebreken aan de funderingsconstructie of door een te
geringe draagkracht van de palen.
 Indien snel een duidelijk beeld moet worden verkregen van de kwaliteit van de fundering.
De volgende informatie wordt standaard bij een funderingsinspectie verzameld en in
tekening gebracht:
 De afmetingen van het langshout en eventuele kespen. Met name wordt gelet op
eventuele schade in de vorm van breuken, inknijpingen en andere vervormingen.
 De kopdiameters van de houten palen, eventuele scheefstand of gebreken hieraan.
Tevens wordt gemeten of de palen goed onder het metselwerk staan.
 De afmetingen en kwaliteit van het metselwerk direct boven de houten
funderingsconstructie.
 De bodemopbouw zoals deze is aangetroffen tussen het maaiveld en de bodem van de
inspectieput.
 Het maaiveldniveau en de grondwaterstand.
 De hoogteligging van de genoemde onderwerpen wordt vastgesteld ten opzichte van
NAP.
De rapportage van de funderingsinspectie omvat, naast de in tekening gebrachte
meetresultaten, tevens foto’s van de funderingsconstructie.
Aangezien een funderingsinspectie relatief kostbaar is, dient de locatie van de inspectieput
zorgvuldig te worden gekozen op basis van de resultaten van de eerder uitgevoerde
onderdelen van het funderingsonderzoek.
FUNDERINGSINSPECTIE EN HOUTONDERZOEK
Houtonderzoek
Het houtonderzoek omvat in elk geval een mechanisch onderzoek met behulp van een
slaghamer van het type Specht. Deze slaghamer heeft een pen met een diameter van 5 mm
en een maatverdeling. Bij een slagkracht van 6 Joule wordt de indrukking van de pen in het
hout gemeten. Bij de beoordeling van de meetresultaten wordt ervan uitgegaan dat de
indringing in niet aangetast hout maximaal 5 mm bedraagt. Op basis van de resultaten van
het mechanisch onderzoek kan worden vastgesteld welke zone van het hout in de huidige
situatie nog bijdraagt aan de sterkte van de palen, kespen en langshout.
Zo nodig kunnen houtmonsters met een diameter van 10 mm worden genomen uit de palen,
en eventueel uit kespen of langshout. Gestreefd wordt naar een bemonstering tot in het hart
van de palen, kespen of langshout. De houtmonsters worden geanalyseerd in een daarvoor
gespecialiseerd laboratorium. Daarbij wordt de houtsoort vastgesteld, de mate en het type
van de eventuele aantasting door bacteriën en/of schimmels. Uit de combinatie van het
laboratoriumonderzoek en het mechanisch onderzoek kan worden vastgesteld welke zone
van het hout in de toekomst nog bijdraagt aan de sterkte van de palen, kespen en langshout.
Op basis van de verzamelde informatie van het gehele funderingsonderzoek en onze
ervaring op dit gebied, kan een beoordelingsrapport worden opgesteld. Hierin wordt de
kwaliteit van de fundering beschreven en wordt de handhavingstermijn vastgesteld
afhankelijk van de bestemming van het pand.
1A
1B
VERSLAG FUNDERINGSINSPECTIE
Ja:
Fugro had coördinatie graaf- en pompwerkzaamheden
Inspectieput is op de juiste plaats gegraven
Inspectieput is conform F3O/CURNET/SBR Rotterdam van september 2012 uitgevoerd
Datum onderzoek :
29-4-2014
Houtmonster(s) paal :
1,2 & 3
Steenformaat :
50x95x205; 70x-x215
Metselwerk redelijk
Nee:
X
X
X
MEETWAARDEN FUNDERINGSINSPECTIE
Indringing gemeten met De Specht (diameter pen 5 mm)
Palen:
Paalnr.
1
2
3
Diameter
Gemeten 100 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
10
10
<5
5
5
5
5
5
200
180
190
Betonnen opzetters
Opzetter Diameter boven
1
2
3
280
280
280
Gemeten 200 mm onder opzetter
Gem.
8
5
5
Indringing Specht
5
5
10
5
5
5
5
5
10
Gem.
7
5
7
Gemeten 300 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
5
5
5
5
5
Gem.
5
5
5
Gemeten waarden in mm
Diameter onder Lengte
280
280
280
1260
1240
1235
Opmerkingen
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
FUNDERINGSINSPECTIE –PUT 1
GEBR. MARISSTRAAT 19 TE WOERDEN
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
320
300
280
I
180
0
100
10
20
30
40
50
60
II
120
140
IV
160
I
Paal 2
200
Paal 3 Paal 1
220
Paaldiameters (mm)
240
260
II
III
Beslissingsdiagram monstername
Indringdiepte (mm)
Gebied I
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een houtmonster te nemen.
Gebied II
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht.
Monstername is ten behoeve van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de ontwikkeling in de tijd van de aantasting monstername noodzakelijk.
Gebied III
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk.
Er dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.
Gebied IV
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte van de paalschacht is hier onvoldoende.
Monstername is alleen dan noodzakelijk indien de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
BESLISSINGSDIAGRAM MONSTERNAME GEBR. MARISSTRAAT 19 TE WOERDEN
PUT 1
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
1D
Foto nummer 1
Foto nummer 2
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 1
GEBR. MARISSTRAAT 19 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
1E
Foto nummer 3
Foto nummer 4
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 1
GEBR. MARISSTRAAT 19 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
1E
Foto nummer 5
Foto nummer 6
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 1
GEBR. MARISSTRAAT 19 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
1E
Foto nummer 7
Foto nummer 8
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 1
GEBR. MARISSTRAAT 19 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
1E
Foto nummer 9
Foto nummer 10
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 1
GEBR. MARISSTRAAT 19 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
1E
Foto nummer 11
Foto nummer 12
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 1
GEBR. MARISSTRAAT 19 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
1E
2A
2B
VERSLAG FUNDERINGSINSPECTIE
Ja:
Fugro had coördinatie graaf- en pompwerkzaamheden
Inspectieput is op de juiste plaats gegraven
Inspectieput is conform F3O/CURNET/SBR Rotterdam van september 2012 uitgevoerd
Datum onderzoek :
12-5-2014
Houtmonster(s) paal :
1, 2
Steenformaat : 50x95x210; 70x140x215
Metselwerk redelijk
Nee:
X
X
X
MEETWAARDEN FUNDERINGSINSPECTIE
Indringing gemeten met De Specht (diameter pen 5 mm)
Palen:
Paalnr.
1
2
Diameter
Gemeten 100 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
5
<5
160
190
Betonnen opzetters
Opzetter Diameter boven
1
2
280
280
Gemeten 200 mm onder opzetter
Gem.
5
5
Indringing Specht
5
5
5
5
5
5
Gem.
5
5
Gemeten 300 mm onder opzetter
Indringing Specht
<5
5
5
<5
5
5
Gem.
5
5
Gemeten waarden in mm
Diameter onder Lengte
280
280
1310
1340
Opmerkingen
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
FUNDERINGSINSPECTIE –PUT 2
GEBR. MARISSTRAAT 36 TE WOERDEN
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
320
300
280
I
200
0
100
10
20
30
40
50
60
II
120
140
IV
160
Paal 1
I
180
Paal 2
220
Paaldiameters (mm)
240
260
II
III
Beslissingsdiagram monstername
Indringdiepte (mm)
Gebied I
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een houtmonster te nemen.
Gebied II
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht.
Monstername is ten behoeve van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de ontwikkeling in de tijd van de aantasting monstername noodzakelijk.
Gebied III
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk.
Er dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.
Gebied IV
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte van de paalschacht is hier onvoldoende.
Monstername is alleen dan noodzakelijk indien de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
BESLISSINGSDIAGRAM MONSTERNAME GEBR. MARISSTRAAT 36 TE WOERDEN
PUT 2
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
2D
Foto nummer 1
Foto nummer 2
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 2
GEBR. MARISSTRAAT 36 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
2E
Foto nummer 3
Foto nummer 4
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 2
GEBR. MARISSTRAAT 36 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
2E
Foto nummer 5
Foto nummer 6
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 2
GEBR. MARISSTRAAT 36 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
2E
Foto nummer 7
Foto nummer 8
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 2
GEBR. MARISSTRAAT 36 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
2E
Foto nummer 9
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 2
GEBR. MARISSTRAAT 36 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
2E
3A
3B
VERSLAG FUNDERINGSINSPECTIE
Ja:
Fugro had coördinatie graaf- en pompwerkzaamheden
Inspectieput is op de juiste plaats gegraven
Inspectieput is conform F3O/CURNET/SBR Rotterdam van september 2012 uitgevoerd
Datum onderzoek :
29-4-2014
Houtmonster(s) paal :
1, 2, & 3
Steenformaat :
Metselwerk redelijk, boven betonbalk afgesmeerd
Nee:
X
X
X
MEETWAARDEN FUNDERINGSINSPECTIE
Indringing gemeten met De Specht (diameter pen 5 mm)
Palen:
Paalnr.
1
2
3
Diameter
Gemeten 100 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
<5
10
10
10
5
5
5
170
170
150
Betonnen opzetters
Opzetter Diameter boven
1
2
3
280
280
280
Gemeten 200 mm onder opzetter
Gem.
5
10
5
Indringing Specht
5
5
5
10
10
15
5
5
5
Gem.
5
12
5
Gemeten 300 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
<5
5
10
10
5
5
5
Gem.
5
8
5
Gemeten waarden in mm
Diameter onder Lengte
280
280
280
1310
1335
1365
Opmerkingen
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
FUNDERINGSINSPECTIE –PUT 3
JAN TOOROPSTRAAT 1 TE WOERDEN
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
320
300
280
I
180
160
0
100
10
20
30
40
50
60
II
120
140
IV
Paal 3
I
Paal 2
Paal 1
200
220
Paaldiameters (mm)
240
260
II
III
Beslissingsdiagram monstername
Indringdiepte (mm)
Gebied I
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een houtmonster te nemen.
Gebied II
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht.
Monstername is ten behoeve van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de ontwikkeling in de tijd van de aantasting monstername noodzakelijk.
Gebied III
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk.
Er dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.
Gebied IV
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte van de paalschacht is hier onvoldoende.
Monstername is alleen dan noodzakelijk indien de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
BESLISSINGSDIAGRAM MONSTERNAME JAN TOOROPSTRAAT 1 TE WOERDEN
PUT 3
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
3D
Foto nummer 1
Foto nummer 2
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 3
JAN TOOROPSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
3E
Foto nummer 3
Foto nummer 4
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 3
JAN TOOROPSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
3E
Foto nummer 5
Foto nummer 6
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 3
JAN TOOROPSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
3E
Foto nummer 7
Foto nummer 8
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 3
JAN TOOROPSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
3E
Foto nummer 9
Foto nummer 10
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 3
JAN TOOROPSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
3E
Foto nummer 11
Foto nummer 12
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 3
JAN TOOROPSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
3E
4A
4B
VERSLAG FUNDERINGSINSPECTIE
Ja:
Fugro had coördinatie graaf- en pompwerkzaamheden
Inspectieput is op de juiste plaats gegraven
Inspectieput is conform F3O/CURNET/SBR Rotterdam van september 2012 uitgevoerd
Datum onderzoek :
28-4-2014
Houtmonster(s) paal :
1, 2, & 3
Steenformaat :
55x95x190
Metselwerk redelijk, haarscheurtjes in enkele stenen
Nee:
X
X
X
MEETWAARDEN FUNDERINGSINSPECTIE
Indringing gemeten met De Specht (diameter pen 5 mm)
Palen:
Paalnr.
1
2
3
Diameter
Gemeten 100 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
5
<5
5
5
<5
200
200
170
Betonnen opzetters
Opzetter Diameter boven
1
2
3
220
225
230
Gemeten 200 mm onder opzetter
Gem.
5
5
5
Indringing Specht
5
5
5
5
5
5
5
5
5
Gem.
5
5
5
Gemeten 300 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
5
5
5
5
5
Gem.
5
5
5
Gemeten waarden in mm
Diameter onder Lengte
230
230
240
1720
1735
1680
Opmerkingen
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
FUNDERINGSINSPECTIE –PUT 4
DERKINDERENSTRAAT 29 TE WOERDEN
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
320
300
280
I
200
180
0
100
10
20
30
40
50
60
II
120
140
IV
160
I
Paal 3
Paal
Paal 21
220
Paaldiameters (mm)
240
260
II
III
Beslissingsdiagram monstername
Indringdiepte (mm)
Gebied I
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een houtmonster te nemen.
Gebied II
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht.
Monstername is ten behoeve van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de ontwikkeling in de tijd van de aantasting monstername noodzakelijk.
Gebied III
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk.
Er dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.
Gebied IV
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte van de paalschacht is hier onvoldoende.
Monstername is alleen dan noodzakelijk indien de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
BESLISSINGSDIAGRAM MONSTERNAME DERKINDERENSTRAAT 29 TE WOERDEN
PUT 4
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
4D
Foto nummer 1
Foto nummer 2
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 4
DERKINDERENSTRAAT 29 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
4E
Foto nummer 3
Foto nummer 4
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 4
DERKINDERENSTRAAT 29 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
4E
Foto nummer 5
Foto nummer 6
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 4
DERKINDERENSTRAAT 29 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
4E
Foto nummer 7
Foto nummer 8
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 4
DERKINDERENSTRAAT 29 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
3E
Foto nummer 9
Foto nummer 10
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 4
DERKINDERENSTRAAT 29 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
4E
Foto nummer 11
Foto nummer 12
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 4
DERKINDERENSTRAAT 29 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
4E
5A
5B
VERSLAG FUNDERINGSINSPECTIE
Ja:
Fugro had coördinatie graaf- en pompwerkzaamheden
Inspectieput is op de juiste plaats gegraven
Inspectieput is conform F3O/CURNET/SBR Rotterdam van september 2012 uitgevoerd
Datum onderzoek :
13-5-2014
Houtmonster(s) paal :
1, 2
Steenformaat : 50x90x200; 70x140x210
Metselwerk redelijk
Nee:
X
X
X
MEETWAARDEN FUNDERINGSINSPECTIE
Indringing gemeten met De Specht (diameter pen 5 mm)
Palen:
Paalnr.
1
2
Diameter
Gemeten 100 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
5
5
190
170
Betonnen opzetters
Opzetter Diameter boven
1
2
280
280
Gemeten 200 mm onder opzetter
Gem.
5
5
Indringing Specht
5
5
5
5
5
5
Gem.
5
5
Gemeten 300 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
5
5
Gem.
5
5
Gemeten waarden in mm
Diameter onder Lengte
280
280
1390
1300
Opmerkingen
Aanhechting met betonnen balk is goed, beetje roestkleur
Aanhechting met betonnen balk is goed
FUNDERINGSINSPECTIE –PUT 5
JAN STEENSTRAAT 133 TE WOERDEN
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
320
300
280
I
200
180
0
100
10
20
30
40
50
60
II
120
140
IV
160
I
Paal 2
Paal 1
220
Paaldiameters (mm)
240
260
II
III
Beslissingsdiagram monstername
Indringdiepte (mm)
Gebied I
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een houtmonster te nemen.
Gebied II
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht.
Monstername is ten behoeve van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de ontwikkeling in de tijd van de aantasting monstername noodzakelijk.
Gebied III
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk.
Er dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.
Gebied IV
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte van de paalschacht is hier onvoldoende.
Monstername is alleen dan noodzakelijk indien de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
BESLISSINGSDIAGRAM MONSTERNAME JAN STEENSTRAAT 133 TE WOERDEN
PUT 5
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
5D
Foto nummer 1
Foto nummer 2
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 5
JAN STEENSTRAAT 133 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
5E
Foto nummer 3
Foto nummer 4
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 5
JAN STEENSTRAAT 133 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
5E
Foto nummer 5
Foto nummer 6
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 5
JAN STEENSTRAAT 133 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
5E
Foto nummer 7
Foto nummer 8
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 5
JAN STEENSTRAAT 133 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
5E
Foto nummer 9
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 5
JAN STEENSTRAAT 133 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
5E
6A
6B
VERSLAG FUNDERINGSINSPECTIE
Ja:
Fugro had coördinatie graaf- en pompwerkzaamheden
Inspectieput is op de juiste plaats gegraven
Inspectieput is conform F3O/CURNET/SBR Rotterdam van september 2012 uitgevoerd
Datum onderzoek :
1-5-2014
Houtmonster(s) paal :
1, 2 & 3
Metselwerk redelijk
Nee:
X
X
X
MEETWAARDEN FUNDERINGSINSPECTIE
Indringing gemeten met De Specht (diameter pen 5 mm)
Palen:
Paalnr.
1
2
3
Diameter
Gemeten 25 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
<5
5
5
10
5
10
10
170
190
170
Betonnen opzetters
Opzetter Diameter boven
1
2
3
230
230
230
Gemeten 150 mm onder opzetter
Gem.
5
7
8
Indringing Specht
5
5
5
5
5
10
5
5
10
Gem.
5
7
7
Gemeten 300 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
5
5
5
5
5
Gem.
5
5
5
Gemeten waarden in mm
Diameter onder Lengte
230
230
230
1600
1540
1560
Opmerkingen
Aanhechting met betonbalk goed
Aanhechting met betonbalk goed
Aanhechting met betonbalk goed
FUNDERINGSINSPECTIE –PUT 6
LEO GESTELSTRAAT 1 TE WOERDEN
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
320
300
280
I
180
0
100
10
20
30
40
50
60
II
120
140
IV
160
I
Paal 1
Paal 3
Paal 2
200
220
Paaldiameters (mm)
240
260
II
III
Beslissingsdiagram monstername
Indringdiepte (mm)
Gebied I
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een houtmonster te nemen.
Gebied II
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht.
Monstername is ten behoeve van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de ontwikkeling in de tijd van de aantasting monstername noodzakelijk.
Gebied III
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk.
Er dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.
Gebied IV
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte van de paalschacht is hier onvoldoende.
Monstername is alleen dan noodzakelijk indien de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
BESLISSINGSDIAGRAM MONSTERNAME LEO GESTELSTRAAT 1 TE WOERDEN
PUT 6
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
6D
Foto nummer 1
Foto nummer 2
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 6
LEO GESTELSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
6E
Foto nummer 3
Foto nummer 4
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 6
LEO GESTELSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
6E
Foto nummer 5
Foto nummer 6
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 6
LEO GESTELSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
6E
Foto nummer 7
Foto nummer 8
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 6
LEO GESTELSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
6E
Foto nummer 9
Foto nummer 10
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 6
LEO GESTELSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
6E
Foto nummer 11
Foto nummer 12
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 6
LEO GESTELSTRAAT 1 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
6E
7A
7B
VERSLAG FUNDERINGSINSPECTIE
Ja:
Fugro had coördinatie graaf- en pompwerkzaamheden
Inspectieput is op de juiste plaats gegraven
Inspectieput is conform F3O/CURNET/SBR Rotterdam van september 2012 uitgevoerd
Datum onderzoek :
21-5-2014
Houtmonster(s) paal :
1&2
Metselwerk redelijk
Steenformaat:
Nee:
X
X
X
MEETWAARDEN FUNDERINGSINSPECTIE
Indringing gemeten met De Specht (diameter pen 5 mm)
Palen:
Paalnr.
1
2
Diameter
Gemeten 25 mm onder opzetter
Indringing Specht
10
10
10
5
5
10
180
190
Betonnen opzetters
Opzetter Diameter boven
1
2
Gemeten 150 mm onder opzetter
Gem.
10
7
Indringing Specht
10
10
20
5
5
10
Gem.
13
7
Gemeten 300 mm onder opzetter
Indringing Specht
10
10
10
5
10
10
Gem.
10
8
Gemeten waarden in mm
Diameter onder Lengte
230
230
230
230
1590
1605
Opmerkingen
Aanhechting met betonbalk goed
Aanhechting met betonbalk goed
FUNDERINGSINSPECTIE –PUT 7
DICK KETSTRAAT 4 TE WOERDEN
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
320
300
280
I
0
100
10
20
30
40
50
60
II
120
140
IV
160
I
180
Paal 1
Paal 2
200
220
Paaldiameters (mm)
240
260
II
III
Beslissingsdiagram monstername
Indringdiepte (mm)
Gebied I
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een houtmonster te nemen.
Gebied II
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht.
Monstername is ten behoeve van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de ontwikkeling in de tijd van de aantasting monstername noodzakelijk.
Gebied III
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk.
Er dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.
Gebied IV
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte van de paalschacht is hier onvoldoende.
Monstername is alleen dan noodzakelijk indien de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
BESLISSINGSDIAGRAM MONSTERNAME DICK KETSTRAAT 4 TE WOERDEN
PUT 7
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
7D
Foto nummer 1
Foto nummer 2
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 7
DICK KETSTRAAT 4 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
7E
Foto nummer 3
Foto nummer 4
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 7
DICK KETSTRAAT 4 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
7E
Foto nummer 5
Foto nummer 6
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 7
DICK KETSTRAAT 4 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
7E
Foto nummer 7
Foto nummer 8
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 7
DICK KETSTRAAT 4 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
7E
Foto nummer 9
Foto nummer 10
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 7
DICK KETSTRAAT 4 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
7E
Foto nummer 11
Foto nummer 12
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 7
DICK KETSTRAAT 4 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
7E
8A
8B
VERSLAG FUNDERINGSINSPECTIE
Ja:
Fugro had coördinatie graaf- en pompwerkzaamheden
Inspectieput is op de juiste plaats gegraven
Inspectieput is conform F3O/CURNET/SBR Rotterdam van september 2012 uitgevoerd
Datum onderzoek :
14-5-2014
Houtmonster(s) paal :
1, 2
Metselwerk redelijk
Nee:
X
X
X
MEETWAARDEN FUNDERINGSINSPECTIE
Indringing gemeten met De Specht (diameter pen 5 mm)
Palen:
Paalnr.
1
2
Diameter
Gemeten 100 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
5
5
180
220
Betonnen opzetters
Opzetter Diameter boven
1
2
225
225
Gemeten 200 mm onder opzetter
Gem.
5
5
Indringing Specht
5
5
5
5
5
10
Gem.
5
7
Gemeten 300 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
10
10
10
Gem.
5
10
Gemeten waarden in mm
Diameter onder Lengte
225
225
1735
1740
Opmerkingen
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
FUNDERINGSINSPECTIE –PUT 8
JAN SLUIJTERSTRAAT 21 TE WOERDEN
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
320
300
280
I
0
100
10
20
30
40
50
60
II
120
140
IV
160
I
180
Paal 1
200
220
Paal 2
Paaldiameters (mm)
240
260
II
III
Beslissingsdiagram monstername
Indringdiepte (mm)
Gebied I
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een houtmonster te nemen.
Gebied II
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht.
Monstername is ten behoeve van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de ontwikkeling in de tijd van de aantasting monstername noodzakelijk.
Gebied III
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk.
Er dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.
Gebied IV
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte van de paalschacht is hier onvoldoende.
Monstername is alleen dan noodzakelijk indien de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
BESLISSINGSDIAGRAM MONSTERNAME JAN SLUIJTERSTRAAT 21 TE WOERDEN
PUT 8
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
8D
Foto nummer 1
Foto nummer 2
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 8
JAN SLUIJTERSTRAAT 21 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
8E
Foto nummer 3
Foto nummer 4
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 8
JAN SLUIJTERSTRAAT 21 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
8E
Foto nummer 5
Foto nummer 6
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 8
JAN SLUIJTERSTRAAT 21 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
8E
Foto nummer 7
Foto nummer 8
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 8
JAN SLUIJTERSTRAAT 21 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
8E
Foto nummer 9
Foto nummer 10
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 8
JAN SLUIJTERSTRAAT 21 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
8E
9A
9B
VERSLAG FUNDERINGSINSPECTIE
Ja:
Fugro had coördinatie graaf- en pompwerkzaamheden
Inspectieput is op de juiste plaats gegraven
Inspectieput is conform F3O/CURNET/SBR Rotterdam van september 2012 uitgevoerd
Datum onderzoek :
30-4-2014
Houtmonster(s) paal :
1&2
Metselwerk redelijk
Nee:
X
X
X
MEETWAARDEN FUNDERINGSINSPECTIE
Indringing gemeten met De Specht (diameter pen 5 mm)
Palen:
Paalnr.
1
2
Diameter
Gemeten 100 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
10
10
180
200
Betonnen opzetters
Opzetter Diameter boven
1
2
280
280
Gemeten 200 mm onder opzetter
Gem.
5
8
Indringing Specht
5
5
5
5
5
10
Gem.
5
7
Gemeten 300 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
5
10
Gem.
5
7
Gemeten waarden in mm
Diameter onder Lengte
280
280
1470
1510
Opmerkingen
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
FUNDERINGSINSPECTIE –PUT 9
JOH. BOSBOOMSTRAAT 23 TE WOERDEN
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
320
300
280
I
0
100
10
20
30
40
50
60
II
120
140
IV
160
I
180
Paal 1
200
Paal 2
220
Paaldiameters (mm)
240
260
II
Paal 3
III
Beslissingsdiagram monstername
Indringdiepte (mm)
Gebied I
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een houtmonster te nemen.
Gebied II
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht.
Monstername is ten behoeve van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de ontwikkeling in de tijd van de aantasting monstername noodzakelijk.
Gebied III
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk.
Er dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.
Gebied IV
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte van de paalschacht is hier onvoldoende.
Monstername is alleen dan noodzakelijk indien de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
BESLISSINGSDIAGRAM MONSTERNAME JOH. BOSBOOMSTRAAT 23 TE WOERDEN
PUT 9
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
9D
Foto nummer 1
Foto nummer 2
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 9
JOH. BOSBOOMSTRAAT 23 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
9E
Foto nummer 3
Foto nummer 4
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 9
JOH. BOSBOOMSTRAAT 23 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
9E
Foto nummer 5
Foto nummer 6
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 9
JOH. BOSBOOMSTRAAT 23 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
9E
Foto nummer 7
Foto nummer 8
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 9
JOH. BOSBOOMSTRAAT 23 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
9E
10A
10B
VERSLAG FUNDERINGSINSPECTIE
Ja:
Fugro had coördinatie graaf- en pompwerkzaamheden
Inspectieput is op de juiste plaats gegraven
Inspectieput is conform F3O/CURNET/SBR Rotterdam van september 2012 uitgevoerd
Datum onderzoek :
15-5-2014
Houtmonster(s) paal :
1,2 & 3
Steenformaat :
50x100x210
Metselwerk redelijk
Nee:
X
X
X
MEETWAARDEN FUNDERINGSINSPECTIE
Indringing gemeten met De Specht (diameter pen 5 mm)
Palen:
Paalnr.
1
2
3
Diameter
Gemeten 25 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
5
10
10
5
5
15
180
190
180
Betonnen opzetters
Opzetter Diameter boven
1
2
3
280
280
280
Gemeten 150 mm onder opzetter
Gem.
5
8
8
Indringing Specht
5
5
5
5
10
10
5
5
10
Gem.
5
8
7
Gemeten 300 mm onder opzetter
Indringing Specht
5
5
5
10
10
15
5
10
10
Gem.
5
12
8
Gemeten waarden in mm
Diameter onder Lengte
280
280
280
1550
1325
1360
Opmerkingen
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
Aanhechting met betonnen balk is goed
FUNDERINGSINSPECTIE –PUT 10
JAN VOERMANSTRAAT 15 TE WOERDEN
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
320
300
280
I
0
100
10
20
30
40
50
60
II
120
140
IV
160
I
180
Paal 1
Paal 3
Paal 2
200
220
Paaldiameters (mm)
240
260
II
III
Beslissingsdiagram monstername
Indringdiepte (mm)
Gebied I
Bij deze combinatie van diameter en indringing wordt gesteld dat geen aantasting aanwezig is.
Het is niet noodzakelijk om een houtmonster te nemen.
Gebied II
Dit betreft aangetaste palen. De aantasting is echter nog zo gering dat geen nadelige invloed op de sterkte van de paalschacht wordt verwacht.
Monstername is ten behoeve van de onderzoeksvraag naar de sterkte van de schacht niet noodzakelijk.
Om een uitspraak te kunnen doen over de oorzaak van de aantasting en over de ontwikkeling in de tijd van de aantasting monstername noodzakelijk.
Gebied III
Voor onderzoek naar de sterkte van de paalschacht is bij deze combinatie van diameter en indringingswaarde laboratoriumonderzoek aan boorkernmonsters noodzakelijk.
Er dienen dan ook in dit gebied boorkernmonsters genomen te worden.
Gebied IV
Dit is het gebied van relatief grote aantasting ten opzichte van de diameter. De sterkte van de paalschacht is hier onvoldoende.
Monstername is alleen dan noodzakelijk indien de oorzaak van de aantasting moet worden vastgesteld.
BESLISSINGSDIAGRAM MONSTERNAME JAN VOERMANSTRAAT 15 TE WOERDEN
PUT 10
Opdracht:
Bijl.:
4013-0633-000
10D
Foto nummer 1
Foto nummer 2
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 10
JAN VOERMANSTRAAT 15 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
10E
Foto nummer 3
Foto nummer 4
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 10
JAN VOERMANSTRAAT 15 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
10E
Foto nummer 5
Foto nummer 6
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 10
JAN VOERMANSTRAAT 15 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
10E
Foto nummer 7
Foto nummer 8
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 10
JAN VOERMANSTRAAT 15 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
10E
Foto nummer 9
Foto nummer 10
FUNDERINGSINSPECTIE – PUT 10
JAN VOERMANSTRAAT 15 TE WOERDEN
Werknummer:4013-0633-000
Fotobijlage
10E
BIJLAGE 8A
Onderzoeksrapport:
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode:
14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 25 september 2014
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 2/33
SHR
“Het Cambium”
Nieuwe Kanaal 9b
Postbus 497
Dit rapport heeft 33 bladen. Het is eigendom van de
opdrachtgever, die gerechtigd is dit rapport integraal te
publiceren. Gedeeltelijke publicatie, ook door de
eigenaar, is slechts toegestaan na schriftelijke
6700 AL Wageningen
toestemming van SHR.
Tel: 0317 – 467366
Fax: 0317 – 467399
E-mail: [email protected]
Opdrachtgever:
Fugro Geoservices BV
Zekeringstraat 41A
1014 BV AMSTERDAM
Bijlage:
-
Projectnummer:
14.0076
Auteurs:
M. Remie
Dr. R.K.W.M. Klaassen
Trefwoorden:
lichtmicroscoop, heipalen, grenen, vuren,
bacteriële aantasting, erosietype,
schimmelaantasting, bruinrot,
blauwschimmel, druksterkte, reststerkte,
levensverwachting
SHR werkt volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005 “Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en
kalibratielaboratoria”.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 3/33
Samenvatting
Van Fugro GeoServices B.V. te Amsterdam werd de opdracht ontvangen om binnen het kader van het
innovatieonderzoek dat in Woerden wordt uitgevoerd aan heipalen in het Schilderskwartier, voor fase
2, van 50 monsters de houtsoort, de mate en het type aantasting te bepalen.
De monsters zijn visueel beoordeeld, microscopisch onderzocht en het houtvochtgehalte (bij
binnenkomst en verzadigd), de volumieke massa en het spintgehalte (indien van toepassing) zijn
bepaald en er is een schatting gemaakt van de gradiënt van reststerkte over de paaldiameter.
Daarnaast wordt er een uitspraak gedaan over de levensverwachting voor de komende 25 jaar.
Er zijn 14 vuren en 11 grenen palen gevonden. Alle palen, behalve de palen uit put 10 en één paal uit
put 4, zijn aangetast door bruinrotschimmels maar de aantasting is variabel in omvang. Indien sterke
aantasting aanwezig is dan is deze bijna overal beperkt tot de buitenste 10 mm. Er is ook bacteriële
aantasting waargenomen, alleen of in combinatie met schimmelaantasting. Ook hier beperkt de sterke
aantasting zich bijna overal tot de buitenste 10 mm.
Gezien het houtvochtgehalte staan de palen behoorlijk droog wat een verklaring is voor de
schimmelaantasting. Gezien deze omstandigheden zou er meer aantasting verwacht worden maar
omdat deze niet is geconstateerd zijn er andere invloeden die de activiteit van, met name de
schimmels, remmen. Zuurstofmetingen door Fugro moeten hierin meer inzicht geven.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 4/33
Inhoudsopgave
Samenvatting ........................................................................................................................................... 3
Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 4
1
Inleiding ........................................................................................................................................... 5
2
Materiaal .......................................................................................................................................... 5
3
Microscopisch onderzoek ................................................................................................................ 5
4
Vochtgehalte, volumieke massa, spintgehalte en druksterkte ........................................................ 6
5
Resultaten........................................................................................................................................ 8
6
5.1
5.2
Visuele beoordeling ................................................................................................................. 8
Microscopisch onderzoek en bepaling van de hoeveelheid kernhout ..................................... 9
5.3
Bepaling houtvochtgehalte, volumieke massa en schatting van de druksterkte ................... 15
Discussie ....................................................................................................................................... 21
6.1
6.2
Microscopisch onderzoek ...................................................................................................... 21
Volumieke massa en houtvochtgehalte ................................................................................. 22
6.3
6.4
Schatting van de druksterkte ................................................................................................. 25
Levensverwachting ................................................................................................................ 32
7
Conclusie ....................................................................................................................................... 33
8
Literatuur........................................................................................................................................ 33
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
1
Datum: 24 september 2014
Pagina: 5/33
Inleiding
Van Fugro GeoServices B.V. te Amsterdam (hierna: Fugro) werd op 20 januari 2014 de opdracht
ontvangen om houtonderzoek te doen binnen het kader van het innovatieonderzoek dat in Woerden
wordt uitgevoerd aan heipalen in het Schilderskwartier.
Dit rapport geeft de resultaten van fase 2 weer waarin de houtsoort, de mate en het type van
aantasting is bepaald van houtmonsters die onder 10 verschillende woningen zijn genomen en waarbij
uit elke vrij gegraven paal, 2 monsters (haaks op elkaar uit de paal genomen) beschikbaar kwamen.
Het betreft Fugro-project 4013-0633-000.
2
Materiaal
In luchtdicht afgesloten buisjes, niet gevuld met omgevingswater, zijn de monsters bij SHR in de
periode van 1 tot en met 26 mei 2014 afgeleverd. Monsters van put 4 zijn in de post verloren gegaan
en op 14 augustus zijn opnieuw monsters genomen en deze zijn op 15 augustus ontvangen in
luchtdicht afgesloten buisjes, wel gevuld met omgevingswater. In de buisjes bevonden zich
boorkernen met een diameter van 10 mm. De monsters zijn in de buisjes tot het moment van analyse
(in de periode van 6 t/m 26 mei 2014 en op 25 augustus 2014) opgeslagen bij een temperatuur van
4°C. De locatie waar de monsters genomen zijn staat in tabel 2.1 en de SHR monstercodering staat in
tabel 5.1.
Tabel 2.1 overzicht monsterlocaties en monster datum (opgave Fugro)
Locatie, adres, locatie put
1. Gebr. Marisstraat 19 Zijgevel
2. Gebr. Marisstraat 36 Voorgevel
3. Jan Tooropstraat 1 Zijgevel
4. Derkinderenstraat 29 Zijgevel
5. Jan Steenstraat 133 Voorgevel
6. Leo Gestelstraat 1 Zijgevel
7. Dick Ketstraat 4 voorgevel
8. Jan Sluijterstraat 21 Voorgevel
9. Johannes Bosboomstraat 23 voorgevel
10. Jan Voermanstraat 15 Zijgevel
3
Aantal
monsters
6
4
6
6
4
6
4
4
4
6
Uitvoering
29 april
12 mei
29 april
28 april/14 augustus
13 mei
1 mei
21 mei
14 mei
30 april
15 mei
Microscopisch onderzoek
Voorafgaand aan het microscopische onderzoek zijn de monsters visueel beoordeeld. Daarna zijn de
boorkernen over de lengte in tweeën gedeeld. Het ene deel is alleen gebruikt om het actuele
vochtgehalte te bepalen. Van het tweede deel zijn, met behulp van het microtoom, radiale en kopse
2
coupes gesneden met een dikte van 20-30 µm en een oppervlakte van circa 0,5-1 cm . De coupes zijn
aangekleurd om mogelijke aantasting beter zichtbaar te maken. Onder de lichtmicroscoop (met en
zonder gepolariseerd licht) zijn de coupes vervolgens onderzocht op de aanwezigheid van
houtaantasters en is het houtanatomische patroon bekeken.
Vijf patronen van aantasting kunnen worden onderscheiden. Deze patronen worden veroorzaakt door
de volgende micro-organismen:
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2

erosiebacteriën (EB);

tunnelvormende bacteriën (TB);

softrotschimmels;

witrotschimmels;

bruinrotschimmels.
Datum: 24 september 2014
Pagina: 6/33
In aanvulling op het patroon van aantasting wordt het hout gecontroleerd op de aanwezigheid van
aantasters en andere houtkoloniserende micro-organismen:

dikke bruine hyfe van blauwschimmel;

dunne transparante hyfe van houtaantastende schimmel (wit-, bruin- en softrot veroorzakers);

sporen van diverse micro-organismen;

algen;

andere insluitsels van organische herkomst.
Bij de classificering van de mate van aantasting wordt de indeling gehanteerd volgens Klaassen
(2008) waarbij de volgende klassen worden gebruikt: totale verwoesting; ernstige aantasting; matige
aantasting; weinig aantasting en gezond hout. In de discussie worden de begrippen totale verwoesting en
ernstige aantasting samengevat onder het begrip sterke aantasting.
4
Vochtgehalte, volumieke massa, spintgehalte en druksterkte
Het houtvochtgehalte en de volumieke massa zijn voor beide monsterhelften bepaald. Bij de ene
monsterhelft is het actuele vochtgehalte bepaald en de andere monsterhelft, die ook gebruikt is voor
anatomisch onderzoek, is eerst waterverzadigd. Daarna zijn beide monsterhelften op een zelfde wijze
behandeld. De bepalingen zijn gedaan middels wegen en drogen aan monsterstukjes van circa
15 mm. Bij een grenen monster wordt de boorkern aangekleurd met een daartoe geëigend reagens
om kern- en spinthout te kunnen onderscheiden.
Klaassen (2008) heeft aangetoond dat op basis van het houtvochtgehalte een redelijke schatting kan
worden gemaakt van de druksterkte van gezond hout of van hout dat is aangetast door
erosiebacteriën. Het door Klaassen (2008) opgestelde model is hier toegepast. De ingeschatte
druksterkte is de zogenaamde korte duursterkte. Er zijn modellen beschikbaar voor grenen en eiken.
Het grenen model wordt ook voor andere naaldhoutsoorten gebruikt bij gebrek aan specifieke
modellen voor vuren en dennen. De ingeschatte druksterktes voor zowel vuren als dennen moeten om
die reden met enige voorzichtigheid worden beschouwd.
De karakteristieke waarden (5% laagste waarden uit een verzameling) voor de korte-duur-sterkte
staan opgesomd in EN 388 (sterkteklassen). Binnen een constructieberekening wordt met
verschillende belastingduur rekening gehouden (permanent, lang, gemiddeld en kort). Rekening
houdend met belastingduur en vochtgehalte worden de karakteristieke waarden met de zogenaamde
modificatiefactor omgezet naar een rekenwaarde.
Hierbij wordt ook een materiaalfactor toegepast welke een veiligheidsborging is in verband met de
variabiliteit: hout (vergelijk het homogene beton met een factor van 1):
fd 
fk
m
k mod
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 7/33
(waar fd = rekenwaarde, fk = karakteristieke waarde, m = materiaalfactor (= 1,3) en kmod =
modificatiefactor (afhankelijk van belastingtijd en vochtgehalte = 0,5). De bepalende
belastingcombinatie voor funderingspalen is meestal lang en de lange-duur-sterkte zoals
weergegeven in figuur 4.1 mag niet worden overschreden. Verder zijn funderingspalen onder normale
omstandigheden altijd waterverzadigd en de rekenwaarde voor deze situatie kan bepaald worden
2
volgens de Nederlandse bijlage uit de EUROCODE 5 (EN 1995): fc,0,d = 9,9 N/mm waarin : fc,0,d =
rekenwaarde druksterkte parallel aan de vezelrichting.
belasting
'verschoven' bezwijklijn
belastingniveau in de combinatie
bezwijken
lange-duur-sterkte
permanente belastingen
t1
t2
t3
belastingsduur
Figuur 4.1 Relatie tussen belasting en de belastingduur op hout (vrij naar Jorissen 1995). Een permanente
belasting die lager is dan de lange-duur-sterkte leidt niet tot bezwijken. Wanneer een belastingcombinatie
(permanent en veranderlijk) kortstondig (t1 – t2) wordt verhoogd tot boven de lange-duur-sterkte maar onder de
korte-duur-sterkte (maximale belasting) zal geen bezwijking of houtschade optreden. Is de belasting langdurig
boven de lange-duur-sterkte dan zal op t3 schade en bezwijking optreden.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
5
Resultaten
5.1
Visuele beoordeling
Datum: 24 september 2014
Pagina: 8/33
Tabel 5.1 Codering en overzicht van de visuele beoordeling van de monsters
Code
Opdrachtgever
Monsterdatum
SHR
Lengte
Gemiddelde
jaarringbreedte [mm]
Aantal
jaarringen
Wan
kant
[mm]
juveniel
volwassen
totaal
aangetast
9
ja
put
paal monster
1
1
1
1.1.1
29-4-14
98
-
4.6
24
1
1
2
1.1.2
29-4-14
105
10.0
3.6
23
7
ja
1
2
1
1.2.1
29-4-14
95
-
1.4
60
15
ja
1
2
2
1.2.2
29-4-14
93
-
1.4
53
35
ja
1
3
1
1.3.1
29-4-14
113
8.0
3.5
32
13
ja
1
3
2
1.3.2
29-4-14
94
-
3.4
34
16
ja
2
1
1
2.1.1
12-5-14
116
-
2.4
33
33
ja
2
1
2
2.1.2
12-5-14
93
3.2
1.2
53
48
ja
2
2
1
2.2.1
12-5-14
113
4.1
1.6
51
0
ja
2
2
2
2.2.2
12-5-14
102
7.6
1.8
54
45
ja
3
1
1
3.1.1
29-4-14
86
-
1.9
46
39
ja
3
1
2
3.1.2
29-4-14
97
-
2.1
44
44
ja
3
2
1
3.2.1
29-4-14
93
4.3
1.1
53
45
ja
3
2
2
3.2.2
29-4-14
101
4.4
1.6
47
29
ja
3
3
1
3.3.1
29-4-14
101
-
2.7
29
25
ja
3
3
2
3.3.2
29-4-14
101
-
2.8
27
27
ja
4
1
1
4.1.1
14-8-14
94
4.0
2.5
34
28
nee
4
1
2
4.1.2
14-8-14
86
7.7
2.9
23
4
2
1
4.2.1
14-8-14
100
5.8
1.9
43
4
2
2
4.2.2
14-8-14
92
4.4
2.5
37
4
3
1
4.3.1
14-8-14
77
-
4.0
20
4
3
2
4.3.2
14-8-14
98
6.6
3.3
24
5
1
1
5.1.1
13-5-14
119
2.6
1.6
45
33
ja
5
1
2
5.1.2
13-5-14
126
-
1.5
46
24
ja
5
2
1
5.2.1
13-5-14
121
3.5
1.1
40
28
ja
5
2
2
5.2.2
13-5-14
116
-
1.8
49
34
ja
6
1
1
6.1.1
01-5-14
90
-
3.0
27
14
ja
6
1
2
6.1.2
01-5-14
100
-
3.1
27
19
nee
6
2
1
6.2.1
01-5-14
81
5.1
2.4
27
27
ja
6
2
2
6.2.2
01-5-14
87
-
4.2
>20
4
ja
6
3
1
6.3.1
01-5-14
50
-
4.1
13
5
nee
6
3
2
6.3.2
01-5-14
92
-
3.7
17
4
ja
7
1
1
7.1.1
21-5-14
120
-
2.9
27
22
ja
7
1
2
7.1.2
21-5-14
119
-
2.5
31
0
ja
7
2
1
7.2.1
21-5-14
116
5.0
2.3
31
20
ja
7
2
2
7.2.2
21-5-14
121
5.7
2.9
29
26
ja
8
1
1
8.1.1
14-5-14
106
3.9
1.8
43
27
ja
ja
12
ja
ja
5
ja
ja
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Code
Monsterdatum
Opdrachtgever
SHR
8
1
2
8.1.2
8
2
1
8.2.1
8
2
2
9
1
1
9
1
9
2
9
2
10
1
10
10
Lengte
Datum: 24 september 2014
Pagina: 9/33
Gemiddelde
jaarringbreedte [mm]
Aantal
jaarringen
Wan
kant
[mm]
juveniel
volwassen
totaal
aangetast
14-5-14
91
6.0
1.9
38
38
ja
14-5-14
101
3.5
1.1
67
48
ja
8.2.2
14-5-14
95
4.3
1.8
40
40
ja
9.1.1
30-4-14
99
-
2.8
33
33
nee
2
9.1.2
30-4-14
112
-
3.4
29
29
ja
1
9.2.1
30-4-14
105
-
5.0
21
21
ja
2
9.2.2
30-4-14
118
-
6.4
17
17
ja
1
10.1.1
15-5-14
116
4.4
2.0
45
38
ja
1
2
10.1.2
15-5-14
135
6.9
2.0
37
34
ja
2
1
10.2.1
15-5-14
133
-
2.2
49
44
ja
10
2
2
10.2.2
15-5-14
127
-
2.3
45
28
ja
10
3
1
10.3.1
15-5-14
122
4.2
2.0
47
19
ja
10
3
2
10.3.2
15-5-14
117
4.3
2.1
46
29
ja
5.2
Microscopisch onderzoek en bepaling van de hoeveelheid kernhout
In 22 monsters werd de volgende houtstructuur waargenomen:
Naaldhout met heterogene stralen met vensterstippels (kruisvlak), radiale en axiale harskanalen,
tracheïden met eenrijige hofstippels.
In 28 monsters werd de volgende houtstructuur waargenomen:
Naaldhout met heterogene stralen met picioide kruisvlakstippels, radiale en axiale harskanalen, tracheïden
met eenrijige hofstippels en hofstippels in de straaltracheïden met name van het Picea-1 type.
Monster 1.1.1 (vuren, totale lengte van het monster 98 mm) Gebr. Marisstraat 19
In de buitenste 8 mm werd ernstige aantasting door bruinrot en bacteriën van het erosietype (EB)
gevonden. Hierna werd in 26 mm weinig aantasting door bruinrot en EB gevonden. De rest van het
monster was vrij van aantasting. In het aangetaste hout werden veel schimmeldraden waargenomen.
Monster 1.1.2 (vuren, totale lengte van het monster 105 mm) Gebr. Marisstraat 19
In de buitenste 5 mm werd ernstige aantasting door bruinrot en bacteriën van het erosietype (EB)
gevonden. Hierna werd in 10 mm weinig aantasting door bruinrot en EB gevonden. De rest van het
monster was vrij van aantasting. In de buitenste 29 mm werden veel schimmeldraden waargenomen.
Monster 1.2.1 (vuren, lengte tot aan het hart 74 mm) Gebr. Marisstraat 19
In de buitenste 18 mm werd weinig bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van
aantasting. In de buitenste 18 mm werden veel schimmeldraden waargenomen.
Monster 1.2.2 (vuren, lengte tot aan het hart 70 mm) Gebr. Marisstraat 19
In de buitenste 5 mm werd ernstige bruinrotaantasting gevonden. Hierna werd in 32 mm weinig
bruinrot aantasting waargenomen. De rest van het monster was vrij van aantasting. In de buitenste 37
mm werden veel schimmeldraden waargenomen.
Monster 1.3.1 (vuren, lengte tot aan het hart 74 mm) Gebr. Marisstraat 19
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 10/33
In de buitenste 5 mm werd ernstige bruinrotaantasting gevonden. Hierna werd in 15 mm weinig
bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van aantasting. In de buitenste 20 mm
werden veel schimmeldraden waargenomen.
Monster 1.3.2 (vuren, lengte tot aan het hart 93 mm) Gebr. Marisstraat 19
In de buitenste 4 mm werd ernstige bruinrotaantasting gevonden. Hierna werd in 14 mm weinig
bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van aantasting. In de buitenste 22 mm
werden schimmeldraden waargenomen.
Monster 2.1.1 (grenen, lengte tot aan het hart 70 mm) Gebr. Marisstraat 36
In de buitenste 20 mm werd matige bruinrotaantasting waargenomen. De rest van het monster was
weinig aangetast door bruinrot. In het hele monster werden schimmeldraden gevonden.
De buitenste 35 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 2.1.2 (grenen, lengte tot aan het hart 73 mm) Gebr. Marisstraat 36
In de buitenste 57 mm werd weinig bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van
aantasting. In het aangetaste hout werden schimmeldraden waargenomen.
De buitenste 45 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 2.2.1 (grenen, lengte tot aan het hart 97 mm) Gebr. Marisstraat 36
In het monster werd geen aantasting aangetroffen. In de buitenste 5 mm werden
(blauw)schimmeldraden gevonden.
De buitenste 43 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 2.2.2 (grenen, totale lengte van het monster 102 mm) Gebr. Marisstraat 36
In de buitenste 64 mm werd weinig bruinrotaantasting waargenomen. In het aangetaste hout werden
schimmeldraden gevonden.
De buitenste 64 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 3.1.1 (grenen, totale lengte van het monster 86 mm) Jan Tooropstraat 1
In de buitenste 17 mm werd ernstige aantasting door bruinrot en bacteriën van het erosietype (EB)
waargenomen. Hierna werd in 19 mm matige aantasting door bruinrot en EB gevonden, gevolgd door
34 mm matige bruinrotaantasting. De rest van het monster was vrij van aantasting. In het aangetaste
hout werden (blauw)schimmeldraden waargenomen.
De buitenste 70 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 11/33
Monster 3.1.2 (grenen, totale lengte van het monster 97 mm) Jan Tooropstraat 1
In de buitenste 40 mm werd ernstige aantasting door bruinrot en bacteriën van het erosietype (EB)
waargenomen. De rest van het monster was matig aangetast door bruinrot. In het aangetaste hout
werden schimmeldraden waargenomen.
Het monster bestond geheel uit spinthout.
Monster 3.2.1 (grenen, lengte tot aan het hart 80 mm) Jan Tooropstraat 1
In de buitenste 4 mm werd totale verwoesting van het erosietype (EB) waargenomen. Hierna werd in
37 mm ernstige aantasting door EB en bruinrot gevonden, gevolgd door 5 mm weinig bruinrot
aantasting. De rest van het monster was vrij van aantasting. In het aangetaste hout werden
schimmeldraden gevonden.
De buitenste 46 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 3.2.2 (grenen, lengte tot aan het hart 101 mm) Jan Tooropstraat 1
In de buitenste 37 mm werd ernstige aantasting door bruinrot en EB waargenomen. Hierna werd in 10
mm weinig bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van aantasting. In het
aangetaste hout werden schimmeldraden gevonden.
De buitenste 49 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 3.3.1 (vuren, lengte tot aan het hart 76 mm) Jan Tooropstraat 1
In de buitenste 6 mm werd ernstige aantasting door bruinrot en EB waargenomen. Hierna werd in 59
mm weinig bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van aantasting.
In het aangetaste hout werden schimmeldraden gevonden.
Monster 3.3.2 (vuren, lengte tot aan het hart 75 mm) Jan Tooropstraat 1
In het hele monster werd weinig bruinrotaantasting gevonden. In het hele monster werden
schimmeldraden waargenomen.
Monster 4.1.1 (grenen, lengte tot aan het hart 94 mm) Derkinderenstraat 29
In de buitenste 1 mm werd ernstige aantasting door bruinrot en EB waargenomen. Hierna werd in 19
mm matige aantasting door bruinrot en EB gevonden, gevolgd door 17 mm weinig EB- en
bruinrotaantasting en 32 mm weinig EB-aantasting. De rest van het monster was vrij van aantasting.
In het hele monster werden schimmeldraden waargenomen.
De buitenste 69 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 4.1.2 (grenen, lengte monster 85 mm) Derkinderenstraat 29
In de buitenste 36 mm werd weinig aantasting door bruinrot en EB waargenomen. De rest van het
monster was vrij van aantasting.
Het gehele monsters was spint.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 12/33
Monster 4.2.1 (grenen, lengte tot aan het hart 95 mm) Derkinderenstraat 29
Het gehele monster was vrij van aantasting. In de buitenste 73 mm werden schimmeldraden
waargenomen met blauwschimmeldraden alleen in de eerste mm.
De buitenste 74 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 4.2.2 (grenen, lengte monster 80 mm) Derkinderenstraat 29
In de buitenste 12 mm werd weinig bruinrot aantasting gevonden, de rest van het monster was vrij van
aantasting. In de buitenste 16 mm werden blauwschimmeldraden waargenomen.
Het gehele monsters was spint.
Monster 4.3.1 (vuren, lengte tot aan het hart 77 mm) Derkinderenstraat 29
Het monster was alleen rond het hart (45-77 mm) matig aangetast door bruinrot. In het gehele
monster zijn schimmeldraden waargenomen.
Monster 4.3.2 (vuren, lengte monster 99 mm) Derkinderenstraat 29
Het gehele monster was weinig door bruinrot aangetast.
Monster 5.1.1 (grenen, lengte tot aan het hart 80 mm) Jan Steenstraat 133
In de buitenste 21 mm werd ernstige aantasting door bruinrot waargenomen. Hierna werd in 55 mm
matige bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van aantasting. In het
aangetaste hout werden schimmeldraden gevonden.
De buitenste 65 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 5.1.2 (grenen, lengte tot aan het hart 80 mm) Jan Steenstraat 133
In de buitenste 17 mm werd ernstige aantasting door bruinrot waargenomen. Hierna werd in 19 mm
matige bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van aantasting. In het
aangetaste hout werden schimmeldraden gevonden.
De buitenste 36 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 5.2.1 (grenen, lengte tot aan het hart 89 mm) Jan Steenstraat 133
In de buitenste 5 mm werd ernstige bacteriële aantasting van het erosietype (EB) waargenomen.
Hierna werd in 17 mm matige EB-aantasting gevonden, gevolgd door 22 mm weinig EB-aantasting en
daarna 5 mm weinig bruinrotaantasting. De rest van het monster was vrij van aantasting. In het
aangetaste hout werden schimmeldraden waargenomen.
De buitenste 44 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 5.2.2 (grenen, lengte tot aan het hart 89 mm) Jan Steenstraat 133
In de buitenste 13 mm werd ernstige bacteriële aantasting van het erosietype (EB) waargenomen.
Hierna werd in 22 mm matige EB-aantasting gevonden, gevolgd door 11 mm weinig EB-aantasting.
De rest van het monster was vrij van aantasting.
De buitenste 46 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 13/33
Monster 6.1.1 (vuren, lengte tot aan het hart 80 mm) Leo Gestelstraat 1
In de buitenste 4 mm werd ernstige bruinrotaantasting waargenomen. Hierna werd in 36 mm weinig
bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van aantasting. In het aangetaste hout
werden schimmeldraden gevonden.
Monster 6.1.2 (vuren, lengte tot aan het hart 81 mm) Leo Gestelstraat 1
In de buitenste 52 mm werd weinig bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van
aantasting. In het aangetaste hout werden schimmeldraden gevonden.
Monster 6.2.1 (vuren, totale lengte van het monster 81 mm) Leo Gestelstraat 1
In het hele monster werd weinig bruinrotaantasting gevonden. In het hele monster werden
schimmeldraden aangetroffen.
Monster 6.2.2 (vuren, totale lengte van het monster 87 mm) Leo Gestelstraat 1
In de buitenste 20 mm werd weinig bruinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van
aantasting. In het aangetaste hout werden schimmeldraden gevonden.
Monster 6.3.1 (vuren, totale lengte van het monster 50 mm) Leo Gestelstraat 1
In de buitenste 26 mm werd weinig bruinrotaantasting waargenomen. De rest van het monster was vrij
van aantasting. In het aangetaste hout werden schimmeldraden waargenomen.
Monster 6.3.2 (vuren, totale lengte van het monster 92 mm) Leo Gestelstraat 1
In de buitenste 20 mm werd weinig bruinrotaantasting waargenomen. De rest van het monster was vrij
van aantasting. In het aangetaste hout werden schimmeldraden waargenomen.
Monster 7.1.1 (vuren, lengte tot aan het hart 75 mm) Dick Ketstraat 4
In de buitenste 56 mm werd afwisselend weinig en matige bruinrotaantasting waargenomen. De rest
van het monster was vrij van aantasting. In het aangetaste hout werden schimmeldraden gevonden.
Monster 7.1.2 (vuren, lengte tot aan het hart 76 mm) Dick Ketstraat 4
In heet monster werd geen aantasting waargenomen.
Monster 7.2.1 (vuren, lengte tot aan het hart 84 mm) Dick Ketstraat 4
In de buitenste 33 mm werd geen aantasting waargenomen. De rest van het monster was weinig
aangetast door bruinrot. In het aangetaste hout werden schimmeldraden waargenomen.
Monster 7.2.2 (vuren, lengte tot aan het hart 92 mm) Dick Ketstraat 4
In de buitenste 71 mm werd weinig bruinrotaantasting waargenomen. De rest van het monster was vrij
van aantasting. In het aangetaste hout werden schimmeldraden waargenomen.
Monster 8.1.1 (vuren, lengte tot aan het hart 89 mm) Jan Sluijterstraat 21
In de buitenste 43 mm werd weinig bruinrotaantasting waargenomen. De rest van het monster was vrij
van aantasting. In het aangetaste hout werden schimmeldraden waargenomen.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 14/33
Monster 8.1.2 (vuren, totale lengte van het monster 91 mm) Jan Sluijterstraat 21
In de buitenste 10 mm werd ernstige bruinrotaantasting waargenomen. Hierna werd in 28 mm matige
burinrotaantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van aantasting. In het hele monster
werden schimmeldraden waargenomen.
Monster 8.2.1 (vuren, totale lengte van het monster 101 mm) Jan Sluijterstraat 21
In de buitenste 10 mm werd geen aantasting gevonden, de rest van het monster was weinig aangetast
door bruinrot. In het aangetaste hout werden schimmeldraden waargenomen.
Monster 8.2.2 (vuren, totale lengte van het monster 95 mm) Jan Sluijterstraat 21
In het hele monster werd matige bruinrotaantasting gevonden. In het hele monster werden
schimmeldraden aangetroffen.
Monster 9.1.1 (vuren, lengte tot aan het hart 85 mm) Johannes Bosboomstraat 23
In de buitenste 70 mm werd matige bruinrotaantasting waargenomen. De rest van het monster was
weinig aangetast door bruinrot. In het hele monster werden schimmeldraden waargenomen.
Monster 9.1.2 (vuren, lengte tot aan het hart 83 mm) Johannes Bosboomstraat 23
In het hele monster werd weinig bruinrotaantasting gevonden. In het hele monster werden
schimmeldraden gevonden.
Monster 9.2.1 (vuren, totale lengte van het monster 105 mm) Johannes Bosboomstraat 23
In de buitenste 48 mm werd matige bruinrotaantasting waargenomen. De rest van het monster was
weinig aangetast door bruinrot. In het hele monster werden schimmeldraden gevonden.
Monster 9.2.2 (vuren, lengte tot aan het hart 106 mm) Johannes Bosboomstraat 23
In het hele monster werd ernstige bruinrotaantasting gevonden. In het hele monster werden
schimmeldraden aangetroffen.
Monster 10.1.1 (grenen, lengte tot aan het hart 93 mm) Jan Voermanstraat 15
In de buitenste 62 mm werd weinig bruinrotaantasting waargenomen. De rest van het monster was vrij
van aantasting. In het aangetaste hout werden schimmeldraden waargenomen.
De buitenste 68 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 10.1.2 (grenen, lengte tot aan het hart 99 mm) Jan Voermanstraat 15
In de buitenste 12 mm werd ernstige bacteriële aantasting van het erosietype (EB) waargenomen.
Hierna werd in 6 mm matige EB-aantasting gevonden, gevolgd door 54 mm weinig aantasting door EB
en bruinrot. De rest van het monster was vrij van aantasting.
De buitenste 72 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 15/33
Monster 10.2.1 (grenen, lengte tot aan het hart 97 mm) Jan Voermanstraat 15
In de buitenste 7 mm werd totale verwoesting van de houtstructuur waargenomen. Hierna werd in 7
mm ernstige bacteriële aantasting van het erosietype (EB) gevonden, gevolgd door 12 mm matige EBaantasting en 22 mm weinig EB-aantasting. Hierna werd in 33 mm weinig bruinrotaantasting
gevonden. De rest van het monster was vrij van aantasting. In het aangetaste hout werden
schimmeldraden gevonden.
De buitenste 81 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 10.2.2 (grenen, totale lengte van het monster 127 mm) Jan Voermanstraat 15
In de buitenste 6 mm werd totale verwoesting van de houtstructuur waargenomen. Hierna werd in 6
mm ernstige bacteriële aantasting van het erosietype (EB) gevonden, gevolgd door 23 mm matige EBaantasting en 20 mm weinig EB-aantasting. De rest van het monster was vrij van aantasting. In het
aangetaste hout werden (plaatselijk veel) schimmeldraden waargenomen.
De buitenste 71 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 10.3.1 (grenen, lengte tot aan het hart 103 mm) Jan Voermanstraat 15
In de buitenste 10 mm werd ernstige bacteriële aantasting van het erosietype (EB) waargenomen.
Hierna werd in 43 mm weinig EB-aantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van
aantasting.
De buitenste 80 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
Monster 10.3.2 (grenen, totale lengte van het monster 117 mm) Jan Voermanstraat 15
In de buitenste 12 mm werd ernstige bacteriële aantasting van het erosietype (EB) waargenomen.
Hierna werd in 41 mm weinig EB-aantasting gevonden. De rest van het monster was vrij van
aantasting.
De buitenste 80 mm was spinthout, de rest bestond uit kernhout.
5.3
Bepaling houtvochtgehalte, volumieke massa en schatting van de druksterkte
Voor houtvochtgehalte, volumieke massa en ingeschatte druksterkte, zie tabel 5.2. In principe is voor
alle boorkernen de volumieke massa en het vochtgehalte bepaald aan de buitenzijde (bastzijde,
gecodeerd met een a) en verder naar binnen toe (kernkant, gecodeerd met een oplopende letter). Bij
grenen monsters is aangegeven of het desbetreffende gedeelte uit spinthout (s) of kernhout (k)
bestaat. De volumieke massa is bepaald op basis van het droge volume. Alleen wanneer aangegeven
3
met een “*” zijn de bepalingen aan monsterstukjes met een relatief te kleine afmeting (< 1 cm )
uitgevoerd waardoor deze waarden slechts als indicatief voor vochtgehalte, volumieke massa en
ingeschatte druksterkte moet worden beschouwd. Het verschil tussen het gemeten en theoretisch
geschatte maximale vochtgehalte geeft bij een te hoog gemeten waarde een indicatie van de
meetonnauwkeurigheid aan. De weinig betrouwbare waarden zijn vet weergegeven in de tabel. Bij
volledig waterverzadigd hout volgt de verhouding tussen het vochtgehalte en de dichtheid de lijn zoals
gegeven in grafiek 5.1. Niet waterverzadigd hout ligt onder de lijn in deze grafiek. Alle monsters uit
tabel 5.2. zijn als punten in grafiek 5.1 opgenomen.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 16/33
Tabel 5.2. Gewicht- en volumebepalingen per segment (SEG= breedte segment) en berekende volumieke
massa(VM bij 0% vochtgehalte, Specific grafity SG) en vochtgehalte (bij aanlevering ACTUEEL, na
waterverzadiging VERZADIGD). Op basis van de volumieke massa is een schatting gemaakt van het
theoretisch maximale vochtgehalte (TMV) en op basis van het verzadigde vochtgehalte een inschatting
van de druksterkte (DS).
Monster
SEG
Gewicht [g]
3
Volume [cm ]
VM
DS
SG
2
droog [kg/m ] actueel verzadigd TMV [N/mm ] [kg/m³]
3
Vochtgehalte (%)
[mm]
nat
droog
nat
1,1,1a
18
1,47
0,61
1,24
1,12
545
59
141
138
14,4
492
1,1,1b
20
1,45
0,53
1,28
1,15
461
34
174
177
11,5
414
1,1,1c*
15
1,24
0,42
1,07
0,98
429
41
195
190
9,9
393
1,1,1d*
13
1,1
0,36
1,01
0,9
400
42
206
216
9,2
356
1,1,1e
15
1,34
0,41
1,21
1,07
383
36
227
230
7,9
339
1,1,1f*
17
0,57
0,19
0,51
0,42
452
50
200
203
9,6
373
1,1,2a*
15
0,77
0,26
0,67
0,55
473
44
196
193
9,8
388
1,1,2b*
14
1,11
0,37
0,97
0,83
446
29
200
197
9,6
381
1,1,2c*
15
1,04
0,37
0,91
0,79
468
31
181
181
10,9
407
1,1,2d*
16
1,23
0,38
1,1
0,97
392
29
224
225
8,1
345
1,1,2e
14
1,3
0,53
1,29
1,13
469
29
145
178
14,0
411
1,1,2f*
13
1,17
0,36
1,05
0,9
400
26
225
227
8,0
343
1,1,2g*
19
0,93
0,29
0,87
0,71
408
25
221
235
8,3
333
1,2,1a
18
1,49
0,55
1,3
1,05
524
123
171
171
11,7
423
1,2,1b*
12
1,03
0,36
0,9
0,74
486
133
186
185
10,5
400
1,2,1c*
13
0,88
0,34
0,78
0,63
540
58
159
164
12,8
436
1,2,1d*
12
0,75
0,32
0,67
0,56
571
48
134
144
15,1
478
1,2,1e*
19
0,88
0,41
0,8
0,66
621
57
115
130
17,3
513
1,2,2a*
14
1,03
0,38
0,87
0,71
535
23
171
164
11,7
437
1,2,2b*
16
1,21
0,44
1,05
0,85
518
73
175
174
11,4
419
1,2,2c*
7
0,91
0,35
0,79
0,64
547
23
160
161
12,6
443
1,2,2d*
14
0,94
0,33
0,81
0,67
493
21
185
181
10,6
407
1,2,2e*
19
1,02
0,36
0,89
0,72
500
23
183
182
10,7
404
1,3,1a*
8
0,53
0,21
0,47
0,35
600
63
152
159
13,3
447
1,3,1b*
19
1,34
0,47
1,19
0,98
480
57
185
188
10,6
395
1,3,1c
18
1,31
0,4
1,18
1,01
396
65
228
230
7,9
339
1,3,1d
20
1,57
0,45
1,43
1,2
375
56
249
253
6,8
315
1,3,1e
17
1,52
0,42
1,42
1,2
350
44
262
273
6,2
296
1,3,1f*
16
0,82
0,23
0,76
0,66
348
32
257
265
6,5
303
165
12,6
435
1,3,2a*
4
0,26
0,1
0,23
0,19
526
43
160
1,3,2b
18
1,73
0,61
1,53
1,37
445
50
184
186
10,7
399
241
7,5
327
1,3,2c*
18
1,07
0,32
0,98
0,82
390
62
234
1,3,2d*
18
1,12
0,32
1,01
0,87
368
50
250
251
6,8
317
1,3,2e*
20
1,08
0,29
0,98
0,86
337
39
272
273
5,8
296
1,3,2f*
16
0,99
0,27
0,92
0,8
338
43
267
276
6,0
293
2,1,1a*(s)
20
1,55
0,45
1,34
0,87
517
30
244
233
7,0
336
2,1,1b*(s/k)
23
1,49
0,42
1,28
0,88
477
36
255
240
6,5
328
2,1,1c(k)
27
1,41
0,58
1,31
1,27
457
74
143
161
14,2
443
2,1,2a*(s)
20
1,85
0,32
1,59
0,66
485
478
432
1,4
201
2,1,2b*(s)
21
1,48
0,45
1,3
0,96
469
229
224
7,8
346
2,1,2c*(s/k)
16
1,42
0,32
1,2
0,66
485
344
310
3,5
267
2,1,2d*(k)
16
0,51
0,2
0,45
0,57
351
155
160
13,1
444
25
93
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Monster
SEG
Gewicht [g]
3
Volume [cm ]
Datum: 24 september 2014
VM
Pagina: 17/33
DS
SG
2
[N/mm
]
droog [kg/m ] actueel verzadigd TMV
[kg/m³]
3
Vochtgehalte (%)
[mm]
nat
droog
nat
2,2,1a*(s)
23
1,25
0,54
1,06
0,93
581
46
131
131
15,4
509
2,2,1b(s/k)
22
1,4
0,55
1,21
1,06
519
44
155
155
13,1
455
2,2,1c(k)
19
1,98
0,68
1,74
1,53
444
33
191
191
10,2
391
2,2,1d(k)
33
1,99
1,31
1,81
1,62
809
29
52
73
26,8
724
2,2,2a*(s)
21
1,53
0,43
1,31
0,83
518
11
256
240
6,5
328
2,2,2b(s/k)
22
1,37
0,5
1,21
1,03
485
53
174
177
11,5
413
2,2,2c(k)
22
1,51
0,55
1,33
1,14
482
39
175
177
11,4
414
2,2,2d*(k)
15
1,3
0,35
1,18
0,86
407
16
271
272
5,8
297
2,2,2e*(k)
23
1,01
0,3
0,92
0,82
366
32
237
242
7,4
326
3,1,1a*(s)
17
1,2
0,48
1,01
0,82
585
72
150
145
13,6
475
3,1,1b(s)
19
1,84
0,77
1,55
1,32
583
76
139
136
14,6
497
145
13,6
477
3,1,1c*(s)
15
1,3
0,52
1,09
0,9
578
74
150
3,1,1d*(s)
19
0,75
0,32
0,63
0,49
653
107
134
132
15,1
508
130
16,3
512
3,1,1e*(k)
16
0,47
0,21
0,41
0,34
618
111
124
3,1,2a*(s)
7
0,36
0,15
0,28
0,19
789
80
140
122
14,5
536
147
14,0
472
3,1,2b*(s)
15
1,25
0,51
1,08
0,88
580
115
145
3,1,2c*(s)
18
1,18
0,45
1,02
0,86
523
105
162
162
12,5
441
3,1,2d*(s)
19
1,2
0,45
1,02
0,87
517
100
167
162
12,1
441
3,1,2e(s)
29
1,53
0,57
1,33
1,14
500
118
168
168
11,9
429
3,2,1a*(s)
4
0,21
0,04
0,18
0,13
308
1100
425
385
2,0
222
3,2,1b*(s)
10
0,59
0,19
0,52
0,42
452
106
211
209
8,9
365
3,2,1c*(s)
5
0,39
0,14
0,32
0,27
519
145
179
164
11,1
438
3,2,1d(s)
20
1,59
0,6
1,38
1,19
504
115
165
165
12,2
435
3,2,1e(s/k)
14
1,46
0,63
1,22
1,02
618
57
132
129
15,4
516
3,2,1f*(k)
26
1,06
0,44
0,95
0,82
537
38
141
151
14,4
463
3,2,2a*(s)
10
0,5
0,15
0,4
0,32
469
153
233
202
7,6
375
3,2,2b(s)
20
1,47
0,57
1,23
1,04
548
115
158
151
12,8
463
3,2,2c(s/k)
21
1,63
0,59
1,38
1,18
500
125
176
169
11,3
428
3,2,2d(k)
19
1,68
0,74
1,45
1,23
602
56
127
131
15,9
510
3,2,2e(k)
31
2,01
0,74
1,82
1,61
460
39
172
181
11,7
407
3,3,1a
25
1,82
0,66
1,59
1,3
508
145
176
176
11,3
415
3,3,1b
25
1,63
0,57
1,42
1,17
487
137
186
184
10,6
401
3,3,1c
27
2,01
0,77
1,8
1,51
510
102
161
169
12,6
428
3,3,2a
25
1,81
0,64
1,57
1,29
496
168
183
180
10,8
408
3,3,2b*
10
0,79
0,28
0,69
0,57
491
167
182
181
10,8
406
3,3,2c*
17
1,29
0,53
1,09
0,9
589
147
143
141
14,2
486
161
3,3,2d*
23
1,28
0,49
1,16
0,97
505
93
172
12,5
422
4,1,1a(s)
20
1,83
0,67
1,55
1,34
500
173
166
11,5
432
4,1,1b(s)
17
1,55
0,61
1,35
1,2
508
154
156
13,2
452
4,1,1c(s)
16
1,48
0,6
1,32
1,13
531
147
155
13,9
455
4,1,1d(s/k)
16
2,35
0,84
2,03
1,77
475
180
177
11,0
414
4,1,1e(k)
24
1,34
0,5
1,24
1,1
455
168
183
12,0
403
4,1,2a(s)
2
0,3
0,11
0,25
0,22
500
173
162
11,6
440
4,1,2b(s)b
20
2,12
0,9
1,98
1,7
529
136
155
15,0
455
4,1,2c(s)c
16
2,36
0,95
2,06
1,75
543
148
152
13,7
461
4,1,2d(s)d
24
3,14
1,2
2,67
2,34
513
162
158
12,5
449
4,1,2e(s/k)e
23
2,21
0,81
1,94
1,69
479
173
175
11,6
418
4,2,1a(s)a
25
2,15
0,9
2,02
1,7
529
160
14,6
446
139
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Monster
SEG
Gewicht [g]
3
Volume [cm ]
Datum: 24 september 2014
VM
Pagina: 18/33
DS
SG
2
[N/mm
]
droog [kg/m ] actueel verzadigd TMV
[kg/m³]
3
Vochtgehalte (%)
[mm]
nat
droog
nat
4,2,1b(s)b
17
2,04
0,9
1,87
1,59
566
127
143
16,0
481
4,2,1c(s)c
18
1,88
0,8
1,71
1,44
556
135
149
15,1
468
4,2,1d(s)d
14
1,96
0,73
1,72
1,44
507
168
171
11,9
424
4,2,1e(k)e
23
2,14
0,74
1,89
1,62
457
189
190
10,3
392
4,2,2a(s)a
4
0,5
0,19
0,43
0,41
463
163
161
12,4
442
4,2,2b(s)b
17
2,05
0,85
1,84
1,56
545
141
152
14,4
462
4,2,2c(s)c
21
2,68
1,2
2,33
1,97
609
123
129
16,3
515
4,2,2d(s)d
19
2,61
1,19
2,52
2,13
559
119
147
16,8
472
4,2,2e(s/k)e
31
2,58
1,19
2,69
2,3
517
117
161
17,1
442
4,3,1a
15
1,58
0,59
1,38
1,17
504
168
169
12,0
428
4,3,1b
14
1,49
0,65
1,31
1,41
461
129
137
15,7
496
4,3,1c
17
1,73
0,49
0,99
0,94
521
253
137
6,6
495
4,3,1d
12
1,91
0,65
1,67
1,46
445
194
192
10,0
389
e
219
18
0,99
0,31
0,89
0,77
403
222
8,4
348
4,3,2a
4,3,1
2
0,22
0,09
0,16
0,15
600
144
113
14,1
563
4,3,2b
21
2,4
0,93
2,28
2,03
458
158
180
12,8
408
4,3,2c
21
2,19
0,9
2,18
1,93
466
143
177
14,2
413
4,3,2d
17
1,67
0,74
2,05
1,81
409
126
212
16,1
361
e
20
1,91
0,85
2,25
2
425
125
200
16,2
378
4,3,2f
16
1,4
0,59
1,53
1,41
418
137
194
14,8
386
4,3,2
5,1,1a(s)
21
1,55
0,58
1,32
1,08
537
28
167
163
12,0
439
5,1,1b*(s)
20
1,31
0,5
1,06
0,94
532
56
162
147
12,5
472
5,1,1c*(s)
19
1,08
0,38
0,9
0,81
469
71
184
172
10,7
422
5,1,1d*(s/k)
21
0,76
0,39
0,66
0,58
672
90
95
104
19,9
591
5,1,2a*(s)
17
1,01
0,3
0,87
0,78
385
48
237
225
7,4
345
5,1,2b*(s)
19
1,17
0,39
1
0,86
453
42
200
191
9,6
390
5,1,2c*(s)
14
1,01
0,41
0,84
0,72
569
79
146
140
13,9
488
5,1,2d(k)
21
1,77
1,16
1,42
1,27
913
53
53
57
26,7
817
5,1,2e*(k)
9
0,9
0,56
0,81
0,7
800
--
61
80
25,3
691
5,2,1a*(s)
10
0,87
0,3
0,73
0,59
508
83
190
178
10,3
411
5,2,1b*(s)
22
1,35
0,58
1,15
0,97
598
67
133
133
15,3
504
5,2,1c(s/k)
20
1,47
0,61
1,25
1,06
575
28
141
140
14,4
488
5,2,1d*(k)
16
1,04
0,4
0,94
0,79
506
22
160
170
12,6
426
5,2,1e*(k)
21
1,04
0,4
0,98
0,91
440
29
160
180
12,6
408
5,2,2a*(s)
2
0,18
0,04
0,12
0,08
500
50
350
235
3,4
333
5,2,2b*(s)
22
1,11
0,44
0,91
0,76
579
72
152
142
13,3
484
5,2,2c(s/k)
21
1,65
0,67
1,41
1,18
568
62
146
146
13,9
475
5,2,2d*(k)
21
1,33
0,55
1,13
0,98
561
32
142
141
14,4
487
5,2,2e*(k)
22
1,18
0,35
1,07
0,95
368
41
237
241
7,4
327
6,1,1a*
4
0,25
0,08
0,2
0,17
471
83
213
185
8,8
400
6,1,1b
22
1,83
0,67
1,55
1,32
508
126
173
166
11,5
432
6,1,1c*
19
1,04
0,33
0,9
0,78
423
150
215
208
8,6
367
6,1,1d
19
1,57
0,53
1,33
1,15
461
71
196
186
9,8
398
e
15
1,41
0,46
1,24
1,06
434
119
207
205
9,1
371
6,1,2a*
5
0,43
0,15
0,37
0,32
469
138
187
182
10,5
405
6,1,2b
18
1,32
0,41
1,18
1,01
406
166
222
223
8,2
347
6,1,2c*
15
0,7
0,18
0,62
0,53
340
250
289
280
5,2
290
6,1,2d*
14
0,52
0,16
0,44
0,39
410
136
225
210
8,0
364
6,1,1
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Monster
SEG
Gewicht [g]
3
Volume [cm ]
Datum: 24 september 2014
VM
Pagina: 19/33
DS
SG
2
[N/mm
]
droog [kg/m ] actueel verzadigd TMV
[kg/m³]
[mm]
nat
droog
nat
6,1,2e*
16
0,96
0,31
0,87
0,79
392
6,1,2f*
12
0,88
0,3
0,81
0,72
6,2,1a
21
1,51
0,45
1,36
1,19
3
Vochtgehalte (%)
107
210
216
8,9
356
417
74
193
205
10,0
370
378
146
236
237
7,5
331
6,2,1b
20
1,84
0,58
1,62
1,46
397
158
217
214
8,5
358
6,2,1c*
11
0,48
0,14
0,41
0,38
368
237
243
228
7,1
341
6,2,1d
28
2,34
0,71
2,18
1,94
366
168
230
242
7,8
326
6,2,2a
20
1,37
0,41
1,2
1,08
380
406
234
228
7,5
342
6,2,2b
21
1,66
0,51
1,47
1,3
392
172
225
223
8,0
347
6,2,2c
3
6,2,2d*
12
0,6
0,17
0,56
0,47
362
195
253
264
6,6
304
6,2,2e*
18
1,16
0,36
1,04
0,9
400
---
222
224
8,2
346
256
6,6
312
6,2,2f*
14
0,85
0,24
0,77
0,65
369
---
254
6,3,1a
26
1,84
0,51
1,63
1,38
370
213
261
255
6,3
313
237
7,2
331
6,3,1b
24
1,43
0,42
1,27
1,08
389
147
240
6,3,2a
20
1,45
0,4
1,27
1,09
367
203
263
253
6,2
315
222
8,3
348
6,3,2b*
21
1,25
0,39
1,12
0,95
411
166
221
6,3,2c*
19
1
0,35
0,99
0,82
427
178
186
218
10,6
354
7,1,1a
20
1,44
0,44
1,3
1,1
400
133
227
231
7,9
338
7,1,1b*
20
1,07
0,36
0,97
0,8
450
172
197
205
9,8
371
7,1,1c
16
1,42
0,47
1,26
1,08
435
148
202
203
9,4
373
7,1,1d*
19
1,18
0,47
1,1
0,92
511
77
151
169
13,5
427
7,1,2a
22
1,47
0,44
1,3
1,08
407
52
234
231
7,5
338
7,1,2b*
23
1,24
0,37
1,08
0,93
398
183
235
227
7,5
343
7,1,2c
17
1,46
0,51
1,331
1,11
459
174
186
196
10,5
383
7,1,2d*
14
0,72
0,28
0,67
0,55
509
70
157
174
12,9
418
7,2,1a
30
1,72
0,5
1,57
1,33
376
63
244
249
7,0
318
7,2,1b
21
1,69
0,69
1,49
1,24
556
84
145
151
14,0
463
7,2,1c
14
1,43
0,53
1,24
1,04
510
69
170
169
11,8
427
7,2,1d*
20
1,19
0,46
1,06
0,87
529
84
159
165
12,8
434
7,2,2a
24
1,34
0,33
1,19
1,05
314
95
306
296
4,6
277
7,2,2b
26
1,48
0,44
1,3
1,1
400
140
236
231
7,4
338
7,2,2c
21
1,56
0,55
1,39
1,16
474
161
184
188
10,7
396
7,2,2d*
17
0,87
0,29
0,77
0,67
433
162
200
201
9,6
377
8,1,1a*
20
1,16
0,35
0,95
0,76
461
27
231
206
7,7
368
8,1,1b
23
1,51
0,54
1,3
1,09
495
24
180
176
11,0
415
8,1,1c
20
1,79
0,56
1,58
1,37
409
13
220
217
8,3
354
8,1,1d
27
1,68
0,62
1,53
1,38
449
24
171
182
11,7
405
8,1,2a
25
1,88
0,76
1,64
1,31
580
45
147
151
13,8
463
8,1,2b*
12
0,75
0,31
0,64
0,53
585
30
142
142
14,3
484
8,1,2c
23
1,78
1,01
1,47
1,27
795
28
76
81
22,7
687
8,1,2d
30
1,83
0,78
1,76
1,5
520
39
135
161
15,1
443
8,2,1a
24
1,74
0,56
1,53
1,34
418
24
211
208
8,9
366
8,2,1b
19
1,31
0,44
1,18
1,04
423
37
198
203
9,7
373
8,2,1c
32
1,55
0,45
1,41
1,24
363
23
244
248
7,0
319
8,2,1d
26
2,04
0,57
1,95
1,74
328
24
258
277
6,4
292
8,2,2a
24
1,63
0,51
1,39
1,22
418
30
220
208
8,3
367
8,2,2b
22
1,5
0,47
1,32
1,19
395
34
219
216
8,4
356
8,2,2c
24
1,7
0,5
1,55
1,33
376
30
240
245
7,2
323
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Monster
SEG
Gewicht [g]
3
Volume [cm ]
[mm]
nat
droog
nat
26
1,63
0,42
1,53
9,1,1a*
8
0,42
0,14
9,1,1b*
22
1,37
0,55
8,2,2d
Datum: 24 september 2014
VM
Pagina: 20/33
DS
SG
2
[N/mm
]
droog [kg/m ] actueel verzadigd TMV
[kg/m³]
3
Vochtgehalte (%)
1,33
316
48
288
299
5,2
275
0,36
0,3
467
138
200
1,18
0,98
561
110
149
192
9,6
389
150
13,6
466
9,1,1c
23
1,66
0,65
1,43
1,22
533
91
155
155
13,1
455
9,1,1d
18
1,33
0,44
1,2
1,02
431
70
202
208
9,4
367
9,1,1e*
14
0,58
0,2
0,56
0,48
417
48
190
215
10,3
357
9,1,2a*
5
0,31
0,11
0,27
0,21
524
95
182
181
10,9
407
9,1,2b
21
1,39
0,52
1,17
1
520
85
167
160
12,0
444
9,1,2c
21
1,9
0,76
1,66
1,45
524
76
150
153
13,6
458
9,1,2d
21
1,34
0,52
1,21
1,05
495
48
158
168
12,9
430
9,1,2e*
14
0,66
0,24
0,67
0,59
407
46
175
214
11,4
358
315
3,6
263
9,2,1a*
3
0,22
0,05
0,19
0,17
294
200
340
9,2,1b
22
1,67
0,53
1,47
1,31
405
162
215
212
8,6
361
9,2,1c
23
1,85
0,69
1,64
1,42
486
110
168
173
12,0
421
9,2,1d
24
1,91
0,76
1,74
1,53
497
84
151
164
13,4
437
177
12,6
413
9,2,1e*
16
0,99
0,38
0,92
0,84
452
65
161
9,2,1f*
17
1,04
0,43
0,98
0,9
478
81
142
163
14,3
439
9,2,2a
20
1,53
0,48
1,27
1,1
436
170
219
200
8,4
378
9,2,2b
21
1,43
0,47
1,27
1,12
420
171
204
205
9,3
370
9,2,2c
21
1,87
0,67
1,62
1,45
462
109
179
177
11,1
414
9,2,2d
24
1,55
0,53
1,38
1,23
431
71
192
195
10,1
384
9,2,2e*
20
1,21
0,44
1,07
0,96
458
86
175
178
11,4
411
10,1,1a*(s)
20
1,19
0,45
1,03
0,88
511
44
164
164
12,3
437
10,1,1b(s)
22
1,62
0,55
1,4
1,17
470
49
195
190
9,9
393
10,1,1c(s)
22
1,75
0,56
1,5
1,29
434
70
213
203
8,8
373
10,1,1d(s/k)
31
1,24
0,49
1,23
1,11
441
47
153
186
13,3
398
10,1,2a*(s)
24
1,24
0,43
1,02
0,85
506
56
188
172
10,4
422
10,1,2b(s)
25
1,91
0,68
1,65
1,41
482
61
181
178
10,9
412
10,1,2c(s/k)
23
1,98
0,69
1,77
1,49
463
60
187
192
10,5
390
10,1,2d(k)
24
1,39
0,86
1,34
1,17
735
30
62
91
25,1
642
10,2,1a*(s)
14
0,8
0,23
0,7
0,56
411
145
248
239
6,9
329
10,2,1b(s)
23
1,5
0,56
1,31
1,03
544
58
168
169
12,0
427
10,2,1c(s)
22
1,65
0,62
1,46
1,2
517
68
166
171
12,1
425
10,2,1d(s/k)
21
1,75
0,64
1,54
1,3
492
49
173
176
11,5
416
10,2,1e*(k)
17
0,55
0,23
0,5
0,4
575
42
139
152
14,6
460
10,2,2a*(s)
18
1,25
0,34
1,3
0,86
395
109
268
317
6,0
262
-1,0
10,2,2b(s)
7
10,2,2c*(s)
20
1,35
0,53
1,16
0,95
558
57
72
155
154
13,1
457
10,2,2d(s)
20
1,42
0,51
1,22
1,01
505
51
178
174
11,1
418
10,2,2e*(s/k)
20
1,12
0,36
1,01
0,85
424
45
211
216
8,9
356
10,2,2f*(k)
14
0,48
0,13
0,41
0,36
361
---
269
250
5,9
317
10,3,1a*(s)
20
1,16
0,44
1,01
0,84
524
55
164
165
12,3
436
10,3,1b*(s)
22
1,15
0,47
1,01
0,87
540
49
145
150
14,1
465
10,3,1c*(s)
23
1,19
0,44
1,06
0,91
484
57
170
176
11,8
415
10,3,1d(s/k)
16
1,63
0,59
1,44
1,26
468
39
176
179
11,3
410
10,3,1e(k)
21
1,87
0,74
1,67
1,51
490
61
153
161
13,3
443
10,3,2a(s)
23
1,66
0,6
1,36
1,15
522
65
177
162
11,3
441
10,3,2b(s)
22
1,56
0,6
1,35
1,14
526
55
160
160
12,6
444
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Monster
SEG
3
Gewicht [g]
Volume [cm ]
Datum: 24 september 2014
VM
Pagina: 21/33
Vochtgehalte (%)
DS
SG
2
[N/mm
]
droog [kg/m ] actueel verzadigd TMV
[kg/m³]
3
[mm]
nat
droog
nat
10,3,2c*(s)
17
1,29
0,45
1,11
0,98
459
67
187
182
10,5
405
10,3,2d(s)
17
1,25
0,43
1,09
1,05
410
67
191
189
10,2
394
10,3,2e(k)
26
1,48
0,62
1,36
1,23
504
---
139
154
14,7
456
specific gravity [kg/m3]
800
700
600
500
400
300
200
100
0
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900 1000
vochtgehalte [ω]
Grafiek 5.1 Relatie dichtheid (in deze grafiek specific gravity = droog gewicht / nat
volume) en vochtgehalte. Bij waterverzadigd hout liggen de waarden op de lijn bij niet
water verzadigd hout liggen de punten onder de lijn (Klaassen 2008).
6
Discussie
6.1
Microscopisch onderzoek
Op grond van de gevonden houtstructuur kan geconcludeerd worden dat 11 palen grenen zijn en 14
palen vuren zijn (Heinz 2004). De grenen paal 3.1 bestaat bijna geheel uit spinthout. Bij de overige
grenen palen werd steeds ook kernhout waargenomen.
Opvallend is dat in alle putten behalve put 3 en 4 slechts één houtsoort is gevonden. in de putten 1, 6,
7, 8 en 9 werden alleen vuren palen aangetroffen en in de putten 2, 5 en 10 werden alleen grenen
palen gevonden.
In alle palen komt bruinrotaantasting voor behalve in de palen van put 10 daar is bruinrot afwezig of
slechts zeer beperkt aanwezig en ook in één paal van put 4 is bruinrot afwezig. De mate van bruinrot
aantasting varieert van sterk tot weinig en de sterk aangetaste schil is afwezig of beperkt tot de
buitenste 10 mm. Alleen in de palen 3.1, 3.2, 5.1, 5.2 en 9.2 is de sterk aangetaste schil breder.
Opvallend is verder het grillige bruinrot aantastingsbeeld in de palen 2.2, 4.3, 6.2, 7.2, 9.1 en 9.2. Bij
deze palen verloopt de bruinrot aantasting niet gelijkmatig over de paaldiameter.
Er is nergens een relatie tussen de bruinrotaantasting en de kern-spintgrens.
De bruinrot heeft kunnen ontstaan in periodes waarin voldoende zuurstof rondom en in de palen
aanwezig was. Opvallend is dat er in geen van de palen softrot is waargenomen. In tegenstelling tot
bruinrotschimmel kunnen softrotschimmels al met weinig zuurstof hout aantasten. Mogelijk is de
omgeving te droog voor softrotaantasting.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 22/33
Erosie-bacterieaantasting komt minder voor dan de bruinrotaantasting. Opvallend is dat de palen 5.2,
10.2 en 10.3 alleen of vrijwel alleen door erosie-bacteriën zijn aangetast. In de palen 1.1, 3.1, 3.2 en
3.3 komt erosie-bacterieaantasting in combinatie met bruinrot voor maar de bacteriële aantasting is
altijd beperkter en zit in het buitenste hout.
De overgang van aangetast hout naar gezond hout verloopt in de monsters, aangetast door bacteriën,
gradueel, dit duidt op actieve aantasting.
De bacteriële aantasting komt nergens tot aan de kern-spintgrens behalve bij paal 5.2.
De bacteriële aantasting heeft kunnen ontstaan in periodes waarin voldoende water in de paal
aanwezig was maar geen of zeer beperkt zuurstof. Bij aanwezigheid van zuurstof worden
bruinrotschimmels actief, wat remmend werkt op de bacteriële houtaantastende activiteit, gezien hun
lage concurrentiekracht.
Hoewel bij de monsters 6.1.2, 6.3.1, 9.1.1 geen wankant werd waargenomen, kon op basis van het
tweede monster uit de paal, een inschatting worden gemaakt van de absolute dikte van de aangetaste
schil.
6.2
Volumieke massa en houtvochtgehalte
De volumieke massa kan binnen een houtsoort sterk variëren en een schatting van gewichtsafname
door aantasting kan alleen bepaald worden wanneer de oorspronkelijke volumieke massa van een
monster bekend is. Omdat dit van de hier onderzochte monsters niet meer te achterhalen is, is de
onderstaande vergelijking van de volumieke massa’s slechts indicatief. Tabel 6.1 geeft de bekende
waarden van grenen en vuren. De gemeten waardes van de dichtheid geven geen aanleiding om
grote gewichtsafname te vermoeden ten gevolgen van aantasting.
Tabel 6.1 Volumieke massa (bij 0% houtvochtgehalte) volgens Laming et al. (1978)
Noord-Europees grenen
435 (390 - 482) kg/m3
NL grenen spint
483 (421 - 554) kg/m3
NL grenen kern
532 (510 - 560) kg/m3
Midden-Europees vuren
428 (363 – 539) kg/m3
Europees vuren
407 (332 – 490) kg/m3
De gemeten droge vochtgehaltes liggen in veel palen rond of onder de 50% (zie tabel 5.2 en de
grafieken uit deze paragraaf). Omdat voor put 4 de monsters nat zijn aangeleverd kon voor deze
palen het droge vochtgehalte niet worden bepaald. Voor de palen uit deze put ontbreekt het droge
vochtgehalte dan ook in de grafieken. De twee boormonsters per paal zijn wel op dezelfde manier
behandeld als de overige monsters. Dit betekent dat van één monster het vochtgehalte direct is
bepaald en dat van het andere monster pas na water verzadigen op het laboratorium. De gevonden
houtvochtgehaltes van beide monsters zijn vergelijkbaar. Enkele afwijkingen zijn te verklaren uit
variatie in houtstructuur. Opvallend is dat het natte vochtgehalte van de palen uit put 4 steeds ruim
boven de 100% ligt.
De onderstaande grafieken laten zien dat alleen in alle palen uit put 3, 7 en 9 en in de palen 6.2 en 6.3
het droge vochtgehalte > 50% is en dat doet vermoeden dat hier de palen minder droog staan dan bij
de overige palen. Een relatie tussen vochtgehalte en meer of minder bruinrot of bacteriële aantasting
kon niet worden gezien.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
paal 1-2
700
600
500
400
300
200
100
0
100
150
200
700
600
500
400
300
200
100
0
250
0
50
diameter [mm]
dichtheid
droog
verzadigd
dichtheid
600
500
400
300
200
100
0
100
150
200
Dichtheid [0%, kg/m³]
700
dichtheid
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
700
600
500
400
300
200
100
0
250
0
50
droog
verzadigd
dichtheid
paal 2-2
600
500
400
300
200
0
100
150
200
Dichtheid [0%, kg/m³]
700
100
droog
verzadigd
800
700
600
500
400
300
200
100
0
250
0
50
diameter [mm]
dichtheid
100
150
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
200
diameter [mm]
droog
verzadigd
dichtheid
paal 3-2
droog
verzadigd
paal 3-3
700
600
500
400
300
200
100
0
100
150
200
Dichtheid [0%, kg/m³]
800
900
vochtgehalte [%]
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
900
Dichtheid [0%, kg/m³]
200
900
vochtgehalte [%]
Dichtheid [0%, kg/m³]
800
800
700
600
500
400
300
200
100
0
0
50
diameter [mm]
dichtheid
150
paal 3-1
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
50
100
diameter [mm]
900
0
verzadigd
800
diameter [mm]
50
droog
900
vochtgehalte [%]
Dichtheid [0%, kg/m³]
800
0
200
paal 2-1
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
50
150
vochtgehalte [%]
paal 1-3
900
0
100
diameter [mm]
vochtgehalte [%]
50
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
800
vochtgehalte [%]
0
Dichtheid [0%, kg/m³]
Dichtheid [0%, kg/m³]
800
900
vochtgehalte [%]
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
900
vochtgehalte [%]
paal 1-1
Pagina: 23/33
droog
100
150
200
diameter [mm]
verzadigd
dichtheid
droog
verzadigd
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
paal 5-2
700
600
500
400
300
200
100
0
100
150
600
500
400
300
200
100
0
200
0
50
diameter [mm]
dichtheid
droog
verzadigd
dichtheid
paal 6-1
700
600
500
400
300
200
100
0
100
dichtheid
150
600
500
400
300
200
100
0
200
0
50
droog
verzadigd
dichtheid
paal 6-3
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
200
droog
verzadigd
600
500
400
300
200
100
0
60
80
100
120
800
Dichtheid [0%, kg/m³]
700
900
vochtgehalte [%]
800
Dichtheid [0%, kg/m³]
150
paal 7-1
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
700
600
500
400
300
200
100
0
0
50
diameter [mm]
dichtheid
100
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
diameter [mm]
900
40
verzadigd
700
diameter [mm]
20
droog
800
Dichtheid [0%, kg/m³]
Dichtheid [0%, kg/m³]
800
0
200
900
vochtgehalte [%]
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
50
150
paal 6-2
900
0
100
diameter [mm]
vochtgehalte [%]
50
700
vochtgehalte [%]
0
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
800
Dichtheid [0%, kg/m³]
Dichtheid [0%, kg/m³]
800
900
vochtgehalte [%]
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
900
vochtgehalte [%]
paal 5-1
Pagina: 24/33
droog
100
150
200
diameter [mm]
verzadigd
dichtheid
droog
verzadigd
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
paal 8-1
700
600
500
400
300
200
100
0
100
150
600
500
400
300
200
100
0
200
0
50
100
diameter [mm]
dichtheid
droog
verzadigd
dichtheid
paal 8-2
700
600
500
400
300
200
100
0
100
150
200
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
700
600
500
400
300
200
100
0
250
0
50
100
diameter [mm]
dichtheid
droog
verzadigd
dichtheid
paal 9-2
600
500
400
300
200
100
0
100
150
200
700
600
500
400
300
200
100
0
250
0
50
100
diameter [mm]
dichtheid
droog
verzadigd
dichtheid
paal 10-2
200
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
250
droog
verzadigd
paal 10-3
600
500
400
300
200
100
0
100
150
200
800
Dichtheid [0%, kg/m³]
700
900
vochtgehalte [%]
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
800
Dichtheid [0%, kg/m³]
150
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
diameter [mm]
900
700
600
500
400
300
200
100
0
0
50
100
diameter [mm]
6.3
verzadigd
800
Dichtheid [0%, kg/m³]
700
dichtheid
droog
900
vochtgehalte [%]
Dichtheid [0%, kg/m³]
800
50
200
paal 10-1
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
0
150
diameter [mm]
900
50
verzadigd
800
Dichtheid [0%, kg/m³]
Dichtheid [0%, kg/m³]
800
0
droog
900
vochtgehalte [%]
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
50
200
paal 9-1
900
0
150
diameter [mm]
vochtgehalte [%]
50
700
vochtgehalte [%]
0
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
800
vochtgehalte [%]
Dichtheid [0%, kg/m³]
800
900
Dichtheid [0%, kg/m³]
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
vochtgehalte [%]
900
vochtgehalte [%]
paal 7-2
Pagina: 25/33
droog
150
200
250
diameter [mm]
verzadigd
dichtheid
droog
verzadigd
Schatting van de druksterkte
Voor het funderingshout is hieronder de ingeschatte korte duursterkte visueel voor de gehele
doorsnede weergegeven. Gezien de waargenomen aantasting voor bruinrotschimmels is het
voorspellend vermogen van het gebruikte model onbekend en moeten de resultaten met enige
terughoudendheid worden beschouwd. Omdat in de palen 3.1, 3.2, 5.2, 10.2 en 10.3 een dominante
bacteriële aantasting is waargenomen geldt de hierboven genoemde beperking niet voor deze palen.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Pagina: 26/33
Ondanks deze tekortkoming zijn voor de volledigheid de resultaten uit tabel 5.2 hieronder toch
omgezet in plaatjes.
Gezond grenenhout, dat vers beproefd wordt (vochtgehalte 50 – 120%), heeft een korte duursterkte
2
2
van circa 22 N/mm . Bij vers vurenhout is dat circa 20 N/mm . Het eerst gevormde, zogenaamde
juveniele hout, dat in de kern van de stam zit kan een wat lagere druksterkte hebben (Laming et al.
1978 en Zobel & Sprague, 1998), waardoor een lagere druksterkte in de kern van de paal als
natuurlijk moet worden beschouwd. De omrekening van de korte duursterkte tot de rekenwaarde voor
lange duurbelasting staat weergegeven in hoofdstuk 4.
Monster 1.1.1. (vuren)
Monster 1.1.2 (vuren)
Monster 1.2.1 (vuren)
Monster 1.2.2 (vuren)
Monster 1.3.1 (vuren)
Monster 1.3.2 (vuren)
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Monster 2.1.1 (grenen)
Monster 2.1.2 (grenen)
Monster 2.2.1 (grenen)
Monster 2.2.2 (grenen)
Monster 3.1.1 (grenen)
Monster 3.1.2 (grenen)
Monster 3.2.1 (grenen)
Monster 3.2.2 (grenen)
Pagina: 27/33
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Monster 3.3.1 (vuren)
Monster 3.3.2 (vuren)
Monster 4.1.1 (grenen)
Monster 4.1.2 (grenen)
Monster 4.2.1 (grenen)
Monster 4.2.2 (grenen)
Monster 4.3.1 (vuren)
Monster 4.3.2 (vuren)
Pagina: 28/33
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Monster 5.1.1 (grenen)
Monster 5.1.2 (grenen)
Monster 5.2.1 (grenen)
Monster 5.2.2 (grenen)
Monster 6.1.1 (vuren)
Monster 6.1.2 (vuren)
Monster 6.2.1 (vuren)
Monster 6.2.2 (vuren)
Pagina: 29/33
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Monster 6.3.1 (vuren)
Monster 6.3.2 (vuren)
Monster 7.1.1 (vuren)
Monster 7.1.2 (vuren)
Monster 7.2.1 (vuren)
Monster 7.2.2 (vuren)
Monster 8.1.1 (vuren)
Monster 8.1.2 (vuren)
Pagina: 30/33
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Monster 8.2.1 (vuren)
Monster 8.2.2 (vuren)
Monster 9.1.1 (vuren)
Monster 9.1.2 (vuren)
Monster 9.2.1 (vuren)
Monster 9.2.2 (vuren)
Monster 10.1.1 (grenen)
Monster 10.1.2 (grenen)
Pagina: 31/33
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
Datum: 24 september 2014
Monster 10.2.1 (grenen)
Monster 10.2.2 (grenen)
Monster 10.3.1 (grenen)
Monster 10.3.2 (grenen)
Pagina: 32/33
Legenda
< 2,5 N/mm²
2,5 - 6,25 N/mm²
6,25 - 10 N/mm²
10 - 15 N/mm²
> 15 N/mm²
niet bepaald
niet beschikbaar
6.4
Levensverwachting
Uitgaande van de gemeten houtvochtgehaltes en het feit dat de huidige grondwatersituatie al lang
stabiel is op een laag niveau, zouden de palen in de afgelopen decennia sterk door schimmel moeten
zijn aangetast.
Het microscopisch onderzoek laat zien dat dit duidelijk niet het geval is. Het lijkt erop dat zuurstof in de
bodem schaars of afwezig is. De lopende zuurstofmetingen van Fugro moeten hierin duidelijkheid
brengen en op basis van de bodemmetingen kunnen de resultaten van dit houtonderzoek verder
worden geïnterpreteerd.
Wordt de huidige situatie in de grond rondom de palen niet veranderd, dan is de verwachting dat de
aantasting met eenzelfde snelheid als in de afgelopen decennia verder gaat. Dit geldt zowel voor de
schimmelaantasting als voor de bacteriële aantasting.
Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden – deel 2
Rapportcode: 14.0076-2 gewijzigd 2
7
Datum: 24 september 2014
Pagina: 33/33
Conclusie
Er zijn 14 vuren en 11 grenen palen gevonden. Alle palen, behalve de palen uit put 10 en één paal uit
put 4, zijn aangetast door bruinrotschimmels maar de aantasting is variabel in omvang. Indien sterke
aantasting aanwezig is dan is deze bijna overal beperkt tot de buitenste 10 mm. Er is ook bacteriële
aantasting waargenomen, alleen of in combinatie met schimmelaantasting. Ook hier beperkt de sterke
aantasting zich bijna overal tot de buitenste 10 mm.
Gezien het houtvochtgehalte staan de palen behoorlijk droog wat een verklaring is voor de
schimmelaantasting.
Gezien deze omstandigheden zou er meer aantasting verwacht worden maar omdat deze niet is
geconstateerd zijn er andere invloeden die de activiteit van, met name de schimmels, remmen.
Zuurstofmetingen door Fugro moeten hierin meer inzicht geven.
8
Literatuur
Björdal, C. & T. Nilsson, 2008. Culturing wood-degrading erosion bacteria. International
Biodeterioration and Biodegradation 61(1): 3-10.
Blanchette,R.A., Nilsson,T., Daniel, G. & A. Abad.1990. Biological degradation of wood. In Rowell,
R.M. & Barbour, R.J. (eds.) Archaeological wood: properties chemistry, and preservation.
Eurocode 5 - Ontwerp en berekening van houtconstructies: EN 1995-1-1 Algemeen Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen; EN 1995-1-2 Algemeen - Ontwerp en
berekening van constructies bij brand; EN 1995-2 Bruggen.
Heinz, I. 2004. Systematische Erfassung und Dokumentation der mikroanatomischen Merkmale der
Nadelhölzes aus der Klasse Pinatae. Dissertation Technische Universität München.
Jorissen, A.J.M. 1995. Modificatiefactor vochtgehalte en duurbelasting. Technische Houtdocumentatie
A 4/2 – 010210, Centrum Hout, Almere.
Laming, P.B., Rijsdijk, J.F. & J.C. Verwijs. 1978. Houtsoorten, informatie voor de praktijk. Houtinstituut
TNO, Delft.
Klaassen 2007 Velocity of bacterial decay in wooden foundation piles. Proceedings ICOM Amsterdam.
Klaassen R.K.W.M., 2008. Bacterial decay in wooden foundation piles: patterns and causes. A study
on historical pile foundations in the Netherlands. International Biodeterioration and Biodegradation
61 (1): 45-60.
NEN. 2003. NEN-EN 338 Hout voor constructieve toepassingen – sterkteklassen.
WVS_065 Microscopisch onderzoek aan funderingshout (intern SHR-document).
Zobel, B.J. & J.R. Sprague. 1998. Juvenile wood in forest trees. Springer –Verlag Berlin, Heidelberg,
New York.
BIJLAGE 8B
Beproevingsrapport:
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 2/24
SHR
“Het Cambium”
Nieuwe Kanaal 9b
Dit rapport heeft 24 bladen. Het is eigendom van de
opdrachtgever, die gerechtigd is dit rapport integraal te
publiceren. Gedeeltelijke publicatie, ook door de
Postbus 497
6700 AL Wageningen
eigenaar, is slechts toegestaan na schriftelijke
toestemming van SHR.
Tel: 0317 – 467366
Fax: 0317 – 467399
E-mail: @shr.nl
Opdrachtgever:
Fugro GeoServices B.V.
Zekeringstraat 41A
1014 BV AMSTERDAM
Bijlage:
4
Projectnummer:
14.0076-3
Auteurs:
Ir ME van der Zee
Projectleider
Dr. R.K.W.M. Klaassen
e
2 auteur
Trefwoorden:
druksterkte drukstijfheid heipalen
funderingspalen Woerden
SHR werkt volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005 “Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en
kalibratielaboratoria”
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 3/24
Inhoudsopgave
1
Inleiding ........................................................................................................................................... 4
2
Materiaal en methode ...................................................................................................................... 4
2.1 materiaal ........................................................................................................................................ 4
2.2 Voorbehandeling van de proefstukken .......................................................................................... 6
2.3 Druktest ......................................................................................................................................... 7
3
Resultaten........................................................................................................................................ 7
3.1 Druksterkte overzicht ..................................................................................................................... 7
3.2 Relatie druksterkte - aantasting ..................................................................................................... 9
3.3 Relatie druksterkte - houtvochtgehalte ........................................................................................ 10
3.4 Relatie druksterkte – volumieke massa....................................................................................... 11
3.5 Relatie druksterkte met de volumieke massa en vochtgehalte inclusief aantastingsklasse ....... 12
4
Discussie ....................................................................................................................................... 13
5
Conclusie ....................................................................................................................................... 14
Bijlage 1. Afbeeldingen van de proefstukken. ....................................................................................... 15
Bijlage 2. Resultaten van de 50% MC proefstukken ............................................................................. 22
Bijlage 3. Resultaten van de 100% MC proefstukken ........................................................................... 23
Bijlage 4. Voorbeelden van de relatie tussen verplaatsing en kracht tijdens de druktest ..................... 24
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 4/24
1 Inleiding
Van Fugro GeoServices B.V. te Amsterdam werd op 10 juni 2014 binnen het kader van het
innovatieonderzoek funderingspalen Schilderskwartier Woerden, aanvullend de opdracht ontvangen
om sterkteonderzoek te doen aan houten funderingspalen.
In fase 1 van het Innovatieonderzoek zijn 7 palen over de lengte op aantasting, vochtgehalte en
dichtheid onderzocht. Wat opviel was dat er relatief veel schimmelaantasting in een lichte vorm in de
palen zat en dat het houtvochtgehalte van de palen op veel plaatsen relatief laag was.
De eerste reden om het sterkteonderzoek uit te voeren is om te achterhalen wat het effect van een
lichte vorm van schimmelaantasting is op de druksterkte van de paal. Met druksterkteverlies als
gevolg van een lichte vorm van aantasting is weinig houttechnologische ervaring.
De tweede reden om het sterkteonderzoek uit te voeren is om te achterhalen wat er met de sterkte
van de palen gebeurt wanneer het actuele paalvochtgehalte wordt verhoogd tot waterverzadiging. Een
situatie die kan optreden wanneer het grondwaterbeheer wordt aangepast .
Tenslotte werd er vanuit het trillingsonderzoek, dat ook in het kader van het Innovatieproject is
uitgevoerd, gevraagd om informatie over de drukstijfheid en het sterkteonderzoek is dan ook zodanig
uitgevoerd zodat deze gegevens ook verkregen werden.
Van elk van de zeven palen die in fase 1 van het onderzoek waren getrokken was nog de helft van het
materiaal over. De paalhelften hebben circa 5 maanden (begin februari 2014 tot juni 2014) in een
overdekte buitenopslag bij SHR gelegen en hierdoor was er direct materiaal beschikbaar voor het
sterkteonderzoek. Echter, het materiaal bestond slechts uit één houtsoort (vuren), het materiaal had
tijdens de opslag veel vocht verloren én in het materiaal was de mate van aantasting beperkt.
Ondanks deze beperkingen is toch besloten om het onderzoek aan dit materiaal uit te voeren. Als
referentie is in het onderzoek nieuw vuren meegenomen.
Dit rapport geeft de resultaten weer van de druksterkte en –stijfheid in relatie tot de paalkwaliteit en
wordt een vergelijking gemaakt met vuren dat niet in grondcontact is geweest: nieuw vuren.
2 Materiaal en methode
2.1 Materiaal
De paalstukken die gebruikt zijn voor het onderzoek zijn afkomstig onder de voormalige basisschool
aan de Jan Steenstraat in Woerden. Er zijn alleen paalstukken gebruikt die lang genoeg worden om
de proefstukken eruit te zagen. Er zijn geen proefstukken uit de paalpunten gezaagd omdat deze te
kort waren. De palen zijn gecodeerd 106, 107, 108, 109, 110, 114 en 115. Informatie over de
getrokken palen (aantasting, dichtheid, vochtgehalte) is te vinden in SHR rapport 14.0076
‘Houtonderzoek aan heipalen voor innovatieproject Woerden’, d.d. 18-3-2014.
Uit de palen zijn 3 stroken gezaagd met afmetingen ± 28 x 28 mm. De stroken zijn genummerd A, B
en C en zijn opgezaagd in proefstukken van 160 mm lengte zoals aangegeven in figuur 1. De
proefstukken 1 zijn uit de kop genomen. De proefstukken 2 tot en met 5 zijn uit het middengedeelte
van de paal gehaald. Niet altijd was de kop aanwezig of was het middendeel lang genoeg om er 4
proefstukken uit te halen. Ook de paalpunt was niet aanwezig om proefstukken uit te halen.
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 5/24
ZAAGSCHEMA
B
1
A
C
2
28 mm
3
160 mm
4
Figuur 1. Schematische weergave van de
locatie van de proefstukken uit de
funderingspalenpalen.
5
De aantasting van de 160 mm lange proefstukken is gebaseerd op de aantasting van de paalschijven
die direct daarboven of direct daaronder zijn genomen en waaraan microscopisch het
aantastingspatroon is vastgesteld. Bij het vaststellen van de aantasting is onderscheid gemaakt in de
aanwezigheid van bruinrot (BR) al dan niet in combinatie met erosie-bacteriën (EB) en de mate van
aantasting. In tabel 1 is de indeling weergegeven in aantastingsklassen die is gehanteerd. De
proefstukken met een overgang van matige erosie-bacteriële aantasting naar gezond hout (EBm-g)
zijn ingedeeld in groep 3, matig tot weinig aangetast. Hierbij moet worden opgemerkt dat de
aantasting bepaald is op de buitenste centimeters van de paal en dat dus niet het gehele proefstuk dat
voor de sterktebepaling is gebruikt, deze mate van aantasting hoeft te hebben.
Naast de proefstukken die uit de getrokken funderingspalen zijn genomen zijn 12 referentie
proefstukken gebruikt van nieuw, gedroogd vuren. Deze proefstukken zijn gecodeerd V1 tot en met
V12.
Tabel 1. Codering van de aantasting (legenda: BR = bruinot, EB=erosiebacteriele aantasting, e=ernstige
aantasting; m=matige aantasting; w=weinig aantasting; g=geen aantasting).
Cijfercode
Aantasting
0*
Geen
-
1
Weinig / Geen
BRw-g
EB/BRw-g, BR/EBw-g
2
Weinig
BRw
EB/BRw
3
Weinig / Matig
4
Matig
BRm
EB/BRm
5**
6
Codering
EBw
EBm-g
Matig / Ernstig
Ernstig
EB/BRe
*) Alleen proefstukken van nieuw materiaal, gedroogd vuren, gecodeerd V
**) Niet aangetroffen in de geselecteerde palen.
In tabel 2 is een overzicht van de proefstukken weergegeven.
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 6/24
De proefstukken waren vaak niet foutvrij d.w.z. dat er kwasten en enkele beschadigingen in zaten.
Een enkel proefstuk was al gebroken. Foto’s van alle proefstukken zijn opgenomen in bijlage 1.
Tabel 2 Herkomst proefstukken en verdeling over de twee series 50% MC en 100% MC (Moisture
Content = vochtgehalte)
Paal
Locatie
106
Kop
A1, B1
C1
2
Midden
A2, A3, B3
B2, C2, C3
1
Kop
A1
B1,C1
1
Midden
A2, B2
C2
6
A3, A4, B4, A5
B3, C3, C4, B5, C5
2
A2, B2
C2
4
A3, A4, B5
B3, C3, B4, C4
2
Kop
A1
B1, C1
4
Midden
A2, B2
C2
1
107
108
109
110
114
115
Midden
50% MC
100% MC
Aantastingsklasse
A3, A4, B4, A5
B3, C3, C4, B5, C5
4
Kop
A1, B1
C1
1
Midden
A2
B2, C2
1
A3, B3
C3
3
A4, A5, B5
B4, C4, C5
1
A2, B2, A3
C2, B3, C3
1
A4, B4, A5
C4, B5, C5
3
A1, B1, A2, A3, A3
C1, B2, C2, C3
1
A4, A5, B5
B4, C4, C5
2
V1, V2, V3, V4, V5, V6
V7, V8, V9, V10, V11, V12
0
Midden
Midden
Nieuw vuren
2.2 Voorbehandeling van de proefstukken
De 160 mm lange proefstukken zijn zo gelijkmatig mogelijk in twee groepen gedeeld.
De ene groep is verzadigd met water door de proefstukken onderwater te plaatsen, vacuüm (-0,8 bar)
te trekken en het vacuüm 1 uur vast te houden. Na het opheffen van het vacuüm zijn de proefstukken
gedurende 72 uur onder water gehouden. De bedoeling is dat na deze behandeling alle proefstukken
volledig waterverzadigd zijn en zoveel water hebben opgenomen dat ze in water zinken. Dit was voor
een aantal proefstukken (met name het nieuwe vuren) niet het geval. Deze proefstukken waren dus
niet volledig waterverzadigd.
In de grafieken en tabellen worden de proefstukken die deze behandeling hebben ondergaan
aangeduid met ‘100% MC’ (Moisture Content = vochtgehalte).
Bij de tweede groep is getracht het vochtgehalte rond 50% te krijgen (de condities die de praktijk in
woerden moet reflecteren) door de proefstukken onder water te plaatsen, vacuüm te trekken tot
-0,7 bar en het vacuüm direct op te heffen. Na 15 minuten onder water zijn de proefstukken kort aan
de lucht gedroogd en vervolgens in plastic verpakt om tot een zo egaal mogelijke vochtverdeling in de
proefstukken te komen.
In de grafieken en tabellen worden de proefstukken die deze behandeling hebben ondergaan
aangeduid met ‘50% MC’ (Moisture Content = vochtgehalte).
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 7/24
2.3 Druktest
Direct vóór de druktest zijn de afmetingen (dikte en breedte) bepaald en zijn 2 verplaatsingsmeters
aangebracht ADC06 en ADC07. De druktest is uitgevoerd bij een snelheid van 0,4 mm/minuut. De
elasticiteitsmodulus of wel drukstijfheid is volgens norm (EN 408) bepaald uit de druk en de
gemiddelde verplaatsing tussen 10 en 40% van de maximale kracht, het gebied waar over het
algemeen een lineair verband bestaat tussen de verplaatsing en de daarvoor benodigde kracht. In
bijlage 4 zijn twee grafische voorbeelden gegeven van de relatie tussen de verplaatsing en de kracht.
In een aantal gevallen kon de drukstijfheid niet worden bepaald, of is een ander traject dan 10 tot 40%
van de verplaatsing genomen, wanneer op dat traject het relatie tussen verplaatsing en druk meer
lineair was.
Figuur 2. Voorbeelden van de druktest. Proefstukken met externe verplaatsingsopnemers
3
Resultaten
De resultaten van de druktesten zijn opgenomen in bijlage 2 (50% MC proefstukken) en bijlage 3
(100% MC proefstukken) in dit hoofdstuk worden samenvattingen van de resultaten gegeven en met
name in de vorm van grafieken gepresenteerd.
3.1 Druksterkte overzicht
In figuren 3 en 4 zijn overzichten gegeven van de gemiddelde druksterkte van de verschillende palen,
met daarbij de aantastingsklasse. Hoe donker de kleur, hoe sterker de aantasting. De blauwe kleur
geeft aan dat er naast bruinrot ook bacteriële aantasting aanwezig is. Figuur 3 geeft de grafieken van
de 50% MC proefstukken en figuur 4 de grafieken van de 100% MC proefstukken.
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
bacteriële aantasting, al dan niet in combinatie met bruinrot aantasting
1. weinig tot geen bruinrot aantasting
2. weinig bruinrotaantasting
4. matige bruinrot aantasting
5. ernstige bruinrot aantasting
Pagina 8/24
Legenda behorend bij
figuren 3 en 4
25
50% MC
druksterkte [N/mm2]
20
15
10
5
0
106
107
108
109
110
114
115
vuren
114
115
vuren
20.000
18.000
50% MC
drukstijfheid [N/mm2]
16.000
14.000
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
106
107
108
109
110
Figuur 3. Gemiddelde druksterkte (bovenste grafiek) en drukstijfheid (onderste grafiek) per paal van de 50% MC
proefstukken. Rechts is de kop, voor zover aanwezig, links daarvan het midden van de paal steeds
verder naar onder. De foutenbalk geeft de standaard deviatie aan.
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 9/24
25
100% MC
druksterkte [N/mm2]
20
15
10
5
0
106
107
108
109
110
114
115
vuren
18.000
drukstijfheid [N/mm2]
16.000
100% MC
14.000
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
106
107
108
109
110
114
115
vuren
Figuur 4. Gemiddelde druksterkte (bovenste grafiek) en drukstijfheid (onderste grafiek) per paal van de 100%
MC proefstukken. Rechts is de kop, voor zover aanwezig, links daarvan het midden van de paal steeds
verder naar onder. De foutenbalk geeft de standaard deviatie aan.
3.2 Relatie druksterkte - aantasting
In figuur 5 zijn de gemiddelde druksterkte en de drukstijfheid uitgezet tegen de aantastingsklasse. De
druksterkte van de 50% MC proefstukken en de 100% MC proefstukken staan in dezelfde grafiek. De
waarden zijn gegroepeerd op aflopende druksterkte van de 50% MC waarden.
Uit de waarden blijkt dat er een grote overlap is in de druksterkte en -stijfheid van de verschillende
aantastingsklassen.
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 10/24
druksterkte [N/mm2]
20
18
50% MC
16
100% MC
14
12
10
8
6
4
2
0
0
1
geen
1
1
.
1
1
1
1
1
2
weinig/geen
2
.
2
2
3
weinig
3
4
4
. matig/weinig .
4
5
matig
.
6
. ernstig
drukstijfheid [N/mm2]
20000
18000
50% MC
16000
100% MC
14000
12000
10000
8000
6000
4000
2000
0
0
geen .
1
1
1
1
1
1
1
1
weinig/geen
2
.
2
2
weinig
2
3
3
. matig/weinig .
4
4
matig
4
5
.
6
. ernstig
Figuur 5. Gemiddelde druksterkte (bovenste grafiek) en -stijfheid (onderste grafiek) gerelateerd aan de
aantastingsklasse 0 tm 6 (zie tabel 1). De waarden zijn gegroepeerd op basis van de gemiddelde
sterkte en elasticiteit van de 50% MC proefstukken. De foutenbalk geeft de standaard deviatie aan.
3.3 Relatie druksterkte - houtvochtgehalte
In figuur 6 is de relatie tussen houtvochtgehalte en druksterkte en stijfheid uitgezet. Alle individuele
waarden zijn in de grafieken opgenomen, er is geen rekening gehouden met de mate van aantasting.
De lineaire trendlijn is toegevoegd evenals de formule en de correlatiecoëfficiënt.
Het houtvochtgehalte van de 100% MC proefstukken varieert sterk. Het vochtgehalte is bereikt door
het, in de opslag aan de lucht gedroogde hout, onder vacuüm en atmosferische druk met water te
impregneren. Door verschillen in opname is een verschillend houtvochtgehalte bereikt. De verschillen
in opname worden met name veroorzaakt door verschillen in het aandeel spint en kernhout in het
proefstuk. Ook in de praktijk kunnen grote verschillen in vochtgehalte voorkomen in hout dat in water
is geplaatst.
Het houtvochtgehalte van het nieuwe vuren wijkt sterkt af van vochtgehalte afkomstig van de
getrokken palen. Hierdoor hebben deze waarden een grote invloed op de relatie tussen vochtgehalte
en druksterkte/stijfheid. Om die reden is zowel de relatie opgenomen met en zonder de proefstukken
van het nieuwe vuren mee te nemen.
2
Uit de resultaten blijkt dat er geen relatie is tussen het vochtgehalte en de drukstijfheid, de R -waarde
is in alle gevallen bijzonder laag. De druksterkte is bij de 50% MC proefstukken niet gecorreleerd aan
het vochtgehalte. Bij de 100% MC proefstukken is de druksterkte enige afnemend verband gevonden:
bij toenemend vochtgehalte neemt de druksterkte af.
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Inclusief ‘nieuw vuren’
Exclusief ‘nieuw vuren’
20
20
50% MC
y = -1,899x + 15,572
R² = 0,009
16
14
50% MC
12
100% MC
10
Lineair (50% MC)
8
Lineair (100% MC)
18
druksterkte [N/mm2]
druksterkte [N/mm2]
18
6
50% MC
y = -0,7232x + 14,828
R² = 0,0011
16
14
50% MC
12
100% MC
10
Lineair (50% MC)
8
Lineair (100% MC)
6
4
4
50%
100%
150%
200%
250%
vochtgehalte [%]
20.000
50% MC
y = -5333,4x + 12954
R² = 0,0408
18.000
16.000
14.000
12.000
50% MC
10.000
100% MC
8.000
Lineair (50% MC)
6.000
Lineair (100% MC)
4.000
0%
100% MC
y = -3,7906x + 20,032
R² = 0,453
2.000
50%
100%
150%
200%
250%
vochtgehalte [%]
20.000
100% MC
y = -3,3596x + 19,267
R² = 0,263
50% MC
y = -5119,3x + 12795
R² = 0,0322
18.000
drukstijfheid [N/mm2]
0%
drukstijfheid [N/mm2]
Pagina 11/24
16.000
14.000
12.000
50% MC
10.000
100% MC
8.000
Lineair (50% MC)
6.000
Lineair (100% MC)
4.000
2.000
0
0
0%
50%
100%
150%
vochtgehalte [%]
200%
250%
100% MC
y = -2666,1x + 13691
R² = 0,119
0%
50%
100%
150%
200%
250%
vochtgehalte [%]
100% MC
y = -1874,5x + 12283
R² = 0,039
Figuur 6. Relatie tussen vochtgehalte en druksterkte(bovenste grafieken) en drukstijfheid (onderste grafieken)
3.4 Relatie druksterkte – volumieke massa
In Figuur 7 is de relatie tussen volumieke massa en druksterkte en –stijfheid uitgezet van alle
individuele proefstukken. Er is geen onderscheid gemaakt in mate van aantasting. Net als in figuur 6
zijn in figuur 7 de relaties getoond met en zonder proefstukken van het ‘nieuw vuren’.
De drukstijfheid wordt niet beïnvloed door de volumieke massa, de druksterkte wel.
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Inclusief ‘nieuw vuren’
Exclusief ‘nieuw vuren’
20
20
y = 0,0445x - 1,9629
R² = 0,495
16
14
50% MC
12
100% MC
10
Lineair (50% MC)
8
Lineair (100% MC)
50% MC
y = 0,0444x - 2,102
R² = 0,5129
18
druksterkte [N/mm2]
druksterkte [N/mm2]
18
6
16
14
50% MC
12
100% MC
10
Lineair (50% MC)
8
Lineair (100% MC)
6
4
4
300
400
500
Volumieke massa [kg/m3]
20.000
50% MC
y = 35,2x - 2962,1
R² = 0,175
18.000
16.000
14.000
12.000
50% MC
10.000
100% MC
8.000
Lineair (50% MC)
6.000
Lineair (100% MC)
4.000
200
100% MC
y = 0,0315x + 2,2527
R² = 0,352
300
400
500
100% MC
y = 0,03x + 2,4098
R² = 0,441
Volumieke massa [kg/m3]
20.000
50% MC
y = 34,905x - 3009,2
R² = 0,1769
18.000
drukstijfheid [N/mm2]
200
drukstijfheid [N/mm2]
Pagina 12/24
2.000
16.000
14.000
12.000
50% MC
10.000
100% MC
8.000
Lineair (50% MC)
6.000
Lineair (100% MC)
4.000
2.000
0
200
300
400
500
Volumieke massa [kg/m3]
0
100% MC
y = 15,774x + 3635,8
R² = 0,044
200
300
400
500
Volumieke massa [kg/m3]
100% MC
y = 13,166x + 4235,6
R² = 0,039
Figuur 7. Relatie tussen volumieke massa van de proefstukken en de druksterkte (bovenste
grafieken) en de drukstijfheid (onderste grafieken)
3.5 Relatie druksterkte met de volumieke massa en vochtgehalte inclusief aantastingsklasse
Figuur 8 geeft de relatie tussen de druksterkte en de volumieke massa en figuur 9 de relatie tussen
druksterkte en vochtgehalte. Bij deze grafieken is onderscheid gemaakt in de verschillende
aantastingsklassen. De correlatie coëfficiënt is in de grafieken opgenomen.
20
20
50% MC
100% MC
18
16
14
12
10
8
R² = 0,5666
50% MC 0
R² = 0,4706
50% MC 1
R² = 0,242
50% MC 2
R² = 0,5707
50% MC 3
R² = 0,1691
50% MC 4
6
50% MC 6
4
druksterkte [N/mm2]
druksterkte [N/mm2]
18
16
R² = 0,3584
100% MC 0
R² = 0,3861
100% MC 1
R² = 0,6763
100% MC 2
10
R² = 0,004
100% MC 3
8
R² = 0,1542
100% MC 4
14
12
6
100% MC 6
4
250
300
350
400
450
500
250
Volumieke massa [kg/m3]
300
350
400
450
500
Volumieke massa [kg/m3]
Figuur 8. Relatie tussen volumieke massa en de druksterkte (linker grafiek = 50% MC proefstukken, rechter
grafiek = 100% MC proefstukken). Er is onderscheid gemaakt in de verschillende aantastingsklassen 0
(niet aangetast = nieuw vuren) tot 6 (ernstig aangetast)
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
50% MC
20
20
100% MC
18
16
14
12
10
8
R² = 0,0758
50% MC 0
R² = 0,0153
50% MC 1
R² = 0,3546
50% MC 2
R² = 0,5281
50% MC 3
R² = 0,0306
50% MC 4
6
50% MC 6
druksterkte [N/mm2]
18
druksterkte [N/mm2]
Pagina 13/24
16
R² = 0,0149
14
100% MC 0
R² = 0,1839 100% MC 1
12
R² = 0,4629 100% MC 2
10
R² = 0,8556 100% MC 3
8
R² = 0,0171 100% MC 4
6
100% MC 6
4
4
0%
20%
40%
60%
80%
100%
0%
50%
100%
Vochtgehalte
150%
200%
250%
300%
Vochtgehalte
Figuur 9. Relatie tussen vochtgehalte en de druksterkte (linker grafiek = 50% MC proefstukken, rechter grafiek =
100% MC proefstukken). Er is onderscheid gemaakt in de verschillende aantastingsklassen 0 (niet
aangetast = nieuw vuren) tot 6 (ernstig aangetast)
4 Discussie
De resultaten laten een grote spreiding zien in druksterkte en met name de drukstijfheid. De
aanwezigheid van onvolkomenheden in het hout, zoals kwasten en beschadigingen hebben hieraan
bijgedragen. De beschadigingen zijn veroorzaakt door het trekken van de palen en het drogen van het
hout in de opslag nadat er de monster voor het microscopisch onderzoek uit waren gehaald.
Er lijkt geen direct verband te zijn in de aantastingsklasse en de druksterkte (zie figuur 5). In de
gedefinieerde klassen komen zowel proefstukken voor met een hoge druksterkte als met een lage
druksterkte. Verschillen van het aangetaste hout uit de getrokken palen met het nieuwe vuren zijn
daarnaast klein. Blijkbaar is het negatieve effect op de druksterkte van de aanwezige
aantastingsintensiteit met name veroorzaakt door schimmels beperkt.
Bij de verzadigde proefstukken (100% MC) is een verband te zien tussen druksterkte en vochtgehalte.
Bij toenemend vochtgehalte neemt de druksterkte af. Dit verband is zichtbaar wanneer alle
proefstukken gezamenlijk worden genomen (zie figuur 6 met een R² van rond 0.5) en wanneer op
aantastingklassen wordt gesplitst (zie figuur 9 met R² tussen 0.46-0.85). Bij de proefstukken die bij
een vochtgehalte, rond 50% (50% MC) zijn getest, is dit verband niet aantoonbaar (zie figuur 6 met R²
van 0.009 – 0.04) of vaag (zie figuur 9 met alleen bij aantastingsklasse 2 en 3 een R² 0.35-0.52).
Dit is opmerkelijk omdat de geaccepteerde hout technologische uitgangspunten ervan uitgaan dat
alleen onder het vezelverzadigingspunt er een (negatieve) correlatie is tussen vochtgehalte en
druksterkte bestaat en dat boven vezelverzadigingspunt de druksterkte niet meer afneemt met
toenemend vochtgehalte. Dit onderzoek laat juist een negatieve correlatie zien in het hogere
vochtgehalte.
Zoals te verwachten, is bij de geteste proefstukken een verband zichtbaar tussen de volumieke massa
en de druksterkte, zowel wanneer naar alle proefstukken gezamenlijk wordt gekeken (figuur 7 met R²
0.35 – 0.51) als wanneer de verschillende aantastingsklassen zijn gesplitst (figuur 8). Dit verband is
duidelijker bij de 50% MC proefstukken (R² > 0.47 bij 3 aantastingscategorieën) dan bij de 100% MC
proefstukken (R² > 0.36 bij 3 aantastingscategorieën).
Er is geen verband aantoonbaar tussen de drukstijfheid en een van de parameters volumieke massa,
vochtgehalte of aantastingsklasse zoals die aan de buitenzijde van de paal is vastgesteld. Hierbij moet
worden aangetekend dat de aantasting in de geteste proefstukken waarschijnlijk minder zwaar is
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 14/24
geweest dan de klasseindeling doet vermoeden. De aantasting m.n. aan de buiten zijde van de palen
is geconstateerd en de proefstukken hadden een groter oppervlak dan alleen de buitenzijde van de
paal.
5
Conclusie
Uit het onderzoek naar de druksterkte en –stijfheid aan proefstukken uit zeven vuren heipalen,
getrokken onder de voormalige basisschool aan de Jan Steenstraat in Woerden kunnen de volgende
conclusies worden getrokken:
Er is geen verband geconstateerd tussen de mate van aantasting en de druksterkte. Dit geeft aan dat
de mate van schimmelaantasting zoals die in de heipalen is waargenomen beperkt is en geen negatief
effect heeft op de sterkte van de palen.
De gemiddelde druksterkte van het waterverzadigde hout is met 13.83 N/mm² circa 4% lager dan de
druksterkte van 14.43 N/mm² voor het droogstaande hout. Gezien de variatie zijn het geen significatie
verschillen
Ook bij de drukstijfheid is het waterverzadigde hout circa 4% minder stijf dan het droogstaande hout:
9.826 N/mm² voor van het waterverzadigde hout en 9.383 N/mm² hout is voor het droogstaande
hout.
Binnen het waterverzadigde hout is een grote spreiding in vochtgehalte gevonden. Dit wordt met
name veroorzaakt door de aanwezigheid van spint en kernhout. In het waterverzadigde hout varieert
het vochtgehalte tussen 100 -250% en dit blijkt negatief gecorreleerd te zijn met de druksterkte. Dit
betekent dat, wanneer het grondwaterniveau in Woerden rondom de heipalen zou worden verhoogd
en het hout water opneemt totdat het waterverzadigd is, bij sommige stukken hout het vochtgehalte
zal oplopen tot 100% en bij andere tot 250%. Bij de stukken hout die veel water opnemen zal de
druksterkte door het verhogen van de waterstand en het opnemen van vocht, iets verminderen. De
vermindering in druksterkte door de vochtopname is echter zo gering, dat deze niet onder het niveau
zal komen waarmee gerekend wordt voor het bepalen van de sterkte van een houten
paalfunderingsconstructie. Voorwaarde hierbij is dat het aantastingsniveau van de palen niet
verandert.
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Bijlage 1. Afbeeldingen van de proefstukken.
De proefstukken zijn aan alle zijden gefotografeerd, deze zijn naast elkaar weergegeven.
1
2
Pagina 15/24
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
3
4
5
Datum: 25 september 2014
Pagina 16/24
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
6
7
8
Datum: 25 september 2014
Pagina 17/24
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
9
10
11
Datum: 25 september 2014
Pagina 18/24
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
12
13
14
Datum: 25 september 2014
Pagina 19/24
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
15
16
17
Datum: 25 september 2014
Pagina 20/24
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 21/24
18
Foto’s van serie 18 zijn genomen na de druktest. De overige foto’s zijn genomen voorafgaande aan de druktest.
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Bijlage 2. Resultaten van de 50% MC proefstukken
MC
Fmax
MOE
MOR
= moisture content, vochtgehalte;
= maximale kracht;
= drukstijfheid;
= druksterkte
Pagina 22/24
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Bijlage 3. Resultaten van de 100% MC proefstukken
Proefstuk 106 C2 was af gebroken voordat de test begon.
MC
= moisture content, vochtgehalte;
Fmax
= maximale kracht;
MOE
= drukstijfheid;
MOR
= druksterkte
Pagina 23/24
Druksterkte en drukstijfheid funderingspalen Woerden, Schilderskwartier
Rapportcode: 14.0076-3 gewijzigd
Datum: 25 september 2014
Pagina 24/24
Bijlage 4. Voorbeelden van de relatie tussen verplaatsing en kracht tijdens de
druktest
17,5
15
kracht [kN]
12,5
10
7,5
Displ AVG
5
raaklijn 10% 40%
Displ ADC-06
2,5
Displ ADC-07
0
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
verplaatsing [mm]
17,5
15
kracht [kN]
12,5
10
7,5
Displ AVG
5
raaklijn 10% 40%
Displ ADC-06
2,5
Displ ADC-07
0
0
0,1
0,2
0,3
verplaatsing [mm]
0,4
0,5
BIJLAGE 9
BIJLAGE 9: MEETRESULTATEN EN ANALYSE ZUURSTOF- EN
VOCHTMETINGEN
Inleiding
Om inzicht te krijgen op de intensiteit van zuurstoftransport naar de paaloppervlakken wordt
gedurende enige tijd op twee locaties (Jan Tooropstraat 1 en Johannes Bosboomstraat 21)
en in een later stadium op 2 aanvullende locaties metingen verricht in de onverzadigde zone
en de ondiepe water-verzadigde zone. Zuurstofconcentratie wordt afgeleid uit de
redoxpotentiaal van de bodem ter hoogte van de grondwaterstand.
Zuurstof transport kan alleen plaatsvinden via de bodemvloeistof en bodemlucht:
- diffusie via het bodemluchtgevulde deel van het poriënvolume. (gedreven door de
gradiënt van de partiële dampdruk van zuurstof)
- convectie (stroming) van zuurstof in stromend bodemwater of door aanzuiging van
zuurstofrijke lucht.
In het Schilderskwartier worden verschillende meettechnieken ingezet om te kunnen
vaststellen (berekenen) of er sprake is van stroming van water en bodemlucht of dat
zuurstofdiffusie het enige transportmechanisme is. Het direct meten van diffusie en stroming
van bodemgas en bodemwater is zeer omslachtig omdat metingen de diffusie en stroming
zelf beïnvloeden. Indirecte metingen (bodemwater spanning en bodemwater gehaltes)
kunnen op een veel natuurlijkere manier inzicht verschaffen in de dynamiek van het
bodemwater/bodemluchtsysteem. Pas als kan worden aangetoond dat convectief transport
geen rol speelt is het zinvol om zuurstofdiffusiesnelheid te berekenen. Dat ligt immers altijd
enkele ordegrootten lager omdat de weerstand van zand en klei voor gasdiffusie enorm groot
is1.
Meetstrategie
Door gedurende enige tijd te meten wordt duidelijk of de veranderlijkheid van het
bodemvochtgehalte ook leidt tot “bodemademing” (inademen bij uitdroging en uitademen bij
bevochtiging). Uitgaande van een onveranderlijke porositeit (nog slechts beperkte
consolidatie en rijping) leidt een toename van het bodemvochtgehalte immers door
verdringing tot een gelijke afname van het bodemluchtgehalte.
Door deze pompende werking van grondwater kan de zuurstofindringingsdiepte zeer sterk
toenemen in vergelijking met situaties waar het bodemvochtgehalte niet veranderlijk is.
Drijvende krachten achter variatie in bodemvochtgehalte zijn onder andere:
- oppervlaktewaterpeil dynamiek;
- infiltratie van neerslag en de ondergrondse afvoer daarvan;
- verdroging door grote bomen in de omgeving;
- bemaling van grondwater (voor rioolaanleg, bouwwerkzaamheden of stabilistatie van
ondergrondse werken tijdens hoogwatersituaties).
1
Zelfs mollen die in ondiepe grote tunnels leven hebben een aangepaste fysiologie om bij de lage
bodem-zuurstofgehaltes te kunnen functioneren, en planten wortelen ook niet voor niets oppervlakkig.
1
Stabiliserende factoren zijn onder andere:
- dichte bestrating;
- capillaire barriere en afsluitende kleilaag.
- ondiep grondwater.
Verticale verdeling van meetinstrumenten algemeen
Niet alle variatie is zichtbaar op alle dieptes omdat kleilagen en veenlagen een vertikale
weerstand opwerpen tegen waterstroming. Bomentranspiratie en bodemverdamping
consumeren de bodemwatervoorraad van bovenaf of zijdelings, het diepere
grondwatersysteem werkt van onderaf. Een meetnet moet zicht bieden op zowel de
bodemwaterspanning ondiep en diep. Door sensoren in een vertikaal profiel te plaatsen kan
de “spanningsboog”van het grondwater vertikaal worden bemeten. De vochtgehaltevariatie
die past bij deze spanning kan worden berekend en wordt daarnaast gecontroleerd.
Uitgangspunt bij de plaatsing is een bodemopbouw van klei op zand met een dynamische
grondwaterstand. De twee onderzoekslocaties verschillen iets in de laagopbouw waardoor
de plaatsingsdieptes en sensorselectie onderling verschilt. Twee onderzoekslocaties is
beperkt maar in combinatie met de andere verzamelde vlakdekkende bodeminformatie zeker
indicatief voor een groot deel van de condities die zich in de wijk voordoen.
Omdat deze metingen in een gelaagd profiel worden uitgevoerd is rekening gehouden met
specifieke beperkingen van meetinstrumenten voor toepassing in deze bodemmaterialen.
Bodemvochtgehalte
In de ondiepe zandlaag en in de diepe zandlaag zijn sensoren geplaatst die gebruik maken
van de dieëlectrische constante van water (Frequency Domain). Die leveren informatie over
de vertikale verdeling van het water. Bij een neerslaggebeurtenis zal sterke infiltratie zich
verraden door een zich in de diepte voortplantende tijdelijke toename van het
bodemvochtgehalte.
Waterspanning:
Naast het bodemvochtgehalte wordt ook de waterspanning (druk tenopzichte van de
luchtdruk) gemeten:
- WSM in het grondwater (robuust)
- Tensiometer onder de kleilaag (kwetsbaar maar zeer nauwkeurig)
- MPS3 dielectrische tensiometer boven de kleilaag (zeer robuust maar indirect).
Redoxpotentiaal
Om het redoxregime te kunnen karakteriseren wordt in de volcapillaire zone (nabij de
grondwaterstand) dagelijks een meting verricht van de redoxpotentiaal met 1 robuuste
galvanische cel (omgekeerde batterij) en op iedere locatie een ionspecifieke elektrode
(laboratorium instrument voor veldtoepassing). Deze hebben beide een meetbereik tot 400mV. Ter indicatie, dat is voldoende om zeer extreem reducerende omstandigheden te
kunnen waarnemen.
2
Jan Tooropstraat 1
Laagopbouw
Bij de plaatsing van de instrumenten is de onderstaande laagopbouw waargenomen.
Figuur 1: Bodemopbouw schematisch ter plaatse van Jan Tooropstraat 1. Meetkast is geplaatst tegen
de achtergevel bij de hoek van de hoekwoning (grijs vlak betreft de woning). De sensoren bevinden
zich ondergronds en zijn geïllustreerd in figuur 2.
De toplaag aan de achtergevel betreft een ophooglaag van gemengde grond met
puinfragmenten waardoor vermoedelijk de bovenbegrenzing van de kleilaag sterk in hoogte
varieert. De natuurlijke bodemopbouw (zie bijlage B) wordt gekenmerkt door een compacte
grijze kleilaag op een diepte tot maaiveld (mv) -1,3 m. De kleilaag is grijs en heeft een hoog
lutumgehalte waardoor de waterdoorlatendheid zeer beperkt is.
Daaronder ligt op een dikke leemarme zandlaag die opvalt door het lage vochtgehalte en
zwarte vlekjes in een grijze matrix. In een boorvulling is een roestvlekje waargenomen
waaruit blijkt dat mogelijk incidenteel nog wat zuurstof toetreedt via macroporiën in de
bovengelegen kleilaag.
3
Verzameltabel bodemprofiel:
Diepte
[m-mv]
Textuur
Bodemfysisch
Van
Tot
Hoofdgrondsoort / spec / kleur
[staringreeks]
Organische stof
sensor
0
0,40
Zand / matig fijn / geel/bruin
O1
NB
Bodemvocht
0,40
0,85
Klei / zandig, gemengd / grijs,
bruin
O11 / O3
NB
Bodemvocht,
waterspanning
0,85
1,20
Klei / siltig / groen, grijs
O11
1,6 %
1,20
1,50
Zand / matig fijn / grijs
O2
NB
1,70
2,20
Zand / lemig / grijs
O3
NB
2,20
3,10
Zand / kleiig / grijs
O4
5,8 %
Waterspanning
Waterspanning,
redoxpotentiaal
Hydrologie
De ophooglaag is roestkleurig en bestaat voornamelijk uit een matig grove scherpe
zandsoort die vermoedelijk is aangevoerd voor het bouwrijp maken.
De kleilaag die zich uitstrekt tot een diepte van -1,1 a -1,3 m is grijs met zwarte korrelige
vlekjes (organische stof en gereduceerd mangaan) en vertoont slechts enkele roestvlekjes.
Daaruit blijkt dat de kleilaag vrijwel nooit indroogt tot het niveau waarop scheuren toegang
bieden voor zuurstof. Tijdens de boringen bleek dat er sprake is van een periodieke
schijngrondwaterstand op de kleilaag waardoor naar verwachting de kleilaag permanent
vochtig blijft. De bovengelegen zandlaag dient als reservoir voor infiltrerend water. De dichte
bestrating die rondom de projectlocatie al decennialang permanent aanwezig is geweest leidt
tot beperkte infiltratie en beperkte verdamping.
De grondwaterstand bevindt zich op een diepte tussen 2,5 en 3,5 m. Deze lage
grondwaterstand draineert het bovengelegen zandpakket. Direct onder de kleilaag is het
zand qua vochtgehalte in evenwicht met de dieper gelegen grondwaterstand. Dat houdt in
dat er slechts enkele procenten van het poriënvolume bezet zijn door water.
Redoxpotentiaal op basis van uiterlijke kenmerken
De grijze tot groenige kleur die is waargenomen vanaf een diepte van 50 cm kan in
aanwezigheid van ijzer alleen bestaan bij zeer lage redoxpotentiaal, ofwel vrijwel
permanente afwezigheid van zuurstof.
Zuurstof dat van boven toetreedt (via diffusie of stroming zoals bijvoorbeeld door bodemlucht
of stroming met infiltrerende neerslag), wordt in een zodanig hoog tempo gebruikt voor
oxidatie van organische stof, dat er geen zuurstof overblijft voor oxidatie van mangaan of
ijzer. Hoe diep de redoxpotentiaal daalt, kan niet worden afgeleid uit de waargenomen
uiterlijke kenmerken. Er zijn geen kenmerken waargenomen van methaanproductie of
sulfaatreductie. Sulfaat komt niet overal in voldoende mate voor.
Zuurstofgebruik is voor een groot deel bepaald door de beschikbaarheid van afbreekbare
organische stof in de bodem tussen paal en maaiveld. Door het meten van het massaverlies
van droge bodem bij verhitting onstaat een indicatief beeld van de aanwezigheid van
organische stof (bulk). De resultaten van gloeiverliesmetingen staan in bijlage G.
De organische stofgehaltes aan de Tooropstraat 1 zijn tamelijk hoog:
- in de kleilaag op mv -1,3 m 1,6 massa%
- in de zandlaag op 2,5 m diepte zelfs 5,8%.
4
Ter volledigheid wordt opgemerkt dat voor meer duidelijk over de aanwezigheid van
makkelijk afbreekbare organische stof er meerdere monsters moeten worden onderzocht op
C/N verhouding of eventueel op de verhouding tussen specifieke organische molekuultypen.
Dat wordt in dit stadium van het onderzoek niet zinvol geacht omdat deze resultaten passen
bij de laagopbouw en de uiterlijke kenmerken van de ongestoorde bodem.
Op basis van deze gloeiverliesmetingen blijkt overduidelijk dat over het gehele profiel ruim
voldoende organische stof aanwezig is om grote hoeveelheden zuurstof te kunnen afbreken.
De combinatie van kleur en aanwezigheid van organische stof suggereert een
redoxpotentiaal tussen +100 en -100 mV, ijzer-reducerende omstandigheden.
Daarbij is afbraak door schimmels onmogelijk en afbraak door bacteriën zeer traag.
De dikte van de laag (ruwweg 2 m) tussen zuurstofhoudende bodemlucht en paalkopniveau
vertegenwoordigt een grote beschermende “buffercapaciteit”.
Ten behoeve van getalsmatige onderbouwing van het bovenstaande worden redoxpotentiaal
en zuurstofspanning gemeten met een redoxpotentiaal-elektrode en een galvanische cel. De
resultaten daarvan staan in het betreffende hoofdstuk beschreven.
Instrumentatie
De onderstaande sensoren worden ingezet aan de Tooropstraat 1:
Instrument
Meetdoel
Meetbereik /
nauwkeurigheid
Plaatsingskenmerk
CSIM 11 ORP
Redoxpotentiaal+
Temp
-400 tot +400mV / +/50mV
Paalkophoogte / volcapillaire
zone
Apogee 110
Redoxpotentiaal +
Temp
10 ppm
Paaklophoogte / volcapillaire
zone
Decagon MPS3
Bodemwaterdruk
indirect
pF 1.5-4 / +/-1 kPa
Ondiep tot Gws +100 cm
Decagon ECH2OEC5
Bodemvochtgehalte
Meetvolume 0.25 dm3
.05 – .35 / 5%
Zandlagen -30 en -140 cm
AEpressure
transducer
Grondwaterdruk direct
2.5 bar abs / +/- 0.3kPa
Mv -3.20 m
UMS T8
Bodemwaterdruk direct
pF 0-3.5 / 1 cm
Zandlaag op mv -140 cm
5
Figuur 2, Meetopstelling achterzijde Tooropstraat 1. Witte sonde bevat indirecte
waterspanningsmeter, donkerblauwe tensiometer, lichtblauwe sonde met zwarte punt voor
Redoxpotentiaalmetingen, bruine sonde meet waterspanning onder grondwaterniveau.
6
Johannes Bosboomstraat 21
Laagopbouw
Bij de plaatsing van de instrumenten is de onderstaande laagopbouw waargenomen.
Figuur 3, Bodemopbouw en sensorplaatsing ter plaatse van Bosboomstraat 21. Meetkast is geplaatst
tegen de voorgevel naast de voordeur.
De toplaag is een ophooglaag van gemengde grond met klei en puinfragmenten. Daaronder
ligt niet overal de compacte grijze kleilaag zoals die is aangetroffen aan de Tooropstraat 1. In
de diepte neemt het aandeel compacte klei door tot mv -1,1 m. Deze laag is grijs met
roestvlekjes waaruit blijkt dat de laag beperkte luchttoetreding toelaat.
In de gehele tuin ligt een rode puinlaag onder de kleilaag met een dikte van 10 tot plaatselijk
misschien 30 cm.
Daaronder ligt een dikke grofzandige zandlaag die in de diepte fijner wordt en lemiger. Bij de
boringen zijn roestvlekjes waargenomen waaruit blijkt dat mogelijk incidenteel nog wat
zuurstof toetreedt via macroporiën in de bovengelegen kleilaag.
7
Verzameltabel bodemprofiel
Diepte
[m-mv]
Textuur
Bodemfysisch
Organische stof
Van
Tot
Hoofdgrondsoort / spec / kleur
[staringreeks]
[% massa]
Sensor
0
0,40
Zand / matig fijn / geel/bruin
O11 / O1
NB
Bodemvocht
0,40
1,10
Klei / zandig, gemengd / grijs, bruin
O11 / O3
NB
Bodemvocht,
waterspanning
1,10
1,30
Rode puin
-
NB
1,30
2,20
Grof zand / leemarm / grijs met
zwart
O5
7,7
waterspanning
2,20
2,70
Zand / sterk lemig / grijs
O3
2,6
Waterspanning,
redoxpotentiaal
Hydrologie
De ophooglaag is zelden waterverzadigd, roestkleurig en bestaat uit een mengsel van klei en
een matig grove scherpe zandsoort die vermoedelijk is aangevoerd voor het bouwrijp maken.
De gemengde grond tussen 0,4 en 1,1 m –mv bestaat voor het overgrote deel uit klei. De
puinlaag daaronder heeft grote ruimtes tussen de puinfragmenten.
De grove zandlaag onder de puinlaag strekt zich uit tot een diepte van -2.2 m is grijs met
zwarte korrelige vlekjes (organische stof en gereduceerd mangaan) en vertoont slechts
enkele roestvlekjes. Zuurstof dringt dus af en toe door tot de volcapillaire zone.
Tijdens de boringen is geen teken gevonden van een periodieke schijngrondwaterstand op
de kleilaag. Aangenomen wordt dat de kleilaag permanent vochtig blijft bij grote
aaneengesloten stukken bestrating. Bij aanwezigheid van struiken is de kans op indroging
van deze kleilaag in de zomer groter. Het kan krimpen waardoor scheurtjes ontstaan en lucht
in de diepte kan doordringen.
Het vochtgehalte in deze grove zandlaag wordt gereguleerd door 2 factoren:
- de capillaire zuigkracht (poriën grootteverdeling) irt de hoogte boven het freatisch
niveau,
- en de infiltratie van neerslag / uitdroging van de bovengrond.
De puinlaag boven de zandlaag is in dit verband zeer belangrijk omdat het mogelijk het
capillaire contact verbreekt. Daling van de dieper gelegen grondwaterstand heeft dan naar
verhouding minder zuigend effect op de bovengelegen kleilaag. Dit effect waarbij een grove
laag zorgt voor een verminderde infiltratie heet een capillaire barriere. Door minder water
naar beneden door te laten zou deze barrièrewerking zowel het volumeverlies
(krimpscheuren) van de bovenliggende kleilaag verminderen en tegelijkertijd zou er minder
zuurstofrijk neerslagwater infiltreren.
Redoxpotentiaalverloop geschat op basis van uiterlijke kenmerken
De grijze tot groenige kleur die is waargenomen vanaf een diepte van 50 cm kan in
aanwezigheid van ijzer alleen bestaan bij zeer lage redoxpotentiaal, ofwel vrijwel
permanente afwezigheid van zuurstof.
Zuurstof dat van boven toetreedt (via diffusie of stroming zoals bijvoorbeeld door bodemlucht
of stroming met infiltrerende neerslag), wordt in een zodanig hoog tempo gebruikt voor
oxidatie van organische stof, dat er geen zuurstof overblijft voor oxidatie van mangaan of
ijzer. Hoe diep de redoxpotentiaal daalt, kan niet worden afgeleid uit de waargenomen
8
uiterlijke kenmerken. Er zijn geen kenmerken waargenomen van methaanproductie of
sulfaatreductie. Sulfaat komt niet overal in voldoende mate voor.
Zuurstofgebruik is voor een groot deel bepaald door de beschikbaarheid van afbreekbare
organische stof in de bodem tussen paal en maaiveld. Door het meten van het massaverlies
van droge bodem bij verhitting ontstaat een indicatief beeld van de aanwezigheid van
organische stof (bulk). De resultaten van gloeiverliesmetingen staan in bijlage G.
De organische stofgehaltes aan de Bosboomstraat 21 zijn tamelijk hoog:
- in de zandlaag direct onder de puinlaag op mv -1,3 m 7,7 massa%
- in de zandlaag op 2,5 m diepte 2,6 massa%.
NB Om harde conclusies te trekken over de aanwezigheid van makkelijk afbreekbare
organische stof moeten meerdere monsters worden onderzocht op C/N verhouding of
eventueel op de verhouding tussen specifieke organische molekuultypen. Dat wordt in dit
stadium van het onderzoek niet zinvol geacht omdat deze resultaten passen bij de
laagopbouw en de uiterlijke kenmerken (kleuring) van de ongestoorde bodem.
Op basis van deze gloeiverliesmetingen blijkt overduidelijk dat over het gehele profiel ruim
voldoende organische stof aanwezig is om grote hoeveelheden zuurstof te kunnen afbreken.
De combinatie van bodemkleur en aanwezigheid van organische stof suggereert een
redoxpotentiaal tussen +100 en -100 mV, passend bij ijzer-reducerende omstandigheden.
Daarbij is afbraak door schimmels onmogelijk en afbraak door bacteriën zeer traag.
De dikte van de laag (ruwweg 2 m) tussen zuurstofhoudende bodemlucht en paalkopniveau
vertegenwoordigt een grote beschermende “buffercapaciteit”.
Ten behoeve van getalsmatige onderbouwing van het bovenstaande worden redoxpotentiaal
en zuurstofspanning gemeten met een redoxpotentiaal-elektrode. De resultaten daarvan
staan in het betreffende hoofdstuk beschreven.
Instrumentatie
De onderstaande sensoren worden ingezet aan de Bosboomstraat 21:
Instrument
Meetdoel
Meetbereik /
nauwkeurigheid
Plaatsingskenmerk
CSIM 11 ORP
Redoxpotentiaal+
Temp
-400 tot +400mV / +/50mV
Paalkophoogte / volcapillaire
zone
Decagon MPS3
Bodemwaterdruk
indirect
pF 1.5-4 / +/-1 kPa
Ondiep tot Gws +100 cm
Decagon ECH2OEC5
Bodemvochtgehalte
Meetvolume 0.25 dm3
.05 – .35 / 5%
Zandlagen -30 en -140 cm
AEpressure
transducer
Grondwaterdruk direct
2.5 bar abs / +/- 0.3kPa
Mv -3.20 m
UMS T8
Bodemwaterdruk direct
pF 0-3.5 / 1 cm
Zandlaag op mv -140 cm
9
Figuur 4, Meetopstelling Bosboomstraat 21. zwarte mof betreft de directe waterspanningsmeter direct
onder de kleilaag, lichtblauwe met oranje tape betreft Redoxpotentiaalmetingen, bruine sonde meet
diepe waterspanning.
10
Derkinderenstraat 29
De opstelling aan de Derkinderenstraat 29 bevindt zich aan de straatzijde.
Figuur 5, Locatie van meetinstrumenten aan Derkinderen 29, gemarkeerd met rode pijl. De blauwe
pijl markeert de locatie waar voor een eerdere projectfase een waarnemingsput gegraven is.
Laagopbouw
Bij de plaatsing van de instrumenten is rekening gehouden met de laagopbouw en
grondwaterstand zoals die is weergeven in de onderstaande figuur.
Figuur 6, Lichte klei, gescheiden door dunne zandlaag op een diepte van mv -105 cm.
11
De toplaag is een compacte kleilaag tot een diepte van mv – 215 cm zoals die is
aangetroffen op Tooropstraat 1 en Dick Kethstraat 2. De klei wordt op een diepte van mv 1.05 m onderbroken door een zandlaag van ~5 cm dikte. Vanaf 50 cm diepte is de bodem
grijs tot groengrijs. Vanaf de dunne zandlaag tot aan de onderzijde van de kleilaag is de klei
nauwelijks gerijpt en bijna verzadigd.
Vanaf mv -215 is een droge zandlaag aangetroffen tot de maximale boordiepte van mv -280
cm. Het grondwater bevindt zich ergens tussen mv -240 cm en -250 cm. Dieper dan mv -280
cm kon niet geboord worden met het beschikbare boormateriaal. De zandlaag is matig fijn en
wordt snel lemiger met toenemende diepte.
Verzameltabel bodemprofiel
Diepte
[m-mv]
Textuur
Bodemfysisch
Organische stof
Van
Tot
Hoofdgrondsoort / spec / kleur
[staringreeks]
[% massa]
0
0,50
Lichte Klei / bruin
B11
NB
0,50
1,05
Lichte Klei / grijs
O11
NB
1,05
1,10
Zand, matig fijn leemarm
O3
NB
1,10
2,15
Lichte Klei, sterk zandig / groengrijs
O11
NB
2,15
2,80
Zand / lemig tot sterk lemig / grijs
O2
NB
Sensor
Waterspanning
Waterpeil, redoxpotentiaal
Hydrologie
Ondanks de voorafgaande neerslagperiode is de bodem in vergelijking met het profiel aan
de Dick Kethstraat 2. Direct na neerslag is desondanks mogelijk sprake van een
schijngrondwaterstand. De diep gelegen zandlaag is wederom aanmerkelijk droger, ondanks
de relatief dichtbije grondwaterstand. Het grondwaterniveau is aangetroffen op ongeveer mv
-240 cm.
Vanaf een diepte van 50 cm gaat de kleuring over van overwegend bruin naar continue grijs
wat wijst op een sterke daling van redoxpotentiaal in de diepte. Dat kan veroorzaakt worden
door gebrekkige indringing van bodemlucht of anders een hoge zuurstofconsumptie door
bacterieel bodemleven.
Hoewel de kleilaag aanzienlijke weerstand biedt tegen infiltratie worden de onderliggende
lagen mogelijk niet geheel afgesloten. In de grijze bodem op grotere diepte zijn geen bruine
vlekken waargenomen wat benadrukt dat ondanks relatief droge omstandigheden (rijpe klei)
toch geen of nauwelijks lucht met zuurstof toetreedt. De frequentie en duur zal zeer beperkt
zijn, mogelijk eens per jaar of nog minder, gedurende een aantal uren.
Gelijk aan de situatie aan de Dirk Kethstraat 2 heeft de kleilaag een zodanige dikte (waterbuffercapaciteit) dat water alleen na zeer langdurige neerslag in de diepte zal doordringen.
In de omgeving van de tuin staan geen grote bomen of andere uitbundige vegetatie.
Het vochtgehalte in de zandlaag waarin de paalkoppen zich bevinden wordt gereguleerd
door 1 factor, de zeer beperkte horizontale verplaatsing van grondwater na infiltratie van
neerslag in de wijdere omgeving.
12
Redoxpotentiaalverloop geschat op basis van uiterlijke kenmerken.
De grijze tot groenige kleur die is waargenomen vanaf een diepte van 50 cm kan in
aanwezigheid van ijzer alleen bestaan bij zeer lage redoxpotentiaal, ofwel vrijwel
permanente afwezigheid van zuurstof.
Gevolg:
De combinatie van bodemkleur en aanwezigheid van organische stof suggereert een
redoxpotentiaal tussen +100 en -100 mV, passend bij ijzer-reducerende omstandigheden.
Daarbij is afbraak door schimmels onmogelijk en afbraak door bacteriën zeer traag.
Oorzaak
Zuurstof dat van boven toetreedt (via diffusie of stroming zoals bijvoorbeeld door bodemlucht
of stroming met infiltrerende neerslag), wordt in een zodanig hoog tempo gebruikt voor
oxidatie van organische stof, dat er geen zuurstof overblijft voor oxidatie van mangaan of
ijzer. Hoe diep de redoxpotentiaal precies daalt, kan niet worden afgeleid uit de
waargenomen uiterlijke kenmerken. Bruin kleuren door zuurstof toetreding kan binnen 24 uur
gebeuren terwijl reduceren van geoxideerd ijzer of mangaan zeer lang kan duren, afhankelijk
van welke omgevingsvariabele limiterend is voor de bacteriele processen. Bij verdergaande
reductie wordt methaan geproduceerd of H2S (rotte eirenlucht). Tijdens het boorwerk is dit
niet waargenomen.
De meest bepalende factor voor zuurstofgebruik is de aanwezigheid of afwezigheid van
afbreekbare organische stof. De bruine bovengrond tot mv -50 cm bevat onder vegetatie
door voortdurende beworteling altijd wat organische stof.
Ter volledigheid: op deze locatie zijn geen gloeiverliesbepalingen gedaan. Onder de
tegelvloer aan de voorzijde van de woning is mogelijk slechts weinig makkelijk afbreekbare
organische stof aanwezig. Nader onderzoek naar de afbraaksnelheid van deze bodem wordt
in dit stadium van het onderzoek niet zinvol geacht omdat de laagopbouw en de uiterlijke
kenmerken (kleuring) van de ongestoorde bodem daartoe geen aanleiding geven.
Gelijk aan de andere locaties vormt de dikte van de laag (ruwweg 2 m tussen
zuurstofhoudende bodemlucht en paalkopniveau) kennelijk een grote beschermende
“buffercapaciteit” tegen zuurstoftoetreding naar de palen.
Ten behoeve van getalsmatige onderbouwing van het bovenstaande worden redoxpotentiaal
en zuurstofspanning gemeten met een redoxpotentiaal-elektrode. De resultaten daarvan
staan hieronder beschreven.
Locatie en dieptes instrumenten
Sensor
grondwaterniveau
Redoxpotentiaal
Waterspanning ondiep
Diepte [cm – mv]
-280
-240
-110
13
Laag
sterk lemig fijn zand
Leemarm matig fijn zand
Leemarm zandig
Dick Ketstraat 2
Laagopbouw
Bij de plaatsing van de instrumenten is de onderstaande laagopbouw waargenomen.
Figuur 7, Bodemopbouw en sensorplaatsing ter plaatse van Dick Ketstraat 2. Meetkast is geplaatst
tegen de schutting op de erfscheiding met nr.4.
De toplaag is tijdens de plaatsing van de instrumenten beschreven na een regenachtige
periode. Omdat de bodem direct voor alle instrumenten toegankelijk was (geen puin) is
daardoor alleen ter hoogte van de erfscheiding tegen de gevel gedetailleerde
bodeminformatie verzameld.
De bodem wordt gekenmerkt door een continue schijnbaar onverstoorde stapeling van sterk
zandige kleilagen tot op een diepte van 130 cm onder maaiveld. Daaronder ligt een zandlaag
waarvan de korrelgrootte opmerkelijk fijn is en goed gesorteerd (weinig spreiding in
korrelgrootte). In de diepte tot op boordiepte (mv -240 cm) neemt het aandeel lutum toe tot
sterk lemig uiterst fijn zand.
14
Verzameltabel bodemprofiel
Diepte
[m-mv]
Textuur
Bodemfysisch
Organische stof
Van
Tot
Hoofdgrondsoort / spec / kleur
[staringreeks]
[% massa]
0
0.50
Klei / zandig / bruin
O11
NB
0.50
1.30
Klei / zandig / grijs
O11
NB
waterspanning
1.30
2.40
Uiterst fijn zand / lemigheid
toenemend tot sterk lemig / grijs
met roestvlekjes
O2
NB
Grondwaterpeil,
redoxpotentiaal
Sensor
Hydrologie
Het vochtgehalte van de bodem neemt vanaf maaiveld sterk toe tot verzadigde
omstandigheden aan de onderzijde van de zandige kleilaag, op een diepte rond 100cm. De
daarondergelegen fijne zandlaag is aanmerkelijk droger. Het grondwaterniveau is
aangetroffen op ongeveer mv -240 cm. Direct na neerslag is mogelijk sprake van een
schijngrondwaterstand.
De ondiepe kleurovergang van overwegend bruin naar grijs wijzen op een sterke daling van
redoxpotentiaal in de diepte. Hoewel de kleilaag aanzienlijke weerstand biedt tegen infiltratie
worden de onderliggende lagen niet geheel afgesloten. De bruine vlekken in het overwegend
grijze fijne zand onder de kleilaag verraden dat af en toe lucht met zuurstof toetreedt. De
frequentie en duur zal zeer beperkt zijn, mogelijk eens per jaar of nog minder, gedurende
een aantal uren.
De kleilaag heeft een zodanige dikte dat de buffercapaciteit alleen na zeer langdurige
neerslag in de diepte zal doordringen.
De hemelwaterafvoer eindigt ondiep naast de gevel op korte afstand van de meetpunten.
Uitgaande van het bouwjaar van de woning is deze afvoer aangesloten op het riool. Mogelijk
is de aansluiting lek, maar hiervoor zijn geen duidelijk aanwijzingen. Ook is er niet naar
gezocht.
In de tuin staat een grote boom die onder langdurig droge omstandigheden mogelijk zoveel
water onttrekt uit de kleilaag dat krimpscheurtjes ontstaan.
Het vochtgehalte in de zandlaag waarin de paalkoppen zich bevinden wordt gereguleerd
door 2 factoren:
- de zeer beperkte horizontale verplaatsing van grondwater na infiltratie van neerslag
in de wijdere omgeving,
- uitdroging van de bovengrond door verdamping en gewastranspiratie.
Redoxpotentiaalverloop geschat op basis van uiterlijke kenmerken
De grijze tot groenige kleur die is waargenomen vanaf een diepte van 50 cm kan in
aanwezigheid van ijzer alleen bestaan bij zeer lage redoxpotentiaal, ofwel vrijwel
permanente afwezigheid van zuurstof.
Zuurstof dat van boven toetreedt (via diffusie of stroming zoals bijvoorbeeld door bodemlucht
of stroming met infiltrerende neerslag), wordt in een zodanig hoog tempo gebruikt voor
oxidatie van organische stof, dat er geen zuurstof overblijft voor oxidatie van mangaan of
ijzer. Hoe diep de redoxpotentiaal daalt, kan niet worden afgeleid uit de waargenomen
15
uiterlijke kenmerken. Er zijn geen kenmerken waargenomen van methaanproductie of
sulfaatreductie. Sulfaat komt niet overal in voldoende mate voor.
Zuurstofgebruik is voor een groot deel bepaald door de beschikbaarheid van afbreekbare
organische stof in de bodem tussen paal en maaiveld. De bruine bovengrond tot mv -50 cm
bevat door voortdurende beworteling door vegetatie wat organische stof waardoor de
zuurstofconsumptie door bodembacterien permanent gaande blijft.
NB Op deze locatie zijn geen gloeiverliesbepalingen gedaan omdat de aanwezigheid van
makkelijk afbreekbare organische stof niet ter discussie staat. Mader onderzoek naar de
afbraaksnelheid van deze bodem wordt in dit stadium van het onderzoek niet zinvol geacht
omdat de resultaten passen bij de laagopbouw en de uiterlijke kenmerken (kleuring) van de
ongestoorde bodem.
De combinatie van bodemkleur en aanwezigheid van organische stof suggereert een
redoxpotentiaal tussen +100 en -100 mV, passend bij ijzer-reducerende omstandigheden.
Daarbij is afbraak door schimmels onmogelijk en afbraak door bacteriën zeer traag.
Gelijk aan de andere locaties vormt de dikte van de laag (ruwweg 2 m tussen
zuurstofhoudende bodemlucht en paalkopniveau) een grote beschermende “buffercapaciteit”
tegen zuurstoftoetreding naar de palen.
Ten behoeve van getalsmatige onderbouwing van het bovenstaande worden redoxpotentiaal
en zuurstofspanning gemeten met een redoxpotentiaal-elektrode. De resultaten daarvan
staan hieronder beschreven.
16
Locatie en dieptes instrumenten
Figuur 8, Meetopstelling Dick Ketstraat 2. Peilbuis
(lichtblauw) met grondwaterniveau en redoxsensor,
waterspanningsmeter (zwarte mof) voor onverzadigde zandige
kleilaag. Let op: regenwaterafvoer opkorte afstand van
meetopstelling.
17
Sensor overzicht
Sensor
grondwaterniveau
Redoxpotentiaal
Waterspanning ondiep
Diepte [cm – mv]
-267
-272
-118
Laag
sterk lemig fijn zand
Sterk lemig fijn zand
Sterk zandige klei
Meetresultaten
Bodemlucht
De concentratie van zuurstof wordt indirect gemeten op beide locaties op een diepte waar de
bodem permanent vochtig is maar niet water verzadigd, tot 1 m boven de grondwaterstand.
Om de meetresultaten onderling vergelijkbaar te maken en ze te kunnen interpreteren zijn ze
uitgedrukt in de onderstaande grafiek met de redoxpotentiaal in de tijd. Daarbij is aan de
Tooropstraat gebruik gemaakt van twee verschillende typen sensoren. De ORP data zijn de
meest hoogwaardige instrumenten.
De redoxpotentiaal in goed beluchte grond ligt op 400 mV en bij een redoxpotentiaal lager
dan 150 is over het algemeen geen schimmelgroei meer mogelijk. De resultaten van de
redoxmetingen zijn gepresenteerd in figuur 9.
Figuur 9 Meetresultaten vanaf 1 week na plaatsing van de sensoren aan de Jan Tooropstraat 1, Joh.
Bosboomstraat 21, Derkinderenstraat 29 en Dick Ketstraat 2.
18
Figuur 9 laat zien dat de redoxpotentiaal in drie van de vier locaties aan het einde van het
zomerseizoen is gedaald tot de waarde die past bij sulfaatreducerende omstandigheden.
Ook de stabiele ijzer-reducerende omstandigheden aan de Tooropstraat 1 zijn sterk gedaald.
De chemische omzettingsprocessen zijn traag maar desondanks vertoont de redoxpotentiaal
een grote spreiding in de tijd. Dit komt overeen met andere meetresultaten in de literatuur.
De waarden van -400 mV zijn echter onverwacht zeer laag. De bacteriele activiteit die dit kan
veroorzaken zou aanleiding kunnen zijn tot nader onderzoek. Mogelijk is de zeer lage
redoxpotentiaal een deel van de verklaring voor de waargenomen stabiele houtkwaliteit.
De resultaten van de analyse zijn samengevat in de figuren 10 t/m 14, waarbij er ook een
relatie is gelegd tussen de meetresultaten en de neerslag per dag. De dagneerslag is
gebaseerd op gemiddelden van meetstations Vleuten, Benschop en Zegveld en daarnaast is
aanvullend station Cabouw gebruikt voor de periode vanaf september. Deze
neerslagwaarden komen redelijk overeen met de gemeten neerslag zoals gemeten door de
gemeente in de wijk zelf.
Figuur 10 Analyse meetresultaten in relatie tot ondergrond
19
Figuur 11 Analyse meetresultaten in relatie tot bodemtemperatuur (logger 1: Jan Tooropstraat, logger
2: Joh. Bosboomstraat, logger 3: Derkinderenstraat, logger 4: Dick Ketstraat
20
Figuur 12 Analyse meetresultaten in relatie tot neerslag (
21
Figuur 13 Analyse meetresultaten bodemvochtgehalte in relatie tot neerslag
22
Figuur 14 Analyse meetresultaten bodemzuigspanning in relatie tot neerslag
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de bovenstaande metingen is zichtbaar dat op alle 4 locaties vrijwel zeker geen
schimmel-houtafbraak kan plaatsvinden omdat de redoxpotentiaal daarvoor te zeer gedaald
is. De situatie aan de Tooropstraat stabieler dan die aan de andere drie locaties. De
sulfaatreducerende redoxpotentiaal zou het mogelijk moeten maken om H2S te kunnen
ruiken, echter die is niet waargenomen.
Lekkages in hemelwaterafvoer of andere rioolaansluitingen kunnen leiden tot sterke toename
van infiltratie van zuurstofrijk water. Ook kan het een sterke toename van de dynamiek van
het diepere grondwater veroorzaken waardoor de stabiele situatie met een lage
redoxpotentiaal rondom de droogstaande palen wordt verstoord.
23
Bijlage Sensoren
Campbell Scientific CSIM11 ORP Oxygen Reduction Potential sensor, incl kalomel reference
electrode.
Apogee SO100 series Galvanische cel redoxpotentiaal sensor.
Decagon MPS2 indirecte bodemvochtspanningsensor via “geperst vezel referentieblok”.
24
UMS T8 tensiometer. Standaard hervulbare automatische onderzoekstensiometer met
signaalversterker. Wereldwijd veel gebruikt in bodemfysisch onderzoek.
25