opdrachten AA - De Trampoline

week 42 – 13 oktober 2014 – opdrachten niveau AA
Tekst lezen en vragen stellen
Luister en lees mee.
No – bel – prijs
Nobel – prijs
Nobelprijs
be – lang – rijk
belangrijk
belangrijke
be – lo – ning
be – loning
beloning
India
[spreek uit:
in – die – ja]
Pakistan
[spreek uit:
paa – kie – stan]
het – zelf – de
het – zelfde
hetzelfde
reageren
[spreek uit:
reeja – gee – run]
1833
achttien – drie – en – dertig
1896
achttien – zes – en – negentig
dynamiet
[spreek uit:
die – naa – miet]
uit – ge – reikt
uit – gereikt
uitgereikt
medaille
[spreek uit:
mee – da – ju]
Ga je een tekst lezen?
Dan kun je vragen stellen.
Dan begrijp je de tekst beter.
Kijk ook of het antwoord in de tekst staat.
Een vraag kan beginnen met:
wie, wat, waar, waarom, wanneer of hoeveel.
Lees nu de tekst met het stappenplan.
Stel een vraag bij elk stukje.
1. Lees de inleiding (regel 1 tot en met 6).
Bedenk een vraag bij dit stukje.
pagina 1 van pagina
5
1 van 5
week 42 – 13 oktober 2014 – opdrachten niveau AA
2. Lees het stukje onder Rechten van meisjes (regel 7 tot en met 16).
Bedenk een vraag bij dit stukje.
3. Lees het stukje onder Op school (regel 17 tot en met 23).
Bedenk een vraag bij dit stukje.
4. Lees het stukje onder Alfred Nobel (regel 24 tot en met 35).
Bedenk een vraag bij dit stukje.
Foto: ANP
pagina 2 van pagina
5
2 van 5
week 42 – 13 oktober 2014 – opdrachten niveau AA
Een schema over Malala invullen
De tekst gaat over Malala.
Wat staat er allemaal over haar in de tekst?
Vul het in het schema in.
Een paar dingen zijn al ingevuld.
Malala
Foto: ANP
Leeftijd:
Komt uit:
Pakistan
Woont in:
Doet veel voor:
rechten van meisjes
Wil ook dat alle kinderen:
Won de:
Nobelprijs voor de Vrede
De winnaar krijgt:
(vul hier twee dingen in )
pagina 3 van pagina
5
3 van 5
week 42 – 13 oktober 2014 – opdrachten niveau AA
Vragen over de tekst beantwoorden
Je hebt de tekst gelezen. Geef antwoord op de vragen.
1. Kijk in het stukje tekst met het kopje Alfred Nobel.
Waarom bedacht Alfred Nobel de Nobelprijs voor de Vrede?
2. In regel 33 staat het woord sterfdag.
a. Welke twee woorden zitten er in dit woord?
en
b. Wat is een sterfdag?
c. Wat zou een geboortedag dan zijn?
3. Lees regel 21. Daar staat: Daar kon ze niet meteen op reageren.
Wat is reageren?
4. Stel je voor dat jij de Nobelprijs voor de Vrede wint.
Hoe reageer je dan? Wat voel je? Wat doe je?
pagina 4 van pagina
5
4 van 5
week 42 – 13 oktober 2014 – opdrachten niveau AA
Je droom tekenen
Malala heeft een droom.
Ze wil dat alle kinderen naar school kunnen. Jongens én meisjes.
Daar zet ze zich voor in. Ze doet er heel goed haar best voor.
1. Jij hebt vast ook een droom. Wat is jouw droom? Of waar zet je je voor in?
Denk goed na.
2. Teken je droom in de wolk. Je mag er ook bij schrijven.
Mijn droom is:
pagina 5 van pagina
5
5 van 5