Aan de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Tweede Kamer der Staten Generaal Amsterdam, 10 maart 2014 Betreft: Algemeen Overleg Emancipatie 13 maart 2014 Geachte heer/mevrouw, Ten behoeve van het Algemeen Overleg Emancipatiebeleid, dat gehouden wordt op 13 maart a.s., wil Atria graag de volgende punten onder uw aandacht brengen. Ik richt mij hierbij op de twee kerngebieden van het emancipatiebeleid, te weten het vergroten van de economische zelfstandigheid van vrouwen en het bestrijden van geweld tegen vrouwen en meisjes. Atria is het kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis. Atria draagt bij aan emancipatie van vrouwen door kennisoverdracht, beleidsadvisering en stimulering van het maatschappelijke en politieke debat. Economische zelfstandigheid van vrouwen Voor het eerst sinds 1970 is de netto arbeidsparticipatie van vrouwen gedaald. In 2013 had 59,9 procent van vrouwen een baan, een lichte daling ten opzichte van 60,6 procent in 20121. In onze brief van 7 juni 2013 naar aanleiding van de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013-2016 uitten wij onze zorgen over de gevolgen van de economische crisis (en het daarmee samenhangende overheidsbeleid) voor de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Deze zorg geldt in het bijzonder de positie van laag opgeleide vrouwen (tot en met niveau mbo1): hun netto arbeidsparticipatie bedroeg in 2013 35,9 procent. De werkloosheid is onder laag opgeleide vrouwen veel hoger dan gemiddeld: 13,2 procent. Slechts 28 procent van de lager opgeleide vrouwen is economisch zelfstandig. Atria vindt het, vanwege deze kwetsbare maatschappelijke positie van laag opgeleide vrouwen (en in het algemeen: vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt), van groot belang dat de motie Yücel (Kamerstuk 30 420, nr. 181) daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat de meeste laag opgeleide vrouwen die buiten de arbeidsmarkt staan geen uitkering 1 CBS, PB-14-011|14 februari 2014 1 hebben. In de praktijk blijken gemeenten hun participatiemiddelen vooral aan te wenden voor de reintegratie van vrouwen en mannen met een uitkering. Hiermee samenhangend maakt Atria zich zorgen over de mate waarin de gedecentraliseerde middelen voor volwasseneneducatie nog bij de oorspronkelijke doelgroep (denk aan het succes in de vorige eeuw van de moedermavo) terecht komen. In de brief ‘PIAAC: kernvaardigheden voor werk en leven’ (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 10) constateert het kabinet in Nederland relatief grote verschillen tussen de kernvaardigheden van vrouwen en mannen in de beroepsgeschikte leeftijd : “Mogelijk hangen de goede prestaties van Nederlandse mannen in PIAAC gedeeltelijk samen met de verschillen in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen in de leeftijd van 25–65 jaar. Kernvaardigheden worden voor een gedeelte opgedaan op het werk en de hogere arbeidsparticipatie van mannen kan op die manier mogelijk de verschillen verklaren. Nader onderzoek moet dit uitwijzen.“ Elk jaar dat een vrouw niet economisch zelfstandig is, neemt haar afstand tot de arbeidsmarkt toe en nemen haar kernvaardigheden (begrijpend lezen van documenten, rekenen en probleemoplossend vermogen) af ten opzichte van een man met een vergelijkbaar initieel opleidingsniveau. Bij de uitvoering van de motie Yücel is het zaak dat de laag opgeleide en/of laag geletterde vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt bereikt worden. Nodig is een laagdrempelig educatie-aanbod dat niet-uitkeringsgerechtigde vrouwen in staat stelt om hun kernvaardigheden weer op peil te brengen en zo stappen te zetten richting economische zelfstandigheid. Speciale aandacht is nodig voor de vrouwen die nu op de niveaus mbo1 en mbo2 werkzaam zijn in de zorg. Door de hervorming van de langdurige zorg dreigen deze vrouwen hun baan te verliezen èn gaat er een haalbaar instapniveau op de arbeidsmarkt voor werkloze laag opgeleide vrouwen verloren. Hierbij is het te verwachten dat juist de laag opgeleide vrouwen (die immers vaker niet economisch zelfstandig zijn of een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben) meer dan evenredig worden aangesproken voor de extra mantelzorg die nodig zal zijn vanwege de voorgenomen bezuinigingen in de thuiszorg in het kabinetsbeleid. Daarmee wordt de kans op terugkeer op de arbeidsmarkt voor deze doelgroep juist kleiner. Atria wil ook specifiek aandacht vragen voor migrantenvrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Juist bij huwelijksmigranten spelen genderspecifieke factoren een grote rol als obstakel voor arbeidsparticipatie. Zo werkte volgens gegevens van het WODC uit 2009 56% van de mannelijke huwelijksmigranten binnen een jaar na aankomst in Nederland tegen slechts 14% van de vrouwen. Met de recente wijzigingen in de Wet Inburgering wordt het er voor migrantenvrouwen niet eenvoudiger op om economisch zelfstandig te worden. Daarom is het belangrijk dat er bij de uitvoering van de motie Yücel ook nadrukkelijk naar de positie van migrantenvrouwen (eerste en tweede generatie) wordt gekeken. Atria zal in het voorjaar 2014 een onderzoek publiceren over de ervaringen van migrantenvrouwen bij hun pogingen om de arbeidsmarkt te betreden. Zodra dit onderzoek gereed is, wordt het u toegezonden. 2 Economische zelfstandigheid is een prioriteit in het emancipatiebeleid. Atria vraagt de leden van de commissie: - om te stimuleren dat juist ook vrouwen zonder uitkering economisch zelfstandig kunnen worden ; om te stimuleren dat vooral de economische zelfstandigheid van lager opgeleide vrouwen toeneemt. Gendergerelateerd geweld tegen vrouwen Het vorige week gepubliceerde internationale onderzoek ‘Violence against women: an EU-wide survey’ van de European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) laat overtuigend zien dat geweld tegen vrouwen een structureel en ernstig maatschappelijk probleem is (zie bijlage Persbericht FRA-onderzoek). Vrouwen lopen een onevenredig groot risico op geweld, niet alleen van partner of ex-partner, maar ook en juist van bekenden en familieleden. Het rapport concludeert dat in de huiselijke woning vrouwen het grootste risico lopen slachtoffer te worden van fysiek en seksueel geweld van bekenden, en juist niet buitenshuis door onbekenden. Huiselijk geweld, in de vorm van partnergeweld en geweld in afhankelijkheidsrelaties, is géén sekseneutrale kwestie. De verhoogde kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes hangt direct samen met ongelijke machtsverhoudingen tussen vrouwen en mannen (in zowel persoonlijk, relationeel als maatschappelijk opzicht). Deze ongelijkheid houdt op zijn beurt direct verband met stereotype (culturele) normen, waarden en verwachtingspatronen over de verdeling in arbeid en zorg tussen vrouwen en mannen, en met seksuele normen en attitudes in het bijzonder. Dit complex van ongelijkheden maakt vrouwen en meisjes kwetsbaar voor geweld: vandaar dat er in de diverse internationale verdragen de term ‘gender based violence’ gebruikt wordt. Eerder heeft Atria erop gewezen dat de gendersensitiviteit in het Nederlandse beleid en onderzoek op onderdelen afneemt. Wanneer we kijken naar recent Nederlands onderzoek dan valt op dat een deel van deze onderzoeken in de resultaten spreekt over slachtoffers, daders en/of gezinnen.. Resultaten worden op die manier sekseneutraal gepresenteerd waardoor essentiële informatie verloren gaat of slechts marginaal zichtbaar is over de verschillende mate waarin vrouwen en mannen risico’s lopen2. Het valt op dat in evaluaties van wetsinvoeringen, bij een hernieuwde aanpak of de evaluatie van een instrument niet standaard een genderanalyse plaats vindt. Nederland heeft zich in de aanpak van huiselijk geweld ook gebonden aan een internationaal mensenrechtelijk kader (o.a. VN Vrouwenverdrag, Beijing Declaration and Platform for Action), waarbinnen de aanpak van intiem partnergeweld tegen vrouwen (in Nederland aangeduid met ‘huiselijk geweld ‘) meer specifiek vorm gegeven moet worden. Daarnaast is Nederland voornemens in 2014 de Raad van Europa CAHVIO conventie (‘Istanbul Conventie’, 2011) over preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te ratificeren. In de Istanbul Conventie is uitdrukkelijk bepaald dat huiselijk geweld (waarmee in de Conventie domestic violence of intiem partnergeweld wordt bedoeld) een vorm van geweld is die vrouwen ‘disproportioneel vaak’ treft (art 2 lid 1). Partijen (i.c. Nederland) worden geacht specifieke aandacht 2 Bijvoorbeeld in Veen, H.C.J. van der, & Bogaerts, S. (2010). Huiselijk geweld in Nederland: overkoepelend syntheserapport van het vangst-hervangst-, slachtoffer- en daderonderzoek 2007-2010. Den Haag, WODC. 3 aan vrouwen te besteden in de implementatie van de voorzieningen die in de conventie worden opgelegd (art 2 lid 2) (‘shall pay particular attention to women victims of gender based violence in implementing the provisions of this Convention). Een aantal fundamentele uitgangspunten is in de Istanbul Conventie vastgelegd. In het bijzonder is artikel 6 in dit verband relevant waarin is bepaald dat landen zich verplichten om gender-sensitief beleid te ontwikkelen dat uitdrukkelijk dient te zijn gericht op de versterking van de positie van vrouwen. Zoals ook uit de FRA-studie blijkt treft huiselijk geweld en geweld binnen afhankelijkheidsrelaties vrouwen disproportioneel vaak. De inhoudelijke kennis over de aard en gevolgen van die sekse gebonden verschillen lijkt echter af te nemen, omdat huiselijk geweld in toenemende mate door beleidsmakers als een genderneutraal gezinsprobleem wordt benaderd. De huidige trend van genderneutraal ‘gezinsbeleid’ staat op gespannen voet met de hiervoor genoemde internationale verdragen. Een integrale benadering waarin veel aandacht uitgaat naar preventie van geweld, zoals vereist in internationale verdragen, staat in Nederland nog in de kinderschoenen. Het voorkomen en effectief bestrijden van huiselijk geweld vergt op landelijk én lokaal niveau een geïntegreerde aanpak die de genderdimensie ervan erkent en vorm geeft in beleid. Gendersensitief beleid kijkt verder dan het straffen van plegers en opvangen van slachtoffers, maar brengt dit in samenhang met andere beleidsterreinen: doorbreken stereotypering, een meer gelijke verdeling van (betaalde) arbeid en (veelal onbetaalde) zorg tussen vrouwen en mannen, economische zelfstandigheid, verblijfsrecht, ouderlijk gezag na scheiding, huwelijkse gevangenschap (zie bijlage Factsheet Huiselijk geweld in internationaal perspectief). Atria is benieuwd naar de uitkomsten van de aangekondigde genderscan van het beleid en de uitvoering van de aanpak van huiselijk geweld. Gendergerelateerd geweld tegen vrouwen is en blijft een flagrante vorm van discriminatie van vrouwen en daarmee een van belangrijkste kwesties van het emancipatiebeleid. Wij hopen dat juist ook bij het Algemeen Overleg Emancipatie hieraan adequaat aandacht wordt besteed. Atria vraagt de leden van de commissie: - om een gendersensitieve aanpak van huiselijk geweld en geweld in afhankelijkheidsrelaties te laten ontwikkelen; aan te sturen op professionalisering en deskundigheidsbevordering op de genderdimensies van huiselijk geweld beleid op zowel landelijk als lokaal niveau. Vanzelfsprekend is Atria bereid op de genoemde of op andere beleidsterreinen u van meer relevante informatie te voorzien. Met vriendelijke groet, Dr. Renée Römkens Directeur/bestuurder Atria, Kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis 4
© Copyright 2024 ExpyDoc