te vinden - Natuur en Milieufederatie Utrecht

Burgemeester en wethouders
Hengeveldstraat 29
van de gemeente Stichtse Vecht
3572 KH Utrecht
Postbus 1212
030 2567 350
3700 BE Maarssen
[email protected]
www.nmu.nl
Utrecht, 30 januari 2014
Kenmerk: 1/14/AK/205.4
Betreft: Bestemmingsplan Landelijk Gebied Noord
Geacht college,
Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het ontwerp van het bestemmingsplan Landelijk Gebied
Noord. De Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied (Vechtplassencommissie),
Natuurmonumenten, Beheereenheid Vechtplassen en de Natuur en Milieufederatie Utrecht maken graag van de
gelegenheid gebruik om gezamenlijk een reactie op het plan te geven.
Vooraf willen wij opmerken dat wij bij het lezen van het plan veel verkeerde verwijzingen en andere fouten zijn
tegengekomen en dat veel informatie ontbreekt. Al met al maakt het plan een slordige en onvolledige indruk. Wij
hopen dat deze indruk niet voor het hele plan geldt, zoals bijvoorbeeld de inventarisatie van het huidige gebruik,
eventueel strijdige situaties en de daarbij behorende handhaving. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een
zeer waardevol gebied voor wat betreft cultuurhistorie, natuur en landschap; een gebied dat kwetsbaar is voor
ongewenste ontwikkelingen. En een gebied dat een goed opgezet en goed gemotiveerd bestemmingsplan
verdient.
De natuur en natuurbestemmingen
Een deel van het plangebied is aangewezen als Natura 2000 gebied. Het valt ons op dat een deel van de Natura
2000 gronden ten oosten van Loenen aan de Vecht, rond de zuiveringsinstallatie niet de bestemming Natuur,
maar een agrarische bestemming heeft. Wij verzoeken u de verbeelding op dit punt aan te passen.
Een groter deel van het plangebied is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat daarbij zowel om
gronden die (soms al lang) als natuur zijn ingericht en als natuur worden beheerd, als om gronden waarvan het
de bedoeling is dat dat de komende jaren nog gaat plaats vinden. Ook de Vecht maakt deel uit van de EHS.
De terreinen binnen de ecologische hoofdstructuur die reeds natuurgebied zijn, dienen vanzelfsprekend als
Natuur bestemd te worden. Het gaat daarbij in ieder geval om de eigendommen van de natuurbeherende organisaties, zoals Natuurmonumenten. Het valt ons bijvoorbeeld op dat Polder Mijnden nagenoeg in zijn geheel als
EHS is aangewezen, waarbij een groot deel in eigendom is van Staatsbosbeheer. Dit gebied heeft in het bestemmingplan echter een agrarische bestemming gekregen. Wij verzoeken u om het plan op dit punt nog eens
kritisch te bezien en de verbeelding aan te passen.
2
Een deel van de buitenplaatsen (en de bestemming Buitenplaats) valt samen met de EHS en soms ook met het
Natura 2000 gebied. De bescherming van de natuurwaarden is in de doeleindenomschrijving van Buitenplaats
opgenomen. Wij zijn van mening dat voor de delen van buitenplaatsen die tevens Natura 2000 gebied zijn een
verfijning van deze regeling nodig is, bijvoorbeeld door middel van een aanduiding of dubbelbestemming Natuur.
In de bestemming Water is geregeld dat de "gronden" mede bestemd zijn voor het behoud, herstel en beheer van
natuur- en landschapswaarden alsmede cultuurhistorische waarden, waaronder de ecologische verbindingszones
van de Vecht en de Angstel. Wij vragen ons af of de grotere "stepping stones" zoals De Nes, dat in eigendom en
beheer is van Natuurmonumenten, niet in zijn geheel de bestemming Natuur dient te krijgen. Dus niet alleen de
"eilandjes", maar ook het water daartussen.
De Vechtplassencommissie zet zich sinds jaar en dag in voor de buitendijkse oeverlandjes vanwege hun landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en is kritisch over de (al dan niet gewenste) activiteiten die
daar al dan niet (kunnen) plaatsvinden. Het gaat daarbij met name om de toenemende noodzaak van waterberging en de druk vanuit de recreatie; maar ook om behoud en herstel van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Wij zijn van mening dat de oeverlandjes ook in het bestemmingsplan in zijn geheel in ogenschouw
genomen moeten worden. Nu komen de termen buitendijks en oeverlandje in de toelichting zelfs in het geheel
niet voor. In samenhang daarmee verdienen de buitendijkse oeverlandjes in het bestemmingsplan een afzonderlijke regeling, bijvoorbeeld door middel van een dubbelbestemming, vergelijkbaar met de dubbelbestemmingen
voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Wij vinden dit een duidelijke omissie. Het verdient aanbeveling de regelgeving in overeenstemming te brengen met de Keur van AGV/Waternet. Wij vragen ons af of de Vechtdijken langs
buitendijkse terreinen niet de bestemming Natuur zouden moeten hebben.
In de toelichting is de inventarisatie en beschrijving van de natuur en de natuurwaarden in het plangebied beperkt
tot één pagina (hoofdstuk 2.2.3.3). Een koppeling met bijvoorbeeld Natura 2000, de verbeelding en de regels
ontbreekt. Er is ook geen kaartmateriaal opgenomen waaruit blijkt waar welke natuurwaarden voorkomen. Op
deze manier is de onderbouwing van de regelingen in het bestemmingsplan wel erg mager en onvoldoende om
bijvoorbeeld de flexibilitietsbepalingen en omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden te toetsen.
In de bestemming Natuur is een regeling voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen
bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningen) opgenomen. Wij stellen voor om deze regeling
aan te passen op de manier waarop de aanlegvergunningen bij de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1
zijn geregeld: namelijk dat geen vergunning nodig is voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op
het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.
In artikel 33.5 is de wijzigingsbevoegdheid voor het omzetten van de bestemming naar de bestemming Natuur
opgenomen. Logische criteria zijn dat duidelijk moet zijn dat de gronden als natuurgebied ingericht en beheerd
zullen worden. Daaraan is toegevoegd dat, in de gevallen de natuurontwikkeling door een natuurbeschermingsorganisatie uitgevoerd zal worden, deze de gronden eerst in eigendom moet hebben. Het lijkt ons niet logisch om
op deze manier onderscheid te maken tussen organisaties en particulieren. Daarnaast is deze eis in de praktijk
vaak onhandig omdat de natuurontwikkeling ook plaats kan vinden als de gronden nog niet zijn overgedragen aan
bijvoorbeeld Natuurmonumenten.
3
In artikel 9.3.1. (bestemming Natuur) wordt in de aanhef verwezen naar de bestemming "Buitenplaats". Wij
nemen aan dat dit een van de slordigheden in het plan is, die in de volgende versie zal worden hersteld.
Voor wat betreft de verbeelding vragen wij uw aandacht voor het terreintje bij de voormalige woonboot Orlando
dat door de provincie vanwege de natuur- en landschapswaarde is gekocht ten behoeve van de sanering van het
woonschip. Terwijl de provincie een op natuur gericht inrichtingsplan heeft gemaakt, heeft het terrein in het
voorontwerp van het bestemmingsplan nog een agrarische bestemming.
De buitenplaatsen en de bestemming Buitenplaats
De ervaring heeft ons geleerd dat een goede en eensluidende omschrijving van het begrip Buitenplaats van groot
belang is. De in het voorontwerp gehanteerde definitie is vaag, wijkt af van die in andere bestemmingsplannen en
biedt ruimte voor misinterpretatie. In ieder geval ontbreekt in de definitie in het bestemmingsplan de essentie van
de buitenplaats: het ensemble, de eenheid van huis tuin en park. Het hoofdgebouw van een buitenplaats heet niet
landhuis, maar buiten en buitenhuis (een landhuis is een doorgaans luxueuze vrijstaande woning). De Vechtplassencommissie heeft bij het bestemmingsplan Breukelen Woongebied met de gemeente afgesproken dat voortaan
een bepaalde omschrijving voor "buitenplaats" zou worden aangehouden. Wij kunnen ons ook voorstellen dat
voor de begripsomschrijving wordt aangesloten op de Uitvoeringsagenda Historische Buitenplaatsen provincie
Utrecht 2012-2015.
De gemeente werkt aan een "Buitenplaatsvisie Stichtse Vecht". Die (concept-)visie spoort niet met dit plan. In
ieder geval hanteert die visie een andere en ook al onduidelijke definitie. Wij verzoeken u de beide plannen wel
op elkaar af te stemmen. Wij bevelen aan de inventarisatie die in het kader van de buitenplaatsbiotoop is uitgevoerd één-op-één over te nemen en om aan te sluiten bij in ontwikkeling zijnde Buitenplaatsvisie Stichtse Vecht.
Op pagina 10 van de toelichting is een opsomming van de buitenplaatsen in het plangebied opgenomen. Slotzicht
en Loenersloot ontbreken in deze opsomming.
Hiervoor hebben we reeds aangegeven dat wij er voorstander van zijn om binnen de bestemming Buitenplaats de
Natura 2000 gebieden afzonderlijk aan te geven. Agrarische activiteiten zijn alleen ter plaatse van de aanduiding
"agrarisch" toegestaan. Wij hebben de indruk dat op meer plaatsen onbebouwde gronden een agrarisch
(mede)gebruik hebben.
Bij Wittestein zijn een aantal jaren geleden natuurvriendelijke oevers met inhammen voor de vis gemaakt. Deze
gronden hebben toch een agrarische bestemming gekregen, wat ons niet de bedoeling lijkt. Wij verzoeken u
daarom de bestemming Buitenplaats en de daarin opgenomen zoneringen nog eens kritisch te bezien.
Wij hebben de volgende opmerkingen bij artikel 6 van de regels:
•
In artikel 6.1.c is geregeld dat op Vijverhof een laboratorium/limnologisch instituut in gebruik mag zijn. Wij
vragen ons af of de betreffende aanduiding niet kan komen te vervallen.
•
In artikel 6.2.b.2. is gereld dat de inhoud van het hoofdhuis minimaal 1.500 m³ dient te zijn. Dat is vreemd,
omdat er tal van kleinere buitens zijn en de gedachte dat een buitenplaats per se groot moet zijn dus niet
klopt. Wij verzoeken u in deze regeling een inhoudsmaat per buitenplaats op te nemen.
•
In artikel 6.3.2 is een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de bouw van nieuwe bijgebouwen op buitenplaatsen opgenomen. Wij vinden deze regeling te ruim. Wij missen in ieder geval het criterium dat de nieuw-
4
bouw alleen mogelijk is als geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van de betreffende buitenplaats. Verder dient deze regeling (net als de andere flexibilitietsbepalingen en vergelijkbaar met de agrarisch bestemming) aangevuld te worden met een verplicht advies van een
deskundige.
•
Wij stellen voor om 6.7.1.a aan te vullen met de bepalingen dat het moet gaan om "de structurele instandhouding" van de buitenplaats en (om misverstanden te voorkomen) dat niet alleen wordt bijgedragen aan de
waarden van de buitenplaats, maar dat deze waarden ook niet mogen worden aangetast.
Agrarisch en agrarische bestemming
In de agrarische bestemming staan veel slordigheden, die nu tot de nodige vragen en opmerkingen leiden. In de
bestemmingsomschrijving van artikel 3.1 is het "behoud en versterking en herstel van de aldaar voorkomende,
dan wel daaraan eigen zijnde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden" opgenomen. Daar zijn we
het geheel mee eens. Onder andere de Hoekerpolder, Polder Garsten en Polder Holland hebben belangrijke
natuurwaarden.
In de analoge versie van de regels is dan ook terecht sprake van de bestemming "Agrarisch met waarden". Het
verbaast ons dat op de verbeelding en in de digitale versie van de regels sprake is van de bestemming "Agrarisch". Wij nemen aan dat dit een vergissing is. En als toch bewust voor de bestemming "Agrarisch" gekozen is en
de analoge versie van de regels niet zou kloppen, maken wij bezwaar tegen de bestemming "Agrarisch".
Daarnaast valt het ons op dat de bescherming van de waarden van de agrarische gronden (landschappelijk,
cultuurhistorisch èn natuur) in de verdere bepalingen van artikel 3 vaak niet is terug te vinden. Met name de
bescherming van de natuurwaarden is nogal eens weggevallen. Wij nemen aan dat ook dit een vergissing is en
dat de regels op dit punt gecorrigeerd zullen worden. Als het een bewuste keuze is om bij tal van afwijkingen,
afwegingscriteria, het aanlegvergunningenstel en de wijzigingsbevoegdheden slechts een deel van de aan de
gronden toegekende waarden te noemen, maken wij daar bezwaar tegen.
Hoewel het agrarische grondgebruik in het plangebied de belangrijkste is, wordt aan de ontwikkelingen in de
afgelopen periode, de huidige situatie en de te verwachten ontwikkelingen in deze bedrijfstak maar heel summier
aandacht besteed: 7 regels op pagina 12. Wij zijn van mening dat in de toelichting een beschrijving van de ontwikkelingen in de afgelopen periode thuis hoort: hoeveel bedrijven zijn gestopt of kleiner geworden, waar zitten de
groeiers, waar zijn nevenactiviteiten gekomen? De toelichting dient ook in te gaan op de huidige en te verwachten
situatie: welke bedrijven zijn gestopt en hoeven geen agrarische bestemming meer te hebben, waar zitten de
intensieve bedrijven en waar zijn intensieve neventakken? Deze informatie is nodig om de bouwvlakken van de
agrarische bedrijven op de verbeelding in te kunnen tekenen en af te kunnen stemmen op de huidige situatie en
de te verwachten ontwikkelingen per bedrijf. Wij hebben de indruk dat een deel van de bouwvlakken wel heel erg
groot is, met name langs de Oostkanaaldijk. Daar ligt zelfs een bouwvlak waarin helemaal geen bebouwing voor
komt (niet op de ondergrond en niet op de luchtfoto).
Daarnaast missen wij ook dat niet wordt ingegaan om de meer algemene ontwikkelingen in de agrarisch sector,
zoals de te verwachten schaalvergroting in de melkveehouderij en de ontwikkeling dat deze bedrijven steeds
minder grondgebonden zijn. Wat zijn de te verwachten ontwikkelingen in het plangebied en wat is het beleid van
de gemeente op dat punt? In dat kader willen wij u er op wijzen dat de agrarische begripsbepalingen niet aansluiten op de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
5
De laatste jaren zien wij in hoe toenemende mate genetisch gemodificeerde gewassen hun intree doen. Het
verbaast ons dat in het plan geen aandacht wordt besteed aan die ontwikkeling, aan de voorwaarden voor het
gebruik daarvan en aan de effecten daarvan op de natuur en de economische consequenties voor de biologische
land- en tuinbouw. Wij vinden dit een belangrijk onderwerp, dat in de MER aan de orde zou moeten komen en die
vervolgens ook in het bestemmingsplan geregeld zou moeten worden. Het gaat dan om een ruimtelijke zonering
waarbij Natura 2000 gebieden en gebieden met bijvoorbeeld biologiosche landbouw tegen invloeden worden
beschermd. Graag verwijzen wij u naar het bestemmingsplan Ooyse Schependom van de gemeente Nijmegen,
waarin een dergelijke regeling is opgenomen.
Over de agrarische bouwvlakken willen wij het volgende opmerken:
•
Wij zijn van mening dat alle agrarische bebouwing (dus inclusief kuilplaten en sleufsilo's) binnen de bouwvlakken gebouwd moet worden. Dat sluit ook aan op de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Dat geldt in het bijzonder voor de gaas- en boogkassen uit artikel 3.1.e.
•
Artikel 3.3.1 biedt de mogelijkheid om via een afwijkingsbevoegdheid buiten het bouwvlak te bouwen. Wij
kunnen ons vinden in een regeling die incidenteel een beperkte overschrijding van de bouwvlakken mogelijk
maakt. De bepaling zoals die nu in de regels is opgenomen kent echter geen beperkingen in aantal en oppervlakte. Wij stellen voor uit te gaan van een maximum overschrijding van 120 m², zoals die ook geldt voor
overschrijding van de bouwvlakken met kuilvoerplaten (artikel 3.3.2.). Bij grotere overschrijdingen past het
toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.
•
Een deel van de "andere bouwwerken" mag maximaal 3 meter hoog zijn. Daaronder vallen ook de sleufsilo's.
Wij vinden sleufsilo's van 3 meter veel te hoog en stellen voor de hoogte te beperken tot 1,2 meter. Dan is het
tenminste mogelijk om er (een deel van het jaar) overheen te kijken en komt het buitengebied niet vol te staan
met blinde muren van 3 meter hoog.
•
De maximale goot- en nokhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 respectievelijk 11 meter. Wij verzoeken u
deze regels aan te vullen met de bepaling dat bedrijfsgebouwen uit maximaal 1 bouwlaag mogen bestaan. De
ruimtelijke uitstraling van een stal of schuur in 2 bouwlagen past niet in het kwetsbare landschap in het plangebied.
Het plan kent in artikel 3.3.3. een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van het realiseren van paardenbakken. Wij
staan een zeer terughoudend beleid ten aanzien van paardenbakken voor, omdat paardenbakken op gespannen
voet staan met de landschappelijke waarden van het gebied en al snel leiden tot verrommeling. Wij stellen voor
om het aantal paardenbakken in het gebied aan een maximum te binden en bijvoorbeeld in de regels op te
nemen dat deze afwijkingsbevoegdheid maar 5 keer toegepast mag worden. Wij vinden een maximum van
1,7 meter voor omheiningen bij paardenbakken veel te hoog.
Bij de afwijkingsbevoegdheid voor nevenfuncties hebben wij de volgende opmerkingen:
•
De regeling voor kamperen bij de boer is gekoppeld aan een maximum oppervlakte van 1.500 m². Wij gaan er
van uit dat alle voorzieningen en een goede landschappelijke inpassing hier bij horen. Wij zijn het er niet mee
eens dat de minicamping buiten het bouwvlak gerealiseerd mag worden. En ook hier zijn wij sterk voorstander
van het opnemen van een maximum aantal minicampings voor het hele plangebied.
•
Via deze afwijkingsbevoegdheid kunnen B&W een stal ten behoeve van de intensieve veehouderij van maximaal 1000 m² toe laten. Dat kan toch naast geen nevenactiviteit meer genoemd worden! Dergelijke stallen
passen niet in dit waardevolle buitengebied. Wij maken bezwaar tegen deze regeling en stellen voor om het
maximum oppervlak terug te brengen tot bijvoorbeeld 250 m².
6
•
Wat stelt de gemeente zich voor bij een gebouw van 500 m² en een goot- en nokhoogte van 6 respectievelijk
11 meter ten behoeve van recreatieappartementen? Dat kan een gebouw van 10 bij 50 meter in 2 tot 3 bouwlagen opleveren!
Wij verzoeken u de regeling voor nevenactiviteiten nog eens kritisch te bezien.
De laatste jaren is de discussie over schaalvergroting in de landbouw steeds intensiever geworden. Wij constateren dat het maatschappelijk draagvlak voor een verdergaande schaalvergroting steeds meer afneemt. Het resultaat van de discussie op provinciaal niveau is terug te vinden in de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Wij accepteren het provinciaal beleid op dit punt.
In de regels van het voorontwerp van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de
bouwvlakken van de grondgebonden veehouderijbedrijven te vergroten tot maximaal 2 ha. De daarbij opgenomen
criteria voldoen niet aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Uitbreidingen groter dan 1,5 ha zijn uitsluitend
toegestaan ten behoeve van de verbetering van het dierenwelzijn, de vermindering van de milieubelasting en/of
de verbetering van de volksgezondheid. Wij verzoeken u de regels op dit punt aan te passen en daar aan toe te
voegen "op een manier die bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit".
Bij de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van vervolgfuncties hebben wij de volgende opmerkingen:
•
Het mogelijk maken van vervolgfuncties betekent dat de vrijgekomen gebouwen op een zinvolle manier
hergebruikt kunnen worden. De herbestemming houdt ook een waardevermeerdering in. Het beleid is er op
gericht om deze waardevermeerdering mede in te zetten voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering en wel door het
slopen van een deel van de vrijkomende bebouwing. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is in dat kader
bepaald dat in principe 50% van de voormalige agrarische bedrijf bebouwing wordt gesloopt. Een regeling
waar wij ons goed in kunnen vinden. Wij zijn het daarom niet eens met de sloopregeling zoals die in het voorontwerp van het bestemmingsplan is opgenomen.
•
In de regeling is bepaald dat er niet gesloopt hoeft te worden als "de sloop daarvan tot kapitaalvernietiging
leidt". Dat leidt ons geen zinvol criterium, omdat sloop van alles wat nog niet is ingestort altijd een zekere vorm
van kapitaalvernietiging inhoudt. En zoals hiervoor al is opgemerkt leidt de functiewijziging ook tot kapitaalvermeerdering.
•
In artikel 3.7.3. is de "ruimte voor ruimteregeling" opgenomen. Wij missen in deze bepaling een maximum
inhoudsmaat voor de nieuw te bouwen woning. En wij zijn het er niet mee eens dat de nieuwe woning ook buiten het voormalige agrarische bouwvlak gebouwd mag worden. Het is juist de bedoeling dat de oude bedrijfswoning en de nieuwe ruimte voor ruimte woning min of meer een samenhangend ensemble vormen.
•
Bij de wijzigingsbevoegdheden is het advies van onder andere een deskundige op het gebied van landschap,
natuur en cultuurhistorie voorgeschreven. Wij missen daarbij dat de initiatiefnemer een integraal inrichtingsplan voor zijn bedrijf maakt, op basis waarvan deze toetsing plaats kan vinden.
•
In dat kader willen wij u wijzen op de ervenconsulenten die bij Landschap Erfgoed Utrecht werkzaam zijn. Het
ervenconsulentschap is in 2013 in het leven geroepen om de ruimtelijke kwaliteit van plannen in het buitengebied te verbeteren. De beste kansen daarvoor liggen bij het inschakelen van de ervenconsulent bij de start
van de planvorming.
Vanzelfsprekend heeft een deel van bovenstaande opmerkingen ook betrekking op de vergelijkbare regelingen
zoals die in de bestemming Wonen zijn opgenomen.
7
Regels - algemeen
Wij nemen aan dat de gemeente er naar streeft om de verschillende bestemmingsplannen voor de buitengebieden in de gemeente op elkaar af te stemmen, zodat overal in de gemeente voor dezelfde situaties dezelfde
regelingen van toepassing zijn. Het verbaast ons daarom dat in dit bestemmingsplan weer andere begripsomschrijvingen worden gebruikt, zoals voor cultuurhistorische waarden, dagrecreatie, paardenhouderij en woonschip. Het meest opvallend is de omschrijving van "zomerhuis". In deze omgeving wordt onder een zomerhuis
een bijgebouw bij een boerderij bedoeld, waar van oudsher zomers door de agrariër werd gewoond. Nu blijkt een
zomerhuis weer een recreatieverblijf te zijn. Dat is verwarrend en leidt gemakkelijk tot verkeerde verwachtingen of
misverstanden. De verschillen met betrekking tot de begripsomschrijving van "buitenplaats" hebben wij hiervoor al
genoemd.
Voor de niet-agrarische bedrijven zijn de bebouwingsmogelijkheden op de verbeelding opgenomen door middel
van een maximum oppervlakte. Het is niet duidelijk (ook niet uit de toelichting) of dit de bestaande oppervlakte
bebouwing is of dat het plan wellicht uitbreidingsmogelijkheden biedt en zo ja hoeveel. Wij verzoeken u de toelichting op dit punt aan te vullen.
In artikel 10 is onder andere de verblijfsrecreatie geregeld. In het vigerende bestemmingsplan gelden strenge en
helder gedefinieerde voorschriften ten aanzien van functies, gebruik en bouwen op terreinen voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Deze zijn in het voorliggende plan goeddeels weggevallen. Wij nemen aan dat dit wordt hersteld.
In artikel 31.1 is de regeling tot het stellen van nadere eisen opgenomen. Wij willen u graag in overweging geven
deze regeling breder in te zetten. Bijvoorbeeld om tot een goede landschappelijke inpassing te komen. En door
toe te voegen dat de regeling ook van toepassing is bij natuur- en landschapswaarden.
In artikel 35.7 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van twee buitenplaatsen bij de Nes,
aan de Nigtevechtseweg, ter plekke van het huidige aannemersbedrijf in baggerwerkzaamheden. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om bij bedrijfsbeëindiging in totaal 4.000 m³ woonruimte te realiseren. In de
eerste plaats vinden wij de hoeveelheid nieuwe bebouwing niet in verhouding staat tot de oppervlakte te saneren
bestaande bebouwing. Wij stellen voor om aan te sluiten op de ruimte voor ruimte regeling zoals die van toepassing is op voormalige agrarische bedrijven. In dat geval kunnen 2 tot 3 nieuwe woningen van maximaal 600 m³
gerealiseerd worden. In de tweede plaats vragen wij ons af of het wenselijk is op hier een "buitenplaats" (met
alles wat daarbij hoort) te realiseren. In de derde plaats vinden wij het criterium dat alleen van de wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt mag worden als B&W een inrichtingsplan goedkeuren wel erg mager. Wij verzoeken
u de wijzigingsbevoegdheid aan te vullen met meer concrete criteria, zoals een goede landschappelijke inpassing, het realiseren van natuur of natuurwaarden en het concentreren van de nieuwe woningen op één plek.
Verbeelding - algemeen
Wij hebben de indruk dat voor de verbeelding een sterk verouderde ondergrond is gebruikt. Uitgaande van de
verbeelding lijken tal van agrarische bouwvlakken niet of slechts voor een klein deel bebouwd. Als de verbeelding
naast bijvoorbeeld de luchtfoto's van de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl wordt gelegd, blijkt dat
er (veel) meer bebouwing aanwezig is en dat sommige bouwvlakken eigenlijk niet groot genoeg zijn. Wij zijn van
mening dat voor het tekenen van de verbeelding een goede en actuele ondergrond een belangrijke basisvoorwaarde is.
8
Het is ons opgevallen dat een deel van de woonschepen niet in de betreffende aanduiding ligt.
Milieueffecten en Milieu Effecten Rapportage
In hoofdstuk 5.10 is een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daarin wordt gesteld dat het om
een conserverend bestemmingsplan gaat en dat het plan geen gevolgen voor met name de Natura 2000 gebieden zal hebben.
Wij zijn het er niet mee eens dat de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt geen
gevolgen voor de Natura 2000 gebieden kunnen hebben. In de toelichting wordt terecht gesteld dat het daarbij
met name gaat om de stikstof emissies van de agrarische bedrijven. Uit de verbeelding blijkt dat binnen de nu
ingetekende bouwvlakken ongeveer een verdubbeling van de bebouwing mogelijk is. Daarnaast kunnen de
bouwvlakken ook nog vergroot worden door middel van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid en
biedt het plan behoorlijk veel mogelijkheden voor intensieve veehouderij. Dat gegeven leidt tot de verplichting een
plan-MER op te stellen. Wellicht ten overvloede willen wij u wijzen op de uitspraak van de Raad van State van
5 december 2012 over het buitengebied van Zelhem (Bronckhorst).
Tot slot
Wij vertrouwen erop dat u bij de verdere procedure onze reactie in overweging wilt nemen en het plan op de
aangegeven punten aan wilt passen. Uiteraard zijn we graag bereid om een nadere toelichting te geven. Hiervoor
kunt u contact opnemen met ondergetekenden of met Arnold Korste van de NMU. De heer Korste is te bereiken
op telefoonnummer 030 - 25 67 367 en via e-mail op [email protected].
Met vriendelijke groet,
Namens de Natuur en Milieufederatie Utrecht
Mede namens de Vechtplassencommissie
Mede namens Natuurmonumenten
Ir. J.A.C. Hogenboom
Directeur NMU