LOBBYEN IN LIBERALE OGEN EDWIN VAN DE HAAR EN JEROEN SCHOLTEN Over lobbyen wordt vaak in negatieve termen gesproken. Maar wat is lobbyen eigenlijk, welke soorten lobbyisten zijn er, wat voeren lobbyisten in de praktijk uit? Een analyse van deze vragen leidt tot de conclusie dat lobby-activiteiten in een liberaal politiek systeem vanzelfsprekende en zelfs noodzakelijke gedragingen zijn.Voor liberalen ontstaat er pas een probleem als lobbyen geïnstitutionaliseerd wordt, zoals het geval is met de positie van de sociale partners in het poldermodel. Lobbyen is in. Of het nu gaat om oud-VVD leider Bolkestein die in zijn hoedanigheid als commissaris van een farmaceutisch bedrijf een briefje naar de minister van Volksgezondheid stuurt, de provincie Limburg die in Den Haag geld binnenhaalt voor de aanleg van een snelweg, de Nederlandse regering die oud-premier Lubbers kandidaat stelt voor het secretaris-generaalschap bij de NAVO, of om een politieke partij die een burgermeesterschap opeist: steeds valt het woord lobbyen. Deze voorbeelden sluiten voor een deel ook aan bij het beeld van een wat dubieuze bezigheid dat bij sommige mensen over lobbyisten bestaat. Het beeld van de betaalde borrelaar die zich tijdens recepties opdringt aan bestuurders en politici bestaat nog steeds. Ook in Nederland laait de discussie over de ethische grenzen aan politieke beïnvloeding regelmatig op, al dan niet onder invloed van excessen in het buitenland. Zo lieten twee Britse Lagerhuis-leden zich betalen om Kamervragen te stellen ten gunste van Harrods-eigenaar Al Fayed1 en zijn er incidenten in het Brusselse circuit geweest. Aan de ene kant neemt de belangstelling voor lobbyen toe, maar deze vorm van politieke beïnvloeding blijft ook onderhevig aan kritiek. Lobbyen wordt af en toe zelfs beschouwd als een bedreiging voor onze democratie. Voordat kan worden vastgesteld of deze angst terecht is, moet eerst worden bepaald wat lobbyen inhoudt. 68 WAT IS LOBBYEN? Op de vraag wat lobbyen nu precies betekent, is geen eenduidig antwoord te geven. De Rotterdamse politicoloog Van Schendelen definieert lobbyen als ‘het informeel pogen formele gezagsdragers te beïnvloeden’.2 Van Schendelen meent dat een professioneel lobbyist zich vooral moet richten op niet-openbare contacten met ambtenaren. De definitie van Van Schendelen is echter niet geheel bevredigend, zoals hij ook zelf aangeeft. De betekenis van de begrippen als ‘informeel’, of ‘formele gezagsdragers’ ligt immers niet vast. Waar de een het schrijven van een brief aan leden van de Vaste Kamercommissie formeel noemt, zal een ander het informeel vinden. Het aanbieden van een petitie of het inspreken op een hoorzitting zijn andere voorbeelden van twijfelgevallen. Daarnaast kan men zich afvragen of invloedrijke adviescolleges, zoals het RIVM op het gebied van milieu, de OPTA voor de telecommunicatiemarkt, of de politiek adviseurs die Kamerleden en bewindslieden bijstaan, gerekend moeten worden tot de formele of informele gezagsdragers. Bovendien richt een lobbyist zich ook op andere mede- of tegenstanders dan alleen binnen de overheid. Zo kunnen er opvallende coalities ontstaan, bijvoorbeeld tussen patiëntenverenigingen en bedrijfsleven. Voor de praktiserend lobbyist is de definitie nauwelijks relevant. Een moderne adviseur op het gebied van belangenbehartiging weegt steeds opnieuw af wat de beste manier is om zijn doel te bereiken. De ene keer kan dat een vertrouwelijk gesprek zijn, een andere keer een publicitair offensief, inclusief protestmars naar het Binnenhof. Het is in ieder geval een mythe dat lobbyisten uitsluitend op basis van de juiste connecties in achterafkamertjes de zaken ‘even regelen’. Daarbij spelen de media en de ambtenarij een grote rol in het beleidsproces. Mede door een explosieve stijging van het aantal journalisten, komen beleidsvoornemens steeds vroeger in het nieuws. Van oudsher intern Liberaal Reveil 2 gerichte ambtenaren realiseren zich dat beeldvorming en imago-aspecten van beleid doorslaggevend kunnen zijn voor het resultaat. De toename van het aantal voorlichters en communicatie-adviseurs bij de overheid is hiervoor een aanwijzing. Dit proces wordt ook wel de mediatisering van de politiek genoemd.3 De definitie van lobbyen is niet van belang, wel het doel: legitieme politieke belangenbehartiging. Dit kan via verschillende wegen verlopen: informeel, formeel, in het middelpunt van de publiciteit, of juist op de achtergrond. Overigens richt een deel van de discussie zich juist op het informele deel van de beïnvloeding, wegens het veronderstelde gebrek aan democratische controle. Verderop in dit artikel wordt hier uitvoerig op ingegaan. SOORTEN LOBBYISTEN Volgens schattingen zijn er in Den Haag vele honderden mensen actief die voor het politiek belang van een organisatie opkomen. De organisaties die zij vertegenwoordigen, verschillen sterk. Uit de literatuur over pressiegroepen blijkt dat er vele verschillende manieren van indelen zijn.4 Zo kan men de schaalgrootte als uitgangspunt nemen (koepel-, sector- en brancheorganisaties op lokaal, regionaal of nationaal niveau). Denk aan het verschil tussen VNO NCW, FME, en de Algemene Vereniging van Destillateurs en Likeurstokers. Een andere indeling is mogelijk op basis van het soort belang dat wordt behartigd, bijvoorbeeld door public interest groups zoals Greenpeace of Amnesty International. In dit artikel wordt voor een alternatieve benadering gekozen, waarbij de positie die de lobbyist inneemt in de politieke arena centraal staat. Op deze wijze is het mogelijk de lobbyist te beoordelen vanuit zijn rol in het politieke proces. Het gaat ons niet zo zeer om het belang dat vertegenwoordigd wordt, maar om het politieke gedrag. Grofweg kan men naar onze mening drie soorten lobbyisten onderscheiden. Institutionele lobbyisten De eerste categorie bestaat uit min of meer geïnstitutionaliseerde lobby’s. Dit zijn gerespecteerde maatschappelijke organisaties die haast vanzelfsprekend onderdeel uitmaken van het politieke proces.Ambtenaren en kamerleden kennen en erkennen deze belangenorganisaties en Liberaal Reveil 2 zullen hen regelmatig consulteren. Deze bevoorrechte positie danken de institutionele lobbyisten vaak aan hun grote achterban, hun expertise, of de onmisbaarheid van hun organisatie bij de uitvoering van beleid.Voorbeelden zijn de Consumentenbond,ANWB,Vluchtelingenwerk en Milieudefensie. Een aantal van deze maatschappelijke lobby’s maken in meer of mindere mate deel uit van het formele politieke systeem. VNO NCW en FNV hebben zitting in de Sociaal Economische Raad en tal van andere formele organen. De belangenorganisatie van de Nederlandse gemeenten,VNG, is een voorbeeld van een overheidslobby die een bijzondere positie in het bestuur heeft. Deze vorm van geïnstitutionaliseerd lobbyisme is populair, zo bewijst de aandacht voor ‘het poldermodel’. Issue-gebonden lobbyisten De tweede groep lobbyisten is verreweg het grootst in aantal en bestaat uit tal van bedrijven, beroepsgroepen, brancheorganisaties, patiëntenverenigingen en andere organisaties die zich issue-gebonden in de politieke arena bewegen. Volgens Doorewaard bestaan er alleen al ruim 1500 brancheorganisaties.5 Zij zijn actief als er onderwerpen op de politieke agenda staan die hun organisatie direct raken. Bekende voorbeelden zijn de notarissenlobby rond de nieuwe Notariswet en bedrijven als NOS en HMG bij de behandeling van de regeringsplannen voor vernieuwing van het omroepbestel. Ook overheden kunnen tot deze categorie behoren. Vele kleine gemeenten hebben de laatste jaren in Den Haag geknokt voor hun zelfstandigheid. Commerciële lobbyisten De laatste twintig jaar is een derde categorie ontstaan. Dit zijn de commerciële adviesbureaus die op basis van uurtarieven organisaties en personen assisteren bij het behartigen van hun politieke belangen. Op dit moment zijn er zo’n twintig van deze bedrijven actief in Den Haag, variërend van eenmanszaken van ex-politici en journalisten, tot public affairs adviesbureaus met bijna twintig medewerkers. Ook politici en bestuurders die, al dan niet betaald, in de vorm van commissariaten hun kennis, expertise en contacten aanbieden aan organisaties, rekenen wij tot deze categorie. 69 De commerciële lobbyist adviseert zijn cliënt over de omgang met politiek-maatschappelijke kansen en bedreigingen. Een professional zal daarbij zelden op de (publicitaire) voorgrond treden en zelf de politieke belangenbehartiging ter hand nemen. Vertegenwoordigers van de betreffende organisatie zelf dienen de lobbyboodschap uit te dragen, opdat de boodschap effectiever en geloofwaardiger overkomt. De commerciële lobbyist doet onderzoek en adviseert over argumentatie, toonzetting, route van belangenbehartiging en inzet van politieke hulpmiddelen. WERKZAAMHEDEN VAN DE LOBBYIST Voordat we, vanuit de liberale beginselen, een normatief oordeel vellen over de werkzaamheden van de lobbyist, is het nodig om te bekijken welke activiteiten een lobbyist uitvoert. Enigszins gesimplificeerd kunnen vier rollen onderscheiden worden. Informatiemakelaar Politieke en maatschappelijke processen zijn dermate ingewikkeld dat het verkrijgen van benodigde informatie over procedures, de status van de beleidsvorming en de andere spelers en hun belangen, een vak apart is geworden. De uitbreiding van het overheidsapparaat en de toegenomen complexiteit van de inhoud van beleid - mede als gevolg van de toenemende internationalisering maken de totstandkoming van beleid tot een zeer ingewikkeld spel met veel actoren, niet in de laatste plaats de media. Wil iemand zich in dit proces mengen, dan is een eerste vereiste dat hij een exact beeld heeft van de actoren, hun intenties en de fase van besluitvorming. Informatie behoort dus tot de basisuitrusting van elke betrokkene. De kerntaak van een lobbyist is het vergaren en analyseren van informatie ten behoeve van de belangen van zijn cliënt. Lobbyisten leven voor een groot deel op nieuwsstromen. Zij analyseren (monitoren) kranten en tijdschriften en gebruiken informatiestromen tussen parlement en regering, vaktijdschriften, personeelsbladen van belangrijke actoren en in toenemende mate tal van elektronische bronnen, zoals websites en databestanden. Grote lobby-organisaties hebben voor deze monitoringtaken specialisten in dienst. 70 Ook politici onderkennen de waarde van de lobbyist als informatieverschaffer. Zo schrijft PvdA-kamerlid Marjet van Zuijlen:‘uiteraard kunnen Kamerleden ook zelf op onderzoek uitgaan, deskundigen en wetenschappers raadplegen, stages lopen, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de informatie uit het veld bij het vormen van de mening van groot belang is’.6 VVD-minister Jorritsma (toen nog minister van Verkeer en Waterstaat) stelde: ‘Goede informatie bij de besluitvormers is van essentieel belang. Public Affairs en lobby in het bijzonder is nodig voor het goed functioneren van politiek en bedrijfsleven.’7 Soortgelijke opmerkingen zijn ook te beluisteren vanuit het ambtelijk apparaat. Lobbyen draagt in de ogen van Nederlandse topambtenaren bij aan goede informatievoorziening.8 Voormalig minister van Onderwijs, Jo Ritzen, signaleert deze ontwikkeling ook. Hij betreurt echter dat lobbyisten zich steeds meer tot de Tweede Kamer richten, omdat daarmee de centrale positie van de vakminister wordt aangetast. Om tegendruk te bieden organiseerde hij ‘briefings’ door hemzelf of door beleidsmedewerkers.9 Impliciet wordt hier wederom bevestigd dat informatie een centrale rol inneemt in de activiteiten van lobbyisten. Analyticus Stap twee is de analyse van de informatie en de bepaling van relevante ontwikkelingen voor de cliënt. Het identificeren van kansen en bedreigingen, het voorspellen van trends en de selectie van prioriteiten zijn de belangrijkste elementen.Voor een lobbyist is het daarbij essentieel om een uitstekend beeld te hebben van de organisatie waarvoor hij werkt. Vaak zijn er binnen een organisatie zelf verschillende belangen van afdelingen en individuen, die van invloed kunnen zijn op de lobby-activiteiten. Strateeg Indien een lobbyist een aantal politieke aandachtspunten voor zijn opdrachtgever heeft geïdentificeerd, stippelt hij vervolgens een strategie uit, waarbinnen de tactiek en benodigde technieken worden gekozen. Belangrijke keuzemogelijkheden zijn: wel of geen (directe) politieke actie, high of low profile presentatie, protestkoers of coöperatief meewerken, individuele actie of selectie van een actie-collectief. In veel gevallen zal een lobbyist enige Liberaal Reveil 2 flexibiliteit betrachten en de tactiek soms bijstellen, omdat het verloop van politiek-maatschappelijke processen grillig kan zijn. Uitvoerder Op basis van de gekozen strategie en tactiek gaat de lobbyist tot actie over. Dit kan variëren van het schrijven van brieven en persberichten, mediatraining en het voorbereiden van gesprekken tot aan de organisatie van een internationale conferentie. De professionele lobbyist treedt hierbij in de meeste gevallen niet op de voorgrond. Hier past overigens een relativering. Met name de toenemende invloed van de media heeft ervoor gezorgd dat er de laatste jaren steeds meer lobbyende organisaties zijn die van tijd tot tijd juist wel doelbewust voor een zeer hoog media-profiel kiezen. Naast het bereiken van politieke winst lijkt steeds vaker de zichtbaarheid van de organisatie voor de achterban, of het algemeen publiek, een belangrijke drijfveer om publiekelijk te strijden.Voorbeelden van een dergelijke lobby pour lobby zijn de duizenden brieven die bij elke kabinetsformatie de informateurs bereiken. Kabinetsinformateur Zalm zei hiervan dat de formateurs afgelopen zomer blij waren dat er nog een oude standaardbrief lag om de inzenders er van op de hoogte te stellen dat hun verzoeken de formateurs bereikt hadden.10 LOBBYEN VOLGENS LIBERALE MAATSTAVEN Nu in grote lijnen is beschreven wat lobbyisten doen en welke soorten lobbyisten er bestaan, bekijken we welke plaats deze vorm van politiek bedrijven inneemt in de liberale opvattingen van democratie. De serieuze kritiek tegen het verschijnsel lobbyen concentreert zich in hoofdzaak op de veronderstelling dat lobbyisten een negatieve invloed hebben op drie kenmerken van een moderne democratie: toegankelijkheid, transparantie en democratische controle. Om de vraag te beantwoorden hoe lobbyen moet worden beoordeeld vanuit liberaal perspectief, wordt in het onderstaande getracht lobbyen in het licht te plaatsen van de liberale democratie-idee. Naar onze mening is lobbyen net als bijvoorbeeld stemgedrag een vorm van politiek gedrag, dat bij de moderne democratie hoort. Liberaal Reveil 2 Zeker voor liberalen is dit interessant, door de centrale plaats die het idee van de democratische rechtsstaat inneemt in de klassieke liberale filosofie. De moderne democratie is een liberale democratie, omdat het volk, de demos, niet alleen recht heeft om te participeren, maar omdat er ook waarborgen ter bescherming van de individuele vrijheid zijn ingebouwd.11 Grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, vormen hiervoor de basis. Het volk heerst niet direct, maar door de afvaardiging van vertegenwoordigers. Dit is volgens liberalen één van de drie pijlers van het constitutionalisme, ‘de traditie in het denken over de staat die beoogt institutionele waarborgen te ontwikkelen om staatsabsolutisme te voorkomen, aangezien dit zou leiden tot een volledige verschrompeling van het individuele domein’.12 De andere twee pijlers zijn de rule of law en machtenscheiding. In het navolgende wordt de rol van de lobbyist in het licht van deze drie pijlers geanalyseerd, ten einde tot een (normatieve) beoordeling van lobbyen als politiek gedrag vanuit de liberale grondslagen te komen. LIBERALE DEMOCRATIE In de liberale filosofie staat de vrijheid van het individu centraal. Grondrechten die de individuele vrijheid beschermen, nemen daarom een belangrijke plaats in de liberale theorie in. Het recht op vrije meningsuiting, alsmede het recht op vergadering en vereniging, zijn voor liberalen van wezenlijk belang. Deze twee liberale grondrechten vormen de basis voor het werk van de lobbyist. Maar dit werk dient, zoals gezegd, ook getoetst te worden aan de hand van drie andere criteria. Politieke representatie Hoewel liberalen het individu van ultieme waarde achten, zijn zij geen voorstanders van een systeem waarbij elk individu in gelijke mate invloed op de beslissingen heeft, nadat ieder vanuit het beginsel van gelijkwaardigheid aan het verkiezingsproces heeft kunnen deelnemen. Als men via consensus moet beslissen heeft een ieder vetorecht, waardoor conflicten uiteindelijk niet meer op vreedzame wijze kunnen worden opgelost. Kinneging wijst erop dat liberalen kiezen voor de meerderheidsregel als beslisregel. Andere vormen van beslissen, zoals gekwalificeerde meerderheid, laten de mening van de minderheid zwaar- 71 der wegen dan die van de meerderheid. Dit druist weer tegen het gelijkwaardigheidsbeginsel in. Dat wil niet zeggen dat de mening van de minderheid pertinent over het hoofd mag worden gezien, in tegendeel: het is van groot belang dat er sprake is van wisselende meerder- en minderheden.Als steeds dezelfde meerderheid over dezelfde minderheid beslist ontstaat er een tirannie van de meerderheid.13 Dat resulteert in aantasting van de individuele vrijheid en is dus afkeurenswaardig. ‘The argument for democracy presupposes that any minority opinion may become a majority one’, zo stelt Hayek.14 Voor een lobbyist is deze stelregel wezenlijk voor zijn professioneel bestaan. Zeker voor een professionele public affairs consultant geldt dat hij vaak pas wordt ingeschakeld als de cliënt de hete adem van de (nakende) meerderheid in de nek voelt. Dan is het zaak om de tot dan geldende minderheidsopinie om te doen slaan in een meerderheid. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een onderdeel van nieuwe wetgeving. Rule of law De rule of law stelt beperkingen aan het handelen van de staat. De staat mag niemand vervolgen op basis van regels die niet van tevoren waren vastgesteld (legaliteitsbeginsel) en ook bekend waren. De staat dient zich aan bepaalde regels te houden en bijzondere rechten, zoals grondrechten, mogen niet worden overtreden.Wetten moeten zeker zijn en een ieder is gelijk voor de wet. De rule of law is een begrenzing van de staat, ter bescherming van het individuele domein.15 Het staatsrecht regelt niet alleen de betrekkingen tussen burgers en de staat, maar ook de regels voor de werking van bijvoorbeeld parlement en regering. Voorbeelden zijn de reglementen van orde van de Tweede Kamer of de Ministerraad. Lobbyen moet naar onze mening zowel in het licht van deze laatste regels, alsmede alle andere gangbare regels uit bestuurs- en strafrecht worden beoordeeld.Als zowel de lobbyist en de politicus zich aan de wet houdt, is er dus slechts sprake van uitoefening van democratische rechten. Maar dit strikt formeel-juridische standpunt dient aangevuld te worden. Niet alles wat volgens de regels mag, moet ook kunnen. Dit hebben gevallen in het verleden aangetoond, zoals het ‘Beste-Els’ briefje van Bolke- 72 stein. Formeel was er niets aan de hand, maar toch was er een boel lawaai. Dit ligt niet alleen aan de media die altijd op zoek zijn naar een relletje. Er bestaan, zeker in calvinistisch Nederland, ongeschreven omgangsregels. Professionele lobbyisten hebben dit goed begrepen. Een goede lobbyist doseert zijn activiteiten in ambtenarij en parlement en zorgt dat er strikt volgens de regels wordt gehandeld. Een goede reputatie is namelijk van levensbelang.Als het imago beschadigd is, heeft dat zeer schadelijke effecten op de geloofwaardigheid van de lobbyist. Uit onderzoek van De Lange blijkt dat de meeste lobbyisten dit zeer goed begrepen hebben. Lobbyisten stellen zelf een grens aan hun handelen, zij gaan niet tegen maatschappelijke normen en waarden in.16 Deze vorm van zelfregulerende orde is bij uitstek liberaal. Een aparte ‘code of conduct’ voor lobbyisten, zoals in de VS of het Europees Parlement is ingesteld, is naar onze mening niet nodig. De bestaande regelgeving is de enige gedragscode die voor lobbyen nodig is. De instelling van een gedragscode heeft alleen maar tot gevolg dat er nieuwe oligopolies van ‘erkende lobbyisten’ worden gevormd. Het is van belang de toegang tot de politiek juist zo vrij mogelijk te houden. Hoewel een wezenlijk kenmerk van lobbyen in het informele karakter ligt, impliceert dat geenszins dat tegen de rule of law wordt ingegaan. Beoordeling van lobbyen vanuit de rule of law is dan ook relatief eenvoudig: als er regelgeving wordt overtreden, zowel geschreven of ongeschreven, dan is ook lobbyen niet meer legitiem. In het geval van overtreding van formele regelgeving is dat duidelijk. Als ongeschreven regelgeving wordt overtreden, is dat allicht nog veel schadelijker voor de lobbyist. Er is geen reden om aan de integriteit van de lobbyist of de formele gezagdrager te twijfelen. Hiervoor draagt, net als bij andere rechtshandelingen, zowel de lobbyist als de betrokken ambtenaar of politicus zelf de verantwoordelijkheid. Als een Kamerlid zich laat betalen voor het stellen van vragen, is dat een overtreding van de norm die op zijn individuele merites dient te worden bekeken. Dat heeft niet veel met het verschijnsel lobbyen als zodanig te maken. Machtenscheiding Lobbyen vindt plaats bij het ambtelijk apparaat en het parlement. In Nederland hebben ambtenaren een grote Liberaal Reveil 2 invloed. In een land als de Verenigde Staten, waar de machtenscheiding verder is doorgevoerd, is de Senaat invloedrijker dan het parlement in ons land. Regering en Staten-Generaal vormen samen de wetgevende macht, maar het merendeel van de wetgeving komt voort uit de regerende, officieel de uitvoerende, macht. Reeds veel is geschreven over de invloed van de ambtenarij, ook wel de vierde macht genoemd. Die invloed wordt onderkend door het gedrag van lobbyisten. Veel inspanningen zijn gericht op beïnvloeding van de ambtenaar. Hij of zij is vaak de bron van wetgeving, of de auteur van een voorstel tot aankoop of opdrachtverlening. Als te veel lobbyisten ambtenaren benaderen, bestaat het gevaar van een te grote druk op ambtenaren en politici. Dit kan op twee wijzen worden voorkomen.Ten eerste dient de ambtenaar of de politicus duidelijke regels te stellen.Alle relevante actoren moeten de kans krijgen om te worden gehoord, maar dat kan op efficiënte wijze worden georganiseerd. Ten tweede betracht een goede lobbyist terughoudendheid. Korte, zakelijke informatievoorziening wordt gewaardeerd, ellenlange detailverhalen niet. Iemand die als een nuisance factor wordt gezien, is veel minder effectief. Zolang dit soort bezigheden van ambtenaren politiek gelegitimeerd wordt, bij voorkeur door actieve bemoeienis van de regering en de Kamer, is er vanuit liberaal oogpunt geen probleem. Maar er zijn twee punten van belang in dit opzicht. De politieke controle is niet altijd even sterk, vooral omdat met oog op het coalitiebelang meerderheden worden gesteund, die hun eigen belang in plaats van het algemeen belang, c.q. de bescherming van het individuele domein, stellen. De invloed van politieke partijen is in dit proces groot. Voor de juiste controle van de volksvertegenwoordiging op de regering en de bureaucratie is het eigenlijk nodig dat ministers ‘strak in het gelid’ worden gehouden door hun partijen.Vaak zien wij echter een omgekeerde ontwikkeling. Het plan van de partijgenoot in het kabinet dient a priori gesteund te worden, op straffe van politiek tumult. Ten tweede is het staatsapparaat in de moderne verzorgingsstaat van een dusdanige omvang dat het onmogelijk is om een groot deel van de ambtelijke werkzaamheden politiek te controleren. Dit komt mede door de hoeveelheid kaderwetgeving, die het ambtelijk apparaat veel Liberaal Reveil 2 invloed op de uitvoering van wetten geeft. Dit hangt ook samen met het verschil in informatievoorziening tussen ambtenaren en politici. Logischerwijs hebben ambtenaren een informatievoorsprong, al was het alleen al omdat hun aantal groot is. Lobbyisten vervullen in dit proces een controle-versterkende functie. In hun handelswijzen ‘volgen’ zij als het ware het wetsvoorstel. Dus als de fase van ambtelijke voorbereiding is afgerond, wordt ook de politicus van een grote hoeveelheid informatie voorzien. Er ontstaan rond politieke issues als het ware ‘lobby-piramides’. Aan de top van de piramide staat de politicus, die van de basis, de elkaar beconcurrerende lobbyisten, informatie krijgt aangedragen. Dit is een pluralistisch proces van informatievoorziening. De politicus maakt uiteindelijk de finale afweging. KRITIEK OP GERINGE TOEGANKELIJKHEID In het bovenstaande werd een aantal algemene problemen van de politiek beschreven. De lobbyist haakt aan bij deze feitelijke politieke ontwikkelingen. Hij is er echter niet de oorzaak van. Problemen in de uitvoering van de politiek zijn problemen die door politici moeten worden opgelost. Dit lijkt allicht een formele opstelling, maar ons staatsbestel biedt voor andere oplossingen bijna geen ruimte. Overigens zijn dit soort ontwikkelingen voor klassieke liberalen een bewijs voor de noodzaak de staatsbemoeienis zo klein mogelijk te houden. Lobbyisten zijn dus niet de oorzaak van de gesignaleerde politieke problemen. Leidt hun werk wel tot andere problemen? Een veel geuit bezwaar tegen lobbyen luidt dat er een situatie ontstaat waarbij sommige belanghebbenden, die op zich legitieme wensen hebben, niet kunnen doordringen tot de politiek, omdat zij de professionialiteit van de beter georganiseerde lobby’s ontberen. Opvallend is dat deze kritiek zich hoofdzakelijk lijkt te richten op de tweede en derde categorie lobby’s, de issue-gebonden en commerciële belangenbehartiging. Met name het bedrijfsleven moet het ontgelden. Door de inzet van ruime financiële middelen kunnen bedrijven de benodigde tijd en expertise inkopen. Zij zouden zo een voorsprong hebben op de minder draagkrachtige, al dan niet door amateurs geleide belangenorganisaties op, bijvoorbeeld het gebied van milieu en consumentenbescherming. Hoewel deze aanname op het eerste gezicht 73 plausibel lijkt, zijn er de nodige kanttekeningen bij te plaatsen. Ten eerste is het de vraag of er in Nederland nog wel belangen bestaan die louter door amateurs worden verdedigd. Mede door het subsidiebeleid van de laatste decennia is er op vrijwel elk beleidsterrein wel een belangenorganisatie te vinden, die qua ervaring en expertise niet onder hoeft te doen voor de lobby’s uit het bedrijfsleven. De Stichting Natuur en Milieu of de Consumentenbond zijn professionele organisaties die gehuisvest zijn in kantoren waarop de gemiddelde multinational jaloers kan zijn. De tweede relativering is fundamenteler. Zonder het belang van financiële middelen te bagatelliseren is het absurd om de politieke en maatschappelijke arena voor te stellen als een soort commerciële markt waarbij financiële macht doorslaggevend is. Juist politici zijn zeer gevoelig voor andere factoren, zoals de omvang en samenstelling van de achterban van de lobbyende organisatie en in toenemende mate de potentiële publicitaire impact van het beleidsonderwerp. VERWERPELIJK POLDERMODEL Het meest opvallend aan de kritiek op de verminderde toegankelijkheid is dat de institutionele lobby’s buiten schot blijven. De plaats van deze lobby’s in het ‘poldermodel’ wordt tegenwoordig alom geprezen, hoewel dit in het verleden anders is geweest. Franke en Van den Berg wijzen er terecht op dat vanuit democratisch (en ook liberaal) oogpunt deze categorie de meeste zorgen dient te baren. In het poldermodel is op bepaalde beleidsterreinen sprake van een IJzeren Ring van belangenvertegenwoordiging, politiek en bestuur. Dit is een neo-corporatistisch model van belangenrepresentatie, dat gekenmerkt wordt door een oligopolie van elkaar erkennende organisaties. Ook de staat erkent deze organisaties als gesprekspartner.17 Dit kan tegen de belangen van de samenleving ingaan, omdat in dit systeem het gevaar schuilt dat organisaties met afwijkende opvattingen, of nieuwe organisaties, moeite hebben het oor van de besluitvormers te bereiken. Hiervoor waarschuwde Hayek, die hierin de zwakte van het democratisch systeem zag.Volgens hem zijn veel democratieën vervallen tot systemen waarin niet langer 74 de gewone meerderheid over issues besluit. De meerderheid, die steunt op het inwilligen van de speciale belangen van allerlei kleinere belangengroeperingen, maakt tegenwoordig de dienst uit.18 Hier is het poldermodel bij uitstek een voorbeeld van. Liberalen zouden daar dus afstand van moeten nemen, omdat de kans op wisselende meerderheden één van de redenen waarom liberalen de democratie steunen - danig wordt verkleind. Sterker, meerderheidsbesluitvorming dient in liberale ogen op afwegingen, en niet op afspraken, te zijn gebaseerd.19 De rol van de institutionele lobbyist binnen het naar onze mening overgewaardeerde poldermodel betekent dan ook eerder een verzwakking van de democratie dan een versterking ervan. Dit in tegenstelling tot de single-issue en andere lobbyisten. De lobbyisten uit deze laatste categorieën moeten in dit licht beschouwd worden als liaisons tussen de samenleving en de politieke vertegenwoordigers. Lobbyisten articuleren een (deel)belang dat politici gebruiken om tot de vaststelling van besluiten te komen. Zij balanceren als het ware op de grens tussen meerder- en minderheid, maar de verantwoordelijkheid voor het besluit ligt uiteindelijk bij de politici. De politicoloog Dahl ruimt in zijn beschouwingen over democratieën (door hem polyarchieën genoemd) een belangrijke plek in voor de opvattingen van politiek actieve burgers. Zonder actieve participatie verliest een democratie aan legitimiteit. Slechts als er sprake is van tweezijdige communicatie tussen vertegenwoordigers en burgers blijft er een vertrouwenwekkend, democratisch systeem in stand. Binnen dat bestaande vertrouwen is het mogelijk om conflicten uit te vechten, die de democratie niet destabiliseren. Dat kunnen conflicten zijn tussen politieke partijen, maar ook tussen andere geledingen in de samenleving. Dahl wijst er op dat de huidige samenlevingen gecompliceerd zijn, waardoor het gevaar bestaat dat de toenemende ongelijkheid in kennis tussen gewone burgers en beleidselites (die te vinden zijn in politieke partijen, overheidsbureaucratie, universiteiten, onderzoeksinstituten, media, adviesgroepen - waaronder lobbyisten -, bedrijven en vakbonden) een belemmering vormt voor controle door de kiezers op het beleid.20 Voor liberalen is dit gevaar in zekere zin minder Liberaal Reveil 2 acuut, omdat zij, zoals wij hebben gezien, sterk geloven in de waarde van de beleidselite. In een samenleving die snel complexer wordt, wordt de druk op die elite wel steeds groter. Het is dus van groot belang dat politieke partijen erin slagen ook de beste mensen voor vertegenwoordigende functies te kandideren. Het spreekt voor zich dat dit helaas niet altijd het geval is. De rol van de lobbyist wordt groter indien meer informatie nodig is voor afgewogen beslissingen. Het is aan de politicus om ervoor te zorgen dat er voldoende uit verschillende bronnen wordt geput. De lobbyist is in dit opzicht bij uitstek een representant van politieke participatie vanuit de samenleving. KRITIEK OP GERINGE OPENBAARHEID Een ander bezwaar dat vaak tegen lobbyen wordt gebruikt, is dat de democratie wordt belemmerd omdat de belangenbehartiging zich niet in de openbaarheid afspeelt. Dit laatste is maar ten dele waar.Vanzelfsprekend vinden er ontmoetingen plaats in een informele omgeving, maar er is geen reden om aan te nemen dat het aan de lobbyist ligt als de resultaten van informele uitwisselingen van argumenten niet aan de openbaarheid worden prijs gegeven. Immers, de politicus dient publieke verantwoording voor zijn of haar daden af te leggen. Er zullen weinig lobbyisten zijn die er bezwaar tegen hebben als de door hen geformuleerde argumenten voor een groter publiek door politici worden herhaald, ter legitimatie van keuzen.Voor issue-gebonden lobbyisten is dat alleen maar gunstig, want hun argumenten worden van een soort politiek keurmerk voorzien. Datzelfde geldt ook voor de professionele public affairs consultant, want die opereert uitsluitend als vertegenwoordiger van zijn cliënt, niet op persoonlijke titel. Maar ook dit punt vergt het een en ander van de politicus. Hij of zij kan immers in een dossier nog meer (partij)belangen hebben dan slechts de zakelijke voor- en tegenargumenten. Maar dat kan een lobbyist vanzelfsprekend niet worden verweten. teem moet daartoe toegankelijk zijn. Voorkomen moet worden dat bepaalde vormen van geïnstitutionaliseerde belangenbehartiging een belemmering vormen voor andere belangen. Neocorporatistische systemen zoals het poldermodel moeten om deze reden worden afgewezen. Voor liberalen is het van groot belang dat er wisselende meerderheden zijn binnen de democratie. Als de belangen van enkele organisaties als het ware automatisch toegang hebben tot de besluitvormers, is er een grote kans dat zij andere belangen die net zo goed van waarde zijn voor politieke besluitvorming, opzij drukken. Het gevaar van een tirannie van de meerderheid ligt dan op de loer. De liberale democratie-gedachte stelt hoge eisen aan de kwaliteit van politici. Zij moeten zich van vele kanten laten informeren, om vervolgens tot een onafhankelijk oordeel te komen. De situatie met het poldermodel laat zien dat er aan dit liberale ideaal nog gewerkt moet worden. Er is nog te weinig sprake van wisselende meerderheden per beleidsonderwerp. Lobbyen in Nederland heeft geen behoefte aan een ‘code of conduct’. Zolang ambtenaren, politici en lobbyisten zich aan de wet en regelgeving houden is lobbygedrag de uitoefening van democratische rechten. De instelling van ‘erkende’ lobby-adviseurs werkt dan nieuwe oligopolie-vorming in de hand. Daar zijn liberalen geen voorstander van. Openbaarheid en transparantie van politieke processen zijn voorwaarden waaraan lobbyisten zonder meer willen voldoen. Ook hier worden de grenzen in belangrijke mate bepaald door de politiek. Daarbij is er sprake van een zelfregulerende orde onder lobbyisten. Een goed imago in politiek-bestuurlijk Den Haag is één van de belangrijkste voorwaarden voor succes. Vanuit de klassiek liberale beginselen past lobbyen uitstekend binnen de werking van de drie pijlers van de democratie. Die democratie is geen doel op zich, maar een middel om het individu te faciliteren. Lobbyen helpt om allerlei maatschappelijke belangen bij de besluitvormers onder de aandacht te krijgen. Lobbyen is dus met recht liberaal te noemen. CONCLUSIE Lobbyen is normaal politiek gedrag. In een liberale democratie is het een gezond teken dat individuen en groepen opkomen voor hun politieke belangen, al dan niet geadviseerd door gespecialiseerde consultants. Een politiek sys- Liberaal Reveil 2 75 NOTEN 1. Uitvoerig beschreven in C. Souza, $o you want to be a lobbyist. The inside story of the political lobbying industry, Londen, 1998. 2. M.C.P.M. van Schendelen, B.M.J. Pauw, Lobbyen in Nederland. Professie en profijt, Den Haag, 1998, p. 12. 3. Deze term is ontleend aan het Crisis Onderzoek Team van de Universiteit Leiden, Crisis in het nieuws. Samenspel en tegenspel tussen overheden en media, COT-reeks nummer 1,Alphen aan den Rijn, 1997, p. 9. 4. A.A.G. Pijnenburg, ‘Collectieve belangenbehartiging door bedrijven’, in M.P.C.M. van Schendelen e.a. (red.), Politiek en bedrijfsleven. Een actuele confrontatie, Amsterdam, 1994, pp. 165-169. 5. M.E.M. Doorewaard, Milieuwetgeving en bedrijfsleven. De paradoxale rol van belangenorganisaties, Groningen, 1990, pp. 165-166. 6. M.M. van Zuijlen, ‘Lobbyen. De kant van de ontvanger’, in: M.C.P.M. van Schendelen, B.M.J. Pauw (red.), op. cit., p. 154. 7. Twan van de Kerkhof, ‘Pssst, mag ik even met u praten. Lobbyen: bedrijven moeten ook standpunten kunnen verkopen’, in: Management Team, 20 oktober 1995, pp. 125-127. 8. A.J.P.M.Wilbers, ‘Ambtenaren en de lobby: resultaten van nieuw onderzoek’, in: W.J. Bennis, B.M.J. Pauw, M.C.P.M. van Schendelen (red.), Lobbyen, hoe werkt ’t?, Den Haag, 1990, p. 185. 9. Jo Ritzen, De minister. Een handboek,Amsterdam, 1998, p. 133. 10. Uitspraak tijdens een inleiding voor de alumnivereniging van Leidse politicologen, najaar 1998. 76 11. J.J.A. Thomassen, ‘Democratie, problemen en spanningsvelden’, in: J.J.A. Thomassen (red.), Hedendaagse democratie,Alphen aan den Rijn, 1991, p. 16. 12. A.A.M. Kinneging, Liberalisme. Een speurtocht naar de filosofische grondslagen, geschrift 65 van de Prof.mr. B.M.Teldersstichting, Den Haag, 1998, p. 97. 13. A.A.M. Kinneging, op. cit., pp. 98-102. 14. F.A. Hayek, The constitution of liberty, Chicago/Londen, 1993 (1960), p. 109. 15. A.A.M. Kinneging, op. cit., pp. 102-104. 16. Rob de Lange, De lobbyist. Wat weten wij eigenlijk van het beroep?, Utrecht/Den Haag, 1997, pp. 24-25. 17. J.Th.J. van den Berg, M.C.T.M. Franke, ‘Van “IJzeren Ring” tot “Poldermodel”. De politieke lobby ter discussie’, in: M.C.P.M. van Schendelen, B.M.J. Pauw (red.), op. cit., pp. 33-37. 18. F.A. Hayek, Law, legislation and liberty. A new statement of the liberal principles of justice and political economy, volume 3, Londen, 1998 (1979), p. 134. 19. Chandran Kukathas, ‘Friedrich Hayek: elitism and democracy’, in: April Carter, Geoffrey Stokes (red.), Liberal democracy and its critics, Cambridge, 1998, pp. 21-38. 20. Bart Tromp, De wetenschap der politiek, Leiden, 1995, pp. 357-373. Drs. E.R. van de Haar MSc en drs. J.E. Scholten zijn politicoloog en als public affairs consultant verbonden aan de Haagse kantoren van respectievelijk Praaning Meines Consultancy en Bennis Porter Novelli. Zij schreven dit artikel op persoonlijke titel. Liberaal Reveil 2
© Copyright 2024 ExpyDoc